Een corruptiezaak in de achttiende-eeuwse Meierij van 's-Hertogenbosch 1*
René Huiskamp
Op 6 maart 1771 legde Hendrik Albert van Adrichem, stadhouder van de hoogschout van de Meierij van 's-Hertogenbosch, de laatste hand aan een rapport over de bestuurlijke praktijken van een zekere Nicolaas van Ommeren, president-schepen van de Peellandse gemeente Bakel en Milheeze. De conclusie van het rapport, geschreven ten behoeve van het Officie Fiscaal van de Raad van Brabant in 's-Gravenhage, was vernietigend. Van Ommeren had zich sinds zijn vestiging in Bakel in 1753 een 'ongelooflijk gezag' aangemeten en had er jarenlang boeren afgeperst, geknoeid met de verdeling van de gemene gronden en gesjoemeld met de toepassing van de plakkaten.
Van Adrichem was overigens geen onpartijdig rapporteur: uit hoofde van zijn ambt had hij vaker met de 'boerenbeul' te maken gehad, maar zijn pogingen om een einde aan 's mans politieke carrière te maken, waren tot dan toe mislukt. De stadhouder besloot het rapport met een merkwaardige opmerking, namelijk dat hij zich 'meermalen' had verbaasd, 'dat in een vrije Republicq een persoon van zeer geringe extractie, en nog voor 18 Jaaren Weever van Ambagt, zo tirranicq over de opgezeetenen van de gehele plaats konde regeeren'. 2*
Van Adrichem probeerde de verdachte zo zwart mogelijk af te schilderen, maar deze woorden lijken recht uit het hart te komen: in een 'Vrije Republiek' hoorden geen parvenu's op de bok, ook niet in de laatste bestuurlijke echelons, en zeker niet als ze zo eigengereid optraden als deze Van Ommeren. Elders schreef hij: 'Nicolaas van Ommeren, de zoon van de koster van Helmont, heeft in zijnjeugt als Reeren knegt gedient in 's Hage, en vervolgens in 's Bosch bij de Hr. de Vlieger, 3* waarna hij te Bakel zig heeft neergezet, aldaar met de eenige dogter van de overleden vorster Tempelaar getrouwt en als gereformeerde president schepen geworden en was zowel waarneem(en)de stadhouder van de kwartierschout als secretaris'.4*
De stadhouder levert hier een paar belangrijke aanknopingspunten voor een reconstructie van de carrière van een 'marginale bestuurder' in de achttiende- eeuwse Republiek. Van Ommeren was afkomstig uit het niet ver van Bakel gelegen Helmond en kwam dus uit de regio. Hij was gereformeerd en als zoon van een koster in zijnjeugd naar Den Haag gegaan om als huisknecht te dienen. Hij was in Brabant teruggekomen als bediende, mogelijk klerk, van een hoge ambtenaar in de districtshoofdstad en had zich tenslotte ontpopt als een dorpstyran, die zich jarenlang kon misdragen zonder dat er van hogerhand werd ingegrepen. Het lijkt er sterk op dat zijn carrière in veel opzichten bevorderd is door bescherming en hulp van invloedrijke relaties, een fenomeen dat ook wel bekend is onder de naam patronage.
In dit artikel wil ik pleiten voor het gebruik van de concepten patronage, makelaardij en corruptie in een onderzoek naar politieke machtsverhoudingen en elitevorming in de Meierij van 's-Hertogenbosch (deel van de Generaliteitslanden) en naar de relatie tussen dit perifere platteland en de centrale en regionale bureaucratische instanties in de achttiende-eeuwse epubliek. Eerst zal een overzicht worden gegeven van enkele theorieën die voor dit onderzoek van belang zijn. Vervolgens zal met behulp van de concepten patronage, makelaardij en corruptie een analyse worden gemaakt van het machtsmisbruik van een achttiende-eeuwse Meierijse dorpsbestuurder. Tenslotte wordt ingegaan op de vraag in hoeverre deze zaak ons meer kan vertellen over genoemde relatie tussen het Meierijse platteland en het politieke 'centrum'.
Theorieën
Er bestaat verwarring over de begrippen patronage (clientelism) en makelaardij (brokerage). Historici zijn het erover eens dat het zinvol kan zijn om gezagsstructuren en bureaucratisering in het verleden te interpreteren aan de hand van patroon-cliëntverhoudingen, dat wil zeggen 'persoonlijke, dyadische verhoudingen tussen ongelijken, waarbij de hoger geplaatste (patroon) bescherming en materiële steun biedt, en de lagere (cliënt) eerbetoon, loyaliteit en diensten'. 5* Het probleem is dat er geen consensus heerst als het gaat om het toepassen van begrippen als patroon, cliënt en makelaar. 6* Vaak wordt hieraan een te concrete betekenis gegeven. Zo wordt patronage dikwijls gelijkgesteld aan corruptie, en beschouwd als een bestuursvorm, of als een overgangsverschijnsel van het staatsvormingsproces. 7* In 1969 publiceerde Anton Blok in de Sociologische Gids een artikel waarin hij een universeel toepasbare definitie van het begrip patronage gaf. Voor hem was het 'a structural principle which underlies asymmetric, personal transactions involving proteetion and loyalty between two persons or groups of persons. By definition, transactions refer to those sequences ofinteraction which are governed by reciprocity'. 8* Het gaat hier om een analytisch en niet om een beschrijvend concept: een model dat geconstrueerd wordt om inzicht te bieden in de structurele samenhang van verschilende aspecten van de sociale werkelijkheid. 9* Patronage kan namelijk geen concreet onderzoeksthema zijn, zoals ten onrechte vaak wordt gedacht. De vraag of er in een bepaalde tijd patroon-cliëntverhoudingen bestaan hebben is onzinnig: 'persoonlijke relaties tussen ongelijken tot wederzijds voordeel' komen in iedere samenleving voor. Het gaat erom hoe deze relaties zich verhouden tot de geïnstitutionaliseerde verbanden.10 Ze zijn overigens niet de enige vorm van 'persoonlijke relaties' die gestalte geven aan deze formele verbanden. Vriendschap, gemeenschapsgevoel en (pseudo-)verwantschap doen dit ook. Vaak zijn die verschillende vormen onderling verweven. Instellingen en persoonlijke relaties beïnvloeden elkaar bovendien wederzijds: een formele band tussen twee personen schept soms een aanvullende persoonlijke band, en omgekeerd. 11*
Bloks artikel is voor historici interessant, omdat hij het begrip patronage toepast in het onderzoek naar het staatsvormingsproces in het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Europa, en naar de integratie van marginale gebieden en groepen in overkoepelende staatsstructuren. 12* Patronage zelf is een universeel verschijnsel, maar de rol die ze speelt in verschillende maatschappijtypen is wisselend. Blok onderscheidt provisorisch vier 'typen', die een weerspiegeling zouden vormen van de ontwikkeling van de Europese samenleving van de middeleeuwen tot heden, te weten Vasaliteit, Makelaardij, Vriendschap en Vermomde Patronage. Voor dit artikel is het type van de Makelaardij het belangrijkste. De term lijkt overigens ietwat ongelukkig gekozen, omdat makelaardij, politieke bemiddeling tussen een regionale of lokale gemeenschap en de vroegmoderne staat, als subcategorie van patronage even algemeen wordt toegepast en dus verschillende verschijningsvormen kent. Ook in latere 'fasen' komen vormen van makelaardij voor, alleen zijn die van een andere aard, omdat de maatschappelijke figuraties anders zijn. 13*
Volgens Blok fungeert de makelaar als buffer en doorgeefluik tussen enerzijds in het politieke centrum opererende beleidsmakers of bureaucratische instanties, en anderzijds een lokale bevolking. Hij buit zijn strategische positie in een netwerk uit en cultiveert zijn relaties met in hogere echelons opererende machthebbers. Ten grondslag aan"dit verschijnselligt het onvermogen van een centrale overheid om effectief controle uit te oefenen op plaatselijke bestuurders. Het streven naar controle wordt ingegeven door twee motieven: de handhaving van een geweldsmonopolie en het garanderen van een ongestoorde belastinginning. 'Hervormende' of integrerende pretenties heeft de overheid ten aanzien van het platteland nog niet. Het aangaan en onderhouden van banden van loyaliteit en protectie met plaatselijke bestuurders kan een middel zijn om deze controle te verwezenlijken. De makelaar op zijn beurt kan, door zijn contacten met regionale of centrale machthebbers en door zijn kennis van het politieke systeem, de bevolking toegang verlenen tot schaarse goederen en diensten (bijvoorbeeld recht, geld en privileges) waar hij zelf geen beschikking of beslissingsmacht over heeft. 14*
Op welke manieren deze banden van loyaliteit en protectie worden aangegaan vermeldt Blok in zijn artikel niet. Historici die zijn typologie hebben overgenomen onderstrepen dat er in een samenleving van het makelaardijtype een samenhang bestond tussen patronage, makelaardij, ambtenverkoop (venaliteit) en corruptie. Op een in1984 aan patronage gewijd colloquium in München werden over dit aspect belangrijke bijdragen geleverd door Wim Blockmans en Victor Morgw. 15* Volgens Blockmans verkeerde de vroegmoderne staat in permanente geldnood en verkochten of verpachtten haar vertegenwoordigers daarom ambten en gezagsprivileges aan derden. Tegelijk gingen zij met deze ambtsdragers patronagebanden aan om het gezagsverlies, waarmee deze ambtenverkoop gepaard ging, te compenseren. Deze informele banden werden aangegaan of aangehaald door het geven en ontvangen van geschenken, maar ook wel door het aangaan van vriendschaps- en familiebanden. Dit systeem was werkzaam in alle lagen van de samenleving en werkte coruptie in de hand, omdat personen binnen het politieke netwerk gewend waren om buiten de formele structuur om te werken. Het geven van steekpenningen of smeergelden vond men volkomen normaal. Bovendien gold een ambt binnen dergelijke verhoudingen niet alleen als een publieke functie, maar ook als een persoonlijke investering waarvan de kosten verhaald konden worden op de onderdanen. Ambten werden vaak doorverkocht of waargenomen door substituten, die slechts een bescheiden deel van het inkomen genoten. Hierbij moet men wel beseffen dat het zelden een puur zakelijke transactie betrof. Ambten werden vaak gekocht of gepacht door mensen die al cliënt van een machthebber waren, of aspiraties in die richting hadden.16*
Deze ontwikkeling was een neveneffect van het hierboven geschetste staatsvormingsproces en had grote invloed op de verhoudingen tussen lokale gemeenschappen en het politieke centrum. De uitbreidingvan de bureaucratie en de spectaculaire toename van de verkoop van ambten gingen gepaard met een transformatie en een schaalvergroting van de patronage. Steeds minder mensen bezaten beslissingsmacht, maar steeds meer mensen konden uit hoofde van een functie of dankzij een centrale plaats in het netwerk invloed uitoefenen op de besluitvorming. Deze politieke bemiddeling speelde tot op de laagste niveaus en ging gepaard met een proces van lokale elitevorming. 17* Het makelaardij-concept is daarom uitermate geschikt voor een onderzoek
naar de transformatie van het platteland gedurende het proces van politieke 'integratie' in de vroegmoderne staat. Het is de moeite waard om te onderzoeken of een dergelijk proces ook in Republiek heeft plaatsgevonden.
In de Nederlandse geschiedschrijving is het makelaardij-concept tot nu toe vooral toegepast bij analyses van vroegmodeme politieke ontwikkelingen op centraal niveau, dat wil zeggen op het terrein van de machtsverhoudingen tussen enerzijds het Bourgondisch-Habsburgse hof en anderzijds de standen in de verschillende gewesten, en dan met name de adel. 18*
Eerst onlangs is het concept makelaardij toegepast in de betekenis die Blok eraan geeft. In De heren als dienaren en de dienaar als heer wordt een analyse gegeven van het achttiende-eeuwse stadhouderlijke patronagestelsel, waarbij aandacht wordt geschonken aan de rol van de 'luitenant-stadhouders'. Deze vertegenwoordigers van Willems V informeerden hun patroon over het politieke reilen en zeilen in de plaats waar zij resideerden, en behartigden tegelijkertijd de lokale belangen in 'Den Haag'. Zij speelden een cruciale rol bij de ambtenbegeving en kunnen worden beschouwd als regionale makelaars. 19*
Makelaardij, corruptie en lokale elitevorming
Elite-onderzoek houdt zich bezig met mensen die op het gebied van welstand, cultuur, status en gezag in de samenleving een leidende positie innemen. 20* Het historisch elite-onderzoek in Nederland heeft de afgelopen jaren aan belangstelling gewonnen. Lag de nadruk aanvankelijk bij het onderzoek naar het Hollandse patriciaat, sinds kort staan ook de adel en zijn machtsuitoefening op het platteland en regionale en lokale elites in de belangstdling. De meeste van deze studies lijden echter aan een nogal statische benadering van de sociale werkelijkheid. Een uitzondering vormen Om de eer van de familie van Cees Schmidt en Rooms, Rijk, of Regentesk van Maarten Duijvendak. Beide elitestudies gaan uit van hetzelfde concept, namelijk 'maatschappelijk vermogen'. Hieronder verstaan de auteurs alle politieke, familiale, economische en intellectuele investeringen en/of verworvenheden die bijdragen tot handhaving of versterking van de maatschappelijke positie van mensen. De basiseenheid waar dit maatschappelijk vermogen opgebouwd en herverdeeld wordt is de familie; de omvang van dit vermogen is een cruciale factor bij de toetreding tot of handhaving binnen een elite. 21*
Er valt veel voor te zeggen om dit concept ook te hanteren in het onderzoek naar lokale elitevorming. Immers, onderzoek dat uitsluitend gebaseerd wordt op criteria van sociale stratificatie is te statisch. Elitevorming is een interactiefproces en kan niet alleen op basis van criteria als vermogen, status of beroep geanalyseerd worden. Het mobiliseren van machtsbronnen, bijvoorbeeld door relaties aan te gaan met machtiger personen, om een sterke positie in een gezagsstructuur (bijvoorbeeld en dorpsbestuur) te verwerven, moet er zeker bij betrokken worden. 22* Dit impliceert, dat een onderzoek naar lokale en regionale elitevorming zich niet mag beperken tot de plaatselijke of regionale gemeenschap: de basis van de macht en invloed van een lokaal opererend persoon ligt vaak elders. 23*
'Maatschappelijk vermogen' sluit bovendien goed aan bij de concepten makelaardij en corruptie. Een makelaar zal proberen het door zijn werk verkregen krediet (geld, vertrouwen, contacten) om te zetten in zaken die hem vooruit kunnen helpen, zoals een 'strategisch' huwelijk, een lucratief ambt, onroerend goed en een opleiding voor zijn kinderen. Antropologen noemen dit omzetting van 'jirst order resources' in 'second order resources'. 24* Het machtsmisbruik en de corruptie die hierbij mogelijk optreden kunnen gerelateerd worden aan dit winststreven.
Hoe kan zo'n onderzoek het best worden aangevat? Bij eliteonderzoek onderscheiden we twee classificaties: sociale stratificatie en machtsverhoudingen. 25* Onderzoek naar het eerste wordt verricht via een klassieke prosopografische analyse van de leidende personen binnen de gemeenschap op basis van de economische criteria vermogen, inkomen en beroep en de sociale criteria functie, verwachtschap, levensstaat en status. 26* Machtsverhoudingen kunnen echter alleen bepaald worden aan de hand van een analyse van conflicten die zich lokaal, regionaal oflandelijk afspelen. Tijdens zo'n conflict mobiliseren de betrokken partijen immers hun invloed bij en relaties met anderen en als het conflict beëindigd is, nemen ze een sterkere, zwakkere of mogelijk gelijke positie in.
Een aantrekkelijk en vruchtbaar uitgangspunt voor nader onderzoek lijkt de volgende veronderstelling: personen in een makelaarspositie zullen, als hun bemiddelingen succesvol zijn, hun maatschappelijk vermogen uitbreiden en hun relaties met 'elders' omzetten in 'first order resources'; hun familie zal op de maatschappelijke ladder stijgen. Dit zal dan ten koste gaan van personen die als makelaar minder succesvol zijn, of in het geheel niet in die hoedanigheid optreden. Het zal zijn neerslag hebben in een of meer van bovengenoemde criteria van sociale stratificatie. Zo valt te verwachten dat 'makelaars' lokale bestuurstaken naar zich toegetrekken en dat zij zich in zeden en gebruiken proberen te onderscheiden van de rest van de bevol
king. 27* Essentiële vragen hierbij zijn op basis van welke kwaliteiten een persoon een makelaarsrol kan spelen en hoe hij in het spanningsveld tussen de voorgeschreven institutionele orde en de informele praktijk functioneert. Hoe komt hij aan zijn functie en hoe neemt hij die waar? Bezondigt hij zich aan afpersing of verduistering van gemeenschapsgelden en zo ja, laten zijn superieuren dit toe?
Om zo'n omvangrijke hypothese op haar houdbaarheid te toetsen, zijn meerdere grootschalige onderzoeken vereist. Er zijn immers enorme verschillen tussen de regio's binnen het territorium van de oude Republiek, niet alleen in sociaal-economische structuur, maar ook institutioneel. Dit onderzoek moet zich bovendien uitstrekken over een lange periode en zich bezighouden met zowel sociale stratificatie als machtsverhoudingen, met zowel conflicten als het netwerk van bij die conflicten betrokken personen. In de hierna volgende case-study wordt in eerste instantie ingegaan op het
politieke machtsmisbruik van een gezagsdrager in het achttiende-eeuwse Peelland, om de lezer een indruk te geven op welke manieren corruptie, patronage en makelaardij onderling verweven zijn. Lokale elitevorming komt slechts zijdelings aan de orde.
Een corruptiezaak in de achttiende-eeuwse Meierij van 's-Hertogenbosch
Tot in de jaren vijftig van deze eeuw overheerste in de geschiedschrijving het beeld van 'het Arme Brabant'. Het tijdens de Opstand van de romp afgesneden deel van het hertogendom werd anderhalve eeuw lang direct door de gezamenlijke gewesten bestuurd, zonder zelf stemrecht te hebben in de hoge staatscolleges; het toch al schrale gebied werd fiscaal uitgebuit en geteisterd
door oorlogen; de uitoefening van de katholieke religie werd bemoeilijkt; de katholieke meerderheid in Staats-Brabant werd tot 1795 systematisch achtergesteld bij de protestantse 'import', die praktisch een monopoliepositie bezat in de ainbtenbediening en die zich gedroeg als 'een zwerm sprinkhanen, die het weinige overgebleven groen kwam opeten': de corruptie en ongekwalificeerdheid van de regenten en ambtenaartjes in de Generaliteitslanden waren spreekwoordelijk. 28*
Dit beeld was meer gegrondvest op katholieke en provincialistische rancune, dan op aantoonbare feiten. Onder invloed van maatschappelijke en vakhistorischeveranderingen na 1945 is het dan ook gewijzigd. De vroeger onder drie noemers samengevatte uitbuiting (belastingen, oorlogen en ambtenaren) wordt in de huidige geschiedschrijving verworpen, of althans sterk gerelativeerd. Dit is het gevolg van gedegen onderzoek, 29 maar ten dele opnieuw van wishful thinking, met name als het gaat over de vermeende corruptie en de geprivilegieerde positie van de protestantse ambtenaren. De enige kanttekening die tot nu toe bij deze groep gemaakt is, is dat ze inheemser was dan altijd is aangenomen. 30 'Inheemsheid' is echter geen eenduidig begrip: het gaat voorbij aan de mogelijkheid dat mensen binnen dezelfde streek verschillende figuraties vormen. Er is geen onderzoeksmodel ontwikkeld waarmee een adequate analyse gemaakt kan worden van het functioneren van die ambtenaren en van hun plaats binnen de lokale samenleving.
Het hierboven uiteengezette model, waarin lokale elitevorming wordt gekoppeld aan politieke makelaardij, is hiervoor mogelijk geschikt. De bijzondere plaats die de Generaliteitslanden in het staatsbestel van de Republiek hebben ingenomen, maakt toepassing van dit model extra interessant. 31*
Politiek raamwerk
De Republiek kan gekenschetst worden als een confederatie met enkele trekken van een federale staat. De afzonderlijke gewesten waren soeverein, maar hadden een aantal taken gedelegeerd aan de Staten Generaal en enkele andere generaliteitscolleges. De belangrijkste taak was de defensie, en de politieke achterstelling van de generaliteitslanden moet vooral vanuit dit. standpunt bekeken worden: ze vormden een militaire bufferzone. Dit wordt bijvoorbeeld aangetoond door de omvangrijke investeringen die er op instigatie van de Raad van State in de vestingwerken werden gedaan. 32 De overheid wenste bestuurlijke en fiscale gelijkschakeling, openbare orde en rust en loyaliteit in het zuiden. Aan die loyaliteit werd getwijfeld. 33* De vanaf 1648 doorgevoerde 'politieke reformatie', de vervanging van katholieke ambtenaren en bestuurders door hervormden, was niet alleen een maatregel die de bekering van de gehele bevolking moest bevorderen, maar ook een poging om op alle niveaus een groep loyale bestuurders te creëren. Tegenover dit belang of streven van de 'hoge overheid' stond het streven naar behoud van privileges dat zo kenmerkend was voor lokale en regionale gemeenschappen.
Wanneer we ons tot de Meierij beperken, kunnen we een driedeling maken tussen de stad 's-Hertogenbosch, de statendorpen, die onder haar rechterlijk gezag ressorteerden, en de dorpen (en een aantal steden en vrijheden) gelegen in particuliere heerlijkheden. De desbetreffende heren hadden in die dorpen een aantal verregaande bevoegdheden, maar de macht van de centrale instanties was er nog altijd aanzienlijk.
In het perspectief van makelardij kan dit politiek raamwerk als volgt geschematiseerd worden:
In dit spanningsveld liggen verschillende terreinen waarop de makelaar moet bemiddelen. Hij moet een ongestoorde belastinginning garanderen, maar protesteren als de gemeente haar quotum niet kan opbrengen. Hij moet de privileges en het territorium van de gemeenschap naar buiten toe beschermen. Hij moet zorgen dat de spanning tussen de anti-katholieke plakkaten en de wens van de bevolking om haar geloof naar eigen inzichten uit te oefenen wordt opgeheven, of althans verminderd. Hij moet zijn kennis van de wetgeving en de bureaucratische procedure aanwenden om het
lokale bestuur in goede banen te leiden. Het is zijn eigen streven naar krediet, status en vaste goederen, dat hem, of zijn familie, uiteindelijk hogerop kan brengen.
Noodzakelijk voor een succesvolle bemiddeling zijn in de eerste plaats interne en externe relaties: de makelaar moet zowel onder de dorpelingen als binnen het bureaucratische apparaat mensen kennen van wie hij iets gedaan kan krijgen, en die op hun beurt weer iets gedaan kunnen krijgen van derden. Hij moet tenminste over een rudimentaire kennis van de wetgeving en bureaucratische procedure beschikken, want politieke bemiddeling volgt de institutionele lijnen. Anderzijds moeten de partijen een zekere plooibaarheid tentoonspreiden bij het volgen van die regels, omdat de tegenstellingen anders onoverbrugbaar blijven.
Nicolaas van Ommeren
We keren terug naar het begin. Nicolaas van Ommeren, de presidentschepen van Bakel, werd in april1771 op last van de Raad van Brabant ingesloten op de Haagse Voorpoort en bijna eenjaar later veroordeeld tot een boete, ambtsontzetting en een twaalfjarige verbanning. In 1764 was al een procedure tegen hem aangespannen wegens afpersing van de Bakelse strodekker Josef jaspers, maar hij was er indertijd genadig vanaf gekomen. De twee lijvige procesdossiers die over zijn machtsmisbruik zijn aangelegd, maken een reconstructie van zijn bemiddelende activiteiten mogelijk. 34* Deze reconstructie is gemodelleerd naar het bovenstaande schema en bevatzeven aspecten. Om te beginnen het operatiegebied en het profiel van Van Ommeren en zijn familie; de eigenlijke bemiddeling en het hierbij gehanteerde tarief; het krediet en de schuld die hij bij de lokale bevolking en zijn superieuren had; de manieren waarop de Van Ommerens 'primary' in 'secondary resources' omzetten; en tenslotte zijn concurrenten binnen de lokale gemeenschap.
Operatiegebied
Bakel vormde samen met het gehucht Milheeze een uitgestrekte en afgelegen 'gemeente' aan de grens met het Pruisische Opper-Gelre. Het statendorp ressorterde bestuursrechtelijk direct onder verschillende hogere instanties, en niet onder een particuliere heer. Het was een boerengemeenschap; in tegenstelling tot inwoners van naburige dorpen hielden de Bakelnaren zich niet bezig met het weven van 'bonqes' voor Helmondse textielfabrikanten. Het dorp lag aan de rand van de Peel en de uitgestrekte woeste gronden vormden een belangrijke bron van inkomsten. De inwoners hoedden er schapen, plaatsten er bijenkorven en staken turf. Het was een arme plaats, gelegen op schrale grond. Vergeleken met het nabijgelegen AarleRixtel valt op, dat de totale opbrengst aan grondbelasting relatieflager was en dat de verschillen in vermogenspositie klein waren. Het was een betrekkelijk homogene gemeenschap.
Het aantal personen met institutionele contacten naar buiten was klein. Er was een predikant, een schoolmeester-koster en een vorster-deurwaarder. De dorpssecretaris, een politieke sleutelfiguur, resideerde meestal elders en liet zich vervangen door de dorpsbestuurders, de schepenen. Het bestuur werd benoemd door de kwartierschout (in praktijk diens stadhouder) die tevens rechtsvorderaar in civiele en kleine strafrechtelijke zaken was. Het Hoog Officie, dat namens de soeverein recht in criminele zaken vorderde, resideerde net als de Hoge Vierschaar, het rechtsprekend orgaan, in 's-Hertogenbosch.
De dorpsfinanciën werden beheerd door twee borgemeesters, die namens de kwartierschout werden aangesteld door de schepenbank. De landslasten (verpondingen, koningsbede en gemene middelen) werden geïnd door apart hiervoor aangestelde collecteurs. Verponding en koningsbede (de grondbelastingen) werden aangeschreven, de gemene middelen ' werden verpacht. Eenmaal per jaar moesten de vertegenwoordigers van de dorpen zich vervoegen bij de verpachtingscommissie van de Raad van State, die enkele dagen met dat oogmerk in 's-Hertogenbosch resideerde en dan tevens bereid was om klachten en opmerkingen aan te horen. Zowel het borgemeesterschap als het collecteurschap leverde een inkomen op in de vorm van een percentage van de opbrengst en werd in principe toegekend aan degene die genoegen nam met het kleinste aandeel. Bij het collecteurschap echter stond vanaf het jaar 1727 (in de gehele Meierij) de gemeente borg, terwijl de borgemeesters zelfverantwoordelijk waren voor hun rekening. Het collecteurschap was daarom antrekkelijker. Vanaf omstreeks 1750 werd dit ambt steeds vaker gedurende een lange termijn door dezelfde persoon, meestal een protestantse regent, waargenomen. Het was een ongeschrevenwet dat iemand geen collecteur mocht zijn in de plaats waar hij regent was. 35*
De controle van de dorpsfinanciën lag sinds het begin van de achttiende eeuw in handen van de Leen- en Tolkamer in 's-Hertogenbosch.
De relatief grote afstand ten opzichte van de hoge overheid legde veel macht in handen van de president-schepen. Hij trad vaak op als plaatsvervanger van de schout én van de secretaris en was vaak vertegenwoordigervan de gemeente bij de verpachtingvan de tienden en, bij absentie van de secretaris, op de kwartiervergadering. Die vergaderingwas oorspronkelijk een orgaan met aanzienlijke bevoegdheden, maar daarvan was in het midden van de achttiende eeuw geen sprake meer. Zijn machtspositie kon de president alleen uitbouwen, als hij zijn functie onafgebroken gedurende een lange periode kon uitoefenen.
Profiel
Nicolaas van Ommeren was zoals gezegd de zoon van een koster. Toen hij in 1728 of 1729 geboren werd in Aarle had zijn vader overigens geen beroep en werd het gezin onderhouden door de diakonie. Vijanden van de familie zouden daarom later beweren, dat de Van Ommerens niet gekwalificeerd waren om een ambt te bekleden, maar dat was niet helemaal terecht. Ze waren lidmaten van de gereformeerde kerk en die werden in de gehele Republiek
bevaarbeeld bij de ambtenbenoeming. In de Meierij, waar het percentage gereformeerden op de totale bevolking te verwaarlozen was, was deze bevoordeling vastgelegd in verschillende plakkaten. 36*
Bovendien was de familie niet altijd arm geweest. 'Stamvader' Willem van Ommeren (overleden in 1702 of 1703) was commis-collecteur van de convooyen en licenten (in- en uitvoerrechten) in Helmond. Zijn zoon Johan, de grootvader van Nicolaas, had het zelfs tot substituut-secretaris van Helmond gebracht, een aanzienlijk ambt, waarvoor hij echter diep in de buidel had moeten tasten. Zowel het stadje als hijzelfwerden door de rampzalige Spaanse Successieoorlog op de rand van een bankroet gebracht. Hij verspeelde zijn erfdeel en overleed in 1713 als onaanzienlijk vorster van AarleRixtel.
Haar connecties verloor de familie echter niet: de Van Ommerens waren verwant aan onder andere de families Donker in Peelland, Simonts en Van de Oever, geslachten met enige politieke invloed in 's-Hertogenbosch, en waarschijnlijk ook Kien, een Brabants-Utrechtse regenten-familie.
37* Wat ook opvalt is de bestendige band met de Admiraliteit op de Maze in Rotterdam. Na stamvader Willem zijn tenminste vier leden van de familie in dienst van dit college geweest. 38* De Van Ommerens hadden betere connecties dan het gros van de Meierijse protestanten.
De koster Willem van Ommeren en zijn vrouw J acoba Kien hadden negen kinderen_ Tenminste twee zonen, Johan (1723/24-1796) en Nicolaas (1728/29-17 7 5 ), werden tot een bestuurscarrière voorbestemd en na een korte leertijd als weversknecht naar Holland gestuurd_ Wat Nicolaas, de derde zoon, in Holland gedaan heeft weten we dankzij het rapport van Van Adrichem. Zijn informatie komt overeen met de gegevens die onder andere in Den Haag te vinden zijn.39 Over de activiteiten van de oudste zoon, Johan, bestaat minder duidelijkheid, maar na een verblijf van ongeveer tien jaar in achtereenvolgens 's-Hertogenbosch, Leiden en Amsterdam keerde hij in 17 52 terug in Peelland, waar hij vanaf 17 54 actief was als beëdigd procureur, dat wil zeggen juridisch zaakwaarnemer. In 1758 werd hij tenslotte drossaard van de heerlijkheid Stiphout, waarmee hij in het bezit was gekomen van een vast en aanzienlijk ambt. Kortom, ook hij heeft vermoedelijk gebruik gemaakt van een 'schaduwcircuit', waarin hij een soort praktijkopleiding heeft genoten. 40 We kunnen deze Johan bestempelen als de aanvoerder die de rest van de clan met raad en daad terzijde stond. 41*
Bemiddeling
Nicolaas van Ommeren keerde ongeveer tegelijkertijd met zijn broer in Peelland terug en ging in juli 1753 naar Bakel. Daar werd hij, zonder dat hij er beroep uitoefende of ambt bekleedde, door stadhouder Gualtheri tot schepen benoemd. Hij nam zijn intrek in de herberg van de vorstersweduwe Kooken en haar dochter Francina Tempelaar en speelde vrijwel meteen de eerste viool in het dorp. In oktober 17 54 werd het schepencollege ingrijpend gewijzigd en werd Nicolaas president. Een halfjaar later huwde hij Francina Tempelaar: de basis was gelegd. De bemiddelende taken van eenpresident-schepen lagen niet vast. Welke invulling een persoon met formele autoriteit aan zijn functie geeft, ligt in de eerste plaats aan hemzelf. Duidelijk is dat Van Ommeren greep probeerde te krijgen op de contacten tussen de lokale gemeenschap en de buitenwereld, door zo veel mogelijk autoriteit te verwerven: men moest niet buiten hem om kunnen handelen. Hij trok zoveel mogelijk bestuurstaken naar zich toe. Blijkens de dorpsrekeningen streek hij de meeste 'buitenvacatiën' (vergoedingen voor dienstreisjes buiten de gemeente) op. Tevens werkte hij zijn 'vijanden', dat wil zeggen lokale tegenstanders, uit de schepenbank en haalde hij 'vrienden' binnen. 42*
Bovendien legde hij de hand op de inning van de landslasten. In de periode 1755-1764 en 1767-1770 was Nicolaas pachter van de gemene middelen namens de gemeente en werden verwanten van hem aangesteld als collecteur Ook was hij kerkmeester en peelmeester. Een peelmeester was belast met de toewijzing van de kavels peelgrond, waar de boeren turf konden steken. In de jaren zestig was een geschil over het gebruiksrecht van de Peel uitgevochten tussen de drie rechthebbende gemeenten, Bakel, Aarle-Rixtel en Helmond. Dit geschil, waarbij Nicolaas was opgekomen voor de belangen van Bakel en zijn broer Johan voor die van Aarle-Rixtel, werd uiteindelijk in het voordeel van Bakel beslecht. In 1770 moesten de velden herverdeeld worden en in overleg met stadhouder Kien wierp de president zich toen op als grote verdeler. Hierbij maakte hij een overwinst van meer dan zevenhonderd gulden. 43*
Tenslotte was Van Ommeren geregeld loco-secretaris en -officier. In de laatste hoedanigheid was hij bevoegd om overtreders namens de hoogschout naar Den Bosch te transporteren, of namens de kwartierschout te beboeten. De opbrengst van de boetes ging in beginsel naar het land, naar de armenkas en naar de kwartierschout, maar Van Ommeren had beginjaren zestig een mondelinge afspraak met de nieuwe stadhouder Kien gemaakt om kleine boetes zelf 'af te maken' en het bedrag van de schikking in eigen zak te steken. Bij de invulling van die functie kon hij het onderste uit de kan eisen, of juist boetes kwijtschelden om mensen aan zich te binden. Essentiëel hierbij was dat kennis van voorschriften en procedures bij de bevolking ontbrak. Van Ommerens professionele overwicht werd door praktisch iedereen erkend. 44* Van de door de hoge overheid bepleitte 'openbaarheid van bestuur', met name op het gebied van de dorpsfinanciën, kwam dientengevolge niet veel terecht. 45*
Het aantal voorbeelden waarbij Van Ommeren misbruik maakte van zijn positie is legio. De corrupte verdeling van de peelvelden, de zaak die hem uiteindelijk ten val zou brengen, is slechts een voorbeeld. Het begon al in 17 54, toen hij zich aan het hoofd stelde van een met snaphanen bewapende peelpatrouille om 'vreemdelingen' (ingezetenen van omliggende dorpen) die zich illegaal op de Bakelse Peelgronden ophielden, te arresteren en in de herberg in gijzeling te houden. In 17 63 dwong hij de Bakel se strodekker JosefJasper een enorme afkoopsom af, bij wijze van 'vriendendienst', nadat deze betrapt was op het weghalen van een aantallosliggende 'mastboompjes' langs de openbare weg. Jaspers werd toen voor de keuze gesteld: betalen, of in de boevenwagen naar de stad om daar op de Markt een geseling te ondergaan. De strodekker geloofde hem, mogelijk omdat er in die tijd inderdaad bordjes langs de weg werden opgehangen met een afbeelding van een geseling en het onderschrift 'boomschendersstraf'.46* Maar bij onschuldige overtredingen als die van Jaspers werd deze strafmaat nooit gehanteerd. ToenJaspers' wat meer wereldwijze zwager Anthony Kuypers later aan Van Ommeren vroeg op grond van welk plakkaat de overtreder precies was beboet, kon deze geen duidelijk antwoord geven. 47*
Absoluut het meeste krediet verwierf Van Ommeren bij zijn bemiddeling op het terrein van de religie. De uitoefening van de katholieke godsdienst was aan beperkende regels gebonden en een strikte toepassing van de plakkaten zou het geloofsleven buitengewoon moeilijk maken. In de zeventiende eeuw, toen de toepassing veel strenger was, werd al vaak, tegen betaling van zogenaamde recognitiegelden, een oogje dichtgeknepen. Vanaf 1730 werden deze recognitiegelden vervangen voor een vaste belasting, maar inschikkelijkheid van de kant van de lokale overheid bleef noodzakelijk. Van
Bord, waarop afgebeeld de geseling van em 'boomschender' (houtrover). DergeliJlce waarschuwingsborden werden langs de openbare weg geplaatst en gaven lolcale machthebbers de gelegenheid de onwetende bevolking te intimideren en. af te persen. (olieverf op paneel, anoniem, Noordbrabants Museum 's-Hertogenbosch)
Ommeren was op dit terrein berucht bij zijn superieuren. Hij stond op goede voet met de katholieke geestelijkheid. Hij liet de door de overheid verafschuwde, maar bij de boeren buitengewoon populaire 'kloosterpapen', die zich niet eens binnen het ressort van de staat mochten ophouden, in de gemeente toe en ging 'familiaar' met hen om. Hij had er geen enkel bezwaar tegen als de bevolking haar doden 's zondags onder klokgelui ten grave droeg, een ontheiliging van de sabbat en een steen des aanstoots voor de predikant, met wie hij het geregeld aan de stok had. 48*
Tarief
Zijn werkzaamheden verrichtte Van Ommeren natuurlijk niet voor niets. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen het inkomen dat hem uit hoofde van zijn functies toekwam, zoals boetes, schrijfloon en vacatiegelden, en de veel minder specifieke inkomsten die hij daarnaast genoot. Als president genoot hij bevoorbeeld een salaris van tien gulden per jaar, en ontving hij vacatiegelden voor de reizen die hij ambtshalve naar Helmond of 's-Hertogenbosch maakte. Dit was een verkapt salaris, omdat de herberg ook zonder zijn aanwezigheid goed draaide. Maar naast de officiële bronnen van inkomsten bedong hij bepaalde privileges. Het collecteurschap van de landslasten leverde de familie een aandeel in de opbrengst op en hemzelf verteringen: de belasting werd namelijk in de herberg betaald. In Bakel werd beweerd, dat hij voor de collecteboeken 'wel duizend gulden' over had. Het betekende bovendien dat hij mensen financiëel aan zich kon verplichten, door belastingschulden tegen een onderpand, dat wil zeggen grond, voor te schieten. Over deze grond kreeg hij het gebruiksrecht. Dit was een bekend verschijnsel, waar de Leen- en Tolkamer veel over klaagde maar weinig tegen deed. 49*
Francina Tempelaar maakte, tegen betaling, de raadskamer schoon. Haar moeder leverde kaarsen en brandstof, turf die Nicolaas, zonder betaling, door een 'rot' uit de Peelliet halen. Tekenend is, dat hij deze corvée voorstelde als een gunstverlening. Als hij namelijk iets tegen een boer had opgevat, dan mocht die juist géén turf voor hem halen, met het gevolg dat zo iemand vaak met en of ander presentje dit 'voorrecht' probeerde terug te krijgen.
'Presentjes' waren een andere vorm van tarief, waar men ook op hogere bestuursniveau's bekend mee was. 50* De kunst bestond eruit, geschenken te ontvangen zonder er om te vragen, een kunst die Van Ommeren, een notoire geldwolf, overigens niet goed beheerste: van de zich illegaal in Bakel ophoudende minderbroeder Bernarclus van Niel zou hij eens een 'nieuwjaarsgift' gevraagd hebben, iets wat hem door de bevolking kwalijk genomen werd. Bij een belastingschuld tenslotte werd wel uitstel van betaling verleend in ruil voor een geschenk. 51*
Krediet en schuld
Uit het voorgaande blijkt al op welke manieren de Bakelnaren bij hun president in het krijt stonden. Van Ommeren had op zijn beurt weer een schuld uitstaan bij zijn superieuren. Om te beginnen had hij zijn positie aan hen te danken. Hij kreeg de mogelijkheid om zich op verschillende manieren te verrijken. Zijn superieuren verwachtten natuurlijk dat hij tot op zekere hoogte volgens het boekje te werk ging: overtredingen moesten vervolgd worden, belastingen geïnd en dorpsrekeningen overgezonden. Maar in ruil voor bepaalde voorrechten binnen zijn operatiegebied boden ze hem bescherming. Anthony Jan de Vlieger, bij wie Van Ommeren in zijn jonge jaren waarschijnlijk in dienst geweest was, trad in het conflict tussen Bakel, Aarle-Rixtel en Helmond over de Peel bijvoorbeeld op als advocaat voor de gemeente Bakel. 52*
Jacob Kien, na 1763 stadhouder van de kwartierschout van Peelland, heeft Nicolaas geregeld de hand boven het hoofd gehouden als die in de problemen kwam, door in het geheel niet te reageren op klachten over zijn optreden. Pas als zijn superieuren werden benaderd door de 'basis' greep Kien in. Aan het zondagse klokgelui in Bakel kwam een eind, toen de classis zich direct tot de Raad van State dreigde te wenden. In de zaak Jaspers handelde hij toen Van Adrichem de Raad van Brabant in Den Haag had ingeschakeld. Nicolaas werd toen, in oktober 1764, afgezet, om na zijn vrijspraak
weer op zijn oude post benoemd te worden. Eerder had Kien zijn invloed in 's-Hertogenbosch waarschijnlijk aangewend om een schikking te treffen. Van Ommeren had die bescherming dus nodig, meer dan bijvoorbeeld zijn broer Johan, die als drost van een particuliere heerlijkheid door centrale overheidsinstanties moeilijker ter verantwoording geroepen kon worden. 53*
Kien had overigens ook financiëel voordeel bij zijn malversaties. In het tweede procesdossier, dat vooral betrekking heeft op het geknoei met de peelvelden, wordt Kiens naam angstvallig verzwegen, maar enkele regenten van Helmond hebben in die tijd wel degelijk een beschuldigende vinger in zijn richting gestoken. 54*
Uit het voorgaande kan men opmaken dat er een spanningsveld bestond tussen de institutionele orde enerzijds, en het informele patronagecircuit anderzijds. Dit blijkt tevens uit Van Adrichems optreden. Zijn vijandschap jegens de Van Ommerens, die de obsessie nabijkwam, was vooral gebaseerd op formele overwegingen: als lokale bestuurders opereerden ze te eigengereid.
Dit konden ze doen door misbruik te maken van de 'onnozelheid' van de bevolking en vooral ook door samen te spannen met de door hem verafschuwde katholieke geestelijkheid. Er was voor de stadhouder dus alle reden om de Bakelse president in diskrediet te brengen.
In dit licht is het opmerkelijk dat Van Adrichem in 1769, bij het ochtendkrieken van tweede kerstdag, een troep ruiters naar Bakel zond om de minderbroeder Bernarclus van Niel op heterdaad te betrappen bij het horen van de biecht. 55 Nog opmerkelijker is dat de nietsvermoedende Van Ommeren na de arrestatie door de ruiteraanvoerder uit zijn bed gebeld werd om hem ten overstaan van de bevolking te confronteren met de gevangene. De president werd hier letterlijk en figuurlijk in zijn hemd gezet: hij was er niet in geslaagd om de 'kloosterpaap' te beschermen en hij besefte meteen hoezeer dit zijn positie ondermijnde. In een paniekreactie bood hij de kolossale som van tweeduizend gulden om het arrestatieteam te bewegen de gevangene in vrijheid te stellen. Tevergeefs, want Van Niel werd naar Den Bosch gevoerd, waar hij evenwel opvallend snel werd vrijgelaten. 56 De gemeente Bakel kreeg echter een zware boete, en de kerkschuur werd enige tijd gesloten. De bevolking verhaalde vervolgens de schade op haar president door de ruiten van zijn woning in te slaan. Niet lang daarna kreeg het Hoog Officie lucht van de onregelmatigheden bij de peelveldenverdeling en kon Van Adrichem aan de slag. Het meerendeel van de bevolking was bereid de president te laten vallen en Kien kon of wilde Van Ommeren niet langer beschermen.
Benadrukt moet worden, dat deze bescherming niet Van Ommeren alleen gold, maar alle leden van de familie, de aangetrouwde incluis. Nadat de Bakelse president ten val was gebracht, slaagde Kiep er in 1775 in om zijn broer, Willem van Ommeren, tegen de wens van het Bakelse college tot schepen te benoemen. De stadhouder verdween datzelfde jaar echter van het toneel en Willem van Ommeren was een te zwakke persoonlijkheid om zijn stempel op de gemeenschap te drukken. 57*
Omzetting
De Van Ommerens hadden twee kwaliteiten die perspectiefboden: hun religie en hun connecties. In het begin van de periode dat ze in Aarle-Rixtel woonden, van 1723 tot 1730, werden ze in de belastinglijsten gerekend tot de 'armen'. 58* Maar vanaf het moment dat de zonen Willem en Hendrik gekwalificeerd waren om een schepenpost te bezetten ging het financiëel bergopwaarts. ToenWillemin 1734 koster in Helmond werd, volgde zijn broer Hendrik hem op. Na de dood van de rijke herbergier en schepen Francis Verbeek ging deze Hendrik van Ommeren een buitenechtelijke
verhouding aan met diens weduwe, Dorothea Hurckmans. Behalve een bastaardzoon leverde deze verbintenis (een gemengd huwelijk maakte elke politieke carrière onmogelijk) hem uiteindelijk ook het bezit van de herberg en het begevingsrecht van een beurzenstichting op. Vanaf dit intermezzo trad Hendrik van Ommeren tot 1783 bijna onafgebroken op als presidentschepen
en verwierf hij steeds meer huizen en landerijen. Zijn enige zoon Johan Cornelis werd in 1761 begiftigd met de verworven beurs en promoveerde in 1775 in Harderwijk in de rechten. En ook Johan van Ommeren, de broer van Nicolaas die zich in 17 52 in Aarle-Rixtel vestigde, belegde zijn ambtsinkomen in onroerende goederen.
Deze opmars van de Van Ommerens en enkele andere protestanten in Aarle-Rixtel ging duidelijk ten koste van de oude katholieke elite. 59* De overeenkomst tussen dit succes-verhaal en dat van Nicolaas van Ommeren is te groot om van toeval te kunnen spreken. In het geval van Nicolaas is dit in eerste instantie niet duidelijk, omdat zijn bezit volgens de belastingkohieren niet overdreven toenam. Dit wordt anders als we naar de bezittingen van Wedelina Kooken kijken. Zij werd tijdens het bewind van haar schoonzoon de rijkste ingezetene van Bakel! Toen Nicolaas in 1772 door de Raad van Brabant tot een zware boete werd veroordeeld, kwam dit de familie opvallend goed van pas: de Raad kon alleen beslag leggen op goederen die op naam van Nicolaas stonden. Volgens de advocaat-fiscaal Van Steeland hadden de Van Ommerens dit bewust zo aangelegd. Het kapitaal bleef in elk geval binnen de familie. 60*
Concurrenten
Binnen een gemeenschap zijn er altijd mensen bereid en in staat om de bemiddelende taken van een ander over te nemen. In een dorp als Bakel was dat in de periode 1755-1770 feitelijk moeilijk, omdat Van Ommeren gezien zijn achtergrond en connecties de beste papieren bezat. In Aarle-Rixtellagen de zaken anders, omdat in die plaats vanouds een deel van de Peellandse
regionale elite resideerde. Johan van Ommeren, de broer van Nicolaas, en hun beider oom Hendrik van Ommeren, hebben er daarom nooit zo'n dominante positie kunnen innemen als hijzelf in Bakel. Maar zelfs in Bakel waren er potentiële mededingers. De pastoor, die op lokaal niveau grote invloed had en door de president angstvallig te vriend werd gehouden, laten we buiten beschouwing; formeel gezien was zijn positie in ieder geval uiterst zwak. Minder zwak, met name vanwege hun parentage aan vooraanstaande regionale families, was de positie van de predikanten, die het in de regel slecht met de president konden vinden. Vooral dominee De Keesel, een notoir querulant overigens, probeerde Van Ommerens filopapisme te bestrijden, via de classicale vergadering, waar weerspannige lidmaten ontboden werden, en via de Staten Generaal en Raad van State. 61* De gereformeerde gemeente van Bakel was echter vanwege het geringe aantal lidmaten en haar afgelegen ligging een weinig populaire standplaats en wisselde vaak van predikant. De schoolmeester werd weliswaar direct door de Raad van State benoemd, maar was financiëel niet geheel onafhankelijk. In dorpen als Deurne en Vlierden, waar de schoolmeester tevens optrad als secretaris of schepen, had hij veel meer macht. In Bakel zelf resideerde zoals gezegd lange tijd geen secretaris. 62*
Tenslotte wierp zich in de perioden dat Nicolaas van Ommeren in problemen kwam (in 1764 en 1770) een medeschepen op als concurrent. Onder aanvoering van dezeJan van Griensven verzette een deel van het college zich tegen de peelveldenverdeling. Toen Van Adrichem in februari 1771 een bezoek aan Bakel bracht om het gerechtelijke vooronderzoek tegen de president af te ronden, werden de getuigen gehoord in Van Griensvens herberg in Milheeze. 63* Dat de katholiek Van Griensven ook herbergier was is een opmerkelijk detail. Na de arrestatie van Van Ommeren oefende hij druk op
diens vrouw en schoonmoeder uit om bier bij een bepaalde (bevriende?) brouwer te bestellen. 6+ Zijn mogelijke aspiraties om Van Ommerens plaats in te nemen werden echter door de hoge overheid gefnuikt. Na een kort intermezzo werd de gereformerde schoolmeester Van Ravesteyn de nieuwe president.
Besluit
De affaire Nicolaas van Ommeren is zo schilderachtig, dat de vraag zich opwerpt of we hier wel met een representatief geval te maken hebben. Zijn profiel en dat van zijn familie, zijn steeds sterkere positie in Bakel, de manier waarop hij en zijn familie gebruik maakten van protectie en krediet om hogerop te komen, bevestigen de in het eerste deel van dit artikel geopperde hypothesen. Het zou echter voorbarig zijn om op basis van één geval conclusies te trekken over 'de' machtsverhoudingen en lokale elitevorming op het achttiende-eeuwse Meierij se platteland, en over de plaats die dit platteland innam ten opzichte van het politieke 'centrum'. Maar we kunnen het vraagstuk van de generaliseerbaarheid natuurlijk niet uit de weg gaan. In hoeverre was de situatie in Bakel onder Van Ommeren exemplarisch voor de rest van de Meierij?
Van Ommerens machtsmisbruik was buitensporig en hij werd niet voor niets door de Raad van Brabant uit zijn ambt gezet. Maar hij heeft het wel erg bont moeten maken voordat het zover kwàm en de ingreep bleek pas mogelijk op het moment dat hij zijn krediet bij de bevolking verspeeld had. Bovendien zijn er aanwijzingen dat de gebeurtenissen in Bakel niet uitzonderlijk waren. Om te beginnen zijn er de klachten over de Meierij se dorpsbesturen die in de patriottentijd naar buiten kwamen. Deze waren in het algemeen afkomstig van mensen die wel de kwaliteiten bezaten om zelf in een bestuur zitting te nemen, maar er tot dan toe uit geweerd waren: katholieken advocaten en artsen, gereformeerde outsiders en dergelijke. Volgens hen opereerden in Peelland een menigte 'dwergtyrannen' en 'boerenbeulen', die met de stadhouder van het kwartier of elders residerende heren onder één hoedje speelden en in wezen iedere geschiktheid tot een politiek ambt misten. Vooral schoolmeesters hadden een slechte naam en werden gekarakteriseerd als voormalige 'livrijbedienden', die, eenmaal dorpsbestuurder geworden, met verachting neerkeken op hun medebestuurders en een waar schrikbewind voerden, 'vooral, wanneer er geen andere Officianten of zodanigen, die zich kunnen doen gelden, op de plaats wonen'. 65* Ook het herberghouden 1door dorpspresidenten, het zenden van 'vereringen' aan de stadhouder en dergelijke, werden aan de kaak gesteld. 66* Hun kritiek vond weerklank bij Van Adrichem, die deze dorpsbestuurders kenschetste als 'Pesten van de Maatschappij, die de waare Bloedzuigers van de Meierije, en de misleiders van onnozele lngezeetenen zijn'. 67*
Men zou kunnen zeggen dat het stadhouderlijke patronagestelsel, zoals dat door Gabriëls is beschreven, op plaatselijk niveau werd nagebootst. Zoals de erfstadhouder in de tweede helft van de achttiende eeuw zijn macht uitoefende via op regionaal niveau opererende lui tenanten, zo oefenden regionale potentaten op het platteland de macht uit via lokale zet baasjes. Het is in dit licht opmerkelijk dat juist in het derde kwart van de achttiende eeuw het aandeel van de hervormden in de Meierij se dorpsbesturen en vooral in de plaatselijke belastingcollecte toenam. 68* De klachten van de patriotten lijken overigens op die van van de hoge overheid een eeuw daarvoor. Al in 1686 schreef een inspectiecommissie van de de Staten Generaal en de Raad van State een rapport, waarin veel van de hierboven vermelde praktijken genoemd werden. Verschijnselen als de vorming van machtsmonopolies, corrupte belastingcollectes, absenteïsme van ambtenaren, gedwongen herbergbezoek en afscherming van katholieke geestelijken kwamen ook, en waarschijnlijk frequenter, in de veel woeliger zeventiende eeuw voor. 69*
Men kan zich daarom afvragen of er misschien toch een kern van waarheid zit in de vroegere aantijgingen tegen de protestantse ambtenaren in StaatsBrabant. Mogelijk was het plattelandsbestuur er inderdaad corrupter dan elders in de Republiek. De reden hiervan zou in het bijzondere karakter van de generaliteitslanden kunnen liggen. Juist de sterke institutionele banden die het gebied met verschillende centrale en regionale bureaucratische instanties verbond kunnen corruptie in het leven geroepen hebben. De Raad van State, de Admiraliteit op de Maze, het Bossche Hoog Officie en de Leen- en Tolkamer hadden verregaande bevoegdheden in de Meierij, maar waren niet bij machte om hun gezag te allen tijde op plaatselijk niveau te doen gelden. Daarom liep er parallel aan de institutionele lijnen tussen deze instanties en de dorpen een netwerk van informele banden tussen centrale, regionale en lokale betuurders. Omdat de greep van de hoge overheid op het gebied zo sterk was, en omdat makelaars vrijwel uitsluitend uit de kleine protestantse minderheid gerecruteerd werden, was dit patronagenetwerk mogelijk uitgebreider en hechter dan elders op het platteland van Republiek. 70* Voor de met patronage en makelaardij samenhangende corruptie zou dan hetzelfde gegolden kunnen hebben. Hier begeven we ons natuurlijk op glad ijs. Connecties met en protectie door hogergeplaatsten speelde in de carrière van een aantal Van Ommerens een belangrijke rol. Of die rol uitzonderlijk was is niet bekend. Een lange-termijn onderzoek naar akelaardij, machtsmisbruik en elitevorming binnen een aantal dorpen, liefst gekoppeld aan een onderzoek naar makelaardij-bedrijvende individuen of families, kan uitsluitsel geven in deze kwestie. De resultaten van dit onderzoek zullen vervolgens moeten worden vergeleken met gegevens uit andere delen van de Republiek.
1. Aan de basis van dit artikel staat mijn doctoraal-scriptie: Een kaste van veroveraars? De familie van Ommeren in Peelland 1675-1796, K.U. Nijmegen, juni 1988. Ik dank zowel Ton van de Sande als de redactie van dit tijdschrift voor hun kritische kanttekeningen bij eerdere versies van dit artikel.
2. Rijksarchief Noord-Brabant (voortaan RANB), Raad van Brabant (voortaan RvB), procesdossier Nicolaas van Ommeren 1771-1772, inv. nr. 44 7, dos. nr. 263b, 'sigma-sigma', 'Memorie nopen11s
Nicolaas van Ommeren', fol. 18v.
3. Hoogst waarschijnlijk Anthony Jan de Vlieger, extraordinaris leenman van de Leen- en Tolkamer. Zie De Wapenheraut 13 (1909), 62-63. Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, zeventiende jaargang, nummer 1, februari 1991
4. Procesdossier Nicolaas van Ommeren 1771-1772, t.a.p., 'tau-tau' 'Memorie nopens Nicolaas van Ommeren, president-schepen van Bakel' (concept).
5. W. Blockmans, 'Corruptie, patronage makelaardij en venaliteit als symptomen van een ontluikende staatsvorming in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden', in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 11,3 (1985), 231.
6. H.F.K. van Van Nierop, 'Willem van Oranje als hoog edelman: patronage in de Habsburgse Nederlanden?', in: Bijdragen en Mededelingen betriffende de Geschiedenis der Nederlanden 99 (1984), 652- 655. Een uitgebreide selectie artikelen waarin de begrippen patronage en makelaardij gehanteerd worden in: S.W. Schmidt e.a. (ed.), Friends, Followers and Factions. A Reader in Politica/ Clientelism, Berkeley 1977.
7. Blockmans, 'Corruptie', 232.
8. A. Blok, 'Variations in Patronage', in: Sociologische Gids 16 (1969), 365.
9. Blok, 'Variations', 366.
10. Formulering van Van Nierop, 'Willem van Oranje', 654; zie ook Blok, 'Variations', 367.
11 . C. H. Landé, 'Introduction. The Dyadic Basis of Clientelism', in: Schmidt, Friends, xiiixxxvii.
12. Toegepast in o.a. A. Blok, The Mafia of a Sicilian Villagel860-1960. A Study Violent Peasant Entrepreneurs, Oxford 1974.
13* . Hierover S.F. Silverman, 'Patronage and Community-Nation Relation-ships in Central Italy', in: Schmidt, Friends, 293-304. Zij spreekt overigens niet van 'brokers' maar van 'mediators', en in latere fasen van 'intermediaries', te vertalen met respectievelijk 'bemiddelaars' en 'tussenpersonen'. Het concept van 'culturele bemiddeling' tussen volkscultuur en elitecultuur, zoals dat door o.a. Vovelle is uitgewerkt, wordt in dit artikel buiten beschouwing gelaten.
14. Over politieke makelaardij zie behalve Blok met name: J. Boissevain, 'Patrons as Brokers', in: Sociologische Gids 16 (1969), 379-386; J.K. Campbell, 'Honour, Family and Patronage: a Study of lnstitutions and Moral Values in a Greek Mountain Community', in: Schmidt, Friends, 250-263; Silverman, 'Patronage'.
15. De verrichtingen van het colloquium zijn vastgelegd in: A. Maczak (ed.), Klientelsysteme im Europa der frühm Neuzeit, (Schriften des Historisthen Kollegs, Kolloquien 9), München 1988.
16. Blockmans, 'Patronage, Brokerage and Corruption as Symptoms of incipient StateFormation in the Burgundian Netherlands', in: M<J,czak, Klientelsysteme, 117-126. Zie ook: Alain Derville, 'Pots-de-vin, cadeaux, racket, patronage, essai sur les mécanismes de décision dans I' état bourguignon', in: Revue du Nord 56 (1974 ), 341-364 en M. Boone, 'Dons et pots-de-vin, aspects de la sociabilité urbaine au bas Moyen Age', in: Revue du Nord 70 (1988), 471-487.
17. Victor Morgan, 'Same types of patronage', in: M<J,czak, Klientelsysteme, 91-115.
18. Blockmans, 'Corruptie'; Van Nierop, 'Willem van Oranje' en H.G. Königsberger, 'Patronage, Clientage and Elites in thePolitics of Philip II, Cardinal Granvelle and William ofOrange' in: M<J,czak, Klientelsystnm, 127-148.
19. A. J.C. M. Gabriëls, Dt heren als dienaren en de dienaar als heer. Het stadhouderlijk stelsel in de tweede helft van de achttiende eeuw, Amsterdam 1990, hoofdstuk 5 en 6.
20. Definitie ontleend aan Giddens, zoals gehanteerd door M. Duijvendak, Rooms, Rijk, of Regentesk. Elitevorming en mtJChtsverhoudingen in oosteliJk Noord-Brabant (ca. 1810-1914), 's-Hertogenbosch 1990, 20.
21. Schmidt, Om de eer van de familie. Het geslacht Teding van Berkhout 1500-1950. Een sociologische henadering, Amsterdam 1986, 193; Duijvendak, Rooms, 10-23.
22. Duijvendak, Rooms, 10-23 en Schmidt, Om de eer, 193.
23. Morgan, 'Some types', 108-110.
24. Boissevain, 'Patrons' 384. 'Resources' kunnen we het beste vertalen met de term (bestaans) middelen, dus bestaansmiddelen van de eerste en van de tweede categorie.
25. M. Prak, 'Sociale Geschiedschrijving van Nederlands ancien régime', in: Tijdschrift voorSociale Geschiedenis 14,2 (1988), 147.
26. Slicher van Bath, 'Methodiek en techniek van het onderzoek naar de sociale stratificatie in het verleden', in: Geschiedenis: Theorie en PraktiJk, Utrecht/Antwerpen 1978, 283-300.
27*. Morgan, 'Same types', 113. Hij benadrukt het religieuze aspect ('The percolation of 'godly' religion into the parishes').
28. Th. Goossens, Het arme Brabant; redt uitgesproken b!j de vitring van den eersten geboorttdi.lg der R. K. Handelshoogeschool te Tilburg, 7' maartl729, Tilburg 1929, 21; L.J. Rogier, 'Noord-Brabant gisteren en nu', in: Herdenlctn en Herzien. Verzamelde opstellen van L.j. Rogier, Bilthoven 1974, 212-247.
29. Bijvoorbeeld A.C. M. Kappelhof, De belastingheffing in de MeieriJ van Den Bosch gedurende de Generaliteitsperiade (1648-1730), Tilburg 1986.
30. M. P. Christ, 'Staats-Brabant bevoogd? Aspecten van Staats-Brabants positie ten tijde van de Republiek', in: Noordbrabants HistorischJaarboek 5 (1988), 65-94. Hij baseert zich op onderzoek van ]. Coenen.
31. Vooral de band met de Raad van State was hecht: Rogier, 'Noord-Brabant', 216-218.
32. M.P. Christ, Die Brabantsche Saecke. Het vergeqse streven naar een gewestelijke status voor StaatsBrabant 1585-1675, Tilburg 1984 en Kappelhof, Belastinghe.ffing, 288-307.
33. Christ, 'Brabantsche Saecke, 296.
34. RANB, RvB, Procesdossier Nicolaas van Ommeren 1764, inv. nr. 447, dos. nr. 248 (voortaan: dossier 1764); Procesdossier Nicolaas van Ommeren 1771-1772, inv. nr. 447, dos. nr. 263a·b (voortaan: dossier 1771· 72). Aanvullende informatie onder andere in het Streekarchief Peelland (voortaan SAP), Deurne, Oud-administratief archief Bakel en Milheeze 1626·1810 en oudadministratief archief Aarle-Rixtel 1300-1811.
35. RANB, archiefvan de Leen en Tolkamer, register van brieven aan de Raad van State 1752-1755, inv. nr. 93, o.a. fol. 70r-71r, 119v-121v, en 267v-287v.
36. Het belangrijkste was het zogeheten'Reglement opde Politycue Reformatie'van 1 april 1660 (cau, Groot Placcaatboek,tweede deel, 2605
37. Huiskamp, Kast van Veroveraars, Pasim. Deprecieze aard van de familierelatie tussen de Van Ommeren en de Kiens is onduidelijk. als er verwantschap was met de stadhouder van Peellaand (17763-1775) Jocob Kien was dit een verre verwantschap. Maar ook een verre verwantschapschiep een band. Hierover Schmidt, Om de eer, 39
38. Algemeen Rijksarchief (voortaan ARA), Admiraliteit op de Maze, XXXi, Collectie Bisdom register opde commissieboeken van de Raad ter Admiraliteit op de Maze 1642-1756, inv.nr.157
39. Gemeentearchief 's-Gravenhage, Archief Nederlands Hervormde kerk, registers van de lidmaten 1738-1760, inv. nr. 266, fol. 187. Ovez; de gewichtige positie van 'heerenknechts' J. de jong,
Een deftig bestaan; het dagelijks leven van de regenten in de zeventiende en achttiende eeuw, Utrecht/Antwerpen 1987, 153. Bij welke familie Van Ommeren in dienst was is helaas onbekend.
40. Informatie over dit circuit is moeilijk te vinden. Ego-documenten en aantekeningen in familiebijbels kunnen van grote waarde zijn. Zie bijvoorbeeldJ.J.M. Heeren, 'Willem Ladewijkjoost Spoor, drost van Eindhoven, en zijne familie', in: Taxandria 34 (1927), 297-310.
41. Aanwijzingen in deze richting in de procesdossiers van Ni colaas van Ommeren, t.a.p., en in dat van hun beider aangetrouwde neef Martinus Heycoop, president en substituut-secretaris van de heerlijkheid Vlierden, in 1772 tot een zware straf veroordeeld voor zijn betrokkenheid in een omvangrijke veesmokkel, RANB, RvB, inv. nr. 447, dos. nrs. 261a, 261b, 261c.
42. Dit blijkt onder meer uit de bezetting van het corpus. Van Ommeren is twee maal als president afgezet, en met hem verdwijnen, min of meer, dezelfde schepenen (SAP, OAB, resolutieboek 1762-1777, inv. nr. 25).
43. RANB, RvB, dossier 1771-72, t.a.p. 'beta', extract uit het register van resolutiën Bakel 30-12-1772.
44. Dosier 1764, t.a.p., stuk nr. 4, verklaring B.B. Roseveld en H. Rijsterborg, 20 april1764.
45 . Cau, Groot Placcaatboek, zesde band, 601-603, resolutie 25 juni 1727.
46. P.N. Panken en A.F.O. van Sasse van Ysselt, Beschrijving van Bergeik, 's-Hertogenbosch, z.j., 241 (zie afbeelding).
47. Dossier 1764, t.a.p.
48. Dossier 1771-72, t.a.p. getuigenverklaringen inzake pater Van Niel ('psi', R 1,2,3,4,5).
49. RANB, Leen- en Tolkamer, register van brieven aan de Raad van State 1752-1755, t.a.p. o.a. fol. 267v-287v.
50. Zie bijvoorbeeld ].P.W. A. Smit, 'Iets over de Agenten der generaliteit', in: Taxandria 34 (1927), 285-288.
51. Dossier 1771-72, t.a.p., getuigenverklaringen inzake pater Van Niel; 'Memorie nopens Nicolaas van Ommeren', t.a.p.
52. S. A.P., O.A. Aarle-Rixtel, borgemeestersrekening 1760-1761, negende ca pitte!, inv. nr. 17/49.
53. TegenJohan van Ommeren zijn twee processen door de Raad van Brabant gevoerd, in 1774 en 1792 (RANB, RvB, inv. nr. 447, dos. nrs. 278 en 323). In 1795 werd hij in Stiphout emstig mishandeld door enkele personen, onder meer omdat hij ze in het verleden afgeperst had (RANB, Hof van Justitie, inv. nr. 1249, dos. nrs. 459a-b).
54. ARA, Raad van State, ingekomen brievenjuli-augustus 1770, inv. nr. 1047 II, 'Belang van de regenten van Helmond' binnengekomen 13 juli 1770.
55. Dossier 1771-72, t.a.p. Over deze kwestie ook: J.C. A. Hezemans, 'Een gesloten kerk', in: De Wachter, derde jaargang II (1873), 283-295.
56. Gemeentearchief 's-Hertogenbosch, Archief van de arme gevangenen 1505-1805, lijsten met de namen van de gedetineerden 1756-1800, inv. nr. 64.
57. SAP, OAB, resolutieboek 1762-1777, inv. nr. 25, fol. 177-179.
58. SAP, Oud-archief Aarle-Rixtel, leggers van de verpondingen 1736, 1753, 1761, 1785, inv. nrs. 1312 t/m 6. lijsten van personele omslag 1710-1739, inv. nrs. 15/4 t/m 6.
59. Huiskamp, Een kaste, 83-100.
60. RANB, RvB, Adviezen en memories van de advocaat-fiscaal1771-1773, inv. nr. 457, 3 juni 1772; SAP, Oud-archief Bakel en Milheeze, Verpondingglijsten 1750, 1754, 1762, 1769, 1777, inv. nrs. 119-123.
61. O.A. ARA, Raad van State, Verbalen van de tienden in Staats-Brabant, 1766-1780, inv. nr. 1837, fol12v; RANB., ArchiefClassis Eindhoven (Peel- en Kempenland), acta 1762-1776, inv. nr. 5, fol. 17, 22-23, 51, 154-155.
62. H. N. Ouwerling, De geschiedenis der dorpen en heerlijkheden Deurne, Liesset en Vliertien, Helmond 1933. SAP, OAB, schepenresoluties 1762-1777, inv. nr. 25, fol. 79v-80v.
63. RANB, Rv B, dossier 17.71-72, ondervraging van zes schepenen, mei 1771, t.a.p., 'sigma'; eersterapport Van Adrichem, 6 maart 1771, 'sigma-sigma'.
64. Dossier 1771-72, t.a.p., briefvan Francina Tempelaar aan Nicolaas van Ommeren 22 mei 1771
65. Post van den Nederrhijn No. 319, VII, 316-317. Briefvan M.B. uit de Meierij, 23 juni 1785. Zieok: Post van den Nederrhijn V, Bijlage X, 29-32, briefvan S.S.K., 21 a oug. 1785.
66. Post van den Nederrh!fn IX, Bijlage XVIII, 13-17, 'brief van 'n eenvoudig Peellander', 20 september 1785. Over de patriottenbeweging in Staats-Brabant: G. Rooijakkers e.a., (ed.), Voor 'Brabands Vryheyd'. Patriotten in Staats-Brabant, 's-Hertogenbosch 1988.
67. RANB, RvB, procesdossierJohanComelisvanOmmeren 1787-88, briefH.A. vanAdrichem aan de advocaat-fiscaal, 9 april 1787, inv. nr. 44 7, dos. nr. 297.
68. Huiskamp, Kaste, 52-59.
69. RANB, Leen- en Tokamer, 'Verbaal van Druyvesteyn, Gerlacus en Van Hinlopen, ingediend bij de Staten Generaal 17 juli 1686', achttiende-eeuws afschrift, vervaardigd door of voor Caspar van Breugel, ca. 1790. inv. nr. 382.
70*. Volgens Morgan is er in de vroegmoderne tijd een verband tussen overheidsmacht en de hechtheid van het patronagenetwerk: 'Some types', 103-107.