Geschiedenis van het onderwijs in het algemeen
In de vierde eeuw van onze jaartelling ontstonden de eerste kloosters. De kloosterlingen legeden zich naast velel andere dingen ook toe op het geven van onderwijs. Dit onderwijs werd voornamelijk binnen de kloostermuren gegeven en was gericht op de vorming van nieuwe kloosterlingen. Na de Akense synode van 816 werd ook onderwijs gegeven aan kinderen die geen kloosterling wilden worden. Dit gebeurde in de zogenaamde buitenschool. Het onderwijs op deze scholen werd gekenmerkt door een strenge tucht en de methode die gevolgd werd was die van voorzeggen en nazeggen.
De taal was een soort volkslatijn. Naast de kloosterschool ontstonden er ook kathedraalscholen en kapittelscholen. Het onderwijs op deze scholen kwam in grote lijnen overeen met dat op de kloosterscholen en was vooral gericht op het verwerven van de "Goddelijke Wijsheid".
De parochiescholen ontleenden hun naam aan de voorgeschrevenplicht van de pastoor van een parochie om de jeugd te onderwijzen. Het bestond hoofdzakelijk uit: een weinig lezen, schrijven en zingen en het leren van de geloofsbelijdenis, het Onze Vader, de tien geboden en het doopformulier. Deze parochiescholen hadden min of meer het karakter van een volksschool omdat alle kinderen toegang konden krijgen.
Gedurende de middeleeuwen stond de school in dienst van de kerk. Nagenoeg iedere parochie had een eigen school waardoor er in ieder geval gelegenheid was om iets te leren al was het maar lezen en schrijven.
Van 1500 - 1700, twee eeuwen waarin veel kinderen in de scholen onderwijs ontvingen, maar ook twee eeuwen waarin er in het onderwijs en in de scholen veel veranderde. In het begin was het onderwijs nog ongeveer hetzelfde als in de middeleeuwen. De grote verandering in ons land kwam, toen in de loop van de zestiende eeuw de hervorming begon door te werken.
Aanvankelijk gaf dit zeer grote problemen voor onderwijzers, kinderen en ouders. Onderwijzers die de nieuwe leer aanhingen werden ontslagen, verbannen of werden het slachtoffer van de inquisitie. Daartegenover nam het aantal ouders toe dat hun kinderen niet wilden laten onderwijzen in scholen, die naar hun overtuiging, de roomse dwaalleer onderwezen en omgekeerd waren er ouders die hun kinderen niet wilden toevertrouwen aan die kettersgezinde onderwijzers. Rond 1570 was er dan ook een toestand van verwarring en ontreddering, een goede organisatie van het onderwijs was in deze tijd haast onmogelijk. Verbetering hierin ging uit van de geestelijke leiders. Ook nu weer waren het de leiders van de kerk die zich naast hun werk als parochieherder ook begonnen in te zetten voor het geven van onderwijs, hierin vooral bijgestaan door de kosters van de kerken.
In deze tijd waren de scholen van richting, van inrichting en van methode aan vele veranderingen onderhevig en natuurlijk was dit een proces van tientallen jaren.
Niet alleen de Hervormde kerk bemoeide zich met ht onderwijs, maar ook de stedelijke en gewestelijke autoriteiten. De grote moeilijkheid was dat velen van de te werkgestelde onderwijzers toch nog te veel beïnvloed waren door de Roomse leer. Om hierin verandering te brengen werden schoolboeken herzien en de predikanten oefenden een scherp toezicht uit.
Ondanks al deze moeilijkheden is het zeventiende eeuwse Nederland erin geslaagd een school te organiseren die er wezen mocht. Wel waren er onbekwame onderwijzers die aangesteld werden, maar evenzeer is het waar dat er in deze tijd vele honderden zeer kundige onderwijzers op de scholen werkzaam waren. Velen muntten uit niet alleen in schrijfkunst (ze waren "uitermate constich" met de pen), maar ook op het gebied van de rekenkunst. Bekend zijn de rekenboeken "Cijfferinghe" van Willem Bartjens, die in 1636 verschenen. In onze taal kennen we nu nog steeds de uitdrukking "volgens Bartjens".
Behalve enkele gegevens die te verkrijgen zijn uit de ordonnantiën van de synodes van de gewestelijke en de plaatselijke besturen hebben we weinig bronnen waaruit we iets te weten kunnen komen over de inrichting van de scholen uit deze tijd. Een belangrijke uitgave bestaat er om enigszins een idee te krijgen van de werkwijze en richtlijnen welke in deze tijd in de scholen werden gehanteerd, n.l.: Het merkwaardige boekje van Dirk Adriaensz. Valcooch: "Regel der Duytsche schoolmeesters, die parochiekerken bedienen seer nut en de profijtelijck". Nu eerst uitgegeven en gepractiseerd door Dirk Adriaensz. Valcooch, schoolmeester te Bassigershorn. (uit Verleden en Heden van: L.C.T. Bigot/Gilles van Hees).