Heemkundekring Bakel en Milheeze

Tussen Peel en Aa - Deel 1

door P. H. Nooijen, Hilakker 10 juni 1967 

GRINT EN TURF

De bodemgesteldheid van onze Bakelse gronden wijst ons enigermate naar de geschiedenis van het ontstaan van het vlakke landschap. Het grootste gedeelte van wat land of eiland heet op de wereld is bergachtig of heuvelachtig, grote steenmassieven altijd in verwering. Waar het land opvallend vlak is, weet men bij voorbaat dat het door water die vorm heeft aangenomen, n.l. door het afdrijven en bezinken van de verweringsprodukten.
Heel Noord-Brabant moet dus eens in de vroegere tijdperken zogezegd onder water hebben gestaan. De mensen, die dat bestudeerd hebben b.v. H.Blink, menen dat in de ijstijd een grote waaiervormige waterstroom van het zuidoosten, dus van de Ardennen en omstreken afkwam. De Maas is daarvan nog over gebleven en ook de Aa, de Dommel en vele Lopen zijn nog nakomertjes van deze waterstroom en hebben dezelfde richting als de Maas. De Peelvlakte ligt dus hoger dan Midden en West Brabant.
Hoe sneller de stroom, hoe zwaarder het bezinksel. Keislag en grint zijn dus bezonken in een snelle waterstroom. De grintgronden in de gemeente van Bakel nemen ook ongeveer de richting van de riviertjes aan n.l. Meyel, Neerkant, Liessel, Zeilberg, de Klef, Stippelberg (onder de zandheuvels door), Handel, Boekel, Nistelrode en zo naar de Maas toe. De voorstelling, dat daar vroeger een arm van de Maas geweest is, is dus vrij redelijk.
Het witte en gele kwartszand is bezinksel van een kalme waterstroom, waarschijnlijk dus heel breed en uitgespreid. Sommigen menen dat het in oorsprong wat grover materiaal geweest is, maar ter plaatse tot fijn zand verweerd is. De leemgronden, bestaande uit nog fijnere verweringsproducten, echter niet zo fijnkorrelig als echte klei, zijn dus ontstaan in een bijna niet meer stromend of heel gering stromend water.
Aan beide zijden van de grintbaan, de vroegere Maasaftakking, vindt men op vele plaatsen de zgn. sprinken; denk aan Springelbeek bij Oploo, waterputten zoals in de Klef, die hoger liggen dan de gronden in de omgeving. Men meent dat daar het zand bijzonder waterrijk is door de harde lagen daaronder die het water ophouden. Men stelt zich daar ook een zekere doorstroming van het water voor, zodat men soms gewaagd van ondergrondse riviertjes. De naam Klef betekent ook "verhoging, hoogte". Er zijn vele Klefs in Noord Brabant b.v. Spekklef in Oploo bij de steenfabriek.
De zandheuvels, zoals de Bakelse Berg, Stippelberg, Rijpelberg, Zandbosch zijn ontstaan door stuifzand dus door droog zand en wind. De lichte glooiingen in het landschap, zoals vele hoogakkers kunnen nog verklaard worden als variaties in de vroegere grote en brede waterstroom over Brabant heen. Maar ook daar zal zandverstuiving altijd wel in het geding zijn geweest.
De Peel is een vlakte geweest die door een kleine heuvelrug werd ingesloten, geen afvoer van water (regenwater) bezat en dus een groot maar ondiep meer werd, evenals de vele kleine meertjes die wij vennen noemen en alle soorten van heideplassen. Daardoor werd veenvorming mogelijk, groei van planten in het water, vooral de veenmossen, en later afsterven en verstikking van de plantenresten. Deze koolstoffen verschaften ons de brandbare turf of klot.

TJ0NGLERV0LK (10.000 v.Chr.) 

De allervroegste menselijke bewoning van de Bakelse Gemeente ligt aan de rand van de Peel. Bij de visvijver, die men aan de ingang van de Peel heeft aangelegd werden in 1960 door de Universiteit van Groningen opgravingen gedaan op zoek naar de oude bewoning. Dat was op de zgn. Hutse Berg waar van ouds een partij dennenbossen heeft gestaan.
Men vond er en men vindt er nog steeds stenen gebruiksvoorwerpen in de meest primitieve vorm, stukjes vuursteen, die men afgekapt had om er mesjes schrabbers en dergelijke van te maken. Ook ronde schijfjes komen er te voorschijn. Verder vindt men er stukjes beenderen van dieren, houtskool en een overvloed van stukjes vuursteen. Ook een bot van een rendier werd er opgegraven. Dit alles bevindt zich niet zo erg diep, vlak onder de zwarte zandlaag in het gele zand. 
De archeologen schrijven dit toe aan een volk dat daar woonde ongeveer 10.000 jaren voor Christus. Men noemt dat het Tjongervolk. Ze kenden nog geen aardewerk en dus geen landbouw, zegt men dan. Het is wel de allervroegste uiting van menselijke cultuur, stenen werktuigen en vuurmaken. Ze leefden dus van vangst van vissen en dieren.
Het was niet meer dan een proefgraving op de Hutse Berg. Hier ligt dus de voorgeschiedenis van Bakel. Op vele andere plaatsen in Brabant meent men die overblijfselen te vinden.
Men neemt ook aan, dat het Tjongervolk later weer uit de Peel is verdwenen en dus niet rechtstreeks als ons voorgeslacht kan beschouwd worden.

MENAPIERS (500 v.Chr.) 

Een Belgisch wetenschappelijk gezelschap, waaronder o.a. de heer Dussart, maakte een studie van de oude landbouwgronden van Brabant en kwam tot de conclusie dat vele dorpen en ook Bakel de zgn. streepvelden hadden, hoge akkerlanden, die naar men meent, door de Menapiers ongeveer 500 voor Christus tot ontginning moeten zijn gebracht. Deze akkers dragen nu de naam van ..... akker, Hilakker, Molenakker, Velgakker, Neerakker. De oude streepvelden van Bakel liggen dus vooral aan de zuidwestzijde van het dorp. 
Een streepveld was dan ongeveer 250 meter lang en 10 meter breed. Vele streepvelden lagen dan rondom de dorpskern, nu de kerk. Ze werden gelijktijdig gezaaid geoogst en geweid. De oogst werd in een gemeenschappelijke schuur verzameld en opgeslagen om naar ieders behoefte verdeeld te worden.
Het dorp Bakel moet dus als zodanig al een halve eeuw voor Christus bestaan hebben en ongeveer gelegen hebben waar nu nog het centrum is. 
Vondsten uit deze tijd zijn stenen bijlen en andere gebruiksvoorwerpen, maar veel mooier afgewerkt dan die van het Tjongervolk. Ze kenden ook aardewerk en brons en begroeven hun doden na ze verbrand te hebben in urnen. In Deurne moeten zulke urnenvelden nog aanwezig zijn o.a. achter het gymnasiun van de Paters van Steyl. Zo nu en dan wordt eens in de hoge akkers een stenen voorwerp van deze tijd opgeraapt b.v. in Milheeze in de nabijheid van het kruis. Een geoefend oog zou heel wat meer kunnen oprapen.

ROMEINEN (350 na Chr.) 

Rond het begin van onze jaartelling komen de Romeinen in ons land. Ze hebben bijna geheel Europa veroverd en willen ook Engeland hebben. Daarvoor zoeken ze vooral de waterwegen Maas en Waal op, leggen er vestigingen aan, Nijmegen, Kuijk en Kessel. Een heerbaan (legerweg) loopt van Nijmegen over Kuijk, waar de weg de Maas over steekt naar Venlo, Roermond, Maastricht. Van hieruit gezien achter de Peel door.
Opgravingen in dorpen rondom Tilburg wijzen erop, dat de Romeinen ook wegen kenden dwars door Brabant heen. In de Peel van Deurne werd nog een volledig harnas van een romeins officier gevonden.
De bevolking van West-Duitsland schijnt zich toen een beetje terug getrokken te hebben achter de Peel, de Menapiers. De Moerassen moesten een bescherming aanbieden tegen de druk van de romeinse legers. 
Rond het jaar 350 na Christus zijn de romeinen weer uit ons land verdwenen, maar houden nog stand tot in midden Belgie waar nu ook de taalgrens loopt: Vlaams - Frans.
Van een christianisering van Brabant is in de romeinse tijd nog geen sprake. Toch schijnt er iets van de christelijke cultuur en levensgewoonte achtergebleven te zijn. De inheemse bewoners van Brabant, die hun doden verbrandden en in urnen begroeven gaan over tot de christelijke gewoonte om hun doden niet te verbranden, maar te begraven met het gelaat naar het oosten gekeerd.
Zou de naam Peel nog een overblijfsel zijn van de romeinse tijd? Men meent dat Peel of Pedel afkomstig is van het latijnse woord: paludes d.i. moerassen. 
Anderen dachten van niet, maar menen dat het oude woord Pedelo (1192) van pitha of pedik, "merg", taaie moerasgrond afkomstig is.
De Romeinen wisten in ieder geval uit ondervinding, dat de Peel eigenlijk een ontoegankelijk moerassig gebied was. Zuid Limburg en het Maasland heeft meer invloeden van de Romeinen ondergaan dan Bakel, Deurne en Gemert waar zo nu en dan eens wat romeinse soldaten doorkwamen.

HERELAEF  EN WILLIBRORD (721) 

Onder Pippijn van Landen, een frakische vorst die rond het jaar 700 na Christus over wat wij nu Belgie en Nederland noemen, heerste, hebben de Benedictijnermonniken vanuit Ierland het christendom in Nederland gebracht.
Rond het jaar 700 moet toen de kerk of de parochie van Bakel gesticht zijn door de H. Lambertus, bisschop van Maastricht. Brabant heeft vanuit dit Maastricht het christendom ontvangen. 
Pippijn van Landen of van Herstal (Herstal ligt bij Luik) had ook in Bakel een soort buitengoed, een ”sala", herenhuis met hof, schuur en verblijven voor lijfeigenen. Dat heette toen "Bagoloso” (714) of  ”Baclaos” (721). ”Loso" of  "Locli" of "Lo" betekent een beboste woonplaats of een open woonplek in een bos. Vergelijk de namen: Venlo, Boekelo, Boekel, Bladel, Eersel, Aarle, Baarlo. ”Bago" of "Bac" zou een eigen naam kunnen zijn of het oudsaksische back, dat heuvelrug betekent.
Rond het jaar 700 heeft Willibrord de Abdij van Echternach in Luxemburg gesticht. Het was al een vrouwenklooster met de Abdis Irmina. Nu werd het een mannenklooster.
Willibrord was goed bevriend met Pippijn van Herstal. Toen Pippijn eens te Bakel in zijn ”sala” ziek lag n.l. in 714, het sterfjaar van Pippijn, bezocht Willibrord hem in Bakel en bij deze gelegenheid schonk Pippijn aan Willibrord een kerk en een monnikenverblijf te Susteren.
Ongeveer in de zelfde tijd had Herelaef zoon van Badagaro, een angelsaksische frank, een kerk gebouwd te Bakel. De kerk kreeg de titel van ”Basilica van St.Petrus en St. Paulus". Later na de dood van Lamertus in 705, werd de naam Lambertus nog toegevoegd aan de naam van Petrus en Paulus. "Basilica" wordt wel eens vertaald met ”doopkerk”.
In 721 schonk Herelaef deze kerk met een herenhuis en hof en ook een paar boerderijen te Deurne en Vlierden aan Willibrord. De missionaris Willibrord had ook een economische basis nodig voor zijn werk. Dat begrepen de frankische vorsten en grootgrondbezitters zeer goed.
In 739 stierf Willibrord en liet al zijn bezittingen in Bakel, Deurne en Vlierden na aan de Abdij van Echternach, die hij zelf gesticht had. 
Deze eerste kerk, die van hout was, zoals toen gebruikelijk was, moet dus ongeveer in de buurt van de tegenwoordige kerk van Bakel gestaan hebben. In de nabijheid van de kerk lag dan ook de "sala~', villa, landgoed van Willibrord. De kern dus van het tegenwoordige dorp bestond al in de tijd van Herelaef en Willibrord.

FRANKISCHE EDELMOEDIGHEID (rond 721) 

Er waren vele plaatsen meer in Brabant, die Willibrord van de frankische grootgrondbezitters ontving. Brabant heette toen Toxandrie of Taxandrie.
De schenking waarvan de documenten zijn bewaard gebleven, zijn als volgt:
In 704 van Engelbald: Waalre
In 710 van Bertilindis: Hulsul, Hapert en Baarschot bij Tilburg.
In 711 van Engelbrecht: Alphen bij Tilburg, n.l. zijn huis, elf woningen, hofstede met lijfeigenen en al hun bezittingen, bossen, waterwerken, waterlopen.
In 711 van Ansbaldus: een landgoed in Aalst.
In 712 van Engelbrecht: bezittingen te Eersel en Oss (Van Oss wordt gezegd dat het ligt tussen Bakel en Nijmegen en Diessen).
In 721 van Herelaef: kerk en villa te Bakel, twee boerderijen te Deurne en Vlierden.
In 723 ontvangt Willibrord eveneens goederen boven de Maas en Rijn n.l. Utrecht.
Edelmoedige mensen dus, die frankische grootgrondbezitters in Brabant. Het zijn de heren die kunnen doorgaan voor de grondleggers van de latere adellijke geslachten in Nederland, het begin dus van de adel.
In 712 schrijft Engelbrecht: "Daar de wetten en rechten zulks toelaten en het de gewoonte der franken is naar welgevallen over hun goederen te beschikken en het bovendien nodig is voor het onzekere einde van het leven iets van het zijnen tot Gods eer af te zonderen, om zodoende vergiffenis van zonden te verkrijgen, heb ik een gedeelte van mijn bezittingen willen schenken hetgeen ik doe als volgt: in het landschap Toxandrie, ter plaatse Eresloch (Eersel), geef ik U alles wat mij van mijn vaders wege toekomt, te weten: drie bouwmanswoningen met mijn huis en erf, drie lijfeigenen met hun vrouwen en kinderen, en in de plaats Osne (Oss) genaamd, een bouwmanswoning met de lijfeigenenzijne kinderen en vrouw. 
Willibrord schijnt zelf de schenkingsakte te Bakel ondertekend te hebben. Hij schijnt niet alleen eens door Bakel gekomen te zijn, maar ook een tijdje de zielzorg te hebben uitgeoefend.
Na de dood van Willibrord (739) blijft dus de sala van Bakel met kerk en akkers eigendom van de Abdij van Echternach. Voortaan zal dan de Abt van Echternach in samenwerking met de Bisschop van Luik voor priesters in Bakel moeten zorgen.
Als de Noormannen een inval doen in het Brabantse land tussen de jaren 842 en 851, na de dood van Keizer Karel de Grote, dan verwoesten ze vele van deze bezittingen en kerken. Of zij ook in Bakel of Baclaos verwoestingen hebben aangericht is niet uitdrukkelijk bekend.

HEERLIJKHEDEN

In de Middeleeuwen vanaf de 10e en de 11e eeuw, waren Helmond en Deurne een Heerlijkheid en Gemert een vrije Heerlijkheid. Bakel en Milheeze waren dikwijls afhankelijk van genoemde Heerlijkheden of althans enkele boerderijen in Bakel en Milheeze vielen onder deze Heerlijkheden.
Sinds het uiteenvallen van hot grote rijk van Karel de Grote begonnen de plaatselijke hofmeijers, later ook Graven of Hertogen genoemd, steeds meer afhankelijke Heren te worden, dus afhankelijk bezitters van hun eigen grondgebied. De Heer of eigenaar van Brabant was toen de Hertog van Brabant, ook genoemd Hertog van Lotharingen, die zijn verblijf hield in Luik, maar ook zijn bestuur uitoefende in Leuven, Brussel en Den Bosch. Hij noemt zich in de stukken dikwijls: Hertog van Lotharingen, Limburg en Brabant. Als zodanig trad voor het eerst op Hertog Godfried Hendrik I van  Brabant in 1204.
Bezitters van grondgebied op kleinere schaal waren er al lang. Denk maar aan Herelaef en andere frankische mannen in Brabant, die naar men meent allemaal zo'n beetje familie van elkaar waren. Ook kerken, maar vooral Abdijen en kloosters waren grondbezitters.
De Hertog van Brabant wilde zich toch als de Opperheer en bezitter van alles beschouwen en erkend zien en gaf daarom aan verschillende Heren een stuk grondgebied als leengoed uit tegen een jaarlijkse rente of belasting. Dat zijn dan de Leenheren.
Omtrent 1300 was Gerrit van Deurne de Heer van Deurne (of Doirne of Doorne). In 1314 krijgt Jan Berthout van Berlaer de Heerlijkheid van Helmond als zijn leenbezit van de Hertog. In 1392 werd Aarle, Rixtel, Beek en Donk als een Heerlijkheid in leen uitgegeven door de Hertog van Brabant. 
Gemert was van ouds een vrije Heerlijkheid, niet afhankelijk van de Hertog van Brabant, evenals Cuyk, ofschoon de Hertog wel als oppervoogd en Beschermer wilde beschouwd worden.
In 1249 bestond de Duitse Ridderorde ook al in Gemert. Misschien is een van de familieleden van de Heer van Gemert lid van de Duitse Orde geworden die zodoende in Gemert recht op eigen goederen kon verwerven.
De Duitse Orde, afkomstig van de tijd der Kruistochten, was ook onafhankelijk van de Hertog van Brabant. Men kreeg aldus twee vrije Heerlijkheden naast elkaar in Gemert. En dat moest conflicten opleveren. Dit is dan ook gebeurd. De Duitse Orde won met de steun van de Duitse Keizer en van de Hertog van Brabant in 1366. Vanaf dan is Gemert geheel van de Duitse Orde.
Mierlo (of Mirloe, Mirlo, Mirle) werd in deze tijden een Heerlijkheid van de familie Dicbier. Lierop (of Lirdorp, Lier-dorp, Leydorp) was een Heerlijkheid gecombineerd met Asten en Someren. Een kaart van de 15e eeuw, aanwezig in het Kasteelmuseum van Helmond, geeft nog een kasteel aan te Lierop. De plaats van het vroegere kasteel van Mierlo is bekend.
Keizerin Maria, vrouw van Keizer Otto IV van Duitsland, trok zich na de dood van Otto in Helmond terug en kreeg de Heerlijkheid van Helmond van haar vader Hendrik I Hertog van Brabant. Dat was in 1231 en in 1246 stichtte Maria de Abdij van Binderen. 

BAKEL ONDER DE HEERLIJKHEDEN (1505) 

De Heer van Deurne, Jan van Deurne, verkreeg Bakel, dus het centrum, als een Heerlijkheid in 1505. Het bleef van hem in de gehele 16e eeuw. Daarna kwam Bakel weer aan de Hertog van Brabant. Jan van Deurne was getrouwd met Josina van Erp, dochter van Jan van Erp, schout van Bakel en Deurne.
De moeder van Jan van Deurne, Margaretha van Vladeracken, kreeg in 1534 Milheeze als Heerlijkheid erbij.
Vanaf 1453 werd Milheeze als Heerlijkheid uitgegeven aan de familie Pels, van Eick, van Beveren, van Broeckhoven, van Straelen, Musch en Wesselman. 
Kruisschot was rond 1462 een bezit van de weduwe van Everard van Deurne. 
Een testament van Jan van Berlaer, Heer van Helmond, vermeldt in 1462 als bezit van Jan van Berlaer, twee watervijvers bij de Rijpelberchen de hoeve Scheepstal. 

De Kommandeur van Gemert bezat in 1492 de Hoeve van Esp en de hoeve van Grotel. 
Molenhof en Schouw waren tot in de 17e eeuw ook bezittingen van Heren, waarschijnlijk familie van de Heren van Deurne. 
Het gaat dus als nu met de boerderijen. Door huwelijken, bruidschat en boedelscheiding veranderen de bezitters van Bakel en Milheeze of van verschillende hoeven in Bakel en Milheeze telkens.
Het beeld van Bakel in de Middeleeuwen is dan dat de beste plekken, boerderijen en gronden eigendommen waren van Heren, vooral die van Helmond, Deurne en Gemert. Deze Heren hadden tot hun verdediging sterke kastelen gebouwd en hadden dikwijls een dubbele gracht aangelegd om hun hoeven in Bakel n.l. Schouw, Esp, Grotel, Hoog Aarlen.
Het kasteel van Helmond werd gebouwd in 1402, dat van Deurne: het oude en kleine kasteel voor 1396, het grote kasteel voor 1462.  Het kasteel van Gemert, het oude gedeelte kwam tot stand in 1392. Ook deze kastelen kregen een dubbele gracht.
De begintijd van deze prive-bezittingen is ook de ontstaanstijd van de verschillende gehuchten. Gehucht komt van: gehoefte, klein groepje hoeven. Het is ook de tijd van verdere ontginning van de gronden, nu nog de hogergelegen gronden.  Het zijn de gronden die nu worden aangeduid met de namen als eind, of kamp: Mathijseind, Nuijeneind, Geneneind of de namen van de gehuchten: Scheepstal, Grotel, Esp, Molenhof, Schouw, Neerstraat, Oude Straat, Overschot. De bouwgronden liggen dan nog vrij hoog, maar de hoeve, het huis wordt gebouwd in een laagte, dus niet op de goede bouwgrond,  Zie: Esp, Grotel, Schouw, Ravensgat, Benthem, Schutsboom, Hoeven, Overschot, Brouwhuis.
De grondverdeling van deze tijd, de middeleeuwen, n.l. particulier grondbezit hier en daar tussen gepast niet in lange repen, zoals de streepvelden van 500 voor Christus, maar in blokken, omgeven met bomen en struikgewas of wallen en paadjes langs de blokken. Men noemt het: blokvelden. Het gevolg is ook het ontstaan van tippen (hoekjes), die men dikwijls beplant met eikenbomen.

GEMENE GRONDEN OF GEMEENTEGRONDEN (1325) 

De Heerlijkheden bezaten wel de beste gronden in Brabant, maar niet alle gronden. Wel maakten verschillende Heren aanspraak op jachtrechten in de gronden van de Hertog van Brabant, zoals de bossen,woeste gronden en de peelgebieden met zijn wilde zwijnen, hoenders, patrijzen en vroeger ook nog wolven en beren.
Jan, Hertog van Brabant, bezitter van alle gronden, die nog niet aan Heerlijkheden waren afgestaan, schijnt het begrip bezeten te hebben om de bevolking van de dorpen ook hun rechten en goederen te verlenen voor hun kostwinning. Hij begon de gronden uit te delen, te verkopen, niet aan particulieren maar aan de hele dorpsgemeenschap, waarbij dan de gemeenteleden vrijgebruik konden maken van deze gronden om turf en plaggen te steken, heide te maaien, vee te weiden, hout te kappen en akkers te bebouwen.
In 1300 schonk of verkocht hij de gronden aan de gemeenschap van Mierlo, Gerwen en Helmond. Ook Aarle, Beek en Rixtel kregen hun gemene gronden in 1300. 
In 1307 kwam Asten aan de beurt, in 1328 Lierop, in 1311 Lieshout, in 1325 Bakel, Deurne en Vlierden.
De afgiftebrief van Jan, Hertog van Brabant aan de gemeenteleden van Bakel en Aarle is tevens een omschrijving van de gemeente van Bakel in die tijd. De brief is van 1 maart 1325. "Wij, Jan bij de gratie van onze Heer, Hertog van Lotharingen van Brabant en van Limburg, maken bekend aan allen die deze brief zullen zien of horen lezen, dat wij hebben verkocht wettelijk en wel aan onze mensen van Bakel en Aarle en aan degenen die mede gekwitterd hebben en aan hun nakomelingen erfelijk en voor altijd, voor ons en voor ons nageslacht, de gehele gemeente die gelegen is binnen de perken en binnen de grenzen, die hierna worden beschreven.
Dat is te weten eerstens vanaf de Rade van Scheepstal tot de gemeente van Aarle en tot het grensgebied van Gemert, als ook in de Peel en tot het grensgebied van Deurne, en vandaar tot de grensen van Vlierden bij de Proeffs Vijver van Wassenberch, en vandaar tot de grenzen van Aerdts van Bruhese (Brouwhuis) tot Kruisschot en vandaar weer tot de Rade van Scheepstal.”
De koopvoorwaarde is, dat de gemeente van Bakel jaarlijks aan de Hertog en zijn nakomelingen de erfcijns betaalt van 44 schellingen zwarte tornoise op de dag van St.Bavo te voldoen. De helft van deze som zal de Hertog aan de Abdij van Echternach afdragen, want deze abdij heeft ook nog rechten in Bakel.
Dat was dan een exclusief recht, zodat de gemeentenaren van de omliggende dorpen van dat omschreven gebied moesten afblijven. En dit was natuurlijk een aanleiding tot verschillende conflicten tussen de gemeenten onderling, omdat de grenzen niet al te naukeurig waren omschreven. Vooral omtrent het peelgebied ontstonden er ruzies, langdurige ruzies.
Op 1 juni 1326 verkocht de gemeente van Bakel en Aarle aan die van Helmond het recht om mede gebruik te maken van hun gemeentegronden, door de Hertog van Brabant overgedaan. Het ging daarbij vooral om de peel. 

TWIST EN VREDE IN DE PEEL (1678) 

De Vredepeel heeft zijn naam gekregen van de Vredepaal, die daar de twisten over het gebruik van de Peel moest beëindigen. Dat de naam Twist iets ten noorden van de Vredepaal gelegen, gewoon "twist” betekent, ligt dan voor de hand.
Men heeft getwist in de 15e, de 16e en vooral in de 17e eeuw. De verslagen en brieven daarover dateren van 1411 tot 1717. De Hertog van Brabant, de schepenbanken van Bakel, Aarle, Venraij, Deurne, Helmond, Den Bosch, de Heer van Helmond, van Gemert en van Kuijk kwamen er bij te pas, maar tenslotte ook, n.l. na 1648, de Staten van Holland en de Bestuurders van Limburg, dat tot het Duits Spaanse rijk behoorde.
In 1411 meende de Kommandeur van Gemert, dat de mensen van Bakel in het gebied van Gemert klot kwamen steken en zodoende hun eigen grenzen overschreden. De Hertog van Brabant gaf de Kommandeur gelijk. In 1430 klaagde de Kommandeur van Gemert over de Heer van Helmond, die in het gebied van Gemert turf had gestoken en weggehaald. De schepenbank van Den Bosch gaf Gemert gelijk.
In 1436 stelde de Hertog van Brabant nogmaals de grenzen vast tussen de Kommanderij van Gemert en de gemene gronden met de peel van Helmond, Aarle en Bakel. 
In 1463 had Helmond klachten over Bakel; dat de mensen van Bakel te ver gingen en afdongen op de rechten van Helmond en de peelkaarten niet lieten zien aan Helmond. De Raad van de Hertog van Brabant gaf Helmond gelijk en Helmond kreeg ook een sleutel van de kist, waarin de peelkaarten waren opgeborgen.
In 1509 namen de schepenen van Bakel en Aarle een gezamenlijk besluit, dat de gebruikers van de peel en gemene gronden elk jaar bij elkaar zouden komen bij de Wolfsput op den Heikant om bij geschillen tot een vergelijk te komen. Als iemand weigert te verschijnen, moet hij een boete betalen aan de Heer van Bakel, Jan van Deurne. Bovendien zullen ze elk jaar zes peelmeesters, opzichters, aanstellen.
In 1544 werd namens de Roomse Keizer Karel van Duitsland en Spanje de grenzen van de peel tussen Gemert en Bakel met Helmond en Aarle opnieuw vastgesteld. Bakel met de zijnen meende, dat Gemert zich te veel had toegemeten. Het ging over de grenspalen tussen Stippelberg en Bunthorst. In 1621 werd een ruzie beslecht tussen Gemert en St.Anthonis over de peel bij Bunthorst.

DE PEEL TUSSEN BAKEL EN VENRAY  (1716) 

De langdurige twist tussen Bakel en Venray begon in 1630 en heeft ongeveer een halve eeuw geduurd.
In 1630 hielden de schaapsherders van Bakel en Milheeze vol, dat de Staak en de Berg nog van Bakel waren. Jan Maas van Bakel, 84 jaar oud, zei dat zijn grootvader Jan Nooyen, die 102 jaar oud was geworden, nog wist van een vroegere ruzie, waarbij werd uitgemaakt, dat de grens over de Berg bij de Staak liep.
In 1640 verdedigden de schepers van Milheeze, Peter Hendriks, Marten Peters Herevoirt en Gijb Vrensen van Bakel, dat zij altijd tot aan de Loeff bij Oploe hebben mogen komen zonder bezwaar van Oploo en Venray.
In 1646 verklaren een paar mensen van Bakel, dat ongeveer zeven jaar geleden de mensen van Venray de Hoenderstaak of Roodse Staak hebben uitgetrokken en verplaatst, terwijl in die kuil, waar de Bakelse mensen direct een nieuwe staak plaatsten nog een oude grenskei zat.
In 1651 vraagt Helmond om een onderzoek omtrent de mensen van Oploe, die 80 karren turf zouden hebben gestoken op Helmonds gebied ten zuiden van de Loeff.
In 1654 schijnt de vrede getekend te zijn, want dan komen de declaraties van onkosten door diverse personen gemaakt bij het slechten van geschillen.
In 1658 klaagt Bakel, dat Venray wel duizend karren turf heeft gegraven op Bakels gebied en Oploo had ook een partij turf in de Bakels peel in de buurt van Loeff (Vredepeel) gestoken. Gemert geeft Bakel gelijk.
In 1661 beschuldigt Bakel Venray van diefstal van vijf bijenkorven, die op Bakels gebied stonden.
In 1663 klaagt Bakel, dat Venray enkele bijenkorven in Bakelse Peel heeft geplaatst, zonder staangeld te betalen.
In 1665 klaagt Bakel Venray aan van diefstal van twee kooien schapen, die toebehoren aan Petrus Stereken, Jan Joosten en Gijsbert Meeusen, allen van Milheeze. De schapen liepen in Bakelse peel. Ze maakten er een politieke kwestie van: Holland (Brabant) contra Gelderland (Limburg).
In 1663 klaagt Bakel Venray aan van diefstal van paarden van Bakel, ofschoon de paarden stonden, waar Bakel heide kon maaien.
In 1669 neemt Bakel twee bijenkorven van Venray in beslag, omdat er geen staangeld betaald is.
In 1669 steelt een groep van Venrayse mensen een paard en kar met gemaaid hei beladen, die van Thonis Geverts van Milheeze was en op Bakels gebied stond. Jan Mastbroeck van Milheeze was er getuige van.
In 1678 meent men, dat het peelgeschil ten einde is. De resoluties worden door de schepenbanken van Helmond, Aarle, Beek en Bakel goedgekeurd.
Toch had men vanaf 1649 een Keurboek van de Peel en de gemeente van Bakel, een soort huishoudelijk reglement. Maar de mensen van Limburg (Venray) hadden hun eigen ideeën.

PEELGESCHIL VAN KRAAYENHUT (1716) 

Ook Deurne en Venray kregen het met elkaar aan de stok als het over turf steken ging. Daar kwam de kwestie nog bij of het schuilkerkje van Kraayenhut of Grotenberch werkelijk op Limburgs gebied lag of net nog op Brabante gebied.
Deze kwestie werd afgesloten met het tractaat van Venlo in 1716, een overeenkomst tussen de gevolmachtigden van Pruisen en die van de Staten van Holland.
Van nu af zou de grens zijn: vanaf de Vredepaal tussen Loeff en Springelbeek naar Langereyser en vandaar naar Grotenberch, zodat Kraayenhut op Venrays gebied bleef. Vandaar werd de grens getrokken naar Vossemolen en zo naar Volksmeer bij Helenaveen.
Deurne en Bakel verloren daarmee een stuk peel, en vooral Deurne betreurde het verlies van een zeer goede peel. Als wraak neming verbrandden de mensen van Deurne twee keer ongeveer 800 karren turf, die op Venrays gebied stonden, maar vroeger van Deurne was.
Bij al deze twisten werden gewoonlijk oude mensen als getuigen opgeroepen. Vandaar de anecdote van de slimme Bakelse boer. Deze stopte een stuk scheplepel onder zijn pet en strooide wat zand in zijn klompen en kon toen heel slim verklaren: "Zo waar ik een schepper boven me heb, ik sta hier op Bakelse grond".
In 1666 stonden eens mensen van Bakel en Deurne met elkaar te redetwisten bij de Loop in de peel. Jan Gerarts van Haendel, inwoner van Deurne, sprong over de Loop op Bakels gebied en zei; ”Men  zei altijd, dat men niet wist, waar de Beusenput lag. Ik zal hier den Beusenput maken". Hij begon een kuil te graven en zei daarna: ”Nu weet gij, waar de Beusenput ligt: hier begint de Deurnese Peel!".  

DOCHTERKERKEN VAN BAKEL 

Er is niet veel bekend van de vroegste geschiedenis van de parochie van Bakel en omgeving. Het bouwjaar van kerk en toren weet men ook niet. Aan de bouw zelf te zien, denkt men dat de toren het oudste gedeelte is en ongeveer tussen 1457 en 1500 moet zijn gebouwd. Er zouden ook nog oude stukken muur in het kerkschip aanwezig zijn van de eerste stenen kerk, die vermoedelijk dan in de 11e of 12e eeuw opgetrokken werd. Dat is in ieder geval de tijd dat men hier van houten kerken naar stenen overging.
Evenmin zijn de jaartallen bekend van de oprichting van de kapellen van Gemert, Deurne, Milheeze en Brouwhuis.
In 1437 werd de kapel van Gemert verheven tot parochiekerk. De parochie Gemert werd dus afgescheiden van Bakel. Een van de motieven zou dan geweest zijn, dat de weg van Gemert naar Bakel dikwijls onbegaanbaar was vanwege de moerassen.
Nog voor 1438 moet de kapel van Deurne tot parochiekerk verheven zijn en aldus Deurne afgescheiden zijn van Bakel.
Het oudste gedeelte van de kerk van Deurne zou van ongeveer 1480 zijn. Voordien moet de kapel toch ergens anders gestaan hebben, meer in de richting van Bakel, waar het nu Kerkeind heet.
De kapel van Milheeze, ter ere van de H. Antonius, werd al vernoemd in 1490 in een testament van Jan van Cortenbach, Heer van Helmond. De kapel van de H.Catharina te Brouwhuis werd al vermeld in 1400.
In 1615 kreeg de kerk van Bakel een nieuwe grote klok. Pastoor Antonius Cox van Deurne was bij de inwijding van de klok aanwezig.
In 1645 werd een kleine klok van de kapel van Milheeze gewijd. Daar was aanwezig Cornelis Franssen, zielzorger van Bakel en Antonius Roymans, pastoor van Deurne.
Lange tijd hebben Bakel en Deurne samen een pastoor gehad vermoedelijk bijna vierhonderd jaar lang.
In deze vroege tijden valt de parochie van Bakel onder het Bisdom van Luik. Het Bisdom van Den Bosch werd pas in 1560 opgericht.
De Abdij van Echternach en de Kommanderije van Gemert hebben allebei benoemingsrechten door beiden verdedigd, omdat er kerkelijke inkomsten aan verbonden waren. Heel dikwijls was de benoemde pastoor hier niet aanwezig, maar werd de zielzorg door een plaatsvervanger uitgeoefend.
Als men dus in 1243 leest van Arnoldus, pastoor van Deurne en Bakel, weet men nog niet, of hij ook hier de zielzorg heeft uitgeoefend. Evenmin weet men dat van Macharis de Buck, die in 1427 pastoor van Bakel en Deurne was en van Jan Wouts, die van 1427 tot 1445 pastoor van Bakel en Deurne was.
In 1643 heeft de pastoor van Deurne nog recht op de tiende van de kerk van Bakel. In 1651 zijn de kerkelijke inkomsten van Bakel en Deurne voor goed van elkaar gescheiden.
In 1612 was b.v. Petrus Heyackers de zielzorger van Bakel, maar Antonius Roymans de pastoor van Bakel en Deurne. Wel dus ieder zijn eigen priester, maar nog niet de officiele pastoorsbenoeming voor beide parochies.

Website door Active-Bits