Het onderwijs in De Rips
In 1876 kocht Hermanus Antonius Huyskens, koopman uit Hedel, ruim 4000 ha. grond in de Bakelse Peel. Het aangekochte goed lag ver afgelegen, op 6 km. van Milheeze en 8 km. van Oploo. Hij liet er een huis, schuur , stallen en een schaapskooi bouwen. Zonder dat Huyskens het wist zou hij de grondlegger worden het mooie kerkdorp "Rips".
Hij was in het begin erg optimistisch en liet na een jaar al een tweede hoeve bouwen. Als bedrijfsleider woonde op de eerste hoeve Cornelis van der Heijden uit Erp en op de tweede hoeve kwam zijn broer Willem, die Peerke van Dooren uit Bakel aanstelde als scheper. Na 1878 had Huyskens geen grond meer aangekocht, wanat in dat jaar waren de eerste tekenen van de landbouwcrisis al zichtbaar.
Lang zou Huyskens het in De Rips niet uithouden. In 1883 probeerde hij zijn bezittingen in de Peel te verkopen, maar in datzelfde jaar probeerden anderen weer hun geluk in de Peel te vinden. Van Waterschoot v.d. Gracht en van Ogtrop kochten grote stukken peel- en heidegrond. Ook Carp en Wesselman uit Helmond hadden grote bezittingen in de Bakelse Peel. Af en toe werd een perceel grond ontgonnen en er een boerderij bij gebouwd. De hele ontginning dreigde te mislukken en in 1891 werd de hulp van de Nederlandse Heidemaatschappij ingeroepen. Toen kwam de hele ontginning in een stroomversnelling. De ontginning werd grootser aangepakt, steeds meer mensen kwamen werken in De Rips en op den duur bleven ze er ook wonen.
In 1910 stonden er al verschillende huizen op De Rips, waardoor er natuurlijk ook behoefte ontstond aan een eigen kerk en school. Op alle mogelijke manieren werd geprobeerd om deze voorzieningen van een eigen kerk en school te verkrijgen., maar gemakkelijk was het iet. In 1911 waren er voor het eerst reële kansen. Er waren plannen gemaakt om in De Rips een sanatorium voor drankverslaafden en moeilijk opvoedbaren te bouwen, waarbij natuurlijk ook een kerk en een school gebouwd moest worden. Deze zouden dan ook gebruikt kunnen worden door de mensen uit de omgeving. Een tweede plan voorzag in de bouw van een internaat voor drankverslaafden. Dit zou gebouwd moeten worden in de omgeving van een dorpskom, welke zou bestaan uit een kerk, pastorie, school, schoolmeesterswoning en een woning voor de opzichter van de heidemij.
De man die zich bijzonder inspande om deze plannen verwezenlijkt te krijgen was de opzichter van de Heidemij, Joh. Bellemakers. Hij deed dit voor het algemeen belang maar natuurlijk ook omdat hij zelf met zijn grote gezin daar belang bij had. Het geheel zou gebouwd worden op de Kruisberg, in de buurt van de Klotterpeel. De plannen zijn echter op niets uitgelopen omdat de reclassering de plaats niet gechikt vond. (Korte tijd later bouwde de reclassering een internaat bij Roggel, nl. "De Heibloem").
Toch bleven de gemaakte plannen bij de bewoners van De Rips leven. In 1918 kwamen de plannen voor de zoveelste maal op tafel omdat er door enkele personen kleine toezeggingen gedaan waren, en omdat men hoorde dat het bouwen van een kerk en school in IJsselstein wel gelukt was. Ook Griensveen en Helenaveen dienden als voorbeeld.
Weer was het Joh. Bellemakers die zich opwierp als woordvoerder van de inwoners van De Rips.
De Heidemij, waarvoor Bellemakers als opzichter werkte beloofde, omdat ze begrip had voor de ideeën, alle medewerking voor het doen slagen van de plannen.
Toch deed de Heidemij in werkelijkheid niets anders dan tegenwerken, zonder dat de inwoners dat in de gaten hadden. Er waren verschillende instanties die er niet mee gebaat waren als in in De Rips een kerk en een school kwam, zoals de parochie Milheeze wiens gebied daardoor verkleind werd, wat tevens inkomsten vermindering betekende.
Van de grootgrondbezitters werd ook medewerking gevraagd, wat vaak neerkwam op financiële steun, daarom zaten zij ook allerminst te springen om de plannen van De Rips.
De Heidemij, die de belangen van de grootgrondbezitters beheerde, beloofde toch hun medewerking en steun aan de inwoners van De Rips omdat dit voor vele werkmensen aanleiding was om naar De Rips te komen werken. Wanneer deze mensen daar eenmaal werkten, gingen ze er ook vaak wonen en dan waren ze maatschappelijk en economisch gezien volkomen afhankelijk van de Heidemij.
In 1919 woonder er 18 gezinnen op De Rips, waarvan 14 Rooms-Katholiek, in totaal 100 personen bevattend en 4 protestantse gezinnen in totaal met 40 personen.
Er waren verschillende plannen tot het ontginnen van grond en het stichten van nieuwe boerderijen. De toekomst voorzag in een snelle groei van het gehucht.
Na een eindeloze correspondentie tussen Bellemakers, pater Trinus, die als pastoor zou worden aangesteld als de plannen doorgingen, de Heidemij en de grootgrondbezitters over het oprichten van een parochie kwam met kerstmis 1920 het bericht van de Bisschop van Den Bosch dat de plannen door konden gaan.
Nadat op 20 maart G. Houtzagers (inspecteur van de Heidemij) het aandeel van Verkuyl had ontvangen, f.2000,-- voor de stichting van kerk en school, was op 3 mei 1921 de aanbesteding van de pastorie en de school. Het werd gegun aan de laagste inschrijver n.l. Gebr. Gooden uit Meijel voor f.80.300,--.
De kerkdiensten zouden zolang in een oude verbouwde boerderij gehouden kunnen worden.
Op 4 mei was de aanbesteding van de 26 woningen van de woningbouwvereniging "Bakel en Milheeze" en deze waren bedoeld voor de arbeiders van de Heidemij.
Met het verharden van de weg tussen Milheeze en Oploo moest nog wat gewacht worden. Op 8 december 1921 werd de pastorie in gebruik genomen.
Op 31 januari 1922 kwam de eerste schoolmeester Petrus J.A. Hertsig naar De Rips. Hij had zijn helel bezittingen in een bolderkar liggen, maar hij had er niet op gerekend dat de weg naar De Rips zo slecht was. Halverwege kwam hij met zijn bolderkar vast te zitten in het slijk en hij moest losgetrokken worden. Zo maakte de eerste schoolmeester kennis met het peeldorp De Rips. Deze eerste onderwijzer zou het 25 jaar in De Rips volhouden. Op 2 februari werd de school geopend. De school was al eerder klaar, maar er moest gewacht worden tot er 10 van de 26 huizen klaar waren omdat men anders onvoldoende leerlingen had, n.l. maar 4.
In deze eerste 10 huizen nu werden zeer grote gezinnen gehuisvest zodat het aantal leerplichtige kinderen op 28 kwam, wat ruim boven de norm van 25 was. Zo kon meester Hertsig starten met een klas van 32 leerlingen. Er waren wel 2 lokalen, maar een lokaal werd als handwerdlokaal gebruikt.
Met kerstmis 1922 kon de nieuwe kerk in gebruik genomen worden. In 1924 kwam juffrouw Sientje van Hoek uit Deurne. In 1929 zaten er 98 kinderen op school. Meester Hertsig had klas 4, 5, 6 met daarin 58 leerlingen en juffrouw van Hoek had klas 1, 2, 3 met daarin 40 leerlingen. In datzelfde jaar kwam er een derde lokaal bij en ook een derde leerkracht, n.l. Joh. Stohr. In 1929 komt juffrouw Jansen in plaats van Sientje van Hoek.
In 1934 werd de school weer uitgebreid met een lokaal en werd er les gegeven door Petrus Hertsig, Maria Bellemakers, Joh. v.d. Velden en Jacoba Hendriks. Meester Hertsig ging na 33 jaar hoofd van de school geweest te zijn op 1 december 1955 met pensioen. In zijn plaats werd de heer G. Huvenaars aangesteld.
De school en het schoolterrein waren eigendom van de Priesters van het H. Hart van Jezus, die ook de zielzorg van De Rips waarnamen.
Het kerkbestuur was tevens schoolbestuur. Van het begin af aan is er op De Rips bijzonder onderwijs geweest.