Liessel, Sint Hubertus en Sint Willibrordus
Wie de geschiedenis van Liessel naloopt, vraagt zich af waarom de huidige parochie is toegewijd aan Sint Willibrordus in plaats van aan Sint Hubertus. De verering van Sint Hubertus stamt al zeker vanaf 1331 toen het Sint Hubertusgilde werd opgericht.
In 1350 bouwde men een kapel welke werd toegewijd aan de H. Maria en Sint Hubertus. Rond 1600 was Liessel nog een vrij druk bezochte bedevaartplaats, waar Sint Hubertus vereeerd werd als patroon tegen hondsdolheid. Ook nu nog heeft Liessel weer een fraaie Sint Hubertuskapel en wordt 3 november door het Sint Hubertusgilde op traditionele wijze met broodwijding gevierd. De oude kapel, die een zeer bewogen bestaan achter de rug had, heeft men in 1831 gesloopt.
In 1672 kreeg Liessel de eerste schuurkerk en in 1707 de tweede. Zeker is dat de tweede werd toegewijd aan Sint Willibrordus. Vanaf dit tijdstip maakt Sint Hubertus plaats voor Sint Willibrordus. De reden hiervan is niet helemaal duidelijk. Ook de diverse naslagwerken geven op deze vraag geen antwoord.
In 1832 werd de waterstaatkerk gebouwd. Al die tijd was Liessel een rectoraat onder Deurne. Dit hield ook in dat de Liesselse kerkgebouwen door de kerkelijke overheid als kapel werden betiteld, wat in onze parochie wel eens verward wordt met de Sint Hubertuskapel.
Op 1 januari 1851 werd Liessel tot zelfstandige parochie verheven. Ze kreeg de naam Sint Willibrordusparochie en omvatte Liessel, Heiderik en Neerkant. Naast de parochiële zorg over Heiderik en Neerkant had Liessel die ook over Helenaveen, dat vanaf ongeveer 1853 langzaam bevolkt giing worden. Deze verbinding met Helenaveen duurde tot 15 september 1857. Vanaf die tijd werd Helenaveen een rectoraat onder Liessel, eveneens met de patroonheilige Sint Willibrordus. Op 1 maart 1891 werd Helenaveen door het bisdom als zelfstandige parochie erkend.
Op 29 juni 1890 mochten Neerkant en Heiderik, na bidden en smeken bij de kerkelijke overheid, zich een zelfstandige parochie noemen en mocht men een eigen kerk bouwen, welke ook weer werd toegewijd aan Sint Willibrordus.
Om een beeld te krijgen van de strijd met de kerkelijke overheid van de Neerkantse bevolking in 1889, verwijzen wij naar het boek "Kroniek van Liessel" van Mr. A. Engels (pag 47 en 48).
In het jaar 1918 werden de buurtschappen het Zand, de Leensel en de Hutten welke gemeentelijk bij Asten behoren, parochieel bij Liessel gevoegd. Ditzelfde gebeurde in 1928 met de buurtschap Hazeldonk, dat daarvoor parochieel ressorteerde onder Vlierden.
Sinds Liessel, vanaf 1851, een zelfstandige parochie is heeft ze als huisvesting twee kerken gehad. De eerste kerk was bovengenoemde waterstaatkerk van 1832-1903 en de tweede het huidige kerkgebouw, waarvan men in 1899 de fundering heeft gelegd.
In het jaar 1901 werden er m.i.v. 1 mei in de huidige kerk al diensten gedaan, terwijl men nog bezig was met de afwerking en inrichting van het gebouw. De inwijding had plaats op 15 juli 1912 tijdens een plechtige viering van 7.30 uur tot 11.30 uur, voorgegaan door Mgr. van de Ven.
Vanaf het begin is door pastoors veel aandacht besteed aan de kunstzinnige verfraaiing en aankleding van het gebouw. Voor geinteresseerden wordt verwezen naar "De kroniek van Liessel", hoofdstuk: Geen lege ruimte, pag. 59 t/m 68. En verder is er de mogelijkheid de kerk te bezichtigen tijdens deze periode van Sint Willibrordus-herdenking, waarbij begeleidend materiaal aanwezig is.
In 1976 heeft de parochie haar 125-jarig bestaan gevierd en tevens het 75-jarig bestaan van de kerk. Ter gelegenheid daarvan heeft Mr. G.a. Engels op verzoek van het toenmalig kerkbestuur "De kroniek van Liessel" geschreven. Naast H. N. Ouwerling is hij het die de historie van Liessel heeft beschreven vanaf het jaar 1331. Vanaf dat jaar vat hij de groei van Liessel tot heden en de aard van de Liesselnaar samen in de zin:
"Zwoegend en zwetend, vechtend tegen de natuurelementen en tegen de met hardnekkige regelmaat de kop opstekende epidemieën als rode loop, dysenterie, pokken en "de tering" groeit Liessel uit tot een hechte gemeenschap met een eigen aard, waarvan de "trotse" eenvoud, een ingeboren gastvrijheid en een diepgewortelde godsdienszin de nobelste kenmerken zijn."
M. A. Beljaars
* Mr. A. Engels:
Kroniek van Liessel, pag3