Nicolaas van Ommeren President Schepen van Bakel en Milheeze.
“De Kroniek van Driek”
Dossier II.
Van:
Nicolaas van Ommeren
President Schepen van Bakel en Milheeze.
Periode 1765 – 1773.
Jaar 1765.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B.
Raad van Brabant.
d.d. 07-06-1765.
Extract
Uijt het Resolutie Boek van Scheepenen van Bakel en Milheeze.
Regstr. fol. 25verso No. 3.
Dato 7e Junij 1765.
Naschrift d.d. 21-03-1771.
Extract uijt het Resolutie Boek van Heeren Schepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Wij ondergeteekende in en opgesetenen des Dorps van BAKEL en Meijerije van S'BOSCH, Quartier van PEELAND verklaeren bij desen te Constitueren en magtig te maken JOHANNIS van GRINSVEN woonende tot MILHEEZE om hem ten spoedigsten te begeeve na S'HAGE en aldaer met de nodige Practicijne het Redres te overleggen en annulatie van het Compromis en opgevolgde uijtspraeke ontrent en met relatie tot den Bakelschen Peel en het Radicaal bezit om onze Ingezeetenen in den zelven oude Peelvelden in voorige tijden daer inne aen ons geassingeert <= toegewezen> ten dien eijnde de nodige requesten te doen instellen en de selve aen de Hooge Collegie te presenteeren en voorts in en ontrent de voors. zake met den gevolge en hem cleve van dien alles te doen en te verrigten het geene wij present sijnde souden konnen en vermogen te doen belooven de voor goed vast en steedig en van weerde te houden alle het geene hij voors. JOHANNIS van GRIENSVEN daerinne sal werden gedaen en verrigt ook alles met magt van substitutie < = in de plaats stelling > onder verdere gelofte van voors. JOHANNIS van GRIENSVEN ter saeke voorsz. te sullen houden kost en schadeloos en sijne vacatie en verschotten ider pro rato te sullen rembourseeren < = weer uitgeven > alles onder verband als na Regten.
Aldus gedaan en gepasseert op heeden ter Raedkamer binnen BAKEL den 7 Junij 1765 ten overstaan van ADRIAAN van de MORTEL en ANTONIJ van de CRUIJS Schepen,
Was geteekent
GIJSBERT van de WEIJER Peelmeester.
JACOBUS van GROOTEL Armmeester.
JAN van de CRUIJS oud Borgemeester van het Jaer 1761 tot 1762.
FRANCIS van LEIJENBURG oud Borgemeester.
HUIJBERT JAN JOOSTEN Kerkmeester.
JOOST van LEIJENBURG.
JAN JOOSTEN oud Armmeester.
TIJS TOMAS WILLEM JANSE van de LAER.
CORST JAN SMITS.
JOHANNES van den BROEK.
HENDRIK van GROOTEL.
ANTONIUS HUIJBERS.
PETER JANSEN van ASTEN.
WILLEM van den HEUVEL.
DIRK van den HEUVEL.
JAN STERKEN.
onder stond, dusdanig X handmerk waer in geschreeven stond dit Handmerk is door JAN PETER CLAESSEN zelfs gesteld.
dit X handmerk is door JOOST van de VEN zelfs gesteld.
dit X handmerk is door PETER MANDERS zelfs gesteld.
dit X handmerk is door HENDRIK MANDERS zelfs gesteld.
dit X handmerk is door MARTEN JOOSTEN zelfs gesteld.
Was geteekent ADRIAAN van de MORTEL en
ANTONIJ van de CRUIJS Scheepenen.
Mij present JACOB MANDERS Schepen Loco Secretaris.
Accordeert met het voorsz. Register (voor zo veel het geextraheerde aangaat).
BAKEL Een en twintigsten Maart 1700 Een en zeeventig.
A.A. van NOORT, Secretaris.
Jaar 1766.
OUD RECHTELIJK ARCHIEF BAKEL EN MILHEEZE.
Inv.nr. 1. d.d. 12-02-1766.
Mijnheer,
Mijnheer NIC. van OMMEREN, President Schepen.
Port bet. 0.4.0
te BAKEL bij HELMONT.
Wel Eerw. Heeren,
Op Uw Wel Eerw. Geeerde hebbe de eer te andwoorden
1e.
Dat het wegnemen van Uw stukje erf van een particulier om de Pastorije op te bouwen nooyt, ten zij om gewigtige redenen, toegestaan zal worden.
2e.
Dat het verzoek, om de kosten Reëel te mogen vinden vereijst, dat de Dorps finantie nagegaan werde ten welken eijnde de laatst geslotene Rekeningen van nut zouden zijn.
3e.
Dat het een en ander noodzakelijk maakt, dat yemand uyt Uw Wel Eerw. herwaarts kome, om onderling het een en ander te overleggen. Ick hebbe de eer met aantredinge van dienst te blijven.
Wel Eerw. Heeren
Uw Wel Eerw. d.w. Dienaar
T.F. SANTVOORT
S'BOSCH den 12 Febr. 1766.
P.S.
ten lasten van Van HOUT / 0:18: 0: met de verschotten.
d.d. 04-03-1766 Bijschriften d.d. 03-03-1769 - d.d. 28-02-1771 – d.d. 15-05-1771.
Exhibitium den 15e Meij 1771.
Register folio 109 recto et seqq.
Pro Fisco.
JAN WILLEMS wonende te MILHEEZE verklaart bij deezen bij maniere van beleeninge wel en wettig te cedeeren, transporteeren ende erffelijk over te geeven aan ende ten behoeven van NICOLAAS van OMMEREN President alhier.
Eerst een huijs hoff en aangelag groot omtrent een en een half Lopense nevens erve de eene zijde JAN FRANSEN ende andere zijde JAN TOMAS GIJSBERTS.
DEN CAMP ACKER groot omtrent twee Lopense nevens erve de eene zijde JAN FRANSEN ende andere zjde JAN TOMASSE.
Den PAALENACKER groot seven Lopense neevens erve de eene zijde JAN FRANSEN ende andere zijde de Kinderen GIJSBERT MEUSSEN.
Eenen acker genaamt HET HEESKE groot een en een half Lopense neevens erve de eene zijde ANTONY van de CRUIJS en de andere zijde GIJSBERT GIJSBERTS.
DEN UIJLACKER groot vijff Copse neevens erve de eene zijde de Kinderen NICOLAAS GRINSVEN en de andere zijde THIJS THOMASSE.
Het LEEGVELDIE groese groot omtrent een en een half Lopense neevens erve de eene zijde het gemeene Land en de andere zijde ARNOLDUS MOORS.
Nog in DE BEEMDEN groot omtrent vijf en twintig Roeden reijende met WILLEM HENDRIK van ASTEN.
Zijnde allodiaale goederen los en vrij gereserveert te blijven vergelden eene jaarlijkse Rente van vier vaten ende drie kop rogge aan het gemeene Land ten Comptoire van den Rentmeester de KEMPENAER in een meerdere rente van zes vaten rogge.
Item aan de Kerk van BAKEL jaarlijx twee gulden.
Item zes stuyvers jaarlijx aan het voorsz. Comptoir van de Rentmeester KEMPENAAR in een meerdere Rente van agtien stuyvers.
Voorts de Chijnsen van den gronde die bevonden zullen worden met regt daar uijt te gaan aan te vaarden over drie jaaren als hier na gemeld en dat om en voor eene somme van taggentig gulden over welke taggentig gulden met de ongelden van dezen den transportant in deezen de voorsz. goederen van heeden over drie jaaren kan en vermag te redimeeren <= vrijkopen> en lossen daar van ondertusschen den interest gelooft te betaelen tot vier gulden teegens het hondert waar van het eerste jaar zal verscheijnen van heeden over een jaar en zo vervolgens van jaar tot jaar zijnde 'sjaars drie gulden en vier stuyvers. En zo den voorsz. transportant in gebreeke mogte blijven om voors. penningen met den interest van dien als voor binnen voorsz. drie jaaren niet restitueert voldoet en betaalt zo zullen voorsz. goederen erffelijk zijn en blijven aan den gemelden NICOLAAS van OMMEREN.
Beloovende den transportant de voorsz. getransporteerde goederen van alle verdere commer calangie en aantal te weeren en te keeren onder verband als na Rechten, met verdere beloften van al het geene voorsz. staat te zullen voldoen en naerkomen mede onder verband en Renuntiatie als na Rechten.
Aldus gedaan en gepasseert binnen BAKEL den vierden Meert 17C zes en zestig ten overstaan van JACOB MANDERS en ADRIAAN van de MORTEL Scheepenen = onderstont = dus danig X handmerk = waarom geschreeven stondt = dit is het merk van JAN WILLEMS verklaarende niet te konnen schrijven = was geteekent JACOB MANDERS, ADRIAAN van de MORTEL = lager stont = mij present = en was geteekent J. LOSECAAT, Secretaris.
= In de margine stond =
Compareerde voor Heeren Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE NICOLAAS van OMMEREN President Scheepen alhier den welken verklaarde deze neffenstaande Penningen van beleeninge met den interest in deze acte gemeld, ten vollen ontfangen te hebben. Renuntieerende derhalven van den inhoud van deze beleeninge.
Actum BAKEL den derden Meert 1700 neegen en sestig ten overstaan van JAN NOIJE en ADRIAAN van de KERKHOFF Scheepenen
= was geteekent =
N. van OMMEREN, JAN NOIJE, A. van de KERKHOFF
= onder stont =
Mij present
= en was geteekent =
JAN FRANSEN, Loco Secretaris.
Accordeert met zijn origineel staande ten Register van Transporten, Obligatien en andere Brieven sub. fol. 109 et seqq.
BAKEL agt en twintigste Februarij 1700 Een ent zeeventig.
Quod attestor.
A.A. van NOORT, Secretaris.
Jaar 1767.
Recta fol: 123Rct. No 13 O6.
d.d. 06-01-1767. Bijschriften 04-01-1769 / 04-03-1771.
Copie
Pro Fisco.
FANCIS JOGGEMS van NEERVEN wonende alhier te MILHEEZE verklaart bij deezen bij maniere van beleeninge wel en wettig te cedeeren, transporteeren ende erffelijk over te geeven aan en ten behoeven van de Heer NICOLAAS van OMMEREN President Scheepen alhier.
Eerst een huijs, schop, hoff en aangelag te zamen groot omtrent twee Lopense en een Copse, neevens erve d'eene zijde WILBERT van der SANDE, d'andere zijde de Kinderen van TOMAS TIJSSE, de eene eijnde de Weduwe HENDRIK JAN WILBERS en d'ander eijnde de voornoemde onmundige.
Item de helft van DEN HULSBERG ACKER groot voor de helft ontrent zes Lopense, neevens erve de eene zijde de Weduwe HENDRIK JAN WILBERS, d'andere zijde de Kinderen TOMAS TIJSSE, d'eene eijnde PEETER JANSE van de CRUIJS, en d'andere eijnde GIJSBERT TOMAS van de WEIJER.
De helft in DEN MILACKER, groot voor de helft drie en een halff Lopense, neevens erve d'eene zijde de Kinderen JAN JACOBS van den BROEK, de andere zijde de Kinderen TOMAS THIJSSEN, d'eene eijnde den gemeenenweg, en d'andere eijnde voorn. Kinderen JAN van den BROEK.
De helft in een Beemtie naast DE LOOP groot voor de helft twee en een half Lopense neevens erve d'eene zijde de Kinderen JAN JACOBS van den BROEK, d'ander zijde FRANCIS van den LEIJENBURG, d'eene eijnde LUIJCAS SMITS te DEURNE, en d'andere eijnde de Kinderen TOMAS TIJSSEN.
Item een Biesbeemtie groot omtrent een Lopense geleegen in 't gemeen met de Kinderen TOMAS TIJSSEN saeme gehooijt werdende.
Laatstelijk de helft in 't HEIJTVELD groot voor de helft omtrent vier Lopense neevens erve de eene zijde de gemeente, d'andere zijde de Kinderen TOMAS TIJSSE, d'eene eijnde WILBERT van de SANDE en d'andere eijnde de gemeente.
En is mede hier onder begreepen de helft in een stuk groese geleegen onder DEURNE groot in 't geheel ontrent twee Lopense, staande dit Parceel in geen Lasten bekendt, en zal dit Parceel tot DEURNE zo nodig is moeten worden getransporteert.
Zijnde allodiale goederen los ende vrij gereserveert de 'sLands en gemeentens Lasten, en te moeten blijven vergelden aan den Armen alhier jaarlijx de helft in een Rente van eene gulden zeeventien stuyvers en agt penningen, zijde dus voor de helft agtien stuyvers en twaalf penningen.
Item nog de helft in een Rente van tien stuyvers jaarlijx aan het gemeene Land ten Comptoire van den Rentmeester KEMPENAAR, is voor de helft vijff stuyvers.
Verder steegen, weegen en waterlaten zullen houden haare oude servituten en Regten, aan te vaarden over twee jaaren, en dat om en voor eene somme van tweehondert gulden; voor welke tweehondert gulden, den transportant in deezen de voorz. goederen van heeden over twee jaaren, of binnen die tijd zal konnen en vermogen te Redimeeren <= vrij koopen> ende Lossen, ende daarvan ondertusschen den Interest gelooft te beaelen, tot vier gulden van 't hondert, waar van het eerste jaar zal verschijne van heeden over een jaar.
En zo den voorn. transportant in gebreeke mogte blijven om voorsz. penningen met den Interest van dien als voor binne voorsz. twee jaaren niet restitueert voldoet en betaalt; zoo zulle voorsz. goederen erffelijk zijn en blijven aan den gemelde NICOLAAS van OMMEREN of zijn Regt verkrijgende des zal den Transportant blijve wonen tot Pinxteren daar aan volgende volgens laatst gebruijck te verlaaten.
Beloovende den Transportant de voorsz. getransporteerde goederen van alle verdere Commer, Calange en aantal te weeren en te keeren onder verband als na Regten, met verdere beloften om al 't geene voorsz. staat, te zullen na komen onder Submissie verbandt en Renuntiatie als na Rechten. Aldus gepasseert ter Secretarije van BAKEL den Zesden Januarij 17C zeeven en zestig ten overstaan van JAN FRANSE en JAN JANSEN Scheepenen
= onderstont = dusdanig X handmerk (waarom geschreeven stond) dit is het handmerk van FRANCIS JOGGEMS van NEERVEN verklaarende niet te konne schrijven (was geteekent)
= JAN FRANSEN =
en lager stont dusdanig X handmerk
= waar om geschreeven stont = dit is het handmerk van JAN JANSEN Scheepen verklaarende niet te konnen schrijven
= nog lager stont =
Mij present
= was geteekent =
LOSECAAT, Secretaris.
! In de marge !
/ 0-18-12 Rente is in Capitaal f. 23- 8-12
/ 0- 5- 0 Rente is in Capitaal f. 6- 5- 0
Beleende penningen f. 200- 0- 0
Samen f. 229-13-10
Waar van den 40e penning is f. 5-14-14
In Margine stond:
Compareerde voor Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE ondergenoemt, d'Heer President van OMMEREN dewelke verklaart deeze neevenstaande somme van Twee hondert guldens met den Interessen van dien te hebben ontfangen; consenteerende derhalven dat deze ten Prothocolle werde geroijeert en gecasseert; waarom deze derhalven alhier word geroijeert en door geslaegen.
Actum BAKEL den vierden Januarij 1700 neegen en sestig ten overstaan van JAN van GRIENSVEN en JAN JANSE Scheepenen
= was geteekent =
N. van OMMEREN, J. v. GRIENSVEN
= onderstont =
dusdanig X handmerk
= waar om geschreeve stondt =
dit is't merk van JAN JANSE Scheepen verklaart niet anders te konnen schrijven
= lager stont =
Mij mede present
= was geteekent =
A.A. van NOORT, Secretaris.
Accordeert met zijn origineel; staande ten Registre van Transporten, Obligatien en andere Brieven Sub. fol. 123recto et seqq < = en volgende >.
BAKEL dvierden Maart 1700 Een en 't zeeventig.
Quod attestor,
A.A. van NOORT, Secretaris.
M No. 17.
d.d. 09-03-1767. Bijschrift 09-04-1771.
Copie.
Pro Fisco.
Conditie ende voorwaarden waar op JAN NOIJE en JAN SMITS Borgemeesters van Bamis 1766 tot Bamis 1767 Publiecq en voor alle man zullen verkopen eenpartij eijek boomen staande alhier ter plaetse aen het OVERSCHOT inden OUDEN EEKELHOFF ingevolge Resolutie van Heeren Schepenen dato 27 Maart 1761 en naerdere Resolutie van 3 Maart 1767 naar voorgaande Sondaagse Publicatie en dat op de volgende conditie en voorwaarden.
Eerstelijk werd deze verkoping gedaen ........ <= niet leesbaar> Carolie guldens tot twintig stuyvers het stuk goed hollands geld geem mindere specie dan dubbelties te betaalen.
Een ieder suffisant <= genoegzaam> zijnde zal mogen hoogen, meijnen, slaen ende ontslaan enden hoogsten inzetter zal het voormeijnen hebben.
Den cooper of cooperen zullen gehouden weezen om op haare gekogte of gemeijnde aanstonts te slaan weijnig oft veel slagen dog niet minder dan twee slagen: doende iedere slag vier stuyvers gaande half en naer ouder gewoonte.
Geen lieden zullen .....<= niet leesbaar> worden, ten zij dezelve bij het afmeijnen hebben gesteld twee goede oft offisante en aan genaemen Borge, dewelke een vooral en elk als schuldenaar Principaal onder Renuntiatie <= ontzegging> van de Beneficie ordinis
divisionis et excussionis onder verband van haere der zonen en goederen hebbende ende verkrijgende zyllen moeten geloven deze Condities in allen deelen te zullen voldoen en naerkomen.
Indien den kooper zoodanige Borgen niet konde stellen zo zal met het zelve aanstonds de novo <= op nieuw> verkopen de meerder geldinge zal weezenten profijte van deze gemeente en de minder geldinge zal men verhaalen op zoodanige gebreekigen kooper met de costen van dien.
De coper en haare gestelde Borgen zullen haar moeten onderwerpen, gelijk men verstaat dat zij doen bij deezen aan de voluntaie Condemnatie <= gewillig vonnisse tot iemands nadeel> van Heeren Scheepenen alhier te vreeden zijnde dat dezelve ten kosten en lasten van de gebreekige betaalders na den betaaldag werden verklaart executabel cum expensis <= uitvoerend met uitgave>.
En in geval eenige disputen moeten konte ontstaan zullen partijen haar moeten onderwerpen en submitteeren gelijk men verstaat dat zij doen bij deezen aan de uytspake van Heeren Officier en Scheepenen hier over staande.
Den cooper of coopers zullen gehouden weezen om haare uytgeloofde cooppenningen te betaelen aan handen van den Secretaris alhier als houder deezer voorwaarden teegens den 8e September dezes jaars 1767 zonder langer uytstel zullende den geenen geenen, die als dan niet komen betaelen aanstons schaede lijden, en ten haeren costen werden geconstringeert <= gedwongen> tot voldoeninge deezer voorwaarden.
De coopers zullen gehouden weezen om aanstonds na de verkopinge te betaelen den ordinairen houtschat <= gewone belasting op bosgrond> volgens de Placaten deezer Landen.
Den cooper of koopers zullen gehouden weezen om de wortelen van de te verkopene Bomen drie voeten in de ronte moeten uijtsoen en omgraven of dat bij gebreke vandien de Regenten na een Sondaagse Publicatie ten kosten en lasten van den gebreekigen zal werden aanbesteld.
Den kooper of coopers zullen gehouden weezen om haere gekogte Bomen voor den 1e Meij aanstaande geruijmt te moeten hebben op verbeurt van de Bomen.
Het hoogsel zal aanstonds na de gedane verkopinge met het tellen van een tot tien ten huijze van de Wed. H. TEMPELAAR uijtgaan.
Op alle welke generaale en speciale Conditien en voorwaarden in dezen en dier gelijke verkopinge verkopinge gebruijkelijk zijnde zo word alhier ten beurde gebragt.
No. 1.
Eerstelijk Neege Bomen gemeijnt bij HUIJBERT van ELS op f. 4- 0- 0
6 slagen f. 0-12- 0
JOHANNES van GRIENSVEN ontslaat met 4 slagen f. 0-12- 0
HUIJBERT van ELS ontslaat met 2 slagen
Borg DRIES MANDERS
PERO VLEMMINX
No. 2.
Vijff Bomen gemeijnt bij HUIJBERT van ELS op f. 4-10- 0
6 slagen
HUJBERT JANSE ontslaat met 2 slagen
HUIJBERT van ELS ontslaat met 2 slagen f. 1- 2- 0
B.Q. GERRIT van LEUNEN en JAN PIETER de VET f. 10-16- 0
No. 3.
Vier Bomen gemeijnt bij GERRIT van LEUNEN op f. 3- 5- 0
6 slagen
HUIJBERT van ELS ontslaat met 3 slagen
GERRIT van LEUNEN ontslaat met 3 slagen
HUIJBERT van ELS ontslaat met 3 slagen f. 1-10- 0
Borgh als voor.
No. 4.
Ses Bomen gemeijnt bij HUIJBERT van ELS op f. 4- 0- 0
4 slagen f. 0- 8- 0
Borgh als voren.
No. 5.
Agt Bomen gemeijnt bij HUIJBERT van ELS op f. 4- 5- 0
TEEUWIS PETER HERMENS ontslaat met 6 slagen f. 1- 4- 0
HUIJBERT van ELS ontslaat met 2 slagen.
No. 6.
Ses Bomen gemeijnt bij N. van OMMEREN op f. 4- 0- 0
2 slagen f. 0- 4- 0
No. 7.
Zeeven Bomen gemeijnt bij HUIJBERT van ELS op f. 1-10- 0
2 slagen f. 0- 4- 0
Borgh als voren.
No. 8.
Agt bomen gemeijnt bij HUIJBERT van ELS op f. 2-15- 0
3 slagen f. 0- 6- 0
Borgh als voren
No. 9.
Agt bomen gemeijnt bij HUIJBERT JANSE op f. 3-10- 0
2 slagen f. 0- 4- 0
Borgh als voren f. 27- 5- 0
No. 10.
Agt Bomen gemeijnt bij HUIJBERT van ELS op f. 3-15- 0
3 slagen f. 0- 6- 0
Borgh als voren
No. 11.
Vijff Bomen gemeijnt bij JAN JANSEN op f. 2- 0- 0
3 slagen f. 0- 6- 0
Borgh HUIJBERT JANSEN en JAN van de CRUIJS
No. 12.
Zes Bomen gemeijnt bij HUIJBERT van ELS op f. 4-15- 0
5 slagen f. 0-10- 0
No. 13.
Ses Bomen gemeijnt bij HUIJBERT JANSEN op f. 4-10- 0
3 slagen f. 0-10- 0
HUIJBERT van ELS ontslaat met 2 slagen
Borgh als voren f. 16- 2- 0
f. 27- 5- 0
f. 10-16- 0
f. 54- 3- 0
Af voor verschot aan zeegel van 6 stuijvers is f. 0- 7- 0
Voor twee dito a drie, is f. 0- 8- 0
f. 0-15- 0
Rest f. 53- 9- 0
Aldus gedaan gemeijnt en beslagen en hebben de coopers en haare gemelde Borgen belooft dezen conditie te zullen voldoen en naarkomen onder verband en Renuntiatie als na Rechten. Actum BAKEL den neegenden Maart 1700 zeeven en sestig ten overstaan van JACOB MANDERS Scheepen Pro Officio JOHANNIS GRINSVEN, JAN FRANCE, PETER MANDERS en ADRIAAN van de MORTEL Scheepenen. Was geteckent JAN NOIJE onderstont dusdanig X handmerck waarom geschreven stond, dit is 't merck van JAN SMITS verklaartniet te konnen schrijven, was geteekent JACOB MANDERS, J. v. GRIENSVEN, JAN FRANSEN, PETER MANDERS, A. van de MORTEL (lager stont) Mij present was geteekent N. van OMMEREN President Scheepen: Loco Secretaris.
Accordeert met zijn origineel BAKEL neegende April 1700 Een ent zeeventig.
Quod Attestor
A.A. van NOORT, Secretaris.
Jaar 1768.
d.d.30-11-1768.
Extract
Uijt het Resolutieboek van Schepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Regt. folio 47verso. No. 4
In dato 30e November 1768.
Naschrift d.d. 21-03-1771.
Extract uijt het Resolutie Boek van Heeren Schepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Wij ondergeteekende in en opgeseetenen des Dorps van BAKEL en MILHEEZE Quartiere van PEELAND, Meijerije van S-HERTOGENBOSCH.
Verklaaren bij desen te Constitueeren ende magtig maken JOHANNES van GRIENSVEN, mede alhier woonagtig om ingevolge Haar Hoog Mog. Resolutie van den 19e September, deses jaers 1768 te Compareeren op zoodanige Plaets als door off van wegens den Hoog Edelen Wel Geboore Heer Baron SLOET tot de HAAR Quartierschout deses Quartiers van PEELAND sal worden beschreven om aldaar met den voornoemden Hoog Ed: Wel Gebooren Heer Quartierschout en de Gecommitteerden van AERLE en HELMOND aengaende het aen Haer Hoog Mogende versogte Redres en Annulatie <= herstel en vernietiging; ongedaan maken> van het Gepasseerde Compromis en de daer op gevolgde Condemnatie <= vonnis tot iemands nadeel> van den Edelen Raade van Leenhoven van BRABAND over de thans aan ons gedesigneerde <= aangewezen> Peelvelden ingevolge voornoemde Haer Hoog Mogende Resolutie soodanige schikkingen en Regulatie met voornoemden Heer Quartiershouwt en de Gecommitteerdene van AERLE en HELMOND te maken zoo als den voornoemden JOHANNES van GRIENSVEN ten meesten nutte en voordeele van onze Gemeente sal vinden te behooren, en verders daer in Generalijk te doen en handelen na vereijsch van saken, Geloovende wij dat allent geene door den voorn. JOHANNIS van GRIENSVEN sal worden gedaen en verrigt voor goed vast en van waarde te sullen houden, en doen houden en word den voorn. GRIENSVEN nog verder gelast en geauthoriseert dat indien hij mogte goedvinden een of twee van de ingesetenen alhier tot sijne adsistentie nodig te hebben om deselven te konnen en mogen requireeren zullende wij den selven en geassisteerden ter zaake voorsz. indemneeren <= vrij houden> kost en schadeloos houden met verder magt aen voorm. van GRIENSVEN en zijne versogte geassisteerde te mogen zoodanige Practiseijns <= rechtsoefenaars> gebruijken als deselve sullen goedvinden alles onder verband en Renuntiatie <= ontzegging; opzegging> van onse persoonen en goederen hebbende ende verkrijgende.
Actum BAKEL dezen dertigsten November 1700 agt en sestig, ten overstaan van den President van OMMEREN en ADRIAAN van de KERKHOFF Schepenen. Was geteekent:
JACOBUS van GROOTEL,
GIJSBERT van de WEIJER,
HENDRIK van GROOTEL,
Onder stond dusdanig X handmerk waar om geschreven stond dit handmerk is door MARTEN JOOSTEN zelfs gesteld.
Was geteekent WILLEM van den HEUVEL,
PETER JANSE van ASTEN,
dit X handmerk is door JOOST JAN NOIJE selfs gesteld.
dit X handmerk is door GIJSBERT van OORSCHOT zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JOOST JAN BIEMANS zelfs gesteld,
Was geteekent H. JAN JANSE EEVERS,
dit X handmerk is door JACOBUS VRIENTS zelfs gesteld,
was geteekent MATTHEUS PETER HERMENS,
JAN WILBERTS,
dit X handmerk is door HENDRIK JANSE zelfs gesteld.
dit X handmerk is door FRANCIS TOMAS BANCKRS zelfs gesteld.
was geteekend PIETER CROOYMANS,
dit X handmerk is door WILBERT HENDRIKS zelfs gesteld.
dit X handmerk is door JAN ROOIJACKERS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door CEEL JAN HERMENS zelfs gesteld,
Was geteekent WILLEM van de LAER.
dit X handmerk is door WILBERT TEUNIS zelfs gesteld.
dit X handmerk is door HENDRIK MANDERS zelfs gesteld.
dit X handmerk is door ARNOLDUS MOORS zelfs gesteld.
dit X handmerk is door JOOST van de VEN zelfs gesteld.
Was geteekent GERRIT DOENSE,
HENDRIK RAEYMAKERS,
JAN de ROLLOUW,
dit X handmerk is door TIJS van OORSCHOT zelfs gesteld.
dit X handmerk is door SIJMON JAN NOIJEN zelfs gesteld,
Was geteekent PETER van de KERKHOFF,
SIJMON van de CRUIJS,
JAN van de LAER,
JAN van BERLO,
CHISTIAAN GOOSSENS,
ANTHONIJ JAN KUIJPERS,
GOORT JOORDENS,
MATTHIJS JAN TIJSSEN,
JACOBUS MANDERS,
PETER van BERLO,
dit X handmerk is door JAN HENDRIKS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door GIJSBERT GIJSBERS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JOCHIMUS HENDRIKS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JAN JOOSTEN zelfs gesteld,
was geteekent ANTONIJ de WIT,
JAN NOIJEN,
dit X handmerk is door PETER van de VEN zelfs gesteld,
dit X handmerk is door LOUWERENS KUIJPERS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JAN ADRIAENS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door FRANCIS JOCHEM NEERVEN zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JOOST JAN MARTENS zelfs gesteld.
was geteekent JAN STERKEN,
dit X handmerk is door JACOB TEUNIS van GROOTEL zelfs gesteld,
dit X handmerk is door GOORT PETER CLAESE zelfs gesteld,
dit X handmerk is door FRANS DIRK VREIJNSE zelfs gesteld, als gelaste van zijne moeder,
Was geteekent LEENDERT HENDRIKS,
JOHANNIS PETER TIJSSEN als lasthebbende van zijn moeder.
dit X handmerk is door GIJSBERT DRIES JANSE zelfs gesteld,
dit X handmerk is door TOMAS PETERS zelfs gesteld,
was geteekent JAN JANSE WILBERS,
dit X handmerk is door JAN HUIJBERS zelfs gesteld,
dit X hamdmerk is door WILBERT van DUIJNHOVEN zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JOOST REINDERS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door ANTONIJ SMITS zelfs gesteld.
dit X handmerk is door JAN PIETERS zelfs gesteld,
was geteekent ANTONIJ HUIJBERS,
dit X handmerk is door HENDRIK TIJSSE zelfs gesteld,
dit X handmerk is door WILLEM JACOBS zelfs gesteld,
was geteekent JAN JANSE MARTENS,
dit X handmerk is door MICHIEL van der LINDE zelfs gesteld,
dit X handmerk is door HENDRIK ADRIAENS als last hebbende van zijn moeder zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JOOST TEUNIS HENDRIKS als gelaste van desselfs moeder zelfs gesteld,
was geteekent PEETER COX,
dit X handmerk is door VRIJNS HENDRIK SCHEEPERS zelfs gesteld,
was geteekent JAN BIEMANS,
HUIJBERT JANSE,
PETER JAN MARTENS,
JOOST BIEMANS,
ARNOLDUS van GRIENSVEN,
TIJS TOMAS,
PETER MANDERS,
dit X handmerk is door JOCHEM WILLEMS selfs gesteld.
was geteekent JAN CLAESE van de LAER,
GERRIT van LEUNEN,
JAN van de CRUIJS,
ADRIAEN TEUNIS,
JOSEP JASPERS,
PETER PETER MARTENS,
MEUWS GIJSBERS,
HUIJBERT WILLEMS,
GOORT JANSE van de LAER,
dit X handmerk is door JAN WILLEM MARTENS gesteld,
dit X handmerk is door ANTONY SANDERS selfs gesteld,
dit X handmerk is gesteld door WILBERT TEUNIS WILBERS zelfs gesteld,
dit X handmerk door DIRK JAN WILLEMS zelfs gesteld,
was geteekent WILBERT RAAIJMAKERS.
dit handmerk is door JOHANNIS RAEIJMAKERS als gelaste van desselfs moeder zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JAN HENDRIK SCHEEPERS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door DIRK PETER SWINKELS als gelaste van desselfs vader zelfs gesteld.
was geteekent ANDRIES GIJSBERS,
dit X handmerk is door JAN JANSE NOIJEN zelfs gesteld,
dit X handmerk is door HENDRIK SWINKELS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door REIJNDER CLUIJTMANS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door WILLEM de WIT zelfs gesteld,
was geteekent JOSEPH van NEERVEN,
dit X handmerk is door JAN JAN SMITS zelfs gesteld,
dit X handmerk is door JAN ADRIAENS zelfs gesteld,
was geteekent JAN JOOSTEN,
dit X handmerk is door ANTONIJ van OORSCHOT zelfs gesteld,
was geteekent N. van OMMEREN President Schepen,
A. van de KERKHOFF = onderstont mede present
was geteekent A.A. van NOORT, Secretaris.
Accordeert met het voorsz. Register (voor zo veel het geextraheerde aangaat).
BAKEL Een en twintigsten Maart 1700 Een en't zeeventig,
A.A. van NOORT.
Jaar 1769.
d.d. jaar 1769.
JAN BIEMANS cum suis Borgemeesters van het jaar 1769 hebben te pretenderen op de erfgenaemen van WILLEM HENDRIK CEELEN een somme van f. 0=13= 6
wegens van rijeel verponden.
PETER van de CRUYS en JACOB VRIENTS Borgemeesters van BAKEL van Bamis 1767 tot 1768 hebben wegens de Reele verpondingen en Extraordinaire Omslag
van te Pretendeeren op de goederen van de Erffgenamen WILLEM HENDRIK CEELEN de somme van f. 0-13- 6
! Ommezijde !
(slecht schrift)
............................ verpondinge beurde over den jaere 1769 is debet van d'Erfgen: W.H. CEELEN de beede f. 0= 1= 0
en verpondingen f. 0=14- 8
Bandrolle op de Reekening van:
HENDRIK RIJSTERBORG q.q.
Ontfang d'Uitgeeff
f. 0= 5= 0 f. 26= 0= 0
f. 5=19= 0
f. 5= 0= 0
f. 2=10= 0
f. 3= 0= 0
f. 6= 0= 0
f. 2=13= 0
f. 2= 7= 0
f. 4= 3= 8
f. 7=18= 4
Totalis is summa van Uijtgeeff bedraagt f. 69=10=12
d.d. 19-11-1769.
Bekentmaking.
Dat JAN NOIJE en JAN SMITS, Borgemeesters van BAKEL en MILHEEZE, over het jaar ingegaan zijnde Bamis < = 1 October > 1766 tot Bamis 1767 sal tegens aanstaande Woensdag zullende zijn den 22 November 1769, van smorgens agt tot smiddags een uur, ten huyse van dWed. TEMPELAAR zal zitting houden om als dan te ontfangen de aan hem verschulde Reële verpondingen van voornt. Jaar van alle die geene welke als nog niet betaalt hebben, en voornamentlijk die geene welke reets gesommeert zijn.
Derhalve worden alle die geene welke nog debit zijn als voors. gewaarschout om op voorn. dag, uur en plaatse als voor. prompt te komen betaalen, op peene van verdere Executie.
Segget voort.
Dese op Sondag dn 19 9bris < = 9 November > 1769 te BAKEL te Publiceeren.
Gepubliseerd op Sondag 19e November 1769 op mijn gewonelijke uur en plaats alhier te BAKEL HENDRIK RIJSTERBORG Vorster.
d.d. 02-12-1769.
Bekentmaking.
Dat JAN NOIJE en JAN SMITS Borgemeesters van BAKEL en MILHEEZE over het jaar 1766 tot Bamis 1767 tegens aanstaande Woensdag zullende zijn den 6 Xber < = 6 December > 1769 ten huyse van de Wed. H. TEMPELAAR van smorgens negen uuren tot smiddags vier uuren sal zitdag houden om als dan te ontfangen de Restante Reële verpondingen van voornt Jaar aan hen verschult, en sullende die geene welke als nog op den laatste zitdag hen Restant, waar voor sij gesommeert zijn niet en komen affbetaalen, de goederen daar voor verbonde sullen worden genomen in arrest, etc. en die geene naarder gesommeert zijn sullen mede hebben komen te betaalen, alles op peene van arrest.
Actum BAKEL de 2 Xber 1769.
Segget voort.
Dese op Zondag den 3e Xber 1769 te BAKEL te publiceeren.
Dees Publicatie behoorlijk gepubliceerd op Sondag 3 December 1769 alhier te BAKEL.
HENDRIK RIJSTERBORG, Vorster.
Bekentmaking.
d.d. 17-12-1769.
Men doet een ider bij desen weeten als dat JAN NOIJE, en JAN SMITS Borgemeesters van BAKEL en MILHEEZE, van Bamis 1766 tot Bamis 1767 tegens aanstaande Woensdag den 20 deser maand Xber 1769 ten huyse van de Wed. H. TEMPELAAR van smorgens agt tot smiddags een uur sal zitdag houden, om als dan te ontfangen, de alnog aan hem verschulden Borgemeesters Lasten en wie voorn. die geene welken gesommeert zijn off sullen na verloop van voorn. sitdag henne goederen verbonden voor voorn. Lasten worden genomen in arrest.
Waar van een ider sig kan reguleeren en hen wagten voor schaade,
Segget voort.
Gepubliceerd op Sondag den 17 Desember 1769 op mijn gewoonlijke uur en plaats te BAKEL, HENDRIK RIJSTERBORG, Vorster.
Dese op Zondag den 17 Xber 1769 te BAKEL te publiceeren.
d.d. 28-12-1769.
Bijschrift d.d. 20-07-1771
Compareerde voor Heeren Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE nagenoemt HENDRIK RIJSTERBORG Vorster alhier, dewelke verklaarde uijt kragte van authorisatie van JAN PETER NOIJEN en JAN SMITS Borgemeesters alhier van Bamis 1700 ses en sestig tot Bamis 1700 zeeven en sestigh weezende van dato dertiende November 1700 neegen en sestigh laatstleeden, en alhier in originali vertoont, bij deze met kennisse van den Heer Officier te neemen in arrest en te stellen in handen van de Hooge Overigheid alle de vaste en onroerende goederen van d'Erfgenamen WILLEM HENDRIK CEELEN waarvan gebruiker is JOOST WEIJERS en dus verbonden voor de verschulde Dorps Reële Lasten van den voorschreeve Jaare zeeventien hondert zeeven en sestigh ter somme van dertien stuyvers en zes penningen, ten eijnde van die Lasten daaraan te verhaalen met de costen van dien, en verder ad opus jus habentium.
Aldus gedaan en gepasseert ter secretarije van BAKEL den agt en twintigsten December 1700 neegen en sestig ten overstaan van den President van OMMEREN en ADRIAAN vande KERKHOFF Scheepen die de minute dezes benevens den Comparant en mij ondergeschreeve Secretaris behoorlijk ten Prothocolle hebben onderteekent.
Quod Attestor
A.A. van NOORT,Secrets.
< In de marge >
Request folio 176verso.
Exhibitum aen den Gevangene 20 July 1771.
Jaar 1770.
d.d. 04-01-1770.
Pro Fisco.
Extract uijt het Register der Resolutien van de Hoog Mog. Heeren Staaten Generaal der VEREENIGDDE NEDERLANDEN.
Iovis den 4 Januarij 1770.
Is gehoord het Rapport van de Heeren van LIJNDEN van SWANENBURG en andere haar Hoog Mog. gedeputeerden tot de zaaken van de Meijerije van 'S-BOSCH, hebbende ingevolge en tot voldoeninge van der zelve Resolutie Commissariaal van den 21 Februarij des voorleeden jaers 1769 met en neevens eenige Heeren Gecommitteerden uijt den Raad van Staate, geëxamineert een missive van R SLOET, Quartierschout van het Quartier van PEELLAND, Meijerije van 'S-BOSCH voorsz. gesz. alhier in DEN HAGE opden gem. 21 Februarij 1768, waar bij haar Hoog Mog. hem hadden geauthoriseerd en gelast omme de geinteresseerde parthijen over de Differenten tusschen de Regenten van AARLE RIXTEL en HELMOND ter eenre en Regenten van BAKEL ter andere zijde over de gerechtigheid tot eenige Peel of Turfvelden aldaar ontstaan, waar over ingevolge zeeker Compromis tusschen voorgem. parthijen, op den 17 Maart 1761 aangegaan door Arbiters op den 15 April 1765 uitspraak was gedaan en waar teegens de respective Leeden of Ingezeetenen van den Dorpe van BAKEL zig aan haar Hoog Mog. hadden beklaagd voor hem Quartier Schout te ontbieden alle dezelve weegens derzelver differenten en sustenuen <= gevoelens> over voorsz. Compromis te hooren en haar belangen in te neemen en voorts dien aangaande te tragten te bewerken, eene nadere onderlinge schickking, met genoegen en overgifte van alle de geinteresseerde parthijen ten eijnde voor te komen de kostbaare en allesints ruëneuse procedueren die uijt dat alles zouden kunnen resulteeren; met verdere last aan hem
Quartierschout van zijne bevindingen in deezen mitsgaders in hoe verre aan dat heilzaam oogmerk was voldaan rapport te doen;
En voorts aan haar Hoog Mog. in consideratie < = inzigt > geevende;
Eerstelijk, dat het hem toescheen ten uijtersen noodzaakelijk te zijn, dat het gem. different door haar Hoog Mog. finaal, door eene politique Resolutie volgens de propositie in gemelde missive ter needer gestelt of op zoodaanige andere wijze als haar Hoog Mog. zouden oordeelen te behooren, wierde getermineert en den weg van alle kostbaare procedueres afgesneeden, om dat boven en behalven de langwijligheid en kostbaarheid der procedueren de Peelvelden langer buijten beheer blijvende leggen, dezelve binnen korte onbruijkbaar zouden worden en ten proije zijn van alle die daar toe recht of geen recht hadden.
Ten anderen dat hij Quartier Schout om die zelve reeden van gedagten zoude zijn dienstig en nuttig te weezen, dat alle de nog overige moeten tot velden gemaakt wierden, waar door dezelve in goed opregt zouden komen, en meest alle Ingezeetenen geriefd zouden konnen worden.
Ten derden dat, het goed onderhoud en conservatie van dezelve Peelvelden, eene nieuwe keur of Reglement behoorden beraamd te worden.
Waarop gedelibereerd en in agting genomen zijnde, dat die van AARLE RIXTEL en HELMOND door het approbeeren <= goed kennen> van zeeker accord, op den 23 Augustus jongstleeden door de gemagtigdens van hunne zijde ter eenre; en die van BAKEL ter andere zijde aangegaan in effecte hebben gerenuntieert < = ontzegd > van het voordeel voor hun geleegen in de Uijtspraak ende daar opgevolgde willige condemnatie <= vonnis tot iemands nadeel>, breeder bij de voors. missive vermelt in consideratie dat zij lieden bij het voorsz. accord afgaande van de gemelde Uijtspraak welke aan haar op de Peelvelden in questie een egaal regt, als aan die van BAAKEL, toekende, hebben overgegeeven, dat de ingezeetenen van BAAKEL de voorsz. Peelvelden zouden voor uijt profiteeren twintig enkelde Peelvelden bij lootinge en voorts geconvenieert, dat de verdere Peelvelden meede bij lootinge zouden worden verdeelt in drie egaale deelen tusschen die van BAAKEL voor een derde, die van AARLE en RIXTEL voor een derde en die van HELMOND meede voor een derde, en dat het wijders niet anders dan aen de stijffhoofdigheid van sommige Regenten en ingezeetenen van BAAKEL is toe te schrijven, dat het voorsz. accord ook door haare approbatie < = goedkeuring > niet is bekragtigt, hetgeent egter geen reeden uijt leevert om kostbaare procedueres, die niet anders, dan tot groot nadeel en bezwaar der weederzijdsche partijen konnen strekken toe te laaten, maar waar door in teegendeel het heijlzaam oogmerk van haar Hoog Mog. omde voorsz. zaak door minnelijke schickkingen te applaneeren <= in orde brengen> gedeclareert bij derzelver Resolutie van den 19e September 1768 alleenlijk zoude worden gedwarsboomt en teegen gegaan;
Is goed gevonden en verstaan, tot afsnijding van alle kostbare procedueres en nadeelige gevolgen, die daar uijt op de wederzijdsche partijen zouden moeten redundeeren < = vol zijn van overtollige woorden > bij deeze te verklaaren, dat alle differenten ter zaake van de voorsz. Peelvelden niet de navolgende schickkingen zullen worden gehouden voor geapplaneert < = in orde gebracht >; dat namentlijk alle de voorsz. Peelvelden waar over questie is, geconsidereert < = ingezien > zullen worden thans te leggen onverdeelt en in't gemeen; dat de Ingezeetenen van BAAKEL in dezelve te weeten de soo genaamde Moerpeel tot velden geapproprieert <= toe geeijgend> bij lootinge zullen voor uijt profiteeren 20 enkelde Peelvelden, tusschen de respective baanen te verdeelen, dat de verdere Peelvelden meede bij lootinge zullen worden verdeelt in drie egaale deelen te weeten aan de Ingzeetenen van BAAKEL voor een derde, aan de ingezeetenen van AARLE RIXTEL voor een derde en aan de ingezeetenen van HELMOND voor 't resteerende derde deel, ende dat de Peelvelden aan de respt. Ingezeetenen der voorsz. drie plaatsen ten deel gevallen in het vervolg daaraan zullen verblijven, en dat niemand der Ingezeetenen de gemelde plaatsen zijn Peelveld zal mogen uijtmoeren verder dan op veertig voeten na aan de Limietgraaf van VENROIJ; dat voorts om alle misbruijk omtrent het vergeven der Peelvelden voor te komen geen Peelvelden door de Peelmeesters nu en in 't vervolg aan Ingezeetenen van eenige der geregtigde Plaatsen zullen mogen werden vergeven, dan op ordre van de Regenten van de plaats waar aan het Peelveld behoort en aan zoodaanige Ingezeetenen, als aan hun door de Regenten van die plaats zullen worden opgegeeven, en dat de Peelmeesters daar op en tot nakoominge van de Keuren en ordre op de Regeeringe en directie van DE PEEL en gemeente beraamt en nog te beraamen tot BAAKEL zullen hebben afteleggen den behoorlijken Eed; dat vervolgens op ijder der drie voorn, plaatsen meede tot voorkominge van alle misbruijk zal moeten worden gehouden een legger van de Peelvelden daar telkens bij 't vergeeven der velden, ook de naamen van de verkrijgers buijten derzelve kosten op konnen verboekt worden, ten eijnde de Regenten en Peelmeesters ijder in zijn plaats, zoude konnen zien, wie de Peelvelden, en of conform aan deeze order hebben bekomen; des dat, vermits door deeze schickkinge genoegzaam niemand der Ingezeetenen der drie geregtigde plaatsen de Peelvelden aan hun thans vergeeven konnen behouden, aan den Stadhouder van den Quartierschout voor het verboeken van dezelve voor Jura <= rechten; leges> zal worden betaalt, ses stuijvers; dat ten kosten van de drie geregtigde plaatsen sal worden versorgt een Register dienende tot een Resolutie Boek, waar in die actens van Eed der Peelmeesters conform deeze zullen moeten worden geboekt en gepasseert, en ook alle de keuren, wetten en Resolutien de PEEL en de gemeente aangaande genomen zullen moeten worden, geregistreert en het welk ter Raadkamer tot BAAKEL zal blijven berusten dog waar van de Respective Regenten der drie geregtigde plaatsen of derzelver daar toe geauthoriseerde buijten onkosten altoos visie en acces <= inzage en toegang> sullen hebben; en eijndelijk dat de Peelmeesters van de drie geregtigde plaatsen geene keuren of ordres zullen mogen beraamen, dan met goedvinden van de respective Regenten.
En zal Extract van deeze haar Hoog Mog. Resolutie gesonden worden aan den Quartier-Schout van 't Quartier van PEELLAND tot narigting, mitsgaders ook aan de resp. Regenten, zoo van BAKEL, als van AARLE RIXTEL en HELMOND voornt. met speciale Last aan ijder derzelve omme zig punctueelijk naar den inhoud van haar Ho,Mog. bovengem. verklaaringe en ordres te gedraagen.
Accordeert met 't voorsz. Register.
d.d. 27-01-1770.
Relateere ik ondergeschreeven Vorster der Stad HELMONT dat ik op Markt dagh den dartigste December 1700 neegen en sestig en op Markt dagh den dartiende Januarij, mitsgaders op den seven en twintigste Januarij 1700 seventig binnen Helmond ter gewoonlijke uure en plaats behoorlijk hebbe gepubliceert de verkoopinge der vaste goederen staende ter Naeme van de Erff-genaeme WILLEM HENDRIK CEELEN en waar van JOOST WEIJERS gebruijker is en hebbe van ider publicatie gedaan behoorlijke affixtie.
Attestor;
N. van SCHAIJK
d.d. 12-02-1770.
Van d'Erffgename HENDRIK CEELE goederen.
Specificatie tot de verkoopinge op den 13 November 1769 een authorisatie geschreven voor de Borgemeesters van Bamis 1766 tot Bamis 1767 met namen JAN PETER NOEYE en JAN SMITS daar voor met het schrijve en een part van't zegel, deselve dito na gesien was daar voor f. 0-13- 0
Op den 23 November beide sommatie gedaen aen JOOST WEIJERS gebruiker f. 0- 2- 0
betaalt relaes f. 0- 1- 0
Op den 28 Desember 1769 den Heer Secretaris en twee Scheepenen geciteerdt om de goederen in arrest te nemen met kennis van den Heer Officier f. 0- 9- 0
de goederen in arrest genomen ter Secretary daar f. 0- 6- 0
Op den 29e Dec. de acte van arrest van arrest ontfange en nagezien (kan niet geleden worden) f. 0- 6- 0
Op den zelve datum een Copie op behoorlijke Zeegel uijt geschreve f. 0-12- 0
Op denzelve dato de Kopie geinsinueerd aen den gebruijker JOOST WEIJERS f. 0- 9- 0
Moet maar ses stuyvers zijn.
Relaes f. 0- 3- 0
Relaes Een stuyver.
Zegel tot de Copie f. 0- 4- 0
Op den 30 Desember 1769 een Publicatie na HELMONDT om de goederen te HELMONDT te late veijle met kennis van den Heer Drossard aen d'Heer voor't regt betaalt f. 0-12- 0
aen den Voster voor't opene van de Kerk betaalt f. 0- 6- 0
aen de Vorster voor't publiseere en affigeeren betaalt f. 0- 9- 0
factie na HELMOND f. 0-12-0
maar f. 0- 3- 0
voorz. schrijve van de Publicatie f. 0-12- 0
6 stuyvers
Zeegel tot de publicatie f. 0- 4- 0
relaes f. 0- 3- 0
Op den 31 Desember 1769 een Publicatie alhier te BAKEL met kennis van de Heer Officier alhier gepubliceerd en geaffigeerd f. 0- 9- 0
Voor't schrijven van dezelve f. 0-12- 0
relaes f. 0- 3- 0
Zeegel tot de zelve f. 0- 4- 0
Voor't regt van de Heer Officier f. 0-12- 0
Op den 9e Januari 1770 voor't insinueeren van de Copie publicatie aen den gebruijker JOOST WEIJERS daar voor f. 0- 9- 0
(3 stuyvers)
Voor't schrijve van dezelve f. 0-12- 0
(6 stuyvers)
Zeegel tot dezelve f. 0- 4- 0
relaes f. 0- 3- 0
13 Januaris 1770 een publicatie na HELMONDT gebragt om te publiceeren, aen den Vorster f. 0- 9- 0
regt van den Heer Drossaard f. 0-12- 0
aen den Koster voor open openen van de Kerk f. 0- 6- 0
Voor't schrijve van de Publicatie f. 0-12- 0
moet 6 stuyvers zijn
Zeegel tot dezelve f. 0- 4- 0
facatie na HELMONDT f. 0-12- 0
relaes f. 0- 3- 0
Op 14 Januari 1770 de tweede Sondagse publicatie met kennis van den Heer Officier alhier te BAKEL gepubliceerd en geaffigeerd, daar voor f. 0- 9- 0
regt van den Heer Officier daar voor f. 0-12- 0
schrijve van dezelve daar voor f. 0-12- 0
Zeegel tot dezelve publicatie f. 0- 4- 0
relaes f. 0- 3- 0
Op den 15 Januari 1770 de Copie op behoorlijk Zeegel geinsinueerd aan JOOST WEIJERS als gebruijker, daer voor f. 0- 9- 0
schrijve van dezelve daer voor f. 0-12- 0
relaes f. 0- 3- 0
Zeegel tot het zelve f. 0- 4- 0
Op den 22 Januarij 1770 drie missiven off brieven geschreven na DEN BOSCH tot kennis van de verkoping als namentlijk arrest Comptoir van d'Heer De
KEMPENAER een doc: aen d'Heer VERSTERRE zijn Comptoir een doc. aen d'Heer ROSENDAEL zijn Comptoir te samen voor 12 stuyvers, is f. 1-16- 0
Op den 25 Januarij 1770 de ringenoten ter Secretarij op genomen f. 0-12- 0
Op den 27 Januarij 1770 de derde publicatie na HELMONDT gebragt om aldaar te laate publiceeren aen den Vorster voor't publiceere en affigeeren en
trekke van de Klok f. 0- 9- 0
aen den Heer Drossard voor't regt van de zelven f. 0-12- 0
aen den Koster voor't openen van de Kerk f. 0- 6- 0
Voor't schrijven van de publicatie f. 0-12- 0
Zeegel tot de publicatie f. 0- 4- 0
facatie na HELMONDT f. 0-12- 0
relaes f. 0- 3- 0
het relaes bij den Vorster te HELMOND gehaelt off geligt en Naukeurig na gezien daar voor f.
Op den 28 Januarij 1770 de derde publicatie met den dag van verkoopinge daar in met kennis van den Heer Officier alhier te BAKEL met het trekken
van de klok gepubliceert, en geaffigeerd f. 0- 9- 0
regt van d'Heer Officier f. 0-12- 0
Voor't schrijven van de publicatie f. 0-12- 0
Zeegel tot de zelve f. 0- 4- 0
facatie na HELMOND f. 0-12- 0
relaes f. 0- 3- 0
Op den 29 Januarij 1770 vier heeren Officier Secretaris en twee Scheepenen geciteerdt om over de verkoopinge staen f. 0-12- 0
Op den 12 Februarij 1770 van Heeren Officier en Secretaris twee Scheepenen geciteerd om over het hoogsel te staan daar voor f. 0-12- 0
alnog alhier ter Secretarij transport en opdragt aen den kooper volgens conditie van verkoopinge, compt f. 1- 4- 0
Inv.nr. 447.263 A
d.d. 23-02-1770. Bijschrift 06-03-1770.
Register fol. 61 verso.
No. 6.
Extract uyt het Resolutie Boek van Schepenen des Dorps van BAKEL en MILHEEZE.
Vergadering gehouden binnen BAKEL den drie en twintigsten Februarij 1700 en zeventig presente pleno Collegio <= volledig aanwezig> exempt <= niet aanwezig> Mr. van de KERKHOFF en JAN JANSEN Schepenen.
Word door den President aan de vergadering voorgedragen, dat vermits deese Plaats als nog onvoorsien is van twee Peelmeesters of het dierhalve niet nodig zoude sijn ten dien eijnde gedurende de vacature iemand uyt ons daartoe te Committeren en aan te stellen, omme als Peelmeester zo lang tot wederom twee nieuwe aangestelt sijn te fungeeren.
Waar op gedelibereert sijnde is goedgevonden omme ter waarneminge der Peelmeesters plaats ad interim te Committeren en aan te stellen den President van OMMEREN immers zo lange tot daar in nadere voorsieninge zal zijn gedaan.
Aldus geresolveert date ut supra.
Was getekent JAN FRANSEN, J. v. GRINSVEN, JAN NOIJE, A. v.d. MORTEL.
Onderstond: mij present, en was getekent A.A. van NOORT, Secrets. (lager stond) accordeert met het voors. Register voor zo veel het geextraheert aangaat). BAKEL zesden Maart Zeeventien hondert zeventig (onderstont) quod attestor (was getek:)
A.A. van NOORT, Secrets.
Extract
Uijt het Rsolutieboek van Schepenen van BAKEL.
Register, folio 61verso. No. 7.
In dato 23 February 1770. (30-03-1771).
Pro Fisco.
Extract uijt het Register der Resolutien van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Vergadering gehouden binnen BAKEL den drien en twintigsten February 1700 Seeventig presente pleno Collegio exemt A. van de KERKHOFF en JAN JANSE Scheepenen.
Werd door den President aan de vergadering voorgedragen dat vermits deeze plaats als nog onvoorzien is van twee Peelmeesters of het dierhalven niet nodig zoude zijn ten dien eijnde geduurende de vacature iemand uijt ons daartoe te committeeren en aan te stellen omme als Peelmeester zoo lang tot weederom twee nieuwe aangesteld zijn, te fungeeren.
Waarop gedelibereert zijnde is goed gevonden omme ter waarneminge der Peelmeesters plaats ad interim te committeeren en aan te stellen den President van OMMEREN, immers zoo lange tot daar in naadere voorzieninge zal zijn gedaan.
Aldus geresolveert dato ut supra - was geteekent - JAN FRANSEN, J. v. GRINSVEN, JAN NOIJE, A. v. de MORTEL - onder stont - mij present - was geteekent - A.A. van NOORT, Secretaris.
Naar gedaane Collatie is deeze met het voorsz. Register voor zoo veel het geextraheerde aangaat accordeerende bevonden.
BAKEL dertigsten Maart 1700 Een en zeeventig.
Quos Attestor,
A.A. van NOORT, Secretaris.
Inv.nr. 447.263 B.
d.d. 17-03-1770.
Op den 17 Maard 1770 een Publicatie na HELMONDT gebragt om aldaar te Publiceeren op den 18 Maart aen de Vorster betaalt f. 0= 3= 0
Zeegel tot de zelve f. 0= 4= 0
Schrijve van de zelve f. 0=12= 0
Facatie f. 0=12= 0
relais f. 0= 3= 0
Op 18 Maart 1770 een Publicatie met kennis van den Heer Officier alhier gepubliceerdt f. 0= 3= 0
Zegel tot de zelve f. 0= 4= 0
Schrijven tot de zelve f. 0=12= 0
relais f. 0= 3= 0
Totaal f. 2=16= 0
Zijnde de kosten van de verkoste goederen d'Erfgenamen WILLEM HENDRIK SEELEN waar van gebruijker is JOOST WEIJERS die nog op de reekening moeten koomen.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B.
d.d. 20-03-1770.
Copie.
Vorster des Dorps van BAKEL hier toe versogt.
U E. sal ter instantie van den ondergetekende JOOST WEIJERS inwoonder alhier gerigtelijk citeeren JOOST JAN en ELISABETH NOIJE meede inwoonderen alhier bij elkanderen ten eijnde te compareren ter Seketarije off ten Raathuijse alhier op Woensdag den Een en twintigsten Meert deses jaars des voor de middags, de Clokke tien uuren omme aldaar in klinkende en blinkende penningen door en van weegens den ondergeteekenden als zijnde een broeder van ADRIAEN WEIJERS en dus uijt dien hoofden geregtigt te sien vernaderen sodanig stuk groeslandt off eusel als de selve JOOST JAN en ELISABETH NOIJE bij coop, en opdragt in dato den twee en twintigsten Meij des voorleden jaars alhier ter Seketarij van gemelden ADRIAAN WEIJERS is aengekomen den regten coop, prijs en verdere ongelden met Regt verschulden penningen te ontfangen de vernaderinge te accepteren en voorts te doen en sien handelen als in materie deses Regt en gebruijkelijk is met intimatie <= aankondiging; bekendmaking> dat dat in Cos van non Comparitie diloeij off geene acceptatie de cooppenningen met de verschulde onkosten voor soo verre die bekent zijn ter Seketarije alhier zullen worden geconsigneeren <= onder Recht geleiden> en voorts geprossideert als na Regten prottesteert weijders in alle gevalle van aen aangewende devoire <= plicht; uiterste best> en jegens kosten, schaade en intresse pro ut moris et stilu dit gedaen levert Copie en geeft relaes in forma on te diene daer en so te raade actum BAKEL den Negentienden Meert 1700 seventig was onderteekendt JOOST WEIJERS verklaart niet te kunnen schrijven testes HENDRIK RIJSTERBORG.
Deese uyt gegeven voor Copie dewelke na gedane Colusie <= heymelijk verstand> met zijn princepaal is accordeerende bevonden en het zelve behoorlijk geinsinueert aen en ten Woonhuysen van JOOST JAN en ELISABET NOEIJE op heeden binnen BAKEL 20 Meerd 1770 HENDRIK RIJSTERBORG.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B.
d.d. 21-03-1770. Bijschrift 14-10-1771.
Pro Fisco.
Copie.
Compareerde voor Heeren Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE nagenoemt JOOST JOSEPH WEIJERS inwoonder alhier, dewelke bekende nader van den Bloede te weezen dan ADRIAAN WEIJERS dan JOOST, ELISABET en JAN NOIJE als zijnde, een vollen broeder van denzelven ADRIAAN WEIJERS, en dienvolgende van Regts en Bloedsweegen met klinkende en blinkende Penningen en woerden daertoe dienende bij en mits deezen te vernaderen zodanig helfte in een Eeuwsel groot in 't geheel vier Lopense neevens erve d'eene zijde de rivier DE AA en d'andere zijde GOORT NOIJEN als den voornoemden JOOST NOIJE Cum suis opden twee en twintigsten Meij 1700 neegen en zestig jongsleeden alhier ter Secretarije is aangekomen met belofte van den Regten Coopprijs en verdere uijtgeschootene cooppennigen zoverre als regt is te zullen voldoen en betalen en den voornoemden JOOST NOIJE Cum suis kost en schadeloos ter dier zaaken te zullen afdoen alles volgens de Insinuatie daarvan doerden Comparant op den neegentiende Maart 1700 zeeventig laatsleden aan voornoemden JOOST NOIJEN Cum suis gedaan.
Ingevolge van dien is alhier mede gecompareert JOOST en JAN NOIJE de Jonge zo voor hen zelven als mede hen fort en sterk makende ende Rato caveerende
<= borg blijven voor een ander die principaal schuldig is> voor haare zuster ELISABET NOIJE dewelke verklaarden den voornoemden JOOST JOSEPH WEIJERS voor Regten naderman <= naaste bloedverwant gerechtigd tot terugkoop> te erkennen, en dien volgende van de voorsz. gekogte goederen volgens den Transport van dato den twee en twintigsten Meij 1700 neegen en sestig te desisteeren <= afstand doen> ende uijt hoofde van voorsz. naderschap te laten aan den voornoemden JOOST JOSEPH WEIJERS zonder daarop eenig Regt, actie of eijgendom te reserveeren ofte behouden; bekende wijders de voorsz. cooppenningen ter somme van vijf en twintig gulden en tien stuijvers met de verdere ongelden en uijtgeschoote cooppeningen ten vollen genoten en ontfangen te hebben.
Aldus gedaan en gepasseert ter Secretarije van BAKEL den een en twintigsten Maart 1700 zeeventigh ten overstaan van den President van OMMEREN en ADRIAAN van de KERKHOF Scheepen. onderstont dusdanig handmerk waarom geschreeven stont, dit is het merk van JOOST NOIJE verlaarende niet anders te konnen schrijven was geteekent JOANNES JANES NOIJEN, N. van OMMEREN et van de KERKHOFF lager stont Mij present en was geteekent A.A. van NOORT.
In margine stont.
De vernaderde penningen zijn f. 25.10.00
Lasten in capitaal f. 33.12.10
Totaal f. 59.12.10
40e penning is f. 1. 9.10
Accordeert met zijn origineel staande ten registro van Transporten en andere Brieven Sub folio 198verso etc. q.q.;
BAKEL veertienden October 1700 Een ent zeeventig.
Quod Attestor
A.A. van NOORT
BHIC Raad van Brabant 447.263 B.
d.d. 21-03-1770.
Op heeden den een en twintigsten Maart 1700zeeventig heeft den Rendant <= rekening-houder> deze Reekening aan Heeren Officier en Scheepenen gepraesenteert om op genomen geexamineert en gesloten te worden na behoren.
HENDRIK RIJSTERBORG.
REEKENINGE bewijs en Replique die doende en presenteerende is HENDRIK RIJSTERBORG Gerechts bode en Exploieteur dezer Dorpe van BAKEL en MILHEEZE en dat van zodanige Penningen als geprocedeert zijn van de bij Executie verkogte Erffelijke onroerende goederen gestaan hebbende ten naeme van d'Erfgenamen WILLEM HENDRIK CEELEN wonende alhier en aan dezelve gecompeteert hebbende weezende allodiaale goederen bestaan in een stuk lands genaamt HET HOEKENDAAL met nog eenige verdere parceelen Landerijen alle welke goederen den Rendant op Authorisatie van JAN PETER NOIJE en JAN SMITS Borgemeesters alhier van Bamis 1766 tot Bamis 1767 weezende van dato den dertienden November 1700 neegen en zestig laatstleede en zulx na sommatie en daar op gedaane arrest gepasseert op den Agt en twintigsten December zeventien hondert neegen en sestigh daar aan volgende gedaan en gebleeken en zulx zo als gebruijkelijk is na drie voorgaande Sondaagse Publicatien alhier op uur en plaatse gewoonlijk gedaan, als ook na drie marktdaagse publicatien binnen de Stad HELMONT gedaan en verders nadat alle Solemniteyten tot een bondige en wettige Executie gerequireert wel en naer behooren waeren voltrokken en geobserveert door den Rendant in deezen op den neegen en twintigsten Januarij laatstleeden Publycq ten Beurde gebragt en provisioneel als doende voorschreeve goederen verkogt en op den twaalfden Februarij 1700 zeeventig jongstleeden Finaal met het uijtbranden van een eindtie wasse kaarsse verkogt omme daar aan te verhaelen eene somme van dertien stuyvers en zes penningen wegens de nog onbetaalde Dorps Reële Lasten over den voor-schreeven Jaere zeeventien hondert zeeven en sestigh verschult en nog onbetaalt gebleeven, en voorts om en voor de costen van dien en verders ad opus jus Habentium <= In het belang van de recht verkrijgende> werdende alhier eerst gebragt den Ontfang en daer na den Uijtgave bestaande in guldens, stuyvers en penningen hier naer volgende.
Ontfangh.
Eerstelijk heeft den Rendant uijt kragte en in voegen als hier voor in 't hooft deezes gemeld verkogt de voorschreeve vaste goederen van d'Erfgenamen WILLEM HENDRIK CEELEN bestaande in een stuck Landt genaamt HET HOEKENDAAL groot dertien Roeden neevens erve d'eene zijde JAN TEUNISSE end'andere zijde HENDRIK van ASTEN.
Item een dries genaamt DEN BESTERT off KATER groot vijff en twintigh Roeden neevens erve d'eene zijde den voornoemden JAN TEUNISSE en d'andere zijde GIJSBERT van ASTEN.
Item ende laatstelijk een parceel hooijlandts geleegen in DE BAKELSE BEEMDEN hooijende met JOOST SIJMEN NOIJEN en meer andere groot een en een half Loopense.
Alle welke goederen zijn opgeveijlt en als doen ingezet bij den Praesident Van OMMEREN op vijff stuyvers zonder slagen en af gehangen van vijfftien gulden en gedaalt op den voorschreeven inzet en dus daar daarvoor aan den voornoemden insetter d'Heer NICOLAAS van OMMEREN gebleeven.
En alzo dezen koop beneeden den gulden zijnde daar op niet is konnen geslagen worden zo is op den uytgang van het hoogsel niemant verscheenen omme voornoemden koop te verhoogen en dus Finaalen kooper gebleeven.
Den gemelden Heer NICOLAAS van OMMEREN omme ende voor de hier boven gemelde somme van vijff stuyvers dus f. 0- 5- 0
Soo dat in gevolge de voorschreeve verkoopt conditie de cooppenningen niet meerder komen te bedragen dan hier boven staat geexpresseert
ter somme van vijff stuyvers dico f. 0- 5- 0
Uytgaeve tegens den voorschreeven Ontfangh.
Eerstelijk heeft den Rendant op het ontfangen van de Authorisatie van de voornoemde Borgemeesters JOOST JOSEPH WEIJERS wonende alhier als gebruijker der gemelde goederen van d'Erfgenamen WILLEM HENDRIK CEELEN gesommeert ten eijnde die binnen een maand te voldoen en te betalen komt den Rendant voor die sommatie f. 0- 2- 0
Verschot tot het Zeegel der Authorisatie f. 0- 7- 0
Item voor het schrijven van derzelve als mede van het kort relaes f. 0- 9- 0
Vervolgens heeft den Rendant permissie gevraagt bij den Heer Officier om voorsz. arrest te doen komt daar voor f. 0- 6- 0
Het voorsz. arrest ter Secretarije gedaan en gepasseert komt voor het teekenen van de acte van't arrest met de vacatie f. 0- 6- 0
Item komt voor het annoteeren of kort relaes van't gedaene arrest tot f. 0- 6- 0
Item voor't afhalen van't arrest en acte f. 0- 6- 0
komt den Rendant voor vacatie na HELMONT om de eerste Marktdaagse Publicatie aldaar van aan den Vorster te brengen f. 0-12- 0
Betaalt aan den Heer Officier aldaar voor het Regt tot het laten doen der voorsz. eerste Publicatie aldaar f. 0-12- 0
Aan den Vorster aldaar voor de eerste Publicatie te doen f. 0- 9- 0
Aan den coster voor het openen van de Kerk om de klok te trekken f. 0- 6- 0
Komt den Rendant voor het schrijven van de eerste Markdaagse Publicatie tot HELMONT te doen f. 0- 6- 0
Zeegel daar toe verschooten f. 0- 4- 0
Item voor Relaas f. 0- 4- 0
Den Rendant heeft op den 31 December 1769 alhier de eerste Zondaagse Publicatie gedaan op uur en Plaetze gewoonelijk na voorgaande trekken
van de klok komt daar voor met het affigeeren van dien de somme van f. 0- 3- 0
Item komt den Rendant voor het schrijven van de voorz. eerste Zondaagse Publicatie f. 0-12- 0
Verschot aan zeegel daar toe f. 0- 4- 0
Item voor het kort Relaas van dien f. 0- 3- 0
Op den 13 Januarij 1770 heeft den Rendant de tweede Marktdaagse Publicatie aan den Vorster te HELMONT gebragt komt daar voor f. 0-12- 0
Voor het schrijven van dezelve f. 0- 6- 0
Verschot aan't zeegel daar toe f. 0- 4- 0
Item voor het Regt van den Heer Officier aldaar f. 0-12- 0
Item aan den Vorster aldaar voor het publiceeren van die tweede Marktdaagse Publicatie met het trekken van de klok f. 0- 9- 0
Aan den coster voor het openen van de Kerk tot het trekken van de klok f. 0- 6- 0
Item voor het kort Relaas f. 0- 3- 0
Den Rendant heeft op Sondag den 14e Januarij 1770alhier gedaan de tweede Sondaagse Publicatie komt daar voor met affigeeren en trekken
van de klok zamen f. 0- 3- 0
Komt den Rendant voor het schrijven van de voorsz. tweede Sondaagse Publicatie f. 0-12- 0
Verschot en zeegel tot dezelve f. 0- 4- 0
Item voor het schrijven van het kort Relaas f. 0- 3- 0
Komt den Rendant voor zijne gedaane vacatie om ter Secretarije alhier te bekomen de panden van de te verkoopene goederen om
die in de derde en laatste Publicatie te begroteb en te noemen f. 0-12- 0
Item komt den Rendant voor het schrijven van drie actens of missivens die afgezonden heeft tot bekentmakinge van de aanstaande verkopinge
dezer goederen en zake aan drie Comptoiren te S'BOSCH ten eijnde om op te geeven de Pagten en Renten die uijt de voorsz. goederen ten
gemelde Comptoiren mogte gaan om die te konnen begrooten dus voor ieder f. 0-12- 0
is voor de vier f. 1-16- 0
De voorsz. actens of missivens te HELMONT aan den Bode op de Post bestelt komt die vacatie te HELMONT gedaan f. 0-12- 0
En aan den Boode voor port f. 0- 4- 0
Den Rendant heeft de derde Marktdaagse Publicatie te HELMONT gebragt met den dag der te doene verkopinge om aldaar te laten publiceeren
komt daar voor f. 0- 3- 0
Item voor het schrijven van de voorsz. Publicatie en daar in genoemt en beschreeven de Parceelen van goederen en dat die op den
neegen en twintigsten Januarij 1770 alhier zouden worden verkogt komt mits de groote met de Copie van dien om te affigeeren te samen f. 0-12- 0
Item aan het Zeegel daartoe gebruijkt f. 0- 4- 0
Item aan den Heer Officier aldaar voor de permissie als voren f. 0-12- 0
Item aan den Vorster aldaar voor het doen van de voorsz. publicatie en het trekken van de klok f. 0- 9- 0
Aan den koster voor het openen van de Kerk f. 0- 6- 0
Voor't Relaas f. 0- 3- 0
Op den 28e Januarij 1770 door den Rendant de derde Publicatie alhier gedaan met begrootinge der goederen dat die alhier op den
neegen en twintigste Januarij 1770 zoude worden verkogt komt daar voor f. 0- 9- 0
Item voor het schrijven van dien met de panden mits de groote f. 0-12- 0
Item voor't Relaas f. 0- 1- 0
Komt den Rendant voor vacatie na HELMOND om het Relaas van den Vorster aldaar te ligten van de drie gedaane marktdaagse Publicatien
ieder van veertien tot veertien dagen f. 0- 3- 0
Betaalt aan den Vorster te HELMONT voor Relaas f. 0- 3- 0
Voor het Zeegel f. 0- 4- 0
Voor het nazien f. 0- 6- 0
Komt den Rendant voor het citeeren van de Heeren om over de acte van arrest te staan f. 0- 9- 0
Item voor het schrijven van copie der zelver acte f. 0-12- 0
Zeegel daar toe f. 0- 4- 0
Dezelve behoorlijk geinsinueert aan den gebruijker JOOST WEIJERS komt daar voor f. 0- 6 -0
Voor't Relaas f. 0- 1- 0
Van de eerst gedane publicatie copie geinsinueert aan denzelve JOOST WEIJERS komt f. 0- 3- 0
Voor't schrijven van dien f. 0- 6- 0
Zeegel tot dezelve f. 0- 4- 0
Kort Relaas f. 0- 1- 0
Aan den Heer Officier alhier voor het Regt der te doene eerste publicatie betaalt f. 0-12- 0
Item copie der tweede publicatie aan denzelven gebruijker geinsinueert, komt daar voor f. 0- 3- 0
Voor't schrijven van dien f. 0- 6- 0
Zeegel tot dezelve f. 0- 4- 0
Voor't kort Relaas f. 0- 1- 0
Aan den Heer Officier voor't Regt der te doene tweede Publicatie alhier betaalt f. 0-12- 0
Item aan den zelven Heer Officier voor't Regt der alhier te doene derde of laatste Publicatie betaalt f. 0-12- 0
Komt den Rendant voor het citeeren van de Heeren om over de verkopinge te staan f. 0- 6- 0
Item voor vacatie om den Secretaris te versoeken de Conditie op te stellen met overleg van't een en ander daar in te reguleeren f. 0- 6- 0
Komt voor de citatien voor de Heeren om over het uijtgaan der hoogsels te staan f. 0- 6- 0
Item voor de gedane citatie van den koper en Scheepenen om op den twaalfden Februarij het transport ter Secretatije alhier te doen f. 0- 6- 0
Item komt den Rendant voor zijne gedaane vacatie ter Secretarije alhier en aldaar het transport volgens Conditie van verkopingen gedaan f. 1- 4- 0
Item komt den zelven voor vacatie tot HELMONT het laten publiceeren van den dag tot het doen dezer Reekening op den 21e Maart 1770
ter Raadkamer alhier omtrent de klokke neegen uuren f. 0- 3- 0
Betaalt aan den Vorster van HELMONT voor het Publiceeren en affigeeren van de voorsz. publicatie f. 0- 9- 0
Item aan den Heer Officier voor zijn Regt tot permissie tot het doen der voorsz. Public. f. 0-12- 0
Aan den coster voor het openen van de Kerk om de klok te trekken f. 0- 6- 0
Item voor het schrijven van de voorsz. Publicatie f. 0- 6- 0
Zeegel daartoe f. 0- 4- 0
Item betaalt voor het kort relaas
Item op den 18 Maart 1770 alhier de Publicatie gedaan dat voorsz. Reekening als voren alhier gedaan zoude worden komt met affigeeren f. 0- 9- 0
Item voor het schrijven van de voorschreeve Publicatie met de copie van dien f. 0-12- 0
Zeegel daartoe f. 0- 4- 0
Relaas f. 0- 3- 0
Item voor het Regt van den Heer Officier alhiet tot het doen der voorsz. Publicatie f. 0-12- 0
Item den Rendant voor de gedaane citatien tot het doen deezer Reekening f. 0-12- 0
Item komt denzelven voor zijne vacatie in’t doen deezer Reekening met het oppassen te zamen f. 1-10- 0
De voorschreve Specificatie na aftrek van't verminderde in dezen tot f. 4- 1- 0 beloopt f. 26- 0- 0
Deezen / 26- 0- 0 ontfangen op dato dezer HENDRIK RIJSTERBERG
Item komt den Secretaris alhier voor prothocollen passeeren en uijtmaken met het zeegel dienende tot de acte waarbij de voorschreven goederen van de
voornoemde Erffgenamen WILLEM HENDRIK CEELEN werden in arrest genomen en gesteld in handen van de Hooge Overigheijd ten eijnde daar aan te
verhaalen zodanige verschulde Dorps Reele Lasten, als de gemelde goederen over den jaare 1767 aan den Dorpe verschult gebleeven waaren met
desselfs verschotten van Zeegel en Scheepenen Stipulatie dieswegens gedaan te zamen f. 3-11- 0
Item komt den Heer Officier voor de permissie tot het doen van voorschreeve arrest f. 0-12- 0
Item komt den Secretaris voor het opgeeven der goederen met de groote belendinge en Ringenoten derzelve om in de derde Publicatie te konnen
gesteld worden met het opzoeken te zaeme f. 1-16- 0
Item komen Heer en Officier en Scheepenen voor der zelver gedaene vacatien in't overstaan van de voorschreeve gedaane verkoopinge op den
neegen en twintigsten Januarij en twaalf Februarij 1770 te zamen eene somme van f. 2-10- 0
Item komt den Secretaris ter zake voorschreeve voor zijne gedaene vacatie in't doen en houden der Conditie van verkoopinge, de som met van gelijke
twee guldens tien stuyvers, dus f. 2-10- 0
Item komt denzelven voor een Copie van de voorschreeve verkoops Conditie alhier tot Justificatie <= rechtvaardiging> van deze Reekening
overgelegt zoude konnen de somme van vier guldens en zestien stuyvers met zegel f. 2-16- 0. (Neemt genoegen met f. 2-16- 0)
En vermits de Cooppenningen niet van importantie <= gewichtigheid> waaren zo heeft daar van geene consignatie <= onder rechtlegging> ingevolge Resolutie van den 8e October 1723 alhier ter Secretarije gedaan nog daar van dierhalven ook geene acte gepasseert, en ook uijt dien hoofde geene sestigsten penning der voorsz. Cooppenningen betaalt ter Secretarije 't geene alhier is dienende voor memorie.
Verders zo en zijn uijt de voorschreeve geprovenieerde <= ingekomen> Cooppenningen derzelve goederen de verschulde Reele Dorps Lasten van den voorsz. Jaare 1767 waar voor de gemelde goederen verkogt zijn geene betalinge gedaan 't geen alhier mede is dienende voor memorie.
Item komt den Heer Officier voor vacatie in het overstaan <= ten overstaan> examineeren en teekenen van deze Reekening met de besoignes <= bezigheid> daar
over gehad en gedaan te zamen eene somme van f. 3- 0- 0
< in de marge>
Ontf. N. van OMMEREN.
Item komt alhier voor Heeren Scheepenen, voor Heere Jura in deze gelijk ook mede voor haare vacatie in het overstaan examineeren en teekenen van
deze eninge met de dies weegens gehouden besoignes gelijke f. 3- 0- 0
Ontf. N. van OMMEREN.
Item komt den Secretaris in deeze voor zijne vacatie in het leezen en apostilleeren <= op de kant aantekenen> van deze Reekeninge met de besoignes daar
over gehad en gehoude mede gelijke drie gulden als ordinair, dus f. 3- 0- 0
Item komt den zelvere Secretaris voor het instellen en schrijven van deze Reekening groot zijnde twintig bladeren ofte Folios ad vier stuyvers van ieder
blad of folio ingevolge haar Hoog Mogende Reglement voor de Secretarissen gearresteert in den Jaere 1724 bedraagende alzo te zamen eene
somme van vier gulden drie f. 2- 0- 0
neemt genoegen met f. 2-0-0
Item voor het verschot door denzelven gedaan tot het 'sLands Zeegel deezer Reekeninge f. 0- 7- 0
Item komt denzelven voor het uyt maken van een copie dezer Reekening of Duplicaat derzelve met het collationeeren <= 't samen brengen; vergelijken>
apostilleeren en authoriseeren van dien samen de somme van f. 2-0-0
Item voor het Zeegel dienende tot dezelve copie door den zelven verschooten ad f. 0- 4- 0
Item komt denzelven Secretaris voor het ontfangen en overneemen der documenten etc. tot het doen deezer Reekeninge specteerende <= nazien en
door nemen> met de dienaangaande gehad en gehoudene besoignes etc. te zamen de somme van f. 1-10- 0
JAN NOIJE en JAN Borgemeesters alhier van Bamis 1766 tot 1767 hebben op de voorschreven goederen wegens de Dorps Reele Lasten.
Nog te betaelen f. 0-13- 6
PEETER van de CRUIJS cum suo Borgemeester alhier van Bamis 1767 tot 1768 hebben op de voorschreven goederen wegens de Dorps Reele Lasten
over den voorsz. Jaere nog te pretendeeren f. 0-13- 6
Ontfange en aan mij ondergschr. Betaelt PEETER van de CRUIJS.
Item JAN BIEMANS C.S. Borgemeester van Bamis 1768 tot 1769 ter aake voorsz. gelijk f. 0-13- 6
Ontfange
JAN BIEMANS.
Item FRANCIS van LEYENBURG C.S. Borgemeesters van Bamis 1769 tot 1770 ter zake voorsz. al nog gelijke f. 0-13- 0
Ontfangen
FRANCIS van LEIJENBURG.
JAN van CRUIJS Collecteur over de verpondingen en Bede over dezen Dorpe hoeft mede op de voorschreeve goederen over den jaare 1766 wegens de
verschulde Beede en verpondingen, na aftrek van 't Remis <= teruggave> nog te pretendeeren f. ------
Kan niet geleden worden en dus geroyeert.
Item den zelven heeft nog te pretendeeren in qualiteit als voren over den jaere 1767 ter zake voorschreeve f. 0-15- 0
Ontfangen voor Van de KRUIJS, FRANCIS van LEIJENBUG.
Item d'Heer HEYCOOP in qualiteit als vooren heeft van de gemelde goederen over den jaere 1768 mede ter zake als boven gemeld nog te pretendeeren
na aftrek van remis f. 0-12- 0
Ontfang voor d'Heer HEYCOOP
d N. van OMMEREN
FRANCIS van LEIJENBUG mede in qualiteyt en ter zake als voren, heeft op de gemelde goederen nog te pretendeeren over den jaere 1769 te zamen
de somme f. 0-15- 8
Ontfange, FRANCIS van LEIJENBURG.
Item komt de Wel.Ed. Heer en Mr. H. van RIJSINGEN voor het over staan en examineeren dezer Reekeninge de somme van f. 5- 0- 0
Voldaan H. van RIJSINGEN.
Betaalt voor den Expresse aan den Advocaat afgezonden tot besluyten dezer Reekening. f. 0- 8- 0
Den geheelen voorenstaande Uijtgaave dezer Reekeninge komt te bedragen eene somme van vijff en sestig gulden en aght penningen Dico f. 65-0- 8
En den Ontfang hier voren folio 6verso niet meer dan vijff stuyvers gerendeert hebbende zo blijkt dat den Rendant meerder heeft uijtgegeven dan
Ontfangen eene somme van vier en sestig guldens vijftien stuyvers en aght penningen Dico / 64-15- 8
Aldus deze Reekeninge gedaan opgenomen, geexamineert en geslooten ter Raad Camere van BAKEL en MILHEEZE dezen een en twintigsten Maart 1700 zeeventig, en zulx met assumtie <= met aanneming> van den Heer Advocaat van RIJSINGEN en Praesident Loco Officier en Scheepenen deze onderteekent hebbende Van RIJSINGEN N. van OMMEREN Presidt. Schepen. Loco Officier.
JAN NOIJE
A. van de KERCKHOF.
Mij present
A.A. van NOORT, Secrts.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B. No. 16. P. 3.
d.d. 24-03-1770. Bijschrift 06-03-1771.
Registra fol. 182recto.
Copie.
Pro Fisco.
Wij ADRIAAN van de KERKHOFF, Scheepen Loco Officier, JAN NOIJE en JAN FRANSEN Scheepenen, mitsgaders ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris van BAKEL en MILHEEZE hebben ter instantie en Requisitie van JOOST JOSEPH WEIJERS woonende alhier en ten dien eijnde voor ons ondergeteekende gecompareert ende verscheenen, in gelde getauxeert zodanig stuk lands als denzelven JOOST JOSEPH WEIJERS bij maniere van verruijlinge of vermangelinge heeft overgegeeven aen den President van OMMEREN ten eijnde daer uijt 'sLands veertigsten penning zoude kunnen werden gevonden en betaalt bestaande het zelve stuk lands in een Eeuwsel groot in 't geheel vier Lopense geleegen alhier neevens erve de eene zijde de Rivier DE AA, en de andere zijde GOORT NOIJEN, het welke door ons na behoorlijk onderzoek is bevonden waardig te weezen en getauxeert op eene somme van tagtig gulden 't geene wij ondergeteekende verklaaren op den Eedt ten aanvang onzer bedieningen gedaan en ter goeder trouwe nae onze beste kennisse en wetenschap getauxeert te hebben.
Aldus gedaan en getauxeert binnen BAKEL, den vier en twintigsten Maart 1700 zeeventig, des ten oirkonde hebben wij deze ten prothocolle behoorlijk onderteekent = onderstont = dusdanig handmerk waarom geschreeven stondt = dit merk is door JOOST JOSEPH WEIJERS zelfs gesteld niet anders konnende schrijven, was geteekent ADRIAAN van de KERKHOFF, JAN FRANSEN, JAN NOIJE = lager stont = mij present = was geteekent A.A. van NOORT, Secretaris.
Accordeert met zijn origineel staande ten Registere van allerhande actens sub. fol 182recto.
BAKEL zesden Maart 1700 een en zeeventig.
Qoud Attestor
A.A. vam NOORT, Secretaris.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B. No. 17. P. 5.
d.d. 24-03-1770. Bijschrift 06-03-1771.
Registra fol. 182verso.
Copie
Pro Fisco.
Wij ADRIAAN van den KERKHOFF Schepen Loco Officier, JAN NOIJE en JAN FRANSEN Scheepenen mitsgaders ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris van BAKEL en MILHEEZE hebben ter instantie en Requisitie van den President van OMMEREN wonende alhier en ten dien eijnde alhier mede present in gelde getauxeert zodanig stuk Lands als den zelven bij maniere van verruijlinge of vermangelinge heeft overgegeeven aan JOOST JOSEPH WEIJERS mede alhier woonagtig ten eijnde daar uijt 'sLands veertigsten Penning zoude kunnen werden gevonden en betaalt, bestaande het zelve stuk Lands in een Eeussel dries genaamt DEN BESTERT of KATER geleegen alhier groot vijff en twintig Roeden neevens erve de eene zijde JAN TEUNISSE en de andere zijde TONY FRANCISSE, den welken door ons na behoorlijk onderzoek is bevonden waardig te weezen en getauxeert op eene somme van twintig gulden, 't geene wij ondergeteekende verklaeren op den Eed ten aanvang onzer Bedieninge gedaan en ter goeder trouwe nae onze beste kennisse en weetenschap getauxeert te hebben.
Aldus gedaan en getauxeert binnen BAKEL den vier en twintigsten Maart 1700 zeeventig des ten oirkonde hebben wij deeze ten Prothocolle behoorlijk onderteekent = was geteekent =
N. van OMMEREN,
A. van de KERKHOFF,
JAN FRANSEN,
JAN NOIJE = onder stont = mij present was geteekent
A.A. van NOORT, Secretaris.
Accordeert met zijn origineel staande ten Registre van allerhande actens sub. fol. 182verso.
BAKEL zesden Maart 1700 een en 't zeeventig.
Quod Attestor
A.A. van NOORT.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B. No. 18a. P. 5.
d.d. 24-03-1770. Bijschrift 06-03-1771.
Registra fol. 199verso.
Copie.
Pro Fisco
JOOST JOSEPH WEIJERS wonende alhier, verklaart bij deeze bij manieren van mangelinge of verruylinge teegen zeeker een stuk Lands zijnde eenen dries genaamt DEN BESTERT of KATER geleegen alhier groot in 't geheel vijff en twintig Roeden neevens erve de eene zijde JAN TEUNISSE en de andere zijde TONY FRANCISSE te cedeeren, transporteeren en in vollen Regt van eijgendom over te geeven aen en ten behoeven van d'Heer NICOLAAS van OMMEREN zeeker stuk Land of Euwsel groot in 't geheel vier Lopense, mede alhier geleegen neevens erve de eene zijde de rivier DE AA en de andere zijde GOORT NOIJEN,
Zijnde allodiaal goed los en vrij gereserveert s'Lands en gemeentens Lasten en daar uyt jaarlijx voor een zesde parte moeten blijven vergelden een Rente van twee gulden en tien stuijvers aan den Armen van BAKEL als mede twee vaten rogge aan den zelven Armen. Item twee vaten rogge aan den Armen van HELMONT. Item alnog een Rente van twee gulden aan JOHANNIS KERKHOVEN DUMONT wonende te S'BOSCH.
Met de verdere Chijnsen en Lasten van den gronde die bevonden mogte werden met regt daar op uijt te gaan verdere steegen, weegen en waterlaten zullen houden haar oude Rechten en servituten aen te vaerden aanstonds, welke voornoemt getransporteert Eeuwsel om daer uijt den veertigsten penning te kunnen vinden op heeden ondergenoemt bij speciaale acte is getauxeert op eene somme van tagtig gulden.
Beloovende den transportant het voorsz. getransporteerde en gecedeerde van alle verdere commer, calange en aantal te weeren en te keeren onder verband en Renuntiatie als nae Rechten.
Actum BAKEL deezen vier en twintigsten Maart 1700 zeeventig ter presentie en overstaan van ADRIAAN van de KERKHOFF en JAN NOIJE Scheepenen = onder stondt = dusdanig handmerk waarom geschreeven stond = dit is het merk van JOOST JOSEPH WEIJERS verklaerde niet anders konne schrijven = was geteekent = A. van de KERKHOFF, JAN NOIJE = lager stont mij present en was geteekent;
Accordeert met zijn originceel staande ten Registere van Transport en andere Brieven sub. fol. 199verso et seqq:
BAKEL zesden Maart 1700 een en 't zeeventig.
Qoud Attestor A.A. van NOORT, Secretaris.
! In de marge !
f. 2-10-08
In cap. f. 62-10- 0
2 vat rog. is in cap. f. 44-12-14
2 vat dito gelijcken. f. 44-12-14
f. 2- 0- 0
is in cap. f. 50- 0- 0
Dus f. 201-15-12
1/6 part is f. 33-12-10
getauxeerde penningen f. 80- 0- 0
Samen f. 113-12-10
waarvan de 40e penning is f. 2-16-14
BHIC Raad van Brabant 447.263 B. No. 18. P. 6.
d.d. 24-03-1770. Bijschrift 06-03-1771.
Registra fol. 200verso.
Pro Fisco
NICOLAAS van OMMEREN President Scheepen wonende te alhier verklaart bij deeze bij maniere van mangelinge of verruylinge teegens zeeker stuk Landt of Euwsel groot in 't geheel vier Lopense geleegen alhier neevens erve de eene zijde de rivier DE AA en de andere zijde GOORT NOIJEN, te cedeeren transporteeren en in vollen regt van eijgendom over te geeven aan ende ten behoeven van JOOST JOSEPH WEIJERS mede alhier woonagtig zeeker stuk Lands zijnde eenen dries genaamt DEN BESTERT of KATER mede alhier geleegen groot in 't geheel vijff en twintig Roeden neevens erve de eene zijde JAN TEUNISSE en de andere zijde TONY FRANCISSE, zullen houden haer oude regten en servituten aan te vaarden aenstonds welken voornoemden getransporteerden dries om daer uijt den veertigsten Penning te kunnen vinden op heeden ondersgenoemt bij speciaale acte is getauxeert op eene somme van twintig gulden.
Beloovende den Transportant het voorsz. getransporteerde en gecedeerde van alle verdere commer calange en aantal te weeren en te keeren onder verband en Renuntiatie als na rechten.
Actum BAKEL dezen vier en twintigsten Maart 1700 zeeventig ter presentie en overstaen van ADRIAEN van de KERKHOFF en JAN FRANCISSEN Scheepenen = was geteekent = N. van OMMEREN, A. van de KERKHOFF, JAN FRANCISSEN - onder stont - mij present - was geteekent A.A. van NOORT, Secretaris.
Accordeert met zijn origineel staande ten Registre van Transporten, Obligatien en andere Brieven Sub. fol. 200verso et regg.
BAKEL Zesden Maart 1700 een en 'tzeeventig.
Quod Attestor
A.A. van NOORT, Secretaris.
! In de marge !
De getauxeere penningen zijn f. 20- 0- 0
Waarvan den 40e penning is f. 0-10- 0
d.d. 14-05-1770. (23-02-1771) (03-05-1771).
Pro Fisco.
Extract uijt het Resolutie Boek van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE. No. 3 F 11.
In dato 14 Meij 1770
Vergadering van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE gehouden den Eersten Meij 1700 zeeventig.
Word door den President ter vergaderinge voorgedraegen, dat hij en de verdere gecommitteerde ingevolge haar Hoog Mogende Resolutie van de 4e Januarij 1770 teegens die van AARLE en HELMONT op den 5e April 1770 bij loting de Peelvelden hebben verdeelt en aan deze gemeente bij 't lot ten deele gevallen was, zoo en in dier voegen als alhier blijkt bij het contract in het nieuwe Register of Resolutie boek van de Peelze zaeken geregistreert, waer toe werd gerefereert, en geeft den President in bedenkinge of niet nodig is, dat dezelve aan ons bij 't lot ten deele gevallen Peelvelden aan de Ingezeteenen wierden uijtgegeven en door dien de Peelvelden niet zullen toerijkende zijn om ieder geinteresseerde Ingezeetenen te kunnen begunstigen welke henne quota in de kosten gevallen over de verschille van de PEEL betaelt hebben dezelvezo veel doenlijk schadeloos te stellen of de verkrijgers van de Peelvelden niet behoorden eenige jaaren agter den anderen eenige drooge klodt op DEN PEEL op ordre van de Peelmeesters alhier te laten volgen, en dat als dan verder zo ras iemand van de verkrijgers der Peelvelden zullen komen te overlijden of verplaatzen, als dan aanstonds iemand van de geinteresseerde Ingezeetenen zoude begunstigt worden.
En na dat tusschen de gezamentlijke Scheepenen diesweegens verscheijde debatten zijn geweest, en met de sentimenten niet en hebben kunnen over een komen, zo is voorn. Propositie <= voorstel> in omvraag gebragt, en wel in de eerste plaats aan Van de MORTEL dewelke zig met den Scheepen JANSEN gedeclareert hebben, dat om des Peelvelden door de geteekendens, behoord geloot te worden, en dat die geene welke door de lootinge een veld zoude verkrijgen, die geene welke niets zoude krijgen schadeloos moeste stellen, als ieder niet wat hebben kon, En GRIENSVEN en Van de KERKHOFF declareeren, dat ieder geteekende welke hunne quota betaalt hebben, na rato henner bezit met een aandeel van een Peelveld behoorde begunstigt te worden. KERKHOFF steld afzonderlijk nog dat ieder Ingezeetenen wat moest hebben voor zo verre hij het gebragt kan worden.
JAN NOIJE, JAN FRANSEN en de President stellen, dat de Peelvelden moeten worden uijtgegeeven zo en in dier voegen als dezelve tans zijn, en dat hier en daar, zo veel doenlijk zijnde, iemand met twee op een veld te wijzen, en dat de geene die een veld verkrijgt, die geene welke geen veld zulle verkrijgen van henne betaalde penningen schadeloos te stellen.
En door dien de bovenstaande sentimenten <= gevoeligheden> van Regentenin drie bijzondere Sentimenten verdeelt zijn, en ten dien eijnde met de drie stemmen behoorde geconcludeert te worden, en ten dien eijnde gedelibereert zijnde, is goed gevonden om de Peelvelden aan deze gemeente ten deel gevallene Peelvelden aan de Ingezeetenen ujt te geeven zo verre dezelve zullen komen toe te rijken en dat de verkrijgers van de Peelvelden gehouden zullen zijn vier jaaren agter den anderen van ieder Peelveld op ordre van onze Peelmeesters zoo veel drooge klodt ieder jaar zullen moeten laten volgen als een vierde part van de resteerende wanbetaelders of die geen Peelveld hebben verkreegen zullen komen te bedraegen, en als dan laten volgen en die geinteresseerde Ingezeetenen welke henne quota betaalt hebben schadeloos te stellen en dat in 't vervolg door overlijden, of verplaatzinge van iemand die een Peelveld zal verkrijgen komt te vaceeren dat als dan aanstonds iemand van die zelve geinteresseerde Ingezeetenen welke nu geen Peelvelden heeft kunnen verkrijgen begunstigt worden.
No. 3 PEETER van NEERVEN & TIJS THOMASSE
PEETER CROOIJMANS WILLEM van de LAAR
No. 6 JAN JANSE LAMBERTS & FRANCIS JANSE
TOMAS PEETERS de Wed. ADRIAAN TEUNIS WELTEN
NO. 9 JOGGYMUS WELTEN & PEETER SWINKELS
GOORT JOORDENS HENDRIK van GROOTEL
No. 12 JAN JOOSTEN &
JOSEPH JASPERS
No. 15 JAN JOOSTEN & JOCHEM WILLEMS
JAN JOOSTEN FRANCIS TOMASSE bij gevoegt
SIJMON NOIJE
No. 18 JAN TOMASSE & ANTONY HUIJBERTS
FRANCIS PEETER HERMENS de Wed. PETER JAN TIJSSE
No. 21 JAN JANSE WILBERS & JACOBUS PETER CUIJPERS
JAN JANSE WELBERS GIJSBERT DRIES JANSE
No. 24 Heer van HELMONT &
LOUWERENS KUIJPERS FRANCIS JOCHEMS NEERVENS
No. 27 MARTEN JOOSTEN
Den President
N. van OMMEREN
BREE BAAN.
No. 29 PEETER JAN PEETERS & PEETER van BUSSEL
PEETER JAN PEETERS PEETER van BUSSEL
bij gevoegt bij gevoegt
TIJS TOMAS HENDRIK RAIJMAKERS
No. 30 PEETER MANDERS &
JACOBUS VRIENS GOORT HENDRIKS
No. 32 JAN NOIJE & JAN FRANSEN
JAN NOIJE JAN FRANSEN
No. 34 JOOST BIEMANS & ADRIAAN TEUNIS WELTEN
JOOST BIEMANS JAN JEURDE
No. 36 ARNOLDUS MOORS & JAN STERKEN
ARNOLDUS MOORS JAN NOIJE
No. 39 ANTONIJ HENDRIKS & ANTONY de WIT
JACOBUS MANDERS ANTONY de WIT
bijgevoegt
WILLEM de WIT
No. 42 FRANCIS de VETH & ANTONY CUIJPERS
JOOST NOIJE ANTONY CUIJPERS
No. 43 MATHIJS JAN TIJSSEN &
JAN STERKEN TIJS JAN TIJSSE
DE SAND BAAN.
No. 46 JAN HENDRIKS & WILLEM de WIT
PEETER van ASTEN JOOST FRANCIS HENDRIKS
bij gevoegt
JOSEPH NEERVEN
No. 49 de Wed. JAN HENDRIKS & HENDRIK MANDERS
bijgevoegt
GIJSBERT GIJSBERS
No. 51 WILLEM MARTENS & GIJSBERT van de WEIJER
FRANCIS WILLEM MARTENS GIJSBERT van de WEIJER
bijgevoegt JAN MARTENS
No. 53 FRANCIS NEERVEN & ANDRIES PEETER WILBERS
WILBERT TEUNIS JAN CLAASE van de LAAR
No. 55 JAN MARTENS & JAN JOOST REIJNDERS
PETER JAN MARTENS JAN JOOST REIJNDERS
No. 57 EIJMMERT VERSTAPPEN & PIET BERKERS
JAN PEETERS REINDER KLUIJTMANS
No. 60 JAN NOIJE & WILBERT RAIJMAKERS
JAN NOIJE WILBERT RAIJMAKERS
No. 61 HENDRIK van OMMEREN & WILBERT van DUIJNHOVEN
TEUNIS op GROOTEL CEEK NABDERS
No. 64 JAN PEETER JACOBS
JAN PEETER JACOBS bij gevoegt WILBERT van DUIJNHOVEN
SCHOLTIS BAAN.
No. 67 JOOST MANDERS & HUIJBERT WILLEMS
GOORT NOIJE HUIJBERT WILLEMS
bijgevoegt bijgevoegt GERRIT van LEUNEN
JOOST van de VEN
No. 67A Nieuw veld
PEETER MANDERS
No. 70 WILLEM RAIJMAKERS & N. v. OMMEREN
Wed. WILLEM RAIJMAKERS ADRIAAN van de KERKHOFF
No. 73 TIJS MANDERS & HERMANUS MANDERS
TIJS MANDERS bijgevoegt VREIJNS SCHEEPERS
JACOB VRIENDS bijgevoegt MARTEN JOOSTEN
No. 76 ADRIAAN JOOSTE & WILLEM VERMULST
GOORT PEETER CLAASE JAN MARTENS
No. 77 GOORT BERKERS & JACOB VERHOEVEN
Wed, H. van den HEUVEL de Wed. JACOB VERHOEVEN
No. 78 JAN RELLOUW & HENDRIK SWINKELS
JOOST BIEMANS HENDRIK SWINKELS
bijgevoegt bijgevoegt WILBERT HENDRIKS
JAN WILLEM BIEMANS
No. 80B Nieuw veld
JAN van de CRUIJS
No. 81 PEETER van de CRUIJS & JAN MARTENS
SIJMON van de CRUIJS JOH. van GRIENSVEN
No. 82 HENDRIK TIJSSE & JOOST JOERDENS
De Wed. HENDRIK TIJSSE ADRIAAN van de MORTEL
No. 83 JAN GERRITS & HUIJBERT van LEIJENBURG
GIELE van der LINDEN JAN JANSE
No. 87 JAN JANSE EVERS & JAN WILLEM BIEMANS
HUIJBERT JANSEN JAN HUIJBERTS
No. 89 JOOST REIJNDERS & GIJSBERT van OORSCHOT
WILLEM JACOBS GIJSBERT van OORSCHOT
bijgevoegt TIJS van OORSCHOT
No. 92 JAN PEETERS & SIS SCHEEPERS
CHRISTIAAN GOOSSENS JAN JOOSTEN
No. 95 CLAAS BERKERS & JACOB PEETERS
JACOB van GROOTEL JAN ADRIAANS van OORSCHOT
DE LEEGE BAAN.
No. 98 PEETER de VETH & MEEUWIS GIJSBERS ANDRIES GIJSBERTS
No. 101 MARIA van STIPHOUT & MATHIJS van der VORST
PEETER COX PEETER van de VEN
No. 104 HENDRIK MANDERS & TOMAS GERRITS
De Wed. JAN HENDRIKS HENDRIK ADRIAANS
No. 106A
Nieuw veld
PEETER MANDERS
No. 107 PEETER van BERLO & de Wed. JAN NOIJE
JAN van BERLO PEETER PETER MARTENS
No. 110 JAN van de VEN & HENDRIK SWINKELS
TONIJ van OORSCHOT LEENDERT HENDRIKS
Alzo op de laatste vergadering gehouden den Eerstem Meij 1700 zeeventig de begeeving der Peelvelden aan de Ingezeetenen niet gedaan zijnde, zo is op heeden ter naerdere vergaderinge geresolveert de begeevinge der Peelvelden te doen en zijn dezelve door de Scheepenen zo en in dier voegen uijtgegeeven zo ende gelijk als hier teegens iederen nommer staat aangeteekent, zijnde in de eerste plaats de oude bezitters en daar onder de nieuwe verkrijgers.
Aldus gedaan en geresolveert op heeden ter vergadering binnen BAKEL den veertienen Meij 1700 zeeventig = was geteekent = N. van OMMEREN, JAN NOIJE, A, van de KERKHOFF, JAN FRANSEN = onder stont = mij present = en was geteekent N. van OMMEREN President Scheepen mits de absentie van den Secrts.
Naar gedaane Colatie <= vergelijking> is deze met het voorsz. Register accordeerende bevonden (voor zo veel het geextraheerde aangaat.)
BAKEL drie en twintigsten Februarij 1700 Een en 't zeeventig.
Qoud attestor
A.A. van NOORT, Secrts.
Exhibitium aen den gevangene op den 3 Meij 1771.
d.d. 29-05-1770. Naschrift 23-02-1771.
Pro Fisco.
Extract uijt het Resolutieboek van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE. No. 4.
Vergadering gehouden binnen BAKEL den 29e Meij 1700 zeeventigh present alle de Scheepenen oxcepto van de MORTEL, GRIENSVEN en JAN JANSEN
Word door den President ter vergaderinge voorgebragt, dat bij de verboekinge der Peelvelden (zo als dezelve door deeze vergadering op den 14e Meij 1770 begeeven zijn zo ende gelijk dezelve met de nommers geteekent zijn) voor gekomen dat eenige Ingezeetenen voor het begunstigde Peelveld bedankt hebben als namentlijk onder No. 12 begeeven aan WILBERT TEUNIS WILBERS, onder No. 15 begeeven aan FRANCIS TOMAS BANKERS (waar bij gevoegt is SIJMEN NOIJE) onder No. 21 begeeven aan GIJSBERT DRIES JANSE onder No. 46 waar bij gevoegt staat JOSEP van NEERVEN, onder No. 73 waar bij gevoegt staat JACOB VRIENDS, onder No. 78 waar bij gevoegt staat WILBERT HENDRIKS, onder No. 92 begeeven aan CHRISTIAAN GOOSSENS, No. 95 begeeven aan JACOBUS van GROOTEL, No. 98 begeeven aan MEEUWIS GIJSBERTS en ANDRIES GIJSBERTS, No. 101 begeeven aan PEETER COX en PETER van de VEN, No. 104 de Wed. JAN HENDRIKS en HENDRIK ADRIAANS, No. 106A PETER MANDERS, No. 107 JAN van BERLO en PEETER PETER MARTENS en onder 110 begeeven aan LEENDERT HENDRIKS.
Dan is al nog onder No. 9 begeeven aan HENDRIK van GROOTEL onder No. 49 bij gevoegt GIJSBERT GIJSBERTS welke na gedaene Ctuatie wel gecompareert zijnde dog niet de verboekinge geaccepteert hebbende, moeijt hem de vervallen velden niet.
Dan is alnog verder aan hem President voorgekomen en versogt om aan deze vergaderinge voor te draegen dat JOOST van de VEN bij gevoegt onder No. 67 des selfs neeff WILLEM VERBAARSCHOT en JAN WILLEM BIEMANS bij gevoegt onder No. 78 desselfs neeff JOOST SCHENKELERS in hunne plaetze te boek mogen gebragt worden.
Derhalven geeft den President in bedenkinge of de vergaderinge mede zullen goed vinden om de voorn. Peelvelden aan de andere geinteresseerde Lieden uijt te geeven, en de overschietende Peelvelden aan andere Ingezeetenen uijt te geven.
Waar op gedelibereert zijnde is goed gevonden voorn. begeevene Peelvelden waar van dezelve gedesisteert <= afstand gedaan>, en geen verboekinge hebben laten doen, aan andere geinterresseerde Ingezeetenen te begeven als namentlijk onder No. 9 van HENDRIK van GROOTEL, aan denzelve, No. 12 aan WILBERT HENDRIKS, No. 21 aan JOCHIMUS HENDRIKS No. 46 blijft alleen aan JOOST TEUNIS HENDRIKS No. 49 blijft aan GIJSBERT GIJSBERTS, No. 73 PETER COX, No. 78 PETER MANDERS Pz. No. 93 aan HERMANUS JANSE EVERS, No. 95 aan .............. No. 98 aan FRANCIS van LEYENBURG, No. 101 aan GOORT FRANCISSE en aan ANTONY SMITS No. 104 aan WILLEM van den HEUVEL en aan JAN JOOST JAN MARTENS No. 106A aan ANDRIES GIJSBERTS No. 107 aan PETER van BERLO en GIJSBERT DRIES JANSE en No. 110 aan HENDRIK JANSE en word bij dezen mede aan WILLEM VERBAARSCHOT en JOOST SCHENKELERS geaccordeert, om in plaatze van henne Oome JOOST van de VEN en JAN WILLEM BIEMANS met het aandeel van het Peelveld in hunne plaetze gestelt te worden, als ook onder No. 29 zo heeft den bij gevoegde HENDRIK RAIJMAKERS bedankt, en plaatz begeeven aan FRANS DIRK VRIJNSEN.
Aldus voorn. Peelvelden in voegen en manieren als hier voor gesteld zijnde vergeeve zo ende gelijk als bij de nommers staat aangeteijkent.
Actum BAKEL dato ut supra = was geteekent = N. v. OMMEREN, JAN NOIJEN, JAN FRANSEN, A, van de KERKHOFF.
Naar gedaane Collatie is deeze met het voorsz. Register accordeerende; voor zo veel het geëxtraheerde aan gaat.
BAKEL drie en twintigsten Februarij 1700 Een en 'tzeventig.
Quod attestor
A.A. van NOORT secretaris.
d.d. 12-10-1770.
Extract
Uijt het Register der Resolutien van Scheepenen van BAKEL.
Register folio 71 Recto. No. 8.
Dato 12e October 1770. (04-04-1771).
Pro Fisco.
Ectract uijt het Register der Resolutien van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Eedt van de Peelmeesters van BAKEL.
Wij belooven en Sweeren als Peelmeesters van BAKEL deeze gemeente volgens Ceurboekwetten en Resolutien bereijts ten opzigte van DEN PEEL gemaekt of die nog verders gemaakt zouden mogen worden etc.
Zullen helpen Regeeren en de Contraventeurs <= tegenstrevers; overtreders> derzelve te zullen calangeeren <= laten arresteren>; en aan den Heer Officier of zijnen Gecommitteerden over te leveren en verders te doen en handelen, gelijk eerlijke Peelmeesters behooren en gehouden zijn te doen (Zo waarlijk helpe ons Godt Allemagtigh).
Op heeden den Twaalfden October 1700 zeeventig zo hebben WILLEM WEERTS en THEEUWIS PETER HERMENS den voorenstaande Eedt aan handen van den President van OMMEREN mits absentie van den Heere Stadhouder als Peelmeesters gedaan en afgelegt ten overstaan van JAN NOIJE en JAN FRANSEN SCHEEPENEN, onderstont dusdanig + handmerk waarom geschreven stond, dit merk is door WILLEME WEERTS zelfs gesteld verklaarende niet anders te konnen schrijven, was geteekent MATTHUIJS PETERS HERMANS, JAN NOIJE, JAN FRANSEN; onderstont mij President; en was geteekent
A.A. van NOORT, Secretaris.
Accordeert met het voorsz. Register voor zo veel het 't geextraheerde aangaat.
BAKEL vierden April 1770 een en zeventig.
Quod attestor.
A.A. van NOORT, Secretaris.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B. No. 15. P 2.
d.d. 16-10-1770. Bijschrift 03-12-1770 en 27-02-1771.
Fisco.
Extract uijt de Dorps Reekening de Anno 1767.
Reekening bewijs en Reliqua, die bij deezen zijn doende JAN NOIJE en JAN SMITS Borgemeesters over den Dorpe van BAKEL; en zulx weegens den Ontfang en Uijtgaeve, bij hun in qualiteyt voorsz. gehad en gedaan, zo van Reële als Perzoneele Lasten concerneerende des gemeentens Huijshoudinge over den jaere ingegaan den Eersten Januarij en geexpireert den laatsten December 1700 zeeven en zestigh en als Borgemeesters aangekomen met den eersten October 1700 zes en zestigh en geexpireert met den laatsten September 1700 zeeven en sestig wordende deeze Reekening gedaan in guldens stuijvers en penningen hier na de verklaeringe, volgende.
Wij Scheepenen en Secretaris etc:
Ontfangh.
Eerste Capittel van sloote etc.
Derde Capittel van Particuliere inkomsten als huure van Pastorale woninge verkogt hout en heyvlagge etc..
Alzo den Predicant etc.
Ter voldoeninge der hiervoren op fol. 24verso door haar Edele Wel Agtbaare de Heeren van de Leen en Tolkaamer gestelde apostille zo werd alhier door de Rendanten dezer Reekening in Ontfang gebragt zodanige somme van vijff stuyvers, als welke bij dezelve ontfangen zijn, wanneer genootzaakt zijn geworden alle voorgaande zo minnelijke als geregtelijke aanmaningen ter betaling van de Reële verponding over den jaare dezer Reekening door zeekere erfgenamen WILLEM HENDRIK CEELEN verschuld te vergeefs geweest zijnde, gemelde goederen voor de voorschreeve Dorps Lasten verbonden en dezelve Erfgenamen competeerende op den twaalfden Februarij 1700 zeventig laatsleeden, na voorgaande sommatien Renovatien en verdere Solemniteyten tot zodanige verkoopingen gebruykelijk zijnde, publijcq bij Excecutie te doen verkopen waarvan dan ook ingevolge gemelde publycque verkoops conditie in de Excecutie Reekening breeder geparreert en met dezelve ten dezen overgelegt is geprovenieert de hier boven staande somme van vijff stuyvers dico f. 0- 5- 0
Dit Capittel bedraagt etc.
Uijtgave teegens den vorenstaanden ontfang.
Eerste capittel van slot der voorgaande etc.
Twaalfde Capittel van allerhande zaken waar voor hier voor geen capittel gemaakt is, en daar onder gesteld het tantieme van de Rendanten.
Eerst komende Rendanten etc.:
Alzo de Rendanten dezes Reekening na dato dat dezelve is geformeert geworden naar voorgaande zo minnelijke als geregtelijke aanmaningen ter betalinge van de Reële verponding over den jaare deezers Reekening door zeekere Erfgenamen WILLEM HENDRIK CEELE verschuld, hoe wel telkens te vergeefs hebben aangemaand gehad, zo is't dat dezelve tot reconvenieering dier penningen eijndelijk genootzaakt zijn geworden de goederen voor de voorsz. Dorpslasten verbonden, en de gemelde Erfgenamen, competeerende die ter betalinge dier lasten vostrekt onwillig bleeven, op den twaalfden Februarij 1700 zeeventig na voorgaande sommatien Renovatien en verdere Solemniteijten tot zodanige verkopingen gebruijkelijk zijnde publycq bij Excecutie hebben doen verkopen, dog waarbij gebleeken is, dat het provenue <= de opbrengst> van dien geenzints toerijkende was de ten dien eijnde gereesene onkosten, veel minder verschulde Dorpslasten te kunnen goedmaken, en deze onkosten tot de administratie van de voornoemde Rendanten behoorende, zo brengen dezelve dan de ter dier zake gevallene en door hen betaalde onkosten alhier volgens Copie Reekening tot verificatie ten dezen annex in uijtgave.
Eerstelijk betaalt aan HENDRIK RIJSTERBORG Vorster alhier zes en twintig gulden, voor het doen der Publicatien, sommatien, arrest en verkopinge der gemelde goederen, als mede verschotten ten dien eijnde door den zelven volgens voorsz. Reekening gehad en gedaan ter somme van f. 26- 0- 0
Betaalt aan Heeren Officieren Scheepenen voor derzelver Jura's en verschotten tot zake dezes gedaan en gemeriteert <= verdient> volgens de gemelde Reekening der somme van f. 9-10- 0
Betaalt aan de heere Advocaat van RIJZINGE voor vacatie in 't overstaan, examineeren en sluijten van de voornoemde Reekening de somme van f. 5- 0- 0
Betaalt aan den Secretaris alhier voor zijne zo gemeriteerde als verschootene penningen als mede 'sLands Zeegels ter dier zake gebruijkt ingevolge de meergemelde Reekening de somme van f. 19-14- 0
Item betaalt voor de 'sLands en Dorps Reële als andere Lasten de voorschreeve goederen van de jaare deezer Reekening tot en met den jaare 1770 verschuld, ingevolge de voornoemde Reekening te zamen eene somme van f. 4-16- 0
Betaalt aan de Weduwe etc.
Dit Capittel bedraagt etc.
Aldus deeze Reekeninge ter Raadkamer van BAKEL na droe voor-gaande Sondaagse Publicatien gehoort, opgenomen en geslooten door Heeren Officier en Scheepenen op den zestienden October 1700 zeeventig = was geteekent =
J. KIEN,
N. van OMMEREN,
A. v.d. MORTEL,
J. van GRIENSVEN,
JAN FRANSEN,
A. van de KERKHOFF
= onderstont = dusdanig handmerk = waarom geschreeven stont = dit is 't merk van JAN JANSEN Scheepen verklaarende niet anders te konnen schrijven = onderstont = mij present = en was geteekent
A.A. van NOORT, Secretaris.
Voor gedane collatie <= vergelijking> is deze met de voorsz. Reekening (voor zo veel het geëxtraheerde <= uitgetrokken> aangaat) accordeerende bevonden.
BAKEL zeeven en twintigsten Februaij 1700 Een en zeeventig.
Quod Attestor
A.A. van NOORT, Secretaris.
! In de marge !
1.
Geexamineert ter Leen en Tolkamer den 31 July 1770.
= onderstont = Ter ordonnantie van dezelve = was geteekent
J.H. van HEURN.
2.
Op heeden den zestienden October 1700 zeeventig hebben de Rendanten deze Reekening aan Heeren Officier en Scheepenen gepresenteert om opgenomen en gesloten te worden nadat dezelve veertien dagen ter Secretarije heeft open geleegen
= was geteekent =
JAN NOIJE
= onderstont = dusdanig handmerk, waarom geschreeven stont (dit merk is door JAN SMITS zelfs gesteld niet anders konnende schrijven = lager stont = mij present:) en was geteekent
A.A. van NOORT, Secretaris.
3.
Remarque <= aanmerking> (van de Heeren van de Tolkamer)
De Secretaris heeft vergeeten de cooppenningen der geexcecuteerde goederen tot f. 0- 5- 0
hiervoor in ontfang te brengen dit voor het op neemen der Reekening alnog te doen.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B.
Raad van Brabant.
d.d. 16-10-1770. Bijschrift 02-04-1771. N. 10. H. 1.
Pro Fisco.
Reekening bewijs en Relique die bij deezen zijn doende JAN NOIJE en JAN SMITS, Borgemeesters over den Dorpe van BAKEL en zover weegens den ontfang en uijtgaeve bij hun in qualiteijt voorsz. gehad en gedaan zo van de Reële als Perzoneele Lasten concerneerende <= betreffende> des gemeentens Huijshoudinge over den Jaare ingegaan den Eersten Januarij en geexpireert <= eindigende> den laatsten December 1700 zeeven en zestig, en als Borgemeesters aangekomen met den eersten October 1700 zes en sestig en geexpireert met den laatsten September 1700 zeeven en zestig wordende deze Reekening gedaan in guldens, stuijvers en penningen hier na de verclaringevolgende:
Wij Scheepenen en Secretaris van BAKEL verklaaren op den Eed etc.:
Ontfang.
Eerste Capittel van sloote der voorgaande Reekening.
Bij voorgaande Reekening etc,
Vierde Capittel van genegotieerde <= verhandelde> Penningen, achter volgens haer Hoog Mogende Resolutie van den 14 August 1739 of andere.
Uijt kragte en vermogene haar Hoog Mogende Resolutie van den 10e April 1767 genegotieert.
President van OMMEREN een Capitaale somme van drie duijzend een honderdt en veertig guldens, 't geene door eenige ingezeetenen alhier, ten lasten dezes, Dorps is uijtgeschooten zonder daer voor eenige interest te pretendeeren of genieten volgens obligatie van dato BAKEL den 17e Julij 1767 ten eijnde volgens voorz. Resolutie gemelde Penningen te emploijeeren tot opbouwinge van een nieuwe Pastorije alhier dus f. 3140- 0- 0
Perse
Uijtgave teegens den voorenstaanden ontfang.
Eerste Capitaal van slot der voorgaende Reekening.
Bij voorgaande Reekening etc.
Sesde Capittel van Reparatien aan Toorn gemeente Huijzinge Penningen en andere gedaene.
Betaalt aan JACOB KOPPELAAR twee gulden etc.
Betaalt aan JAN FRANCIS van de WEIJER zes en veertig gulden en tien stuijvers voor vacatie tot het afmeeten van de Plaats ende afteekening vandien van de nieuw te bouwene Pastorije met het formeeren van het bestecq daar toe relatieff als mede voor de vacatie van d'Heer Rentmeester de KEMPENAAR ter zake voorsz, alhier gedaen dus volgens ordonnantie en quitantie No. 51 f. 46-10- 0
Zeegel tot de ordonnantie f. 0- 4- 0
Alzo op den neegende Maart 1767 door Regenten alhier, ingevolge en ter voldoeninge van haar Hoog Mogende Resolutie de dato 10e Julij 1766 publicq en voor alle man aan den minst aanneemende is besteedt geworden het bouwen van een nieuwe Pastorije alhier met de nodige leverantie van alle de materialen daar toe dienende zo is daar van als minste insetter aanneemer gebleeven HUIJBERT van ELIS wonende te BOXTEL om ende voor eene somme van drie duyzent een hondert en veertig guldens, welke somme door de Rendanten <= rekening-houder> aan den voornoemden van ELIS naer voorgaande opnoeminge en goedkeuringe van desselfes ..... is betaelt geworden dus volgens bestecq ordonnantie en quitantie f. 3140-0- 0
Zeegel tot de ordonnantie f. 1- 5- 0
Dit Capittel bedraagt etc.
Tiende Capittel van karrevragten, bodelonen mitsgaders vacatien ten dienste van de gemeente gedaan.
De Edele Wel Achtbaare Heeren van de Leen en Tolkamer hebben in de Reekening etc.
Betaelt over vacatie na VENRAAIJ om Mr. HOEBE te verzoeken de nieuw gemaakte Pastorije alhier te komen opneemen volgens memorie hier neevens overgelegt
f. 3- 0- 0
Betaalt voor karrevragt om den zelven afte haalen en wederom tuijs te brengen te zamen bij memorie als voren f. 6- 0- 0
Betaalt voor een expresse na EIJNDHOVEN en van daar na LEIJSSEL omme PIETER VERBERNE te verzoeken de nieuw gemaakte Pastorije als Mr.Metselaar te komen opneemen bij memorie als voren f. 2- 0- 0
Dit Capittel bedraagt etc.
Twaalfde Capittel van allerhande zaken waar van hier voor geen Capittel gemaakt is en daar onder gesteld het tantieme van de Rentmeester.
Eerstkomende Rendanten etc.
Betaalt voor verteeringe ter dier geleegentheijd aan de insetters aan het voorsz. werk boven en behalve 't geene daar toe op iederen gulden der aannemming penningen 't geene weegene het groote montant <= bedrag> die somme maar op eene duijt per gulden in plaatze van een halve stuijver als ordinair was gesteld geworden, weegens de groote con.luentie der liefhebbers tot het voorsz. werk de somme van neegen gulden en vijff stuijvers volgens memorie hier nevens overgelegt f. 9- 5- 0
Betaalt aan HENDRIK van der QUINE voor het maken van een afrekening van de nieuw te bouwene Pastorij, als mede een begrooting van costen en 't maken van een bestecq te zamen met het defroijement <= vrij houden van kosten> de somme van vijftien gulden en vijff stuij- vers volgens de memorie als voren f. 15- 5- 0
Betaalt aan HUIJBERT HOEBE en PIETER VERBERNE voor het op den een en twintigsten April 1768 komen opneemen der voorsz. Pastorije met het defroijement te zamen bij memorie als voren de somme van f. 26-10- 0
Betaelt voor het etc.
Dit Capittel bedraagt etc.
Aldus deze Reekeninge ter Raadkamer van BAKEL na drie voorgaande Sondaagse Publicatien, gehoort opgenomen en gesloten door Heeren Officier en Scheepenen op den zestienden October 1700 zeeventig, was geteekent
J. KIEN,
N. van OMMEREN,
A. v.de MORTEL,
J. van GRIENSVEN,
JAN FRANSEN,
A. van de KERKHOFF,
onder stont, dusdanig X handmerk waarom geschreeven stont: dit is't merk van
JAN JANSEN Scheepen verklaarende niet anders tekonnen schrijven.
lager stont:
Mij present was geteekent
A.A. van NOORT, Secrts.
Accordeert met zijn origineel (voor zo veel het geextraheerd aangaat) BAKEL, tweeden April 1700 Een ent zeeventig.
Quod attestor A.A. van NOORT.
! In de Marge !
Extract.
Geexamineert ter Leen en Tolkamer den 31 Julij 1770 onderstont Ter ordonnantie van dezelve was geteekent J.H. van HEURN.
Op heeden den zestienden October 1700 zeeventig, hebben de Rendanten deze Reekeninge aan Heeren Officier en Scheepenen gepresenteert om op genomen en geslooten te worden na dat dezelve veertien dagen ter Secretarije heeft open geleegen, was geteekent JAN NOIJE, onderstont dusdanig X handmerk waarom geschreeven stont dit merk is door JAN SMITS zelfs gesteld niet anders konnende schrijven, lager stont Mij present en was geteekent A.A. van NOORT, Secrts.
d.d. 13-11-1770. Bijschrift 26-02-1771.
No. 5.
Extract uyt het Resolutie Boek van Schepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Compareerden voor Heeren Schepenen van BAKEL en MILHEEZE nagenoemt ADRIAAN van de KERKHOF, JAN FRANSEN en JAN NOYE mede Regerende Schepenen van BAKEL en MILHEEZE Quartiere van PEELAND Meijerije van S'BOSCH, dewelke verklaaren te zaamen voor de opregte waarheijd, op den Eed ten aanvang hunner resp. Bedieningen gedaan, met presentatie omme des noods, de nove <= opnieuw>; ten allen tijde met Heilige Eede te bevestigen en zulx ter instantie en requisitie van d'Heer NICOLAAS van OMMEREN President Schepen alhier, dat zij lieden in deesen jaare 1700 tijde dat door Regenten deser Plaatse de Peelvelden aan de Ingesetenen sijn vergeven, alhier in de Regering geweest zijn, ende voors. begevinge met en benevens deselve hebben gedaan JOHANNIS van GRIENSVEN, tans nog Regerend Schepen alhier als mede ADRIAAN van de MORTEL en JAN JANSEN ten dien tijde ook nog Schepenen zijnde, bij de welke den Requirant in qualiteit als President insgelijks tegenwoordig geweest is.
Dat zij gedurende de voors. begevinge in genen deele zijn ontwaar geworden dat den voorn. President zig voor ymand der ingezetenen op eene bysondere wijse heeft geinteressert, ja niet dan zelden in de voors. begevinge voor iemand gespoken, veel min den een boven den andere op een merkelijke wijse zouw hebben tragten te bevoordelen, door deselve met betere velden te willen begunstigen, boven de overige ingesetenen, dan dat deselven alleen wanneer der declaranten stemmen in twee gevallen, te weeten in de begevinge van No. 70 en 77 hebben gestaekt door zijne Praesidiaale stem de voors. twee gevallen heeft moeten decideren <= beslissen>, zijnde voor het overige aan hen niet kennelijk dat den voorn. president van iemand tot het geven van zijne stem op eene onbehoorlijke wijse zoude zijn overgehaalt geworden.
In oirkonde der waarheid hebben deselve dese met hunne gewoone hanttekening bekraagtgt en Redenen van wel weetenschap gealegueert <= aangevoerd> als in den text op heden binnen BAKEL deese dertiende November 1700 zeventig ter presentie en overstaan van FRANCOIS MARTENS en GOORT NOYEN Schepenen (was getek.) A. van de KERKHOFF, JAN FRANSEN, JAN NOYEN, FRANCIS MAERTENS, GOORT NOYEN onderstond mij present en was getekent A.A. van NOORT Secrets (lager stond). Accordeert met het voors. Register, (voor zoo veel het voors. Register, (voor zoo het geextraheerde <= uitgehaalde> aan gaat.
BAKEL zesentwintigsten Februarij 1700 een en zeventig (onder stont)
Quod attestor (was getekent)
A.A. van NOORT Secrets.
B.H.I.C. Den Bosch, Raad van BRABANT, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 13-11-1770 Bijschriften 13-05-1771 en 16-11-1771.
No. 36.
Pro Fisco.
Compareerde voor Heeren Schepenen van BAKEL en MILHEEZE nagenoemt ADRIAAN van de KERKHOFF, JAN FRANSEN en JAN NOYE mede Regerende Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH denwelke verklaren te zamen voor de geregte waarheijd op den Eed ten aanvang hunner respective Bedieningen gedaan met presentatie omme des noods de novo ten allen tijde met Heijligen Eede te bevestigen en zulx ter instantie en Requisitie van dHeer NICOLAAS van OMMEREN President Schepen alhier dat zij heden in deezen Jaere 1770 tijde dat door Regenten dezer Plaetze de Peelvelden aan de Ingezetenen zijn vergeeven alhier in de Regeering geweest zijn en de voors. begeeving mede hebben gedaan, bij de welken met JOHANNES GRINSVEN tans nog regerend Schepen alhier, met en beneffens ADRIAAN van de MORTEL en JAN JANSE ten dien tijde Schepenen alhier de Requirant in qualiteit als President insgelijks tegenwoordig is geweest.
Dat zij gedurende de voors begeving in geenen deelen zijn ontwaer geworden dat den voorn. President zig voor iemand der voorn. Ingezetenen op een bijzondere wijze heef geinteresseert, ja niet dan zelden in de voors. begeeving voor iemand gesprooken, veel min dan een boven den anderen op eenen merkelijke wijze zou hebben tragten te bevoordeelen door dezelve met betere velden te willen te willen begunstigen boven de overige Ingezetenen, dan dat dezelve alleen wanneer der declaranten stemmen in twee gevallen, te weeten in de begeevinge van No. 70 en 77 hebben gestaakt door zijne presidiale stem de voors. twee gevallen heeft moeten decideren, sijnde voor het overige aan hen niet kennelijk dat den voorn. President van iemand tot het geven van zijne stem op eene onbehoorlijke wijze zoude zijn overgehaald geworden.
In Oirkonde der waerheijd hebben dezelve deze met hunne gewoone handteekening bekragtigt en reedenen van welwetenschap gealegueert als in den text op heeden binnen BAKEL dezen dertienden November 1700 zeventig ter presentie en overstaen van FRANCIS MARTENS en GOORT NOIJEN Scheepenen, was geteekent
A. van de KERKHOFF,
JAN FRANSEN,
JAN NOIJEN,
FRANCIS MARTENS,
GOORT NOIJEN,
onderstont Mij present was geteekent
A.A. van NOORT, Secretaris.
Accordeert met zijn origineel staande ten Registre van Resolutien van Schepenen van BAKEL en MILHEEZE sub. fol. 75verso.
BAKEL tweeden April 1700 Een en zeventig.
Quod attestor.
A.A. van NOORT, Secretaris.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B. No. 20.
d.d. 03-12-1770. Bijschrift 25-02-1771.
Pro Fisco.
Extract uijt het Resolutieboek van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Vergadering gehouden binnen BAKEL den derden December 1700 zeeventig presente pleno collegio except den Schepen J. van GRINSVEN.
Den Secretaris van NOORT draagt aan vergaderinge voor dat het Raadhuijs dezes Dorps zodanig bouwvallig ruinatiecq en vogtig is: (dat alle de papieren, documenten en Boeken tot de Secretarije behoorende door wateren en beschimmelen dermate dat indien daar in niet word voorzien alle dezelve pericliteeren <= bestaan> van te zullen verrotten en verzoekende mitsdien dat de vloer van het gemelde Raadhuijs een voet a drie mogt werden verhoogt; de soldering en het dak ter gelijke hoogte mogt werden opgetrokken om alzo eeniger mate te praevenieeren <= voorkomen> het doorslaan der muragien <= houten staketsel of muur> van de buijten zijde van het zelve als mede dat daar bij mogt werden gebouwt een behoorlijke Plaats dienende tot het doen der Publicatien en affixien en verders de raemen en vensters van het zelve behoorlijk digt en sluijtbaar, en het dak over al ondigt zijnde weederom op een nieuw bestreeken mogt werden of wel andersints des goed vindende een nieuw Raadhuijs getimmert of een andere bekwaemer plaats tot berginge der Papierenboeken en documenten, etc. tot de Secretarije behoorende mogt werden aangeweezen.
Waar op gedelibereert en in agting genomen zijnde dat aan de eene zijde aan deeze vergadering over kennelijk is dat het voorstel van den Secretaris is conform de waerheijd als mede dat Regenten in het Raadhuijs geen behoorlijke vergaderingen kunnen houden maar aan de andere zijde: dat binnen korte jaaren verscheijde kostbare Evenementen aan het Corpus zijn overkomen, waarmede de gemeente nog beswaart is en dat over zulx het timmeren van een nieuw Raadhuijs voor de gemeente voor als nog al te drukkende zoude zijn. Is goedgevonden en verstaan dat tot berging der Dorps papieren en boeken en houden van vergaderingen een caemer provicioneel zal worden gehuuert bij de Weduwe HENDRIK TEMPELAAR alhier en dat den Secretaris van NOORT zal worden geauthoriseert wordt mits deezen om uijt naam van deeze vergadering een onderhandsch Contract van huuering ten fine als voren met voornoemde Weduwe TEMPELAAR van de groote kaemer der huijzinge bij haar bewoond werdende, aan te gaan voor den tijd van elf jaaren voor de somme van jaarlijx daar voor te zullen betaalen twee en twintig guldens, waar van het eerste jaar zal verschijnen den Eersten October 1771 aanstaande, als zijnde zeedert die tijd de meeste vergaderingen van Scheepenen en andere gemeentens zaken in gemelde huijzinge gedaan en verrigt, werdende voornoemden Secretaris al nog gelast en geauthoriseert om wijders alle de Boeken en Papieren uijt het gemelde Raadhuijs te doen transporteeren, en dezelve alle te laeten droogen en schoonmaken de grote kast bij aldien op die wijze niet zoude kunnen worden verbragt als tans is dezelve als dan na den eijsch en het kleijne sluijtbaar, te laten vermaken mitsgaders alnog een groote kast of Cabinet door den koopman ENTE te S'BOSCH zo hem best in de hand mogt komen te laten kopen, denwelke na expiratie van gemelde elf jaaren, aangemelde huijzinge zal moeten verblijven.
Geloovende wij als Regenten van BAKEL den gemelden Secretaris van allen 't geene voorsz. te zullen indemneeren, kost en schadeloos houden onder verband als naer rechten.
Aldus gedaan en geresolveert in onze vergadering binnen BAKEL dezen derden December 1700 zeeventig = was getekent =
N. van OMMEREN,
JAN FRANSEN,
GOORT NOIJEN,
JAN NOIJEN,
FRANCIS MAERTENS,
A. van de KERKHOFF = onder stont =
Mij present en was getekent:
A.A. van NOORT, Secretaris.
Naar gedane Collatie in deze met het voorsz. Register accordeerende bevonden voor zo veel het geextraheerde aangaat.
BAKEL vijf en twintigsten Februarij 1700 een ende zeeventig
qoud attestof A.A. van NOORT, Secretaris.
R.A.N.B. Raad van Brabant. Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B
d.d. 13 en 14-12-1770
Interrogatorien en Responsiven van 7 Deponenten te BAKEL
Contra
NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen aldaar. No. 4.
13 en 14 Xber 1770 ( 11-11-1771 )
Pro Fisco.
Interrogatorien, omme daar op door ende weegens 't Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH, ten overstaan van Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, onder Solemneele Eede, yder afsonderlijk, te worden gehoort en ondervraagt.
1. JAN MARTENS
2. ANTONI KUIJPERS
3. WILBERT RAIJMAKERS
4. PETER JAN MARTENS
5. JOOST JANSSE NOIJEN
6. JAN JANSSE NOIJEN, en
7. ANTONI JAN TEUNISSEN,
alle inwoonderen des Dorps van BAKEL, Quartier van PEELLAND, Meijerij van S'BOSCH.
Compareerden voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL alle de personen, in 't hooft deses gemelt, geregtelijk, geciteert, omme getuijgenis der waerheijd te geven, en hebben geantwoort en verclaert, soo als bij ijder Articul van deselve geschreven staat.
Art. 1.
Der deponenten ouderdom en hantering afte vraegen?
Antwoorden:
Den eerste deponent segt oud te sijn ontrent off ruijm veertig jaeren, een boer en voerman op S'BOSCH.
Den 2e deponent segt oud te sijn ontrent de veertigh jaeren, en een boer van hantering.
Den 3e deponent segt oud te sijn ses en dertig jaeren en een boer en Clompenmaker, als mede een dekker van handtering te zijn.
Den 4e deponent segt oud te sijn seven en veertig jaeren, sijnde een boer van sijn handtering.
Den 5e deponent segt oud te sijn circa agt en dertig jaeren, een boer van handtering.
Den 6e deponent segt oud te sijn ontrent de veertigh jaeren en van sijn handtering een boer.
Den 7e deponent segt oud te sijn ontrent vier en twintig jaeren en een boer van handtering.
2.
Off sij deponenten ook hebben eenige Peelvelden, gelegen in de BAKELSE PEEL?
Antwoord:
Den eerste deponent verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den tweeden deponent verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den derden deponent verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den vierden deponent verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den vijfden deponent verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den zesden deponent verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den zevenden deponent verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
3.
Wanneer de deponenten die Peelvelden gekregen hebben?
Antwoord:
Den eersten deponent verclaert een Peelvelt gehad te hebben ontrent vier jaeren, en 't selve gekogt te hebben van BLEIJSMAN, anders genaemt FRANCIS CORNELIS TIJSSEN, voor twintig guldens, dog dat hij nu bij de laeste schikking in DE PEEL dat velt is quijtgeraekt; dat toen hij dept. dat Peelvelt van voors. FRANCIS CORNELIS TIJSSEN gekogt had, den President NICOLAAS van OMMEREN hem voor het overtijkenen afgenomen heeft een Rijxdaelder off daer ontrent, dat hij dept. naer de laeste schikking van DE PEEL, een en andermael bij den President van OMMEREN geweest is, om een ander Peelvelt te hebben, dog dat voors. van OMMEREN hem telkens seijde, dat hij dept. geen Peelvelt konde crijgen, dog dat hij deponent, door een en andermael gelt te bieden, een Peelvelt van voors. van OMMEREN bekomen en daar voor aan hem betaelt heeft, een goude Rijder, twee Zeeuwse Rijxdaelders en ses en vijftig stuijvers, tesamen makende twee en twintig guldens.
Den 2e dept. verclaert, dat hij circa ses jaeren geleden, een Peelvelt heeft gekregen voor de Regenten en Peelmeesters alhier, dog dat hij door de differenten over DE PEEL dat Peelvelt quijt geraekt sijnde, het selve wederom in de Lente van dit jaer 1770 te rug bekomen heeft.
Den 3e deponent verclaert ontrent drie jaeren geleden een Peelvelt te hebben gekregen, dog het geen hij door de differenten over DE PEEL quijtgeraekt geworden, maar in de Lente van dit jaer weder heeft bekkomen.
Den 4e deponent verclaert in de Lente van dit jaer 1700 seventigh.
Den 5e deponent verclaert sijn Peelvelt gekregen te hebben in de Lente van dit jaar 1770.
Den 6e deponent verclaert sijn Peelvelt gekregen te hebben in de Lente van dit jaar 1770.
Den 7e deponent verclaert sijn Peelvelt gekregen te hebben, na sijn gedagten tusschen Paeschen en Pinxteren jongstleden.
4.
Wie die Peelvelden de deponenten gegeven heeft, en op wat wijse sulxs is toegegaen?
Antwoord:
Beantwoort door den eerste deponent bij vorige Art. 2.
Beantwoort voor soo veel den tweeden deponent aegaet op Art. 2.
Wie die Peelvelden de deponenten gegeven heeft, en op wat wijse sulxs is toegegaen?
Antwoord:
Beantwoort door den eerste deponent bij vorige Art. 2.
Beantwoort vvor soo veel den tweeden deponent aegaet op Art. 2.
Den derden deponent verclaert dat hij van den President van OMMEREN, en den Peelmeester GIJSBERT van de WEIJER voor ontrent drie jaeren het voors. Peelvelt heeft gekregen, waer voor hij toen aen voorn.de van OMMEREN betaelt heeft, ontrent agt guldens, met verdere beloften, dat hij dept. de stal van voors. van OMMEREN, voor niet met strooij souw dekken, en dat hij dept. dat Peelvelt, als voorseijd, quijt geworden sijnde, in de Lente laestleden van gem.te van OMMEREN weder heeft gekregen.
Den vierden deponent verclaert dat hij aen den President van OMMEREN alhier versogt heeft om het Peelvelt te mogen hebben, dat sijn ouders gehad hadden, 't geen voorn.de President van OMMEREN hem toen heeft toegelegt.
Den vijfden deponent verclaert sijn Peelvelt verkregen te hebben van den President van OMMEREN, dat hij dept. met voor.de President moeijelijkheijd weegens het vernaderen van een stuk weyland gehad hebbende, met denselve niet veel gesprekken over het verkrijgen van een Peelvelt gehouden heeft, dog evenwel aen denselve agt guldens daer voor belooft had, vermits denselve seijde, dat yder daer voor aen hem gelt gaff. Voorts dat sijn deponents broeder JOHANNES JANSSE NOIJEN, aen voorn.de President van OMMEREN voor dat Peelvelt heeft gegeven dertien guldens, soo als hij deponent van sijn voors. broeder gehoort heeft, welke broeder met hem deponent één huijshouden heeft.
Den 6e deponent verclaert dat hij in de gepasseerde Lente horende, dat de Peelvelden vergeven wierden, naer den President van OMMEREN alhier gegaen is, en om een Peelvelt versogt heeft, welke seijde, dat hij deponent dan iets moest uijtlooven, dat den dept. hem toen belooft heeft tien gulden boven en behalven de vijff guldens, welke hij seijde, tot het beschrijven daervoor te staen, met verdere conditie dat de deponent hem voor niet met sijn deponents kar en paart eens naer S'BOSCH moest varen, en weer thuijs brengen, alle welke condtien en beloften den deponent ook verclaert gegeven en volbragt te hebben gelijk den dept. dan ook een Peelvelt aen sijn naem gekregen heeft, soo hij niet beter weet.
Den 7e deponent verclaert dat hem dat Peelvelt van den President van OMMEREN alhier verleent en gegeven is, en dat hij hetselve in dese voegen verkregen heeft, namentlijk dat hij deponent, te AERLE seijnde, aen den President aldaer gesegt heeft dat hij met sijn familie een Peelvelt nodig hebbende, daer nietwel wist aen te komen; dat den President van AERLE-RIXTEL toen tegen hem dept. gesegt heeft, dat hij daer wel raed voor wist, en maer een briefje aen sijn neeff, den President van OMMEREN te BAKEL, soude schrijven, 't geen geschied sijnde, hij deponent daerop een Peelvelt bekomen heeft, 't geen hem deponent gekost heeft negen en twintig guldens en vijftien stuyvers, na sijn beste onthoud, welk gelt aen den President van OMMEREN alhier gedeeltelijk door sijn vrouw betaelt is. Dat sijn voors. broeder aen den President van AERLE-RIXTEL daer voor nog betaelt heeft vijf guldens voor de sollicitatie en de moeijten, wegens het schrijven van den voors. brieff.
5.
Off sij deponenten geen gelt, off andere dingen daer voor gegeven hebben, soo Jae, hoeveel en aen wie?
Antwoord:
Beantwoort bij den eersten deponent op vorige 2e Articul.
Den 2e deponent verclaert dat hij de eerste mael over ontrent ses jaeren voor sijn Peelvelt aen den President Schepen van OMMEREN alhier, heeft gegeven ontrent twaalf guldens, dat hij dept. de twede mael namentlijk in de Lente laestleden aen denselven van OMMEREN voor dat eijge Peelvelt gegeven heeft, een Ducaat en twee Zeeuwse Rijxdaelders, mitsgaders nog seekere condtitie wegens een ijke boom hier na te melden.
Den 3e deponent verclaert dat hij de laestmael namentlijk in de Lente van dit jaer aen den voorn,de President van OMMEREN voor dat Peelvelt heeft gegeven ontrent dertien guldens.
Den 4e deponent verclaert twee Ducaten aen den President van OMMEREN daer voor gegeven te hebben, en nog een stok Bijen, voor desselfs zoon, na dat voors. van OMMEREN hem het Peelvelt had toegesegt.
Beantwoort voor soo veel den 5e deponent aengaet beantwoort op vorige Articulen, voor soo veel den sesden deponent aengaet.
Beantwoort op vorige Articulen, voor soo veel den sevenden deponent aengaet.
6.
Speciaal of sij deponenten om die Peelvelden te bekomen, geen schenkingen of vereeringen in gelt of andere dingen hebben moeten doen aen NICOLAAS van OMMEREN President Schepen van BAKEL.
Antwoord:
Beantwoort bij den eersten deponent op den 2e articul.
Beantwoort bij den tweeden deponent op den 5e articul.
Beantwoort bij den derden deponent op articul 5.
Beantwoort voor soo veel den vierden deponent aengaet bij vorige 5e articul.
Beantwoort voor soo veel den 5e deponent aengaet.
Beantwoort voor soo veel den sesden deponent aengaet.
Beantwoort voor soo veel den sevenden deponent aengaet op articul 4.
7.
Hoe veel yder van hen deponenten aen voorn.de President van OMMEREN daer voor hebben moeten geven?
Antwoorden:
< Deze vraag is door alle deponenten in de vorige artikelen al beantwoord >. Conclusie is van Driek Smits.
8.
En op wat wijse die onderhandelingen tussen hun deponenten en gemelte President van OMMEREN sig toegedragen hebben?
Antwoord:
Beantwoort bij vorige articulen door den eersten deponent.
Den tweeden deponent verclaert, de onderhandelingen tot het bekomen van sijn Peelvelt van over ontrent ses jaern niet meer te geheugen; dat hij deponent in laestleden Lente, om dat Peelvelt te behouden, bij den President van OMMEREN alhier daertoe aensoek gedaen heeft, welke seijde, dat sulxs twee Ducaten soude moeten costen.
Dat hij deponent voorts aen denselve heeft gegeven een Ducaat, en drie Zeeuwse Rijxdaelders, en verders geconditioneert, dat hij met voorn.de van OMMEREN wegens een eijke boom, hem deponent toebehoorende, en waer in van OMMEREN scheen sin te hebben, het verder met malkanderen souden schikken, welke boom den dept. taxeert waerdig te sijn ontrent vijf gulden, waer na hij dept. sijn Peelvelt heeft behouden, soo als voorn.de van OMMEREN hem gesegt heeft.
Den derden deponent verklaart, dat hij, voor ontrent drie jaeren, het heel velt, 'twelke sijn vrouws. moeder besat, geern aen sijn naem hadde, dat hij toen den President van OMMEREN, daerover heeft aengesproken, die seijde, dat sulks niet konde geschieden, dat den deponent daerop den Peelmeester HENDRIK MANDERS deswegens gesproken heeft, die hem aenrade, dat hij aen van OMMEREN iets soude beloven, 'tgeen de dept., soo als voorseijd is, dan ook gedaen, en gepresteert heeft, waer nae hij het Peelvelt bequam, dat den dept. in de Lente laestleden, om sijn Peelvelt, 'tgeen hij wegens de differenten over DE PEEL was quijtgeraekt, weder te becomen, bij voorn.de President van OMMEREN, daer toe versoek heeft gedaen, waerop deselve antwoorde, dat hij dept. het konde crijgen, indien hij deede, soo als sijn gebuuren gedaen hadden welke hij seijde dat twee ducaten hadden gegeven; dat den deponent daer tegen sprekende, om dat hij sulks te veel was, van OMMEREN weder antwoorde dat hij dept. hetselve anders niet konde crijgen, met bijvoeginge, dat hij er dat van maeken konde.
Dat den dept eenige daegen daernae wederom bij voorn.de van OMMEREN is gekomen, en hem belooft heeft, dat hij dat gelt soude geven en doen soo als sijn nabuuren gedaan hadden, dat den deponent daer nae aen voorn.de van OMMEREN heeft toegetelt ontrent dertien guldens voor voors. Peelvelt, 'tgeen hij vervolgens aen sijn naem gekregen heeft, soo als van OMMEREN hem heeft gesegt.
Den 4e deponent verclaert, dat hij, om een Peelvelt te bekomen, is gegaen naer den President van OMMEREN alhier, en van denselve sulxs versogt heeft, met belofte, dat hij dept. den voors. van OMMEREN, soude geven twee ducaten, en een stok Bijen voor desselfs soon, dat van OMMEREN hem dept. daerop een Peelvelt heeft toegesegt, en dat hij deponent eenige daegen daernae de voors. twee ducaten aen denselven gebragt heeft, mitsgaders de stok Bijen.
Beantwoort voor soo veel den 5e dept. aengaet.
Beantwoort voor soo veel den sesden deponent aengaet.
Den 7e dept. verclaert, dat hij, alvorens den President van AERLE-RIXTEL te spreeken, eerst bij den President van OMMEREN alhier heeft versogt, om een Peelvelt, welke seijde, dat hij deponent er geen konde crijgen, dat nae het schrijven van den voorschr. brieff door den President van AERLE-RIXTEL, den President van OMMEREN alhier hem deponent ontboden heeft met een kar mist, en geseijt heeft, nae eenige onderhandelingen, soo hij dept. meent dat een Peelvelt veel waardig was, waerop hij deponent seijde, twee ducaten te willen geven, 'tgeen van OMMEREN seijde te weijnig te sijn, want dat hij er wel meer af maeken konde, dat hij dept. daer nae, nae eenige verdere onderhandelingen, aen gemelde van OMMEREN heeft toegetelt de voors. somme van negen en twintig gulden en vijftien stuyvers,'t welk denselven opgestreeken heeft, waer van sijn depts. vrouw vijf gulden gegeven heeft.
9.
Mitsgaders op wat tijd sulxs is voorgevallen?
Atwoorden:
Den eerste deponent verclaert sulxs geweest te sijn ontrent Pinxteren laestleden.
Beantwoort voor soo veel den tweden deponent aengaet bij vorige articulen.
Beantwoort voor soo veel den derden deponent aengaet bij vorige articulen.
Beantwoort voor soo veel den vierden deponent aengaet bij vorige articulen.
Beantwoort voor soo veel den vijfden deponent aengaet bij vorige articulen.
Beantwoort voor soo veel den sesden deponent aengaet bij vorige articulen.
Den 7e deponent verclaert,dat sulxs geweest is tussen St.Jan en Paesche deses Jaers 1770.
Aldus de voors. deponenten gehoort en ondervraagt, en hebben alle geantwoort en verclaert, soo als bij yder articul van deselve geschreven staet, waerbij sij alle naer duijdelijke prelecture hebben gepersisteert, eijgenhandig ondertekent, en met Solemneele Eede bevestigt binnen BAKEL den dertienden, en veertienden December 1700 seventigh ten overstaen van J. van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollaire deses, benevens de Comparanten, en mij Secretaris van 't Hoog Officie, behoorlijk hebben onderteekent.
Quod Attestor
CORN. BRUIJSTENS.
Op huijden den 11e November 1771, zijn voor ons Commissarissen ter praesentie van den Procureur Generael gecompareert de Eerste, Tweede, Derde, Vijfde en Zevende deponenten, met name JAN MARTENS, ANTONY KUYPERS, WILBERT RAAYMAKERS, JOOST JANSE NOIJEN en ANTONY JAN TEUNISSEN. Dewelke na dat hun de vorenstaande Interrogatorien en reponsiven iterativelijk en distinctelijk waren voorgelezen en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt ieder bij den inhoud derselver hebben gepersisteert, met bijvoeginge, relatief tot de vier eerstgenoemde Comparanten dat elk derselve nog boven het gunt zij verklaart hebben gegeeven te hebben voor de verkrijging van hun Peelveld nog ieder bevorens heeft betaald ses gulden en agtien stuyvers voor de gevalle onkosten, en hebben deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum S'HAGE dato ut supra
Dit is het X merk van
JAN MARTENS, verklarende niet anders te konnen schrijven.
ANTOY JAN CUIJPERS
WILBERT RAIJMAKERS
Dis is het merk X van
JOOST JANSE NOOIJEN, verklaarde niet anders te konnen schrijven.
Dit is het merk X van
ANTONY JAN TEUNISSEN, verklaart niet anders te konnen schrijven.
Dit is het X merk van
JAN MARTENS, verklarende niet anders te konnen schrijven.
ANTOY JAN CUIJPERS
WILBERT RAIJMAKERS
Dit is het merk X van
JOOST JANSE NOOIJEN, verklaarde niet anders te konnen schrijven.
Dit is het merk X van
ANTONY JAN TEUNISSEN, verklaart niet anders te konnen schrijven.
G.J. v. PERSIJN, 1771
F.W. CHION
Mij present
P. SPAAN.
d.d. 13 en 14-12-1770. Naschrift 11-11-1771.
Interrogatorien Responsive
van
10 Deponenten te BAKEL
contra
NICOLAAS van OMMEREN President Schepen aldaar
No. 3
in dis. 13 en 14 Xber 1770 <= December 1770>.
Pro Fisco.
Interrogatorien, omme daarop door ende wegens het Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH, ten overstaan van Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, onder Solemneele Eed, te hooren en ondervragen de personen, ter sijde deses gemelt, alle inwoonderen des Dorps van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH.
Compareerden voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL.
1. ANTONIUS WILLEM de WITT,
2. PETER JOOST MANDERS,
3. ANNA MARIA van den BROEK huijsvrouw van PETER JOOST MANDERS
4. TOMAS PETERS,
5. PETER van ASTEN,
6. MARTEN JOOSTEN,
7. JAN PETER CLAESSEN,
8. RIJNDERT CLUIJTMANS,
9. WILLEM JANSSE de WIT,
10. WILLEM de WIT, Junior,
alle door 't Hoog Officie geregtelijk geciteert, omme getuijgenis der waerheijd te geven, en hebben ijder van de selve geantwoort en verclaert, soo als bij ieder articul geschreven staat.
Arth. 1.
Der deponenten ouderdom, en hanteering afte vraegen.
Den 1e Dept. segt oud te sijn ontrent de veertig jaeren, sijnde van hantering een boer.
Den 2e Dept, segt oud te sijn ontrent seven of agtentwintig jaeren, doen de herberg.
Den 3e Dept. segt oud te sijn, ontrent twintig jaeren.
Den 4e Dept. segt oud te sijn, ruijm sestig jaeren, sijnde een boer.
Den 5e Dept. segt oud te sijn in de veertig jaeren, sijnde een boer van hantering.
Den 6e Dept. segt oud te sijn ontrent sestig jaeren.
Den 7e Dept. segt oud te sijn tusschen de vijftig en de sestig jaeren.
Den 8e Dept. verclaet oud te sijn negen en sestig jaeren.
Den 9e Dept. verclaert oud te sijn agten negentigh jaeren.
Den 10e Dept. segt oud te sijn ontrent de dertig jaeren.
2.
Off sij deponenten ook hebben eenige Peel-velden, gelegen in de Bakelsche Peel.
Den Eersten deponent verclaert dat hij heeft een half Peelveld, gelegen in de Bakelsch Peel.
Den 2e Dept. verclaert, dat hij een heel Peelveld heeft.
Den 3e Depte. verclaert Ja.
Den 4e Dept, verclaert Ja.
Den 5e Dept. verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den 6e Dept. verclaert Jae, een half Peelvelt te hebben.
Den 7e Dept. verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den 8e Dept. verclaert Jae, een Peelvelt te hebben.
Den 9e Dept. verclaert Jae, een Peelvelt met sijn soon ANTONIS WILLEM de WIT tesamen te hebben.
Den 10e Dept. verclaert Jae, een Peelvelt met sijn Vader te hebben.
3.
Wanneer de deponenten die Peelvelden gekregen hebben.
De Eersten Dept. verclaert het selve gekregen te hebben in de Lente van dit Jaer 1700 Seventigh.
Den 2e Dept. verclaert in de Lente van dit Jaer 1700 Seventigh.
Den 3e Dept. verclaert van dit Jaer 1700 Seventigh.
Den 4e Dept. verclaert in de Lente van dit Jaer 1700 Seventigh.
Den 5e Dept. verclaert in de Lente van het Jaer 1700 Seventigh.
Den 6e Dept. verclaert in de Lente van't Jaar 1700 Seventigh.
Den 7e Dept. verclaert in de Lente van't Jaar 1700 Seventigh.
Den 8e Dept. verclaert ut supra.
Den 9e Dept. verclaert ut supra.
Den 10e Dept. verclaert ut supra.
4.
Wie die Peelvelden aan de deponenten gegeven heeft.
Den Eersten deponent verclaert sulxs gekregen van den tegenwoordigen President Schepen NICOLAAS van OMMEREN.
Den 2e deponent verclaert, dat den President Schepen NICOLAAS van OMMEREN dat Peelvelt aen hem gegeven heeft.
Den 3e deponent antwoort, dat den President Schepen NICOLAAS van OMMEREN dat Peelveld aan haar gegeven heeft.
Den 4e Dept. antwoort dat hij sulxs bekomen heeft van den President van OMMEREN alhier.
Den 5e Dept. antwoort, dat hij sulxs bekomen heeft van den President Schepen van OMMEREN alhier.
Den 6e Dept. antwoort, dat hij sulxs bekomen heeft van den President Schepen van OMMEREN alhier.
Den 7e Dept. antwoort dat hij sulxs bekomen heeft van den President Schepen van OMMEREN alhier.
Den 8e Dept. antwoort sulxs van den President Schepen van OMMEREN bekomen te hebben.
Den 9e Dept. antwoort sulxs van den President Schepen van OMMEREN bekomen te hebben.
Den 10e Dept. antwoot ad idem.
5.
Off sij deponenten geen gelt off andere dingen daer voor gegeven te hebben,
soo Jae, hoe veel en aan wie?
Den Eerste deponent verclaert aen den voors. President van OMMEREN daer voor gegeven te hebben, seven gulden en sestien stuijvers, mitsgaders een ham.
Den tweden Dept. verclaert dat sijn huijsvrouw seven gulden daar voor aan den President van OMMEREN heeft gegeven, soo als de selve aan hem dept. gesegt heeft.
De 3de depte. verclaert dat sij daer voor heeft gegeven seven guldens, soo sij meende aan den President van OMMEREN, dog dat sij met geen volle seekerheijd kan seggen of sij dat gelt aen voorn.de van OMMEREN, off aan desselfs huijsvrouw gegeven heeft, om dat haer man nog vijf gulden voor 't overboeken aen voorn.de van OMMEREN gegeven heeft.
Den 4e Dept. verclaert, dat hij daer voor ontrent off ruijm elf guldens gegeven heeft, aen den President van OMMEREN.
Den 5e dept. verclaert dat hij daer voor heeft gegeven dertien guldens vijf stuyvers aen den President van OMMEREN.
Den 6e dept. verclaert, dat hij daer voor aen den oude Peelmeester HENDRIK MANDERS gegeven heeft vijf gulden stukken, om deselve aen den President van OMMEREN alhier voor sijn dept. bekome Peelvelt, te geven, gelijk voors. MANDERS hem dept. gesegt heeft aen den voors. President gegeven te hebben.
Den 7e dept. verclaert, dat hij aen den President van OMMEREN alhier daer voor betaelt heeft twee Ducatons en Ses en Vijftig stuyvers.
Den 8e dept. verclaert dat hij niet beter weet als voordat Peelvelt door sijn soon, aen den President van OMMEREN te hebben laeten betaelen dertien guldens off daer ontrent.
Den 9e en 10e depten., Vader, en broeder van den eersten deponent, verclaeren soo als bij den eerste deponent, wegens alle de hier voor, en naevolgende Articulen is verclaert en voor soo veel haer aen gaet, daerbij geheel en al te persisteren.
6.
Speciaal off sij deponenten, om die Peelvelden te bekomen, geen schenkingen, off vereeringen in gelt off andere dingen hebben moeten doen aen NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van BAKEL.
Beantwoort voor soo veel den eersten deponent aangaat op vorige 5e Articul.
Beantwoort voor soo veel den tweden deponent aangaat bij vorige 5e Articul.
Beantwoort voor soo veel de derde deponente aangaat op vorige 5e Articul.
Beantwoort bij vorige 5e articul voor soo veel den vierden deponent aangaat.
Beantwoort bij vorige 5e Articul voor soo veel den vijfden deponent aangaat.
Beantwoort bij vorige 5e Articul voor soo veel den zesden deponent aangaat.
Beantwoort bij vorige 5e Articul voor soo veel den zevenden deponent aangaat.
Beantwoort bij vorige 5e Articul voor soo veel den agtsten deponent aangaat.
7.
Hoe veel ijder van hun deponenten aan voorn.de President van OMMEREN daar voor hebben moeten geven.
Beantwoort voor soo veel den eersten deponent aengaat io Art. 5.
Beantwoort voor soo veel den tweden deponent aengaat op vorige Art. 5.
Beantwoort voor soo veel de derde deponente aengaat op Art. 5.
Beantwoort voor soo veel den vierden deponent aengaat op Art. 5.
Beantwoort voor soo veel den vijfden deponent aengaar op den 5e Articul.
Beantwoort voor soo veel den sesden deponent aengaat op vorige 5e Articul.
Beantwoort voor soo veel den sevenden deponent aengaat op den 5e Articul.
Beantwoort voor soo veel den agsten deponent aengaar op den 5e Articul.
8.
En op wat wijse die onderhandelingen, tusschen hen deponenten, en gemelte President van OMMEREN sig toegedragen hebben.
Den Eersten deponent verclaert, dat hij in de gepasseerde Lente, bij den President van OMMEREN is gekomen, en gesegt heeft dat hij gehoort had, dat de saeken over de PEEL nu afgedaen waeren, en dat het Peelvelt, 't welk hij deponent bevorens had beseeten, aan BAKEL was te beurt gevallen, waerom hij deponent versogt, datselve Peelvelt nu weerom te mogen hebben, dat de President van OMMEREN, daerop antwoorde, dat het Peelvelt van hem deponent reets weg was, dat hij deponent weder antwoorde, dat het evenwel sijn Peelvelt was, insteerde <= aandrong> om het selve te rug te hebben, waarop de President van OMMEREN seijde, dat men dan eens sien soude, dat hij deponent vervolgens met sijn broeder WILLEN de WIT overleg gemaekt heeft om dat Peelvelt weder te bekomen voor hem deponent en voor sijn Vader WILLEM de WIT, dat sijn voorn.de broeder daerna is gegaen met hem deponent bij voorn.de President van OMMEREN, welke het overleg, door hem gemaekt goed keurde, dat namentlijk de deponent sijn Peelvelt soude hebben voor de helft en sijn deponents Vader de andere helft, mits dat den deponent na het overlijden van sijn Vader, het geheele velt soude hebben, sijnde hij deponent in meening dat het geheele Peelvelt thans aan sijn naan staat. Dat eenige tijd daernae hij deponent met sijn Vader naar den President van OMMEREN is gegaen, en aan denselve de voors. seven guldens sestien stuyvers stuyvers heeft betaelt, waerbij sijn Vader nog vijf gulden gegeven heeft, ingevolge het accoord tusschen van OMMEREN en sijn deponents broeder te vooren gemaekt.
Den 2de deponent verclaert dat hij bevorens twee Peelvelden gehad hebbende na dat de differenten over het werk van de PEEL waren afgedaan, na den President van OMMEREN is gegaen, en denselve gevraegt heeft, off hij deponent niet een Peelvelt soude hebben, dat van OMMEREN daarop antwoorde, dat daar geen kans toe was, ten sij den deponent seven guldens betaelde wanneer hij eens sien soude, off de deponent een Peelvelt soude hebben, off niet; dat de deponent sulxs aen sijn huijsvrouw gesegt heeft welke daerop nae den President van OMMEREN is gegaen, en de voors. seven gulden aen den selver gebragt heeft, waernae hij deponent een Peelvelt gekregen heeft, soo als voorn.de van OMMEREN hem heeft geseijt.
De 3de deponente verclaert, dat sij van haeren man, den tweden deponent, gehoort hebbende, dat se geen Peelvelt becomen konde of daer moest seven guldens aan den President van OMMEREN betaelt worden, daarop de voors. seven guldens ten sijnen huijse heeft gebragt, soo als sij op vorige 5e Articul heeft verclaert.
Den 4e deponent verclaet, dat hij, een Peelvelt nodig hebbende, na den President van OMMEREN alhier is gegaen, en den selve daerom versogt heeft welke hun seijde, dat hij wel een Peelvelt konde crijgen, als hij wat gelt gaff, dat de dept, daerop aen het tellen van eenig gelt op de tafel is gegaen en ondertussen al vraegde, of het nog niet haast genoeg was, tot dat hij dept. de voors. somme van ontrent off ruijm Elff guldens had getelt wanneer voorn.de van OMMEREN daer mede genoegen nam en dat gelt bij een streek.
Den 5e deponent verclaert, dat in de Lente van dit jaar, tijde wanneer DE PEEL op nieuw verdeelt wierd, hij deponent is gegaen bij den President Schepen van OMMEREN alhier, en gesegt heeft dat hij ook geern een Peelvelt had, dat voorn.de van OMMEREN seijde sulxs wel te mogen lijden, dog dat er voor moest betaelt worden, waerop hij deponent nae eenige onderhandelingen met den selve van OMMEREN is geaccordeert voor tien guldens, behalve nog ses en vijftig stuivers voor de onkosten van het overschrijven, dat hij deponent daernae als den voorn.de van OMMEREN heeft betaelt twee Zeeuwse Rijxdaelders, een Ducaat, en een drie gulden stuk, van het welk den deponent vier stuyvers te rug ontfong.
Den 6en deponent verclaert, dat hij tijde, wanneer in de laestgepasseerde Lente DE PEEL opnieuwt verdeelt wierd, hij deponent aen de President van OMMEREN alhier om een Peelvelt gevraegt heeft, 'tgeen deselve seijde, nu al weg te sijn, en dat hij sien soude, off er nog een voor hem viel, dat hij deponent daerop den toen oude Peelmeester HENDRIK MANDERS heeft aengesproken, die toen voor hem van gem.te President van OMMEREN een half Peelvelt bekomen heeft, voor vijf guldens en een Rijxdaelder voor't aenschrijven, mitsgaders een dubbeltje voor de Vorster, die hem deponent quiteert had, om het voors. Peelvelt aen te laeten schrijven, en de penningen daer voor belooft aen hem te komen betaelen.
Den 7e deponent verclaert, dat er geen andere onderhandelingen tusschen hem en den President van OMMEREN sijn gevallen, dan dat hij door sijn depts. nabuur JAN TEUNISSE is ontboden, om bij den President van OMMEREN te komen, dat die een Peelvelt voor hem dept. had, en indien hij er een nodig had, alsdan bij hem moest komen; dat hij deponent daerop bij voors. President van OMMEREN is gegaen, en tegen den selven gesegt, heeft dat hij nu geern een Peelvelt had, en dat hij deponent daer voor wilde betaelen, gelijk sijn nabuuren, en dat hij deponent nae nog eenige presentatien van afkortinge, eijndelijk twee Ducaten en ses en vijftig stuijvers aen gem.te President van OMMEREN voor sijne Peelvelt gegeven heeft.
Den 8ste deponent verclaert dat hij sijn soon bij den President van OMMEREN gesonden had, en laeten seggen, dat hij geern ook een Peelvelt had, en dat voors. van OMMEREN toen gesegt, dat hij eens sien soude dat hij deponent toen eijndelijk onder belofte van hetselve nevens andere te sullen betaelen, vercregen heeft, en daer voor door sijn soon, genaemt JAN CLUYTMANS,
ontrent de dertien guldens aen den President van OMMEREN heeft laeten betaelen.
9.
Mitsgaders op wat tijd sulxs is voorgevallen?
Den eerste deponent antwoort in de Lente van dit Jaar.
De tweden deponent antwoort in de Lente van dit Jaer.
De 3de dep.te antwoort in de Lente van diet Jaer.
Den 4den dept. antwoort in de Lente laastleden.
Den 5den dept. antwoort in de Lente laastleden
Den 6den deponent antwoort in de Lente laestleden.
Den 7den deponent antwoort in de Lente laestleden.
Den 8sten deponent antwoort in de Lente laestleden.
Aldus de voors. deponenten gehoort en ondervraagt, en hebben yder van deselve op de vorenstaende Aticulen geantwoort en verclaert, soo als bij yder Art. geschreven staet, waer bij sij alle naer duydelijke prelecture hebben gepersisteert, eijgenhandig ondertekent, en met Solemneele Eede bevestigt, binnen BAKEL den dertienden en veertienden December 1700 Seventigh, ten overstaen van J. van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS Schepenen binnen BAKEL die de minute prothocollaire deses, benevens de Comparanten en mij Secretaris van't Hoog Officie behoorlijk hebben ondertekent.
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS.
Op huijden den 11 November 1771 is voor ons Commissarissen ter presentie den Procureur Generaal gecompareert den vijfden Deponent met name PETER van ASTEN, dewelke, nadat aen hem de vorenstaende Interogatorien en zijne Responsiven, iterative en distinctelijk voorgelezen, en de behoorlijke Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt, bij den inhoude derzelve heeft gepersisteert, met bijvoeging tot nadere explicatie van zijn antwoord op het 8 Articul der voorsz. Articul gemeld, NICOLAAS van OMMEREN uitdrukkelijk van hem hadde geijscht twee Ducaten boven de ses en vijftig stuivers voor het overboeken, dat hij comparant eerst hadde geboden een Ducaat en toen ses gulden en eyndelijk drie Rycxdaelders, tot dat zij het eens geworden zijn voor tien guldens, boven de voorsz. ses en vijftigh stuvers, dat de Comparant aen gemelde van OMMEREN als toen wel hadde versogt, en hem nog eenige tijd te borgen, dan dat gemelde van OMMEREN hem hadde gesegt, als men niet heeft, kan men niet geven, en zulk gelde borgt men niet en dat hij Comparant boven dat alles ook reeds te voren betaelt hadde ses guldens en achtien stuivers voor de onkosten, en heeft deze beneffens ons Commissarissen ondertekent.
Actum S'HAGE dato ut supra.
Bij prelecture van het geene voorschreve is, heeft de Comparant als nog gesegt, dat wanneer hij aen den President van OMMEREN in volgen, zoo als bij zijn antwoord op het 8 Articul der voorsz. Intergatorien staat uitgedrukt, betaalde eene somme van een Ducaat, twee Zeeuwscht Rijcxdaelder, en een drie gulden stuk, en gemelde van OMMEREN hem maer vier stuyvers te rug gaf, hij Comparant aen denselven van OMMEREN te kennen gaf dat hij nog negen stuivers, die hij boven de geaccordeerde somme betaelt hadden te rugge moest hebben, dan dat van OMMEREN tegens hem zeijde; dan zal ik RIJSSELBERGEN betaelen, waer op de Comparant aen van OMMEREN wel te gemoet gevoert heeft, dat hij dog die negen stuivers liever wilde wederom hebben, maer dat van OMMEREN die negen stuivers opgestoken, en tot zich genomen heeft.
Actum 'S-HAGE ten voorsz. dage.
PETER van ASTEN
G,J, v, PERSIJN, 1771. F.W. CHION.
Mij present
P. v. SPAAN.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B. N= 5. P. 7
d.d. 14-12-1770. Bijschrift 12-11-1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, JOOST JANSSE NOIJEN, oud ontrent agten dertig jaaren, wonende te BAKEL, quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, dewelke ter instantie van het Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH heeft getuygt en verklaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat hij Comparant op den laesten Pinxterdag van 1700 negen en sestigh van ARIAEN WEIJERS te HELMOND uyt te hand gekogt had, een weijveltje, gelegen ontrent de BAKELSE BRUG, voor een somme van drie en twintig guldens, twee karren klot, en vier vat aardappelen; dat hij comparant omtrent twee of drie weeken daernae, hetselve weijveltje, ter Secretarije van BAKEL op hem heeft laeten transporteren en daer voor in alles betaalt heeft aen den Secretaris seven gulden en seven en een halve stuijver, in der selver tijd aen den verkoper de voors. drie en twintig guldens, en daer na de bedongen clot, en aardappels.
Dat in het mandement van den Jaere 1700 seventigh, den Vorster RIJSTERBORG te BAKEL in naam van JOOST WEIJERS aan hem deponent quam seggen, dat JOOST WEIJERS het gekogte Land van ARIAEN WEIJERS liet vernaderen, en dat den deponent seijde zulxs mondeling niet te willen aen neemen, maer hetselve schriftelijk moest komen doen, gelijk sulxs daer nae dan ook geschied is, dat hij comparant op de citatie van den voors. Vorster, ten huyse van den President van OMMEREN alhier, beneffens sijn broeder en suster is gegaan, alwaer hem door gemeldee JOOST WEIJERS gevraagd wierd, off hij deponent er mede te vreeden was, en sulxs dan met Eede moest bevestigen, dat den President van OMMEREN daerop aan hem deponent vraagde, oft hij dan den Eed soude betalen, waerop den deponent geantwoort heeft Jae, ingeval hij sulxs verpligt was, en dat den President van OMMEREN daerop antwoorde, wij sijn hier geen advocaten, om uw te seggen, oft gij dat verpligt sijd, maar als gij niet wilt seggen, dat gij den Eed betaelen sult, dan kund gij maer van hier vertrekken, dat den deponent daerop is heengegaen, en een wijl daer nae wederkomende, ten huyse van voorsz. President van OMMEREN versogt heeft, om een Schepen, die aldaar toen nog in de kamer was, te mogen spreeken, welke Schepen naer hem toe quam, wanneer de voors. President van OMMEREN voor hem uijtquam, en tegen den deponent seijde, Den advocaat sit al te schrijven, en daer sijn nu als onkosten gevallen.
Dat den deponent daerop in de kamer bij den Advocaat, den Secretaris, President, en Schepenen is gegaen. en dat den Secretaris een hoopje Rijxdaalders voor hem op de tafel had leggen, twelk hij aen hem deponent presenteerde, en seijde, Kom, bend gij dan te vreeden, dan neemt uw geld op.
En dat den comparant moeyelijk wordende, dat gelt heeft opgevat, sonder na te tellen, en dat den Secretaris toen tegen hem comparant seijde Daer sijn, seven gulden afgenomen voor de onkosten, waerop den deponent de vernadering geaccepteert en getekent heeft; dat hij comparant daernae heeft hooren seggen, dat den President van OMMEREN het voorsz. weijveltje tegen een ander stukje Land al voor de vernadering met JOOST WEIJERS geruylt had en dat den President het voorsz. weijveltje thans ook in eijgendom besat.
Dat hij Comparant ook niet gesien heeft dat JOOST WEIJERS den Eed van vernadering heeft afgelegt.
Eijndigende de Comparant hier mede sijnde gegeve verclaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture, daerbij gepersisteert eijgenhandig ondertekent, en met Solemneelen Eede bevestigt binnen BAKEL den veertienden December 1700 seventigh, ten overstaan van J. van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MAERTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollaire deses, benevens de Comparant en mij Secretaris vant Hoog Officie behoorlijk hebben onderteekent.
Quod Attestor
CORNELIS BRUYSTENS.
Op huyden den 12e November 1771 is voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert JOOST JANSE NOYEN dewelke nadat hem de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgeleezen en den behoorlijke Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt bij den inhoude desselver heeft gepersisteert met deze verandering dat hem gezegt is geworden dat aan het gelt in de verklaring gemelt gekort was zeven gulden min twintig duyten en heeft deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum S'HAGE dato ut Supra.
Handmerk van
JOOST JANSSE NOYEN verklaarde niet anders te konnen schrijven.
B.H.I.C. Raad van Brabant, Toegangsnummer 19. inv.nr. 447.263B
Akten en verdere stukken betreffende de verdeling der Peelvelden, 1768 - 1770 (Copien 1771).
Pro Fisco.
Extract uit het Register der Resolutien van de Hoog Mogende Heeren Staten Generaal der VEREENIGDE NEDERLANDEN.
d,d, 14-12-1770.
Veneris den 14 December 1770.
Is gehoort het Rapport van de Heeren BRANTSEN, ende andere haar Ho. Mogende Gedeputeerden tot de zaken van de Meijerije van S'BOSH, hebbende ingevolge en tot voldoeninge van derselver Resolutie Commissoriaal van den 13 Junij laatstleeden met en nevens eenige Heeren gecommitteerden uit den Raad van State geexamineert een Missive van I. KIEN, Stadhouder van den Quartier Schout van het Quartier van PEELLAND, Meijerije van 's BOSCH, geschreeven te 's BOSCH den 9 daar te vooren, houdende dat het was buiten alle tegenspraak dat volgens oude herkomen, Keuren en Usantien <= gebruiken>, aan den Officier van BAKEL behoord hadde en nog competeerende was, het Recht van het uitschrijven en beleggen der Vergaderingen van Peelmeesters, over den PEEL en gemeente behoorende aan die van BAKEL, HELMOND en AARLE RIXTEL, als van de Regenten der plaatsen, gelijk nog laatstelijk in den jaare 1761 de Regenten van dezelve respective drie plaatsen, op aanschrijvinge van den doenmaligen Stadhouder van den Quartier Schout van PEELLAND, EKKRINGA, waren gecompareert en vergadert geweest.
Dat wanneer nu door hem I. KIEN als Stadhouder van den Quartier Schout van PEELLAND voornt., de Regenten van voors. drie plaatsen, beschreeven waren, om tegens den 27 Maart laatsleden te compareeren binnen BAKEL en, ingevolge haar Hoog Mogende Resolutie van den 4e Januarij 1770, bij lootinge te procedeeren, tot verdeelinge der Peelvelden daar bij vermeld, En hij Stadhouder hem dus niet anders hadde konnen laaten voorstaan, dan dat dezelve daar aan zoude hebben gedefereert; hij egter met veel bevreemding, door een Missive van die van HELLEMOND en AARLE RIXTEL hadde moeten verneemen, dat de Peelvelden reeds door haar waren verdeeld; teffens daar bij voorgeevende dat zij vermeenden, dat zulks aen den Quartier Schout niet was gedemandeert <= bevolen; gelast>, en wel op fundament, om dat, bij haar Ho. Mogende gem. Resolutie van den 4 Januarij 1770 de verdeeling der Peelvelden, bij lootinge was gelaaten aan de Regenten der drie plaatsen, en dus de presentie van den Quartierschout daar bij, volgens haare sustenue <= gevoelen> niet gerequireert <= geeischt> wierden.
Dat hij Stadhouder daar op wel hadde geprotesteert wegens de infractie <= inbreuk> die door dezelve ongehoorde behandelingen en nieuwigheeden aan het ampt van den quartier schout toegebragt wierd, en getragt dat zulx geredresseerd <= hersteld> wierd.
Dan dat al het selve nietwes hadde konnen te weeg brengen, maar in tegendeel tot een gevolg gehad hadde, dat wanneer door hem op den 26 der voorleeden maand Meij, eene Vergadering van de Regenten, der voorn. drie plaatsen was uijtgeschreeven tegens den 6 dezer lopende maand binnen BAKEL, zoo om te beramen de poincten en articulen waar op de zes Peelmeesters zoude moeten worden beeedigt, als om die in Eed te neemen; gelijk meede om op de Regeering en directie van den PEEL de nodige Keuren te beraamen, om die vervolgens ter approbatie <= goedkeuring> van haar Hoog Mog. te konnen brengen, die van HELMOND, op die Vergadering niet hadden gelieven te compareeren <= verschijnen>, nog hunne gecommitteerdens te zenden; het welk dan van dat nadeelig gevolg geweest was, dat men tot geen besluit met die van BAKEL en AARLE RIXTEL, over de hier voren gem. poincten hadde connen komen nog de Peelmeesters beeedigen of den PEEL op te leggen en te ontslaan; Versoekende hij Stadhouder, om redenen in de voors. Requeste geallegueerd, dat haar Ho.Mog. de vereischte ordre gelieven te stellen, dat den quartier schout, in zijn aloud recht en possessie niet verder worde geturbeert <= beroerd> of verhinderd en dien volgende te verstaan, dat geene Vergaderingen van drie genteresseerde plaatsen over de Lootinge, Regeeringe en directie van den PEEL, zullen mogen werden belegd, nog gehouden als op aanschrijvinge en convocatie van den Quartier Schout of desselfs Stadhouder op peene van nulliteit <= nietigheid> van het daar in verhandelde en geresolveerde.
Dat ook de Regenten der voorsz. drie plaatsen door den QuartierSchout of desselfs Stadhouder tot het houden van eene Vergadering over het regimen en directie van den PEEL of wel beramen of amplieeren <= uitbreiden> van Keuren binnen BAKEL beschreeven zijnde, gehouden zullen zijn aldaar te compareeren om de Vergadering te adsisteeren, of wel zulke door haare gemagtigdens, met behoorlijke Commissie voorsien, te laten deon, meede op zeekere peene <= boete; straf>, bij haar Ho. Mo. te statueeren <= vast stellen> jegens de Regenten der plaatsen, die nalatig zullen bevonden worden ter Vergaderinge te compareeren of haare gemagtigdens daar op te zenden; En wijders dat haar Ho.Mog. den Regenten van BAKEL, AARLE-RIXTEL en HELMOND op zeekere peene, gelieven te gelasten, om, op de eerste aanschrijvinge van den Quartier Schout of desselfs Stadhouder de Vergaderinge binnen BAKEL tot het beramen der nodige Keuren en poincten <= punt of verhandelstuk> waarop de Peelmeesters in Eed zullen moeten werden genoomen, te moeten bij woonen, of wel zulks door hunne gecommitteerdens te laten verrigten, en einde hij Stadhouder in staat worde gestelt de zes Peelmeesters daar op in Eed te neemen, en vervolgens tot het open leggen der PEEL te konnen procedeeren; En laatstelijk daar bij te ordonneeren; dat die geenen, welke te vooren geen Peelvelden gehad nog door de looting als nu dezelve kwijt geraakt en anderen aangedeelt, nieuwe Peelvelden bekomende gehouden zullen zijn, voor het recht van verkrijging en het te boek stellen van deselve, als van ouds, aan den quartierschout of zijnen Stadhouder te betaalen twee guldens tien stuijvers, of wel, dat haar Ho. Mo. zodanige andere ordres gelieven te beraemen als tot maintien <= handhaving; bescherming> van het Ampt van den Quartierschout, en de praerogativen < = voordeelen; voorrechten > daar aan geacorocheert <= daar aan gehangen zijn> zullen bevinden te behooren.
Waar op gedelibereert en in agting genoomen zijnde, dat de differenten, tusschen de Regenten van AARLE-RIXTEL en HELMOND ter eenre, en Regenten van BAKEL ter andere zijde voor eenigen tijd ontstaan, over derselver geregtigheid tot zeekere Peel of turfvelden, destijds in questie, bij form van schikkingen finaal geapplaneert <= beslechten> zijnde geworden bij haar Ho. Mo. Resolutie van den 4 Januarij deeses jaars 1770 oversulks de gemelde schikkingen en ordres, bij deselve Resolutie beraamt en voorgeschreeven niet behooren buijten effect gehouden of verijdelt te worden door het subsisteeren <= het bijstaan> van nieuwe differenten, en het voeren van sustenuen <= stand houden>, welke geheel op haar selven staan, hoedanige zijn de sustenuen en questien bij de voors. missive van den Stadhouder van den Quartier Schout van PEELLAND KIEN gevoert en gemoveert <= bewogen>; dat daar en boven geensints bevonden is, dat hij Stadhouder van genoegsaam bewijs tot staaving van zijne voorschreeve sustenuen zoude voorsien zijn, Is goedgevonden en verstaan dat in de versoeken bij de voors. Missive gedaan; niet kan worden getreeden, en worden mits dien deselve geweesen van de hand; met last zoo aan den Stadhouder van den Quartier Schout van PEELLAND voornt. als aan de respective Regenten van BAKEL en van AARLE-RIXTEL en HELMOND voornt. mitsgaders ook aan de Peelmeesters uit de voors. plaatsen gehooren, zig exactelijk te reguleeren naar de Keuren en Reglementen op de voors. PEEL thans subsisteerende voor soo verre omtrent deselve bij geene Resolutien van haar Hoog Mog. eenige verandering is geintroduceert, en voorts punctueelijk te observeeren het voorschrift van haar Hoog Mog., hier voor gem. Resolutie van den 4e Januarij 1770, ten einde sonder verder uitstel de gem. Peelmeesters in Eed konnen genoomen, en DE PEEL op zijn tijd opengezet werden.
En zal ten dien einde Extract van deese haar Ho. Mog. Resolutie gezonden worden zoo aan den Stadhouder, als aan de Regenten en Peelmeesters voornt. om te strekken tot een ieders narigting respectieff.
Accordeert met voors. Register.
d.d. 29-12-1770
Lijst van den Ontfang wegens het verboeken der Peelvelden van AARLE-RIXTEL en BAKEL met de Affreekeningeh gedaan met d'Heer Stadhouder I.KIEN in dato 16e October 1770 No.6
Copie
1770, 2e Meij
Copie van zeekere Liquidatie onder den President N. van OMMEREN berustende, luijdende als volgt:
Ontfang van het verboeken der Peelvelden van die van AARLE voor d'Heer Stadhouder.
No. 1.
JOOST de BRUIJN f. 2-10- 0
en JUDOCUS GRUIJTERS f. 2-10- 0
No. 4.
WALRAVE WAGEMANS f. 2-10- 0
en ARNOLDUS BLAAKMANS f. 2-10- 0
No. 7.
De Hoog Wel Geb. Heer van CROOIJ f.
No. 10.
JAN van GERWE f. 0- 6- 0
en DIELIS van GERWE f. 2-10- 0
No. 13.
DIRK van DUYNHOVEN f. 2-10- 0
en de Wed. AART SWINKELS f. 2-10- 0
No. 16.
de Heer J. van OMMEREN f.
en HENDRIK van DIJCK f. 2-10- 0
No. 19.
d'Heer FRANCIS van de VEN f. 2-10- 0
de Wed. GOORT van DIJK
en PERO VERSTAPPE f. 2-10- 0
No. 22.
HENDRIK van OMMEREN f. 0- 6- 0
No. 25.
JAN van DUYNHOVEN f. 2-10- 0
en JAN NOOTEN f. 2-10- 0
No. 28.
ANDRIES HOUBRAKEN f. 2-10- 0
en de Wed. F. SWINKELS f. 0- 6- 0
No. 33.
ANTONIJ CROOIJMANS f. 2-10- 0
en SERVAAS van TULDEN f. 2-16- 0
f. 38- 8- 0
No. 37.
CORNELIS JANSE f. 2-10- 6
en ANTONY van VEGGELS f. 2-10- 0
No. 40.
PEETER van CROOIJ f. 0- 6- 0
en JAN SMITS f. 2-10- 0
No. 44.
JACOBUS DIRK BERKERS f. 0- 6- 0
No. 47.
Mejuffrouw DRAAK f. 0- 6- 0
No. 50.
CORSTIAAN van der HEYDEN f. 2-10- 0
en GOORT AART SWINKELS f. 2-10- 0
No. 54.
WILLEM van DIJCK f. 2-10- 0
No. 58.
JAN van den BOGAART f. 2-10- 0
en THOMAS VERSCHUURE f. 2-10- 0
No. 62.
DIRK WOUTERS f. 2-10- 0
en FRANCIS van DUYNHOVEN f. 2-10- 0
No. 65.
CORN. PETER VERSTAPPE f. 2-10- 0
en WILLEM TIJSSE van den HEUVEL f. 2-10- 0
No. 68.
HENDRIK SWINKELS f. 0- 6- 0
en DIELIS SMITS f. 2-10- 0
No. 70A.
Nieuw veld. WILLEM TEEUWENS f. 2-10- 0
No. 71.
JAN van de VEN f. 0- 6- 0
No. 74.
H. HENDRIKX VERBAKEL f. 2-10- 0
en ANTONY VERBAKEL f. 2-10- 0
No. 79.
de Wed. WILLEM van ASTEN f. 2-10- 0
en HENDRIK AART VERBAKEL f. 2-10- 0
f. 84-18- 0
No. 83.
SILVESTER VERSCHUURE f. 2-10- 0
en JAN VERSCHUURE f. 2-10- 0
No. 83A.
Nieuw veld. JAN DECKERS f. 2-10- 0
No. 86.
DIRK HUIJSMANS f. 2-10- 0
en LAMBERTUS VERMULST f. 2-10- 0
No. 90.
De Wed. AART GRUIJTERS f. 2-10- 0
en PAULUS VERBAKEL f. 2-10-0
No. 93.
JOOST VOGELS f. 2-10- 0
en HEND. van der PUTTEN f. 0- 6- 0
No. 96.
PETER AART CORSTEN f. 1- 5- 0
No. 99.
TOMAS RENIER DECKERS f. 1- 5- 0
HENDRIK GOORT FLEMMINGS f. 1- 5- 0
JAN AART CORSTEN den Oude
No. 102.
AART VERSTAPPE f. 0-12- 0
en
No. 105.
JAN WOUTER WAIJEMANS f. 2-10- 0
en HENDRIK VERBAKEL
No. 106B.
Nieuw veld HUYBERT MUS f. 1- 5- 0
WOUTER de VRIES f. 2-10- 0
No. 108.
GOOSSE PENNINGS f. 2-10- 0
en TOMAS KUYPERS f. 1- 5- 0
Waarvan 1/3 aan den President komt f. 34-13- 0
f. 119-11- 0
Bedraagt f. 39-17- 0 f. 39-17- 0
f. 79-14- 0
Deze negen en seventig gulden en veertien stuyvers van N. van OMMEREN ontfangen den 16 October 1770
= was geteekent =
J.KIEN.
Vervolg van den Ontfang van de Peelvelden van BAKEL.
No. 3.
PETER CROOYMANS f. 2-10- 0
en WILLEM van de LAAR f. 0- 6- 0
No. 6.
TOMAS PETERS f. 2-10- 0
en de Wed. ADRIAAN TEUNIS WELTEN f. 0- 6- 0
No. 9.
GOORT JOORDENS f. 0- 6- 0
en HENDRIK van GROTEL f. 0- 6- 0
No. 12.
JOSEP JASPERS f. 0- 6- 0
NB. en WILBERT HENDRIKS f. 0- 6- 0
No. 15.
JAN JOOSTEN f. 0- 6- 0
NB. en FRANCIS TOMAS BANKERS f. 2-10- 0
SYMON NOYE in plaats
No. 18.
TEEUWIS PETER HERMENS f. 2-10- 0
en de Wed. PETER JAN TIJSSEN f. 2-10- 0
No. 21.
JAN JANSE WILBERS f. 0- 6- 0
NB. en GIJSBERT DRIES JANSEN
No. 24.
LOUWERENS KUYPERS f. 0- 6- 0
Debit. en FRANCIS JOCHEMS NEERVEN f. 0- 6- 0
No. 27.
N. van OMMEREN
No. 29.
1/2 Jura van TIJS TOMAS ontf.
PETER JAN PETERS f. 0- 6- 0
PETER van BUSSEL f. 0- 6- 0
No. 30.
JACOBUS VRIENDS f. 0- 6- 0
en GOORT HENDRIKS f. 0- 6- 0
No. 32.
JAN NOIJE f. 0- 6- 0
en JAN FRANSEN f. 0- 6- 0
f. 17- 6- 0
No. 34.
JOOST BIEMANS f. 0- 6- 0
en JAN WILBERS f. 0- 6- 0
No. 36.
ARNOLDUS f. 0- 6- 0
en JAN NOIJE f. 2-10- 0
No. 39.
JACOBUS MANDERS f. 0- 6- 0
en ANTONY de WITH f. 0- 6- 0
No. 42.
JOOST NOIJE f. 2-10- 0
en ANTONY KUIJPERS f. 0- 6- 0
No. 43.
JAN STERKE f. 0- 6- 0
en TIJS JAN TIJSSE f. 0- 6- 0
No. 46.
PETER van ASTEN f. 0- 6- 0
en de Wed. TEUNIS JAN HENDRIKS debit f. 0- 6- 0
No. 49.
1/2 Jura ontf. De Wed. JAN HENDRIKS f. 0- 6- 0
en HENDRIK MANDERS f. 0- 6- 0
No. 51.
FRANCIS WILLEM MARTENS f. 2-10- 0
en GIJSBERT van de WEIJER f. 0- 6- 0
No. 53.
WILBERT TEUNIS f. 0- 6- 0
en JAN CLAASE van de LAAR f. 0- 6- 0
No. 55.
PETER JAN MARTENS f. 2-10- 0
niet bet: en JAN JOOST REIJNDERS f. 0- 6- 0
No. 57.
JAN PIETERS f. 0- 6- 0
en REIJNDERT CLUIJTMANS f. 0- 6- 0
No. 60.
JAN NOIJEN f. 2-10- 0
en WILBERT RAIJMAKERS f. 0- 6- 0
No. 61.
TEUNIS van GROOTEL f. 2-10- 0
en CEEL MANDERS f. 0- 6- 0
f. 21- 0- 0
No. 64.
quit: gegeven JAN PETER JACOBS f. 0- 6- 0
No. 67.
GOORT NOIJEN f. 0- 6- 0
en HUIJBERT WILLEMS f. 0- 6- 0
No. 67A.
PETER MANDERS f. 2-10- 0
No. 70.
de Wed. WILLEM RAYMAKERS f. 0- 6- 0
en ADRIAAN van de KERKHOFF
No. 73.
1/2 ontf. JACOB VRIENS bedankt.
TIJS MANDERS f. 0- 6- 0
en VRIJNS SCHEEPERS f. 2-10- 0
No. 76.
GOORT PEETER CLAASE f. 2-10- 0
No. 77.
de Wed. HERM. van den HEUVEL f. 0- 6- 0
en de Wed. JACOB VERHOEVEN f.
No. 78.
JOOS BIEMANS f. 0- 6- 0
en HENDRIK SWINKELS f.
Bijgevoegd PETER MANDERS Pzn.
No. 80B.
JAN van de CRUIJS f. 0- 6- 0
No. 81.
SYMON van de CRUIJS f. 2-10- 0
en JOH. van GRINSVEN f.
No. 82.
de Wed. HENDRIK TIJSSE f. 0- 6- 0
en ADRIAAN van: MORTEL f.
No. 85.
GIELE van der LINDEN f. 0- 6- 0
en JAN JANSE f.
No. 87.
HUIJBERT JANSE f. 0- 6- 0
en JAN HUIJBERTS f. 0- 6- 0
f. 13-18- 0
No. 89.
WILLEM JACOBS f. 0- 6- 0
en GIJSBERT van OORSCHOT f. 0- 6- 0
HERM. JANSE EVERS
No. 92.
NB. CHRISTIAAN GOSENS f. 2-10- 0
en PETER MANDERS f. 0- 6- 0
No. 106A.
NB. ADRIANUS GIJSBERTS in plaats f. 0- 6- 0
WILBERT TEUNIS WILBERS
No. 107.
NB. JAN van BERLO f. 0- 6- 0
PETER PETER MARTENS
No. 110.
TONY van OORSCHOT f. 1- 5- 0
N.B. en LEENDERT HENDRIKS f.
-----------
f. 7- 7- 0
f. 17- 6- 0
f. 21- 0 -0
f. 13-18- 4
-----------
f. 58-14- 0
Waarvan 1/3 aan den President van OMMEREN komt f. 19-17- 4
-----------
Rest f. 36-16-12
Deese Ses en dertig guldens, sestien stuijvers en twintig penningen van N. van OMMEREN opden sestienden October 1770 ontfange
= was geteekent =
J.KIEN.
Naar gedaane Colatie is deze op heeden den negen en twintigsten December 1700 zeeventig binnen BAKEL accorderende bevonden met desselfs origineele, het geene aan voornoemde President van OMMEREN weder gerestitueert is.
Quod attestor
A.A. van NOORT, Secretaris.
Jaar 1771.
B.H.I.C. Den Bosch, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 24-01-1771. (18-11-1771). G.4. Co.
Wij ondergetekende ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris en GOORT NOIJEN Schepen van BAKEL en MILHEEZE Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH, verklaaren voor de opregte waarhejd en sulx op Bedieningen gedaan, dat wij ondergetekende op den agtsten Januarij deses jaars 1700 een en zeventig zo als wij vermenen geweest te sijn met ende benevens FRANCIS WILLEM MARTENS mede Schepen alhier zijnde, onder andere was te spraken gekomen over de voor eenige tijd bevorens ingewonnen attestatien door den Wel Ed.Gestr. Heer & Mr. H.A. van ADRICHEM ten lasten van hem President van OMMEREN alwaar den gemelden FRANCIS MARTENS in zijn hier voren gemelde qualiteit als Schepen was present geweest, en over de toenmalige ingewonne wordende attestatien daar CORNELIS BRUIJSTENS Secretaris van het Hoog Officie alhier ter plaatse beschreven zijnde stipulatie heeft genomen den gemelden FRANCIS MARTENS onder meer andere woorde wisselingen over het als doen verrigtede door voorn. Heer en Mr. H.A. van ADRICHEM Stadhouder van de Hoofdstad en Meijerije van S'BOSCH in presentie van ons ondergetekende en voorn. President van OMMEREN op dato zo als voors. is, en mij eerst ondergetekende nog voorstaat en in geheugen is, met deese of diergelijke bewoordingen zeide: dat hij welke ter Requisitie van den Heere Stadhouder verklaringen gegeven hadden, waeren, welke berouw hadden die verklaringen gegeven te hebben, en bij aldien hij zulx van te voren geweten hadde hij niet over het inwinnen en passeren van die attestatien gestaan zoude hebben, en zo ik twede ondergetekende in deese verstaan hebbe zoude voorn. FRANCIS MARTENS in onse presentie onder andere woorde wisselingen meer gesegd hebben dat hij wel wiste dat onder die geene welke ter requisitie als voren verklaringen gegeven hadden, waeren die in dien opsigte valse Eeden gedaan hadden.
In oirkonde der waarheijd hebben wij dese des versogt sijnde en ons al nog in goede en versse geheugenisse leggende met onse gewoone handtekeningen bekragtigt op heden binnen BAKEL desen vier en twintigsten Januarij 1700 een en zeventig.
Was getekent:
A.A. van NOORT
en
GOORT NOIJEN.
! In de marge !
Pro Fisco
No. 3.
Exhibitum aan den gevangene 18 November 1771.
UIJTTEBBOOGAARTH
d.d. 21-02-1771.
No. 7.
Ontfang gehad bij JOHANNIS van GRINSVEN, ter saake van de gereesen Costen, in het werk rakende DEN PEEL, als daartoe bij procuratie van dato 30 November 1768 van verscheijde Ingesetene Geauthoriseert sijnde, en welke penningen die mede zijn ontfangen geweest, door NICOLAAS van OMMEREN President Schepen alhier, als daar toe van mij ondergeteekende JOHANNES van GRINSVEN versogt is geweest.
JACOBUS van GROOTEL f. 6.18. 0
GIJSBERT van de WEIJER f. 6.18. 0
HENDRIK van GROOTEL f. 6.18. 0
MARTEN JOOSTEN f. 6.18. 0
W. van den HEUVEL f. 6.18. 0
PETER van ASTEN f. 6.18. 0
JOOST JAN NOIJE f. 6.18. 0
G. van OORSCHOT f. 6.18. 0
JOOST JAN BIEMANS f. 6.18. 0
TIJS TIJS MANDERS f. 6.18. 0
HERM. JANSE EVERS f. 6.18. 0
JACOBUS VRIENS f. 6.18. 0
MATHEUWS PETER HERMENS f. 6.18. 0
JAN WILBERS f. 6.18. 0
HENDRIK JANSE f. 6.18. 0
FRABCUS BANKERS f. 6.18. 0
PIET CROOYMANS f. 6.18. 0
WILBERT HENDRIKS f. 6.18. 0
CEEL JAN HERMENS f. 6.18. 0
GOORT HENDRIKS f. 6.18. 0
JACOB VRIENS f. 6.18. 0
GOORT NOYE f. 6.18. 0
PETER JAN PETERS f. 6.18. 0
PETER MANDERS f. 6.18. 0
TONI JAN TEUNIS f. 6.18. 0
JAN MARTENS f. 6.18. 0
JAN JOOSTE REYNDERS f. 6.18. 0
HENDRIK SWINKELS f. 6.18. 0
TIJS TOMAS f. 6.18. 0
PETER MANDERS f. 6.18. 0
WILLEM van de LAAR f. 6.18. 0
WILBERT TEUNIS f. 6.18. 0
HENDRIK MANDERS f. 6.18. 0
ARNOLDUS MOORS f. 6.18. 0
JOOST van de VEN f. 6.18. 0
PETER van BRUSSEL f. 6.18. 0
HENDRIK RAEYMAKERS f. 6.18. 0
JAN ROLLOUU f. 6.18. 0
TIJS van OORSCHOT f. 6.18. 0
SYMON NOIJE f. 6.18. 0
P. van de KERKHOFF f. 6.18. 0
SYMON van de CRUYS f. 6.18. 0
TONI JAN TEUNIS f. 6.18. 0
JAN van BERLO f. 6.18. 0
ANTONI JAN CUYPERS f. 6.18. 0
MATTIJS JAN TIJSSE f. 6.18. 0
JACOBUS MANDERS f. 6.18. 0
PETER JAN PETERS f. 6.18. 0
GIJSBERT GIJSBERS f. 6.18. 0
JOGHIMUS HENDRIKS f. 6.18. 0
JAN JOOSTEN f. 6.18. 0
ANTONI de WITH f. 6.18. 0
JAN NOYE f. 6.18. 0
PETER van de VEN f. 6.18. 0
WIJNS KUYPERS f. 6.18. 0
JAN JOOST JAN MARTENS f. 6.18. 0
JAN STERKEN f. 6.18. 0
JAVOB TEUNIS van GROOTEL Cum sua f. 6.18. 0
GOORT PIETERS f. 6.18. 0
FRANS DIRK PIJNSE f. 6.18. 0
De Wed. PETER JAN TIJSSE f. 6.18. 0
GIJSBERT DRIES JANSE f. 6.18. 0
TOMAS PETERS f. 6.18. 0
JAN JANSE WILBERS f. 6.18. 0
JAN HUYBERS f. 6.18. 0
WILBERT van DUYNHOVEN f. 6.18. 0
ANTONI SMITS f. 6.18. 0
JAN PIETERS f. 6.18. 0
De. Wed. HEND. TIJSSE f. 6.18. 0
WILLEM JACOBS f. 6.18. 0
JAN JANSE MARTENS f. 6.18. 0
MIGHEL van der LINDEN f. 6.18. 0
HENDRIK ADRIAANS f. 6.18. 0
JOOST TEUNIS HENDRIKS f. 6.18. 0
PETER COX f. 6.18. 0
WIJNS SCHEPERS f. 6.18. 0
JAN BIEMANS f. 6.18. 0
HUYBERT JANSE f. 6.18. 0
PETER JAN MARTENS f. 6.18. 0
JOOST BIEMANS f. 6.18. 0
JAN CLAASE van de LAAR f. 6.18. 0
GERRIT van LEUNEN f. 6.18. 0
JAN van de CRUYS f. 6.18. 0
De Wed. ADRIAAN TEUNIS f. 6.18. 0
JOSEPH JASPERS f. 6.18. 0
MEEUWS GIJSBERS f. 6.18. 0
HUYBERT WILLEMS f. 6.18. 0
WILBERT TEUNIS WILBERS f. 6.18. 0
FRANCIS WILLEM MARTENS f. 6.18. 0
WILBERT RAAIJMAKERS f. 6.18. 0
JOH. RAAYMAKERS f. 6.18. 0
ANDRIES GIJSBERS f. 6.18. 0
JAN CLAAS NOYE f. 6.18. 0
RIJNDER CLUYTMANS f. 6.18. 0
GOORT FRANCISSE f. 6.18. 0
WILLEM de WIT f. 6.18. 0
JAN van OORSCHOT f. 6.18. 0
JOSEPH van NEERVEN f. 6.18. 0
JAN JANSE SMITS f. 6.18. 0
JAN JOOSTEN f. 6.18. 0
TONI van OORSCHOT f. 6.18. 0
FRANCIS JOGHEMS NERVEN f. 6.18. 0
JAN NOYE f. 6.18. 0
JAN FRANCE f. 6.18. 0
A. van de KERKHOFF f. 6.18. 0
JAN JANSE f. 6.18. 0
A. van de MORTEL f. 6.18. 0
J. van GRINSVEN f. 6.18. 0
Mulderin f. 6.18. 0
De Wed. JACOB VERHOEVEN f. 6.18. 0
Totaal f. 758. 0. 0
Item zijn debit gebleven te betalen volgens de quota
DIRK SWINKELS f. 6.18. 0
JAN HENDRIKS f. 6.18. 0
GOORT van de LAAR f. 6.18. 0
ANTONI SANDERS f. 6.18. 0
PETER PETER MARTENS f. 6.18. 0
LEENDERT HENDRIKS f. 6.18. 0
JAN JAN ARIAANS f. 1.12. 0
TEUNIS HUYBERT f. 4.11. 0
TIJS van OORSCHOT f. 1. 0. 0
PETER van BERLO f. 6.18. 0
f. 55. 9. 0
Toaal f. 813. 9. 0
Den ondergetekende JOHANNES van GRINSVEN Bekent van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen alhier, ontfangen te hebben, en met denselven te hebben geliquideert, sodanige penningen denselve van sommige der voorenstaande personen heeft ontfangen gehad, welken ontfang bij mij ondergetekende JOHANNES van GRINSVEN, en gem, President van OMMEREN te samen heeft bedragen de somma van Seven hondert en agt en vijftig gulden en Resterende en aanbetaalde.
Hier voor mede genoemt bedraagt de somme van Vijffen vijftig gulden en negen stuyvers, welke den gem. President van OMMEREN sijn aangerekent en niet ontfange inde hier voore geprovinieerde <= op gebrachte> penningen die hij als gelaste van mij ondergetekende JOHANNES van GRINSVEN mede had ontfangen van de Peelse Saake, en niets dat des anders daarin is gereserveert.
Actum BAKEL den eenen Twintigsten Febr. 1771. (was getekent)
J. van GRIENSVEN en N. van OMMEREN.
R.A.N.B. Raad van Brabant. Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B
Copie.
Interrogatorien en Responsiven
< = vraagstukken, die iemand in Rechten voorgelegd worden, om te beantwoorden en de daarop gegeven antwoorden > van
32 Ingesetenen van BAKEL No. 1.
d.d. 23, 24 en 25-02-1771
Bijschrift 11-11-1771.
Pro Fisco.
Interrogatorien omme daer op, ter Requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND, en de Landen van OVERMAZE, ten overstaan van Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, Qurartier van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH onder Solemneele Eede, yder afsonderlijk, te hooren, en ondervraegen de Personen, hier onder genoemt, alle Ingesetenen van den voorn.de Dorpe van BAKEL en ten dien fine geregtelijk geciteert.
Compareerden voor Schepenen Commissarissen van BAKEL en MILHEEZE, Quartier van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH.
1. JOOST van de VEN.
2. GOORT NOIJEN
3. FRANS DIRK FRIJNSEN
4. PETER van BUSSELEN
5. SIMON JANSZE NOIJEN
6. JAN JAN JOOSTEN RIJNDERS
7. JAN HUYBERTS van OORSCHOT
8. GOORT PETER CLAASSEN
9. GOORT HENDRIKS
10. JAN JANSE WILBERTS
11. ANNEKE JAN PETER JACOBS, Wed. PETER JAN TIJSSEN
12. ELISABETH GOORT LAANEN, Wed. HENDRIK JAN TIJSSEN
13. LAURENS HENDRIK FRANS SCHEPERS
14. SIMON van de CRUIJS
15. PETER CROIJMANS
16. WILBERT HENDRIKS
17. PETER JAN PETERS
18. TEUNTJE JAN FRANSSE Wed. MATHIJS MANDERS
19. MATHIJS TIJS MANDERS
20. ELISABETH JAN JANSSE Wed. DIRK FRANCIS MICHIELS
21. JAN STERKE
22. MATHIJS JAN TIJSSEN
23. JAN van de CRUIJS
24. ARNOLDUS MOORS
25. ANDRIES GIJSBERT MASTBROEK
26. JOOST TEUNIS HENDRIKS
27. DENIS PETERS
28. WILBERT TEUNIS
29. HENDRIK RAEYMAKERS
30. JOHANNES RAEYMAKERS
31. JAN NOIJEN, en
32. MICHIEL van der LINDEN,
welke op de volgende vraagpoincten, ijder afsonderlijk gehoort sijnde, hebben geantwoort, en verclaert, soo als bij yder articul staet aengetekent.
Art. 1.
Der deponenten ouderdom en hanteering aff te vragen.
De eersten deponent segt oud te sijn ontrent seventig jaeren, en een boer van sijn hanteering.
Den tweeden deponent segt oud te sijn, ontrent seventig jaeren, en een boer van hanteering.
Den derden deponent segt oud te sijn ontrent sestig jaeren, en een boer van hanteering.
Den vierden deponent segt oud te sijn ontrent sestig jaeren, en een boer van hanteering.
Den vijfden deponent segt oud te sijn ontrent veertig jaeren, en een boer van hanteering.
Den zesden deponent segt oud te sijn digt bij de vijftig jaeren, en een boer van hanteering.
Den zevenden deponent anteoort oud te sijn ontrent twee en seventig jaeren, en een boer van hanteering.
Den agtsten deponent segt oud te sijn veertig jaeren, en een boer van hanteering.
Den negenden deponent verclaart oud te sijn in de veertig jaeren, en een boer van hanteering.
Den tienden deponent segt oud te sijn seven en sestig jaeren, en een boer van hanteering.
De elfde deponente segt oud te sijn in de vijftig jaeren, en een boerin van hanteering.
De twaalfde deponente segt oud te sijn ses en vijftig jaeren, sijnde een boerin van hanteering.
Den dertienden deponent verclaert oud te sijn tusse de dertig en veertig jaeren, en een boer van hanteering.
Den veertienden deponent verclaert oud te sijn in de dertig jaeren, en een boer van hanteering.
Den vijftienden deponent segt oud te sijn ontrent ses en dertig jaeren, en een boer van hanteering.
Den sestienden deponent segt oud te sijn in de dertig jaeren, en een boer van hanteering.
Den seventienden deponent segt oud te sijn in de sestig jaeren, en een boer van sijn hanteering.
De agttiende deponente segt oud te sijn ontrent seventig jaeren, en een boerin van hanteering.
Den negentienden deponent segt oud te sijn ontrent ses en veertig jaeren, en een boer van hanteering.
De twintigste deponente segt oud te sijn ses en veertig jaeren en een boerin van hanteering.
Den een en twintigsten deponent segt oud te sijn, twee en vijftig jaeren, en een boervan hanteering.
Den twee en twintigsten deponent segt oud te sijn, ontrent vijftig jaeren, en een boer van hanteering.
Den drie en twintigsten deponent segt oud te sijn vijftig jaeren, van hanteering een boer.
Den vier en twintigsten deponent segt oud te sijn sestig jaeren, of daar ontrent, en een boer van hanteering.
Den vijf en twintigsten deponent segt oud te sijn in de vijftig jaeren en een boer van hanteering.
Den zes en twintigsten deponent segt out te sijn ontrent agt en dertig jaeren, en een boer van hanteering.
Den seven en twintigsten deponent segt oud te sijn in de veertig jaeren, een boer van hanteering.
Den agt en twingtigsten deponent segt oud te sijn tussen de vijftig en de sestig jaeren en een boer van hanteering.
Den negen en twintigsten deponent segt oud te sijn ontrent dertig jaeren en een boer van hanteering.
Den dertigsten deponent segt oud te sijn ontrent vier en twintig jaeren, en een boer van hanteering.
Den Een en dertigsten deponent segt oud te sijn ontrent ses en dertig jaeren en een boer van sijn hanteerting te sijn.
Den twee en dertigsten deponent segt oud te sijn vijftig jaeren, een boer van hanteering.
Art. 2.
Off sij deponenten voor den jaere 1700 seventg eenige Peelvelden in de BAKELSE PEEL gehad hebben?
Antwoorden:
Den Eerste deponent antwoort op den tweeden articul Ja.
Den tweeden deponent antwoort op den tweeden articul Jae, een Peelvelt gehad te hebben.
Den derden deponent antwoort op den tweeden articul dat sijn moeder, bij welke hij inwoont, een Peelveld gehad heeft.
Den vierden deponent antwoort op den tweeden articul Jae, Een enkel Peelvelt gehad te hebben.
Den vijfden deponent antwoort op den tweeden articul, dat sijn ouders een Peelvelt gehad hebben, dog hij deponent niet.
Den sesden deponent antwoort op den tweeden articul, dat hij ontrent ses jaeren geleden een Peelveld heeft gekregen.
Den sevenden deponent verclaert Ja.
Den agsten deponent verklaart Neen, dog dat hij drie jaeren geleden, van den President van OMMEREN alhier permissie gekregen heeft, om een veld, waar van den Eigenaar gestorven was, en't geen dus ledig lag, voor dat Jaer te mogen gebruijken, waar voor hij aen gemelte van OMMEREN heeft betaalt twee guldens.
Den negenden deponent verclaert Jae.
Den tienden deponent verclaert Jae.
De Elfde deponente verclaert, dat niet sij maar haar overledene nam, een Peelveld gehad heeft.
De twaalfde deponente verclaert dat niet sij maar haar man, welke te Kersmis van het jaar 1769 is overleden, een Peelveld gehad heeft.
Den dertienden deponent verclaert Neen.
Den veertiende deponent verclaert Neen.
De vijftiende deponent verclaert Neen.
Den sestienden deponent verclaert Jae.
Den zeventienden deponent verclaaert Jae.
Den agtiende deponente verclaert, dat niet sij, maar wel haar man lange jaeren een Peelveld gehad heeft, en dat haar man, voor ontrent twee jaeren is overleden.
Den negentienden deponent verclaert Jae.
De twintigste deponente verclaert, dat niet sij maar haar man, een Peelveld gehad heeft en dat haar man ontrent agt jaeren geleden, gestorven is.
Den een en twintigste deponent verclaert Jae.
Den twee en twintigsten deponent verclaert Jae, een dubbel Peelveld gehad te hebben.
Den drie en twintigsten deponent verclaert Jae, een dubbel Peelveld gehad te hebben.
Den vier en twintigsten deponent verclaert Jae.
Den vijf en twintigsten deponent verclaert Jae.
Den ses en twintigsten deponent verclaert Neen.
Den seven en twintigsten deponent verclaert Jae.
Den agt en twintigsten deponent verclaert Jae.
Den negen en twintigsten deponent verclaert Neen.
Den dertigsten deponent verclaert, niet hij, maar sijn moeder, bij welke hij woond, een Peelveld gehad te hebben.
Den een en dertigsten deponent verclaert, dat niet hij. maar wel sijn ouders, twee Peelvelden gehad hebben.
Den twee en dertigsten deponent verclaert Jae.
3.
Hoe en wanneer sij deponenten aen die Peelvelden waeren gekomen?
Antwoorden:
Den eersten deponent antwoort op den derden articul, dat hij omtrent vijf en twintig jaeren geleden, dat Peelveld gekregen heeft van de doenmalige Peelmeesters, en daar voor betaelt wegens Jura ontrent vier off vijf guldens, volgens het ordinair gebruik, 't geen toen wegens Jura voor een Peelveld betaelt werd.
Den tweeden deponent antwoort op den derden articul, dat hij ontrent 40 jaar geleden, een Peelvelt heeft gekregen, van de doenmalige Peelmeesters alhier, en voor Jura des wegens betaelt een Rijxdaelder ten behoeve van den Stadhouder, soo als toen gebruijkelijk was.
Den derden deponent antwoort op den derden articul dat sijn vader een Peelveld gehad heeft, en overleden sijnde 't selve aen sijn moeders naam is gestelt, die hetselve vervolgens beseten heeft.
Den vierden deponent antwoort op den derden articul dat sijn ouders langen tijd een Peelvelt beseten hebbende, en oud wordende, hij deponent ontrent twaalf off dertien jaeren geleden, tijde dat hij deponent alhier Borgemeester was, aen den President versogt heeft, dat dat velt op sijn naam mogt overgetekent worden, welke daer in hebben geconsenteert, dat hij deponent als toen voor het overboeken betaelt heeft, vijff guldens aen voorn.de van OMMEREN, waer van de drie Peelmeesters yder vijf en twintig stuyvers begeerden.
Cessat voorsoo veel den vijfden dept. aangaat.
Den sesden deponent antwoort op den derden articul, dat hij met de Wed. WILBERT JAN MARTENS, welke een arme vrouw was, toen te tijd is overeengekomen, dat deselve het Peelveld, 'tgeen sij besat, soude afstaan, waar voor hij aen haar ontrent tien gulden gegeven heeft, dat hij vervolgens na den President van OMMEREN is gegaan, ten eijnde dat Peelveld soude overgeboekt worden, waer voor hij toen ook aen gem. van OMMEREN heeft betaelt vijff gulden en ses stuyvers.
Den sevenden deponent antwoort op den derden articul, dat hij ontrent sestien off seventien jaeren geleden, een Peelvelt van de Peelmeesters heeft gekregen en daer voor na sijn beste onthoud heeft betaalt een Rijxdaelder, voor den Officier, en een Rijxdaelder voor de Peelmeesters.
Cessat voorsoo veel den agsten deponent aengaet.
Den negenden deponent antwoort op den derden articul, dat hij ontrent dertien jaeren geleden, het Peelveld van sijn vader heeft gekregen, en voor 't overboeken aen den President van OMMEREN alhier betaelt heeft vijff guldens of een ducaat.
Den tienden deponent verclaert op den derden articul, dat hij ontrent sestien jaer geleden, het Peelvelt 't welk sijn vader tot desselfs dood toe beseten had van de Peelmeesters gekregen, en daer voor betaelt heeft, een Rijxdaelder voor den Officier, en twee gulden voor de Peelmeesters.
Cessat voorsoo veel den Elfden deponent aengaet.
De twaalfden deponente antwoort op den derden articul, dat haar man ontrent elf jaeren geleden dat Peelvelt heeft bekomen, en daer voor aen den President van OMMEREN alhier, heeft betaelt ontrent twaalf guldens, na haer beste onthoud, dat voorts haer man voor gemelte van OMMEREN nog een karre vragt kalk gedaen, en van BLERIK heeft gehaald, en an AERLE gebragt.
Cessat voorsoo veel den dertienden deponent aengaet.
Cessat voorsoo veel den veertienden deponent aengaet.
Cessat voorsoo veel den vijftienden deponent aengaet.
Den sestienden deponent verclaert op den derden articul, dat hij in het jaer 1768 van sijn vrouws moeder een Peelveld heeft overgenomen, dat hij toen na den President van OMMEREN alhier is gegaen, om dat Peelveld te laeten verboeken, en des weegens aen denselve betaelt heeft vijf gulden, dog dat denselven daer mede geen genoegen willende neemen, hem het verboeken weijgerde, ten sij hij Compt. nog daer en boven twee ducaten gaff, soo als den Compt. dan ook de voors. twee Ducaten de gemelte Rijxdaelder en nog een halve stuyver aen denselven van OMMEREN toen betaelt heeft.
Den seventienden deponent verclaert op den derden articul dat hij dat Peelveld lange jaeren gehad heeft.
Cessat voorsoo veel de agtiende dep.te aengaet.
Den negentienden deponent verclaert op den derden articul dat hij ontrent vijfftien jaeren geleden, het Peelveld van sijn vrouws vader had gekregen, vermits deselve een oude man was, en voor'tselve de doenmalige gewone Jura betaelt heeft.
De twintigste deponente verclaert op den derden articul, dat ontrent vijfftien jaeren geleden, haer man een Peelveld gekregen heeft van den President van OMMEREN alhier, na dat hij er verschijden malen aen van OMMEREN te vergeefs om gevraagd had, dog eijndelijk aen denselve van OMMEREN een half vet varken present dede, en toen het Peelveld kreeg.
Den Een en twintigsten deponent, verclaert op den derden articul, dat hij ontrent ses en twintig jaer geleden, een Peelveld van de Peelmeesters gekregen heeft, en de geregtigheijd, daer toe staande, als doen heeft betaelt.
Den twee en twintigsten deponent, verclaert, dat hij ontrent vier of vijf jaeren geleden van den President van OMMEREN alhier, een dobbel Peelvelt heeft gekregen, en daer voor aen den selve betaelt ontrent off ruym twee ducaten, welk velt sijn deponents Schoonvader te vooren beseten en bij sijn leven ten behoeve van den deponent afgestaen heeft.
Den drie en twintigsten deponent verclaert, dat hij ontrent twaalf jaeren geleden, dat Peelveld heeft bekomen van de Peelmeesters, en daer voor aen den President van OMMEREN alhier, ten behoeve van den Officier en Peelmeesters betaelt heeft, twee Rijxdaelders, na sijn beste onthoud, en dat hij deponent nog een ham aen voorn.de van OMMEREN heeft present gedaan.
Den vier en twintigsten deponent verclaert, dat hij voor ontrent twee en dertig jaeren, een Peelveld van de Peelmeesters bekomen, en de geregtigheijd daer toe staande, voor het selve betaelt heeft.
Den vijf en twintigsten deponent verclaert, dat hij in 't Jaer 1753 of 1754, een Peelveld heeft gekregen van de Peelmeesters, en daer voor aen deselve betaelt ontrent twee Rijxdaelder en aen den President van OMMEREN, eene Rijxdaelder.
Cessat voor soo veel den ses en twintigsten deponent aengaet.
Den seven en twintigsten deponent verclaert, dat ontrent twaalff jaeren geleden, wanneer sijn vader is gestorven, hij deponent het Peelvelt van sijn vader heeft gekregen, en daer voor betaelt na sijn beste onthoud seven guldens. Dat hij meend sulxs aen den President van OMMEREN alhier betaelt te hebben, dog dat hij hetselve met geen seekerheijd kan seggen, vermits de lankheijd van tijd, dat hij deponent te dier tijd voor knegt bij de boeren diende.
Den agt en twintigsten deponent verclaert, dat hij ontrent vijftien jaeren, het Peelveld van sijn ouders, die toen reets gestorven waeren, door de Peelmeesters heeft bekomen, en daer voor nae sijn beste onthoud betaelt heeft een Rijxdaelder voorden Officier, en ontrent vier Schillingen voorde Peelmeesters.
Cessat voorsoo veel den 29e deponent aengaet.
Den dertigsten deponent antwoort op den derden articul, sulxs niet te weeten, alsoo sijn ouders hetselve al voor sijn geheugen hebben gehad.
Cessat voor soo veel den Een en dertigsten dept. aengaet.
Den twee en dertigsten deponent verclaert, dat hij ontrent sestien off seventien jaeren geleden van JACOBUS van den EIJNDE, een Peelveld heeft overgenomen, 'twelk den deponent aen sijn naem is geschreven, en waer voor hij de geregtigheijd, te dier tijd daer toe staende, heeft betaelt gehad.
4.
Hoe en wanneer sij deponenten die Peelvelden weder kwijt sijn geworden.
Antwoorden:
Den eerste deponent antwoort op den vierden articul dat hij in 't jaer 1770, toen de Peelvelden in vrede gelegt geworden sijn, dat Peelveld is quijtgeraekt door de questie over DEN PEEL, en dat voors. Peelveld onder HELMOND is te beurt gevallen.
Den tweeden deponent antwoort op den vierden articul, dat hij in het voorlede jaer 1770, door de differenten over DEN PEEL dat velt is quijt geworden.
Den derden deponent antwoort op den vierden articul, dat sijn moeder dat Peelveld voorlede jaer is quijtgeraekt bij gelegendheijd van de differenten over DEN PEEL.
Den vierden deponent antwoort op den vierden articul, dat hij in voorlede jaer tijde der differenten over DEN PEEL at Peelveld is quijtgeraekt.
Cessat voor soo veel den vijfden deponent aengaet.
Den sesden deponent antwoort op den 4e articul, dat hij voorlede jaar door de differenten, over DE PEEL dat velt is quijt geworden.
Den sevenden deponent verclaert dat hij dat Peelveld voorlede jaar door de differenten overn DE PEEL is quijtgeworden.
Cessat voor soo veel den agsten deponent aengaet.
Den negenden deponent verclaert, dat door de differenten over DE PEEL voorlede jaer dat veld is quijt geraekt.
Den tienden deponent verclaert, dat hij door de differenten over DE PEEL voorlede jaar sijn veld is quijt geworden.
Cessat voor soo veel de Elfde deponente aengaet.
De twaalfde deponente verclaert, dat sij door de dood van haar man te Kerstmis 1769 dat Peelveld is quijtgeraekt.
Cessat voor soo veel den dertienden dept. aegaet.
Cesaat voor soo veel den veertienden dept. aengaet.
Cessat voor soo veel den vijftienden dept. aengaet.
Den sestienden deponent verclaert, dat hij door de differenten over DE PEEL verlede jaer dat Peelvelt is quijtgeraekt.
Den seventienden deponent verclaert, dat hij voorlede jaer, door de differenten over DE PEEL, dat Peelvelt is quijtgeraekt.
Cessat voor soo veel de agtienden deponente aengaet.
Den negentienden deponent verclaert, dat hij voorlede jaer door de differenten over DE PEEL sijn Peelvelt is quijtgeraekt.
Cessat voor soo veel den twintigste dep.te aengaet.
Den een en twintigsten deponent verclaert, hetselve quijtgeraekt te sijn, door de differenten over DE PEEL verleden jaar.
Den twee en twintigsten deponent verclaert, dat Peelvelt quijtgeraekt te sijn door de differenten over DE PEEL in 't voorleden jaer.
Den drie en twintigsten deponent verclaert, door de differenten over DE PEEL voorlede jaer het selve quijtgeraekt te sijn.
Den vier en twintigsten deponent verclaert, in't voorlede jaer door de differenten over DE PEEL dat Peelveld quijtgeraekt te sijn.
Den vijf en twintigsten deponent verclaert, in't voorleden jaer sijn Peelvveld door de differenten over DE PEEL te sijn quijtgeraekt.
Cessat voor soo veel den ses en twintigsten deponent aengaet.
Den seven en twintigsten deponent verclaert, dat hij sijn Peelveld ontrent twee jaeren heeft gehad, dat van OMMEREN voornt. en de Peelmeesters hem deponent dat veld toen wederom afgenomen hebben, om dat hij geen eijgen huijshouden had, maer voor knegt diende en dat sij het selve toen aen sijn deponents broeder hebben gegeven.
Den agt en twintigsten deponent verclaert, hetselve door de differenten over DE PEEL te sijn quijtgeraekt.
Cessat voor soo veel den negen en twintigsten deponent aengaet.
Den dertigsten deponent verclaert, dat sijn moeder voorlede jaer door de differenten over DEN PEEL dat veld is quijtgeraekt.
Cessat voor soo veel den 31e dept. aengaet.
Den twee en dertigsten deponent verclaert, dat hij voorlede jaer, sijn Peelveld is quijtgeraekt door de differenten over DEN PEEL.
5.
Off sij deponenten in den jaere 1700 seventigh weder eenige Peelvelden hebben verkregen en ontrent welke tijd?
Antwoorden:
Den eersten deponent antwoort op den vijfden articul, dat hij een vierde part, in een dobbel Peelvelt, heeft gekregen, in off ontrent de maand Meij laestleden.
Den tweeden deponent antwoort op den vijfden articul, dat hij in de Lente van't voorlede jaer, met den eersten deponent JOOST van de VEN, de helft van een dobbel Peelvelt heeft gekregen, en dat hij dus besit, de vierde part van een dobbel velt.
Den derden deponent antwoort op den vijfden articul, dat hij tegen den somer van't voorlede jaer de vierde part in een dobbel Peelvelt heeft gekregen.
Den vierden deponent antwoort op den vijfden articul, dat hij tegen den somer van't voorleden jaer de helft van het Peelvelt, 'tgeen hij tevoren heeft gehad, wedergekregen heeft.
Den vijfden deponent antwoort op den vijfden articul, dat hij een Peelvelt in't begin van de voorlede somer gekregen heeft.
Den sesden deponent antwoort op den vijfden articul, dat hij in de voorsomer van't voorlede jaer sijn oude Peelvelt heeft te rugge bekomen.
Den sevenden deponent verclaert, dat hij in off ontrent de Lente van't voorlede jaer een ander Peelvelt heeft wedergekregen.
Den agsten deponent verclaert in de Lente van het voorleden jaer, een Peelveld gekregen te hebben.
Den negenden deponent verclaert in de voorsomer van voorlede jaer, een half Peelvelt gekregen te hebben.
Den tienden deponent verclaert in de Lente van't voorlede jaer, sijn oud Peel-veld weder gekregen te hebben.
De elfde deponente verclaert, dat sij in de voorsomer van't voorlede jaer een Peelvelt gekregen heeft.
De twaalfde deponente verclaert, dat sij in de Lente van't voorlede jaer, het vorig veld van haeren man wederom gekregen heeft.
Den dertienden deponent verclaert, in de voorsomer van't voorleden jaar de vierde part in een dobbel Peelvelt gekregen te hebben.
Den veertienden deponent verclaert een Peelveld in de Lente van het voorlede jaer gekregen te hebben.
Den vijftienden deponent verclaert, dat hij in't voorjaer van het verleden jaer een Peel-veld had gekregen.
Den sestienden deponent verclaert, dat hij in de Lente van't voorlede jaer weder een half Peel-veld heeft gekregen.
Den zeventienden deponent verclaert in de Lente van't voorlede jaer de vierde part van een dobbel Peelvelt gekregen te hebben.
De agtiende deponente verclaert, dat sij in de voorsomer van't voorlede jaer de vierde part van een dobbel Peelvelt gekregen heeft.
Den negentienden deponent verclaert, in de voorsomer van't voorleden jaer de vierde part van een dobbel Peelvelt gekregen te hebben.
De twintigste deponente verclaert dat sij de vierde part van een dobbel Peelvelt ontrent Pinxteren van't voorleden jaer gekregen heeft.
Den een en twintigsten deponent verclaert in de voorsomer van't voorlede jaar, een enkeld Peelveld gekregen te hebben.
Den twee en twintigsten deponent verclaert in de Lente van't voorleden jaer, de helft van sijn vorig Peelvelt weer te rug bekomen te hebben.
Den drie en twintigsten deponent verclaert in de Lente van't voorlede jaar een enkel Peelvelt gekregen te hebben.
Den 24e deponent verclaert, sijn vorig Peelveld in de somer van't voorlede jaer te rug gekregen te hebben.
Den vijf en twintigsten deponent verclaert, in de voorsomer van't voorleden jaer wederom een Peelvelt gekregen te hebben, dog 't geen slecht is.
Den ses en twintigsten deponent verclaert in de voorsomer van't voorleden jaer een Peelveld gekregen te hebben.
Den seven en twintigsten deponent verclaert Neen, dog dat hij tijde der begeving van de Peelvelden aan voorn,de van OMMEREN om een Peelveld versogt en daer over met denselve gehandelt heeft, die hem vraagde, hoe veel hij er voor soude geven. Waarop hij deponent aan van OMMEREN ontrent veertien gulden voor een Peelvelt geboden heeft, dog waarop van OMMEREN seijde, dat sulxs niet konde geschieden, dat den dept. toen aan van OMMEREN gesegt heeft, wel te sien, dat een armen boer niet veel konde crijgen, maer de rijken wel, en dat hij deponent daerop vertrokken is.
Den agt en twintigsten deponent verclaert, in de somer van't voorlede jaer, een heel slegt Peelveld weder gekregen te hebben.
Den negen en twintigsten deponent verclaert, dat hij in het voorlede jaer, om een Peelveld te bekomen de President van OMMEREN versogt heeft, waarop denselve hem antwoorde, wat hij deponent dan geven soude, en of hij wel swijgen soude, dat den deponent aen voorn.de van OMMEREN vraegde, wat hij souw moeten geven, en sterk insteerde <= aandringende> dat hij een som soude noemen, waer toe deselve egter niet selven te willen komen, maar evenwel seijde, als hij deponent eens vijff gaff, dat den deponent toen antwoorde, niet te weeten, wat van OMMEREN met vijff meende off schellingen off guldens, waarop deselve seijde, dat sijn deponents vrouw een ducaat meer, als andere had geboden, dat hij deponent verder seijde dat sulxs te veel was, dat van OMMEREN daerop antwoorde, dat hij het dan voor vier soude doen, en met sijn voet op de gront stampende, verder seijde, te willen versinken, soo hij van een ander niet meer had konnen crijgen.
Dat den deponent toen drie ducaten aen van OMMEREN geboden heeft, welke daer niet mede te vreeden seijnde, den deponent vertrokken is.
Dat des Compts. huijsvrouw daer nae (soo deselve hem heeft gesegt) aen van OMMEREN heeft gebragt vier Zeeuwse Rijxdaelders, en nog belooft een wegh <= een brood>, boter van tien pont, mitsgaders twee goude oorringetjes voor het kint van van OMMEREN; dat den Comparant, niettegenstaande deese giften en beloften, bij de verdeeling der PEEL, geen Peelvelt heeft gekregen, waar na sijn deponents huijsvrouw, soo als deselve hem gesegt heeft, de voors. vier Zeeuwse Rijxdaelders van van OMMEREN heeft te rug geijscht en bekomen.
Den dertigsten deponent verclaert, dat sijn moeder haar vorig Peelveld, in de Lente van't voorlede jaer heeft weerom gekregen.
Den een en dertigsten deponent verclaert Jae, in de voorsomer van't voorlede jaer, een Peelveld gekregen te hebben.
Den twee en dertigsten deponent verclaert dat hij een slegt Peel-velt heeft gekregen, in de voorsomer van voorlede jaer.
6.
Wie die Peel-velden aen de deponenten toen heeft gegeven.
Antwoorden:
Op den sesden articul antwoort den eersten dept. dat den President Schepen alhier NICOLAAS van OMMEREN dat Peel veld aen hem gegeven heeft.
Den tweden deponent antwoort op den 6e articul dat den President van OMMEREN alhier hem dat Peel veld gegeven heeft.
Den derden deponent antwoort op den sesden articul, dat den President Schepen alhier NICOLAAS van OMMEREN hem dat Peelveld gegeven heeft.
Den vierden deponent antwoort op den sesden articul, dat den President van OMMEREN, hem de helft van dat Peel gelt gegeven heeft.
Den vijfden deponent antwoort op den sesden art. dat den President van OMMEREN hem dat Peelveld heeft gegeven.
Den sesden deponent antwoort op den sesden art. dat den President van OMMEREN hem dat Peelvelt heeft gegeven.
Den sevenden deponent verclaert, dat Peelvelt van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den agsten deponent verclaert, dat Peelvelt van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den negenden dept. verclaert, dat Peelvelt van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den tienden dept. verclaert, het selve van den President van OMMEREN alhier bekomen te hebben.
De elfde deponente verclaert, dat Peelveld van den President van OMMEREN alhier gekregen te hebben.
Den twaalfde deponente verclaert, dat Peelveld van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den dertienden deponent verclaert sulxs van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den veertienden deponent verclaert, dat Peelvelt van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den vijftienden deponent verclaert, sulxs van den President van OMMEREN alhier gekregen te hebben.
Den sestienden deponent verclaert, dat Peelveld van voorn.de van OMMEREN gekregen te hebben.
Den zeventienden deponent verclaert, het selve van den President van OMMEREN alhier gekregen te hebben.
De agtiende deponente verclaert sulxs van den President Schepen van OMMEREN alhier gekregen te hebben.
Den negentiende deponent verclaert het selve van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
De twintigste deponente verclaert het selve van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den een en twintigsten deponent verclaert het selve gekregen te hebben van den President van OMMEREN alhier.
Den twee en twintigsten deponent verclaert het selve van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den drie en twintigsten deponent verclaert het selve van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den vier en twintigsten deponent verclaert, het selve van den President van OMMEREN alhier gekregen te hebben.
Den vijf en twintigsten deponent verclaert het selve van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
Den ses en twintigsten deponent verclaert het selve van den President van OMMEREN alhier gekregen te hebben.
Cessat voor soo veel den seven en twintigsten deponent aen gaet.
Den agt en twintigsten deponent verclaert het selve gekregen te hebben van den President van OMMEREN alhier.
Cessat voor soo veel den negen en twintigsten deponent aen gaet.
Den dertigsten deponent verclaert dat den President van OMMEREN alhier, dat Peelveld aen sijn deponents moeder gegeven heeft.
Den een en dertigsten deponent verclaert het selve van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
den twee en dertigsten deponent verclaert het selve van den President van OMMEREN gekregen te hebben.
7.
Off sij deponenten, om ter laest gemelde tijde, die Peelvelden te bekomen, geen schenkingen off vereeringen in gelt off andere dingen hebben moeten doen aan NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van deesen Dorpe van BAKEL ?
Antwoorden:
Den eersten deponent antwoort op den sevenden articul, dat hij agt en twintig stuyvers voor Jura wegens dat Peelveld betaelt heeft, aan GOORT NOYEN, om 't selve aen den President van OMMEREN alhier te geven.
Den tweeden deponent antwoort op den sevenden articul, dat hij agt en twintig stuyvers voor Jura wegens dat Peelvelt heeft betaelt, aen den voorn.de President van OMMEREN, mitsgaders gelijke agt en twintig stuyvers aen denselve voor de portie van JOOST van de VEN.
Den derden deponent antwoort op den sevenden art. dat hij aen den voorn.de van OMMEREN om de vierde part in voors. dubbeld Peelveld te bekomen heeft gegeven negen guldens, en sestien off seventien stuyvers.
den vierden deponent antwoort op den sevenden art. dat hij eenig gelt daer vvoor aen den President van OMMEREN gegeven heeft.
Den vijfden deponent antwoort op den sevenden art. dat hij aen van OMMEREN agt gulden en veertien stuyvers daer voor gegeven heeft.
Den sesden deponent antwoort op den sevenden art. dat hij aen den President van OMMEREN alhier twee ducaten voor het Peelveld gegeven heeft.
Den sevenden deponent verclaert, dat hij voor dat Peelveld, 't geen een van de slegste is, aen den President van OMMEREN heeft gegeven twee en een halven Rijxdaelder en ses stuyvers.
Den agsten deponent verclaert op den sevenden articul aen voorn.de van OMMEREN daer voor gegeven te hebben de somme van ontrent twee ducaten.
Den negenden deponent verclaert op den sevenden art., aen voorn.de van OMMEREN daer voor gegeven te hebben dertien gulden.
Den tienden deponent antwoort op den sevenden art. dat hij daer voor heeft gegeven een ducaat aen de Schoonmoeder van voorn.de President van OMMEREN, mitsgaders een Rijxdaelder en een sesthalf aen hem selfs.
De elfde deponente verclaert op den sevenden art. dat sij daer voor aen gem.te van OMMEREN heeft gegeven off laeten geven ontrent of ruijm negen guldens, mitsgaders een halve varkenskop aen de vrouw van voorn.de van Ommeren.
De twaalfde deponente verclaert, dat sij twee Zeeuwse Rijxdaelders en drie off vier guldens aen voorn.de van OMMEREN daer voor gegeven heeft.
Den dertienden deponent verclaert, dat hij door sijn vrouws Moeye <= tante> aen voorn.de van OMMEREN negen guldens daer voor heeft laeten geven.
Den veertienden deponent verclaert, daer voor aen gemelte van OMMEREN gegeven te hebben vijf gulden en twee stuyvers.
Den vijftienden deponent verclaert, voor dat Peelvelt aen voorn.de van OMMEREN gegeven te hebben vier Zeeuwse Rijxdaelders.
Den sestienden deponent verclaert, dat hij voor dat halve Peel veld aen gen.de van OMMEREN heeft gegeven ses en vijftig stuyvers, dog dat het een slegt Peel veld is.
De agtiende deponente verclaert, daer voor aen gem.te van OMMEREN ontrent off ruijm elf guldens gegeven te hebben.
De negentienden deponent verclaert, aan voorn.de van OMMEREN daar voor in de twintig off dertig stuyvers gegeven te hebben.
De twintigste deponente verclaert, daer voor gegeven te hebben aen voorn.de van OMMEREN drie Zeeuwze Rijxdaelders, en een agten twintig en een Rogg Mik.
Den een en twintigsten deponent verclaert, voor dat Peelvelt gegeven te hebben, aen voorn.de van OMMEREN ses en twinitg stuyvers, en aen desselfs vrouw seven guldens.
Den twee en twintigsten deponent verclaert, daer voor gegeven te hebben agt guldens en twee stuijvers aen voorn.de van OMMEREN.
Den drie en twintigsten deponent verclaert voor sijn Peelveld aen voorn.de van OMMEREN ses en vijftig stuyvers gegeven te hebben.
Den vier en twintigsten deponent verclaert voor sijn Peelveld aen voorn.de van OMMEREN dertien guldens gegeven te hebben.
Den vijf en twintigsten deponent verclaert voor dat Peelveld aen voorn.de van OMMEREN agt en vijftig stuijvers te hebben betaelt.
Den ses twintigsten deponent verclaert, voor dat Peelveld aen voorn.de van OMMEREN te hebben betaelt sestien guldens, en een dag met kar en paart op sijn deponents eijgen kosten, voor denselven gevaeren te hebben.
Den seven en twintigsten deponent Cessat.
Den agt en twintigsten deponent verclaert dat hij bij van OMMEREN voors. is ontboden in't voorleden jaer en dat denselve hem toen een Peelveld heeft gegeven, 't geen seer slegt is, dat hij deponent vraegde, hoe veel hij daer voor moest betaelen, en dat van OMMEREN seijde, dat sij dat wel schikken souden, vermits hij deponent eenig hout had, waer in van OMMEREN wel sin scheen te hebben en 't welk deselve seijde dat hij deponent aen hem moest verkopen, wanneer van OMMEREN daer voor geen gelt soude geven, en hij deponent voor het Peelvelt ook niet soude betaelen, ten sij dat de koop te hoog liep, dat JAN FRANSEN en JAN PETER NOYEN vervolgens bij den deponent sijn gekomen, en hem eenig hout voor van OMMEREN hebben afgekogt voor ses guldens; dat den deponent met van OMMEREN over desen koop nooijt meer gesproken heeft, dan op dato van het passeren deses, wanneer den deponent aen hem heeft gevraegt, betaling van het gekogte hout en waerop van OMMEREN betoonde niet onwillig te sijn tot de betaling, dog daer van voor het verboeken van sijn dep.t Peelveld egter wilde aftrekken ses en vijftig stuyvers, waerop den deponent sonder gelt te ontfangen van van OMMEREN is heen gegaen.
Cessat voor soo veel den negen en twintigsten deponent aengaet.
Den dertigsten deponent verclaert, dat hij voor dat Peelvelt ten behoeve van sijn moeder aen voorn.de van OMMEREN vijftien guldens betaelt heeft.
Den een en dertigsten deponent verclaert, voor dat Peelvelt aen van OMMEREN te hebben gegeven twee ducaten en ontrent vier of vijf stuyvers.
Den twee en dertigsten deponent verclaert, daer voor aen gen.de van OMMEREN te hebben gegeven vijf gulden en sestien stuyvers.
8.
En op wat wijse die onderhandelingen tussen hen deponenten en gemelde President van OMMEREN sig toegedraegen hebben.
Antwoorden:
Den eersten deponent antwoort op den agsten articul dat hij eens aen den President van OMMEREN gevraegt heeft, off hij niet een Peelveld soude crijgen en dat van OMMEREN daer op antwoorde, dat deselve al weg waeren, dog dat er nog wel eenige laegen, die geen geevens waert waeren, dat hij deponent daerop is heengegaen, en van OMMEREN niet meer om een veld heeft aengesproken, dog dat hij egter naderhand, soo als voorsegd is de vierde part in een dobbel Peelveld heeft gekregen..
Den tweeden deponent antwoord, dat des wegens geen onderhandlingen tussen hem deponent en den voorn.de President van OMMEREN sig toegedraegen hebben.
Den derden deponent verclaert op den agsten articul dat hij na den voorn.de van OMMEREN is gegaen, en aen denselve versogt heeft om de helft in een enkel Peelvelt, dat van OMMEREN daerop antwoorde, dat hij deponent te laat quam, want dat de Peelvelden weg waeren, waerop den deponent is heen gegaen, dog ijmand van sijn kennis aen gem.te van OMMEREN gesonden heeft, om een goed woort voor hem deponent bij denselve te doen, dat eenige daegen daernae hij deponent bij van OMMEREN is ontboden geworden, dog niet dan ontrent na vier en twintig uuren bij denselven is gekomen, wanneer van OMMEREN seijde, dat het al weer te laet was, waerop hij deponent is weg gegaan, en een dag of wat daernae wederom bij denselve gekomen is, en om een half Peelveld weder gevraegt heeft, dat van OMMEREN toen seijde, dat er nog kans was, dog twee ducaten voor hetselve eijschte, waerop hij deponent soo veel afgedongen heeft, dat hij den voorn.de van OMMEREN betaelde negen guldens en sestien off seventien stuyvers, soo als voorseijd is.
Den vierden deponent antwoort op den 8ste articul, dat hij tijde toen de Peelvelden in't voorlede jaer wierden uijtgegeven, aen den President van OMMEREN versogt heeft, om sijn oud Peelveld weerom te hebben, en vraegden, hoe veel hij daer voor soude moeten geven, waerop van OMMEREN antwoorde, dat hij deponent moest seggen, hoe veel hij er voor bood, dat den dep.t toen twee ducaten heeft geboden, dog dat van OMMEREN seijde, dat er nog een ducaat moest sijn, soo als den deponent dan ook drie ducaten voor sijn voors. oude Peelveld, aen gemelte van OMMEREN gegeven heeft, dat eenige tijd daernae den deponent bij van OMMEREN wierd ontboden, welke seijde, dat hij deponent niet meer dan de helft van sijn oude Peelveld konde hebben, waer op den deponent een ducaat van sijn vorig gegeven gelt te rugh eijschte dog niet meer dan een Zeeuwse Rijxdaelder van voorn.de van OMMEREN konde, off heeft weder bekomen.
Den vijfden deponent antwoort op den 8sten articul dat hij bij den President van OMMEREN is gegaen, om een Peel-veld te hebben, welke seijde, dat hij eens sien soude; dat hij deponent ontrent drie daegen daer nae, bij gemelte van OMMEREN is ontboden, die tegen hem deponent gesegt heeft, dt hij nu een Peelveld konde crijgen, en dat hij deponent, om dat hij een heel veld alleen van van OMMEREN bequam aen hem daer voor heeft betaelt agt gulden en veertien stuyvers, dat van OMMEREN toen nog wel geerne meer gelt van hem dep.t gehad had, dog dat hij deponent niet meer gegeven heeft.
Den sesden deponent antwoort op den 8sten articul dat hij tijde der begevinge van de Peel-velden nae den President van OMMEREN is gegaen, en aen denselve versogt heeft, om sijn oud Peelveld weerom te mogen hebben, waerop van OMMEREN antwoorde, dat hem voor dat veld reets drie ducaten geboden was, dat den deponent verder vraegden, hoe veel hij deponent daer voor soude moeten geven, en dat van OMMEREN seijde dat hij deponent eens gelt soude bieden, dat den deponent daerop aen voorn.de van OMMEREN twee ducaten heeft geboden, en na eenige onderhandelingen daer over, het Peelveld voor die prijs heeft gekregen; dat van OMMEREN hem deponent toen op een pintje bier getracteert heeft.
Den sevenden deponent verclaert dat hij om een Peelveld te bekomen, naer den President van OMMEREN is gegaen, en aen denselve daer om gevraegt heeft, dat van OMMEREN niet ongenegen, om hem een Peelveld te geven, dog dat hij deponent bemerkte, dat er gelt moest sijn, dat hij toen heeft gegeven, eerst een Rijxdaelder, en toen dat niet genoeg was, nog een Rijxdaelder, mitsgaders een Schelling voor 't verboeken dog dat sulxs nog al niet komen te lukken, hij deponent er een halve Rijxdaelder heeft bijgevoegt, waermede van OMMEREN als toen genoegen genomen heeft.
Den agsten deponent verclaert dat hij ten huijse van voorn.de van OMMEREN ontboden sijnde, deselve aen hem heeft gevraagt, of hij ook niet uijt quam om een Peelveld te hebben, dat den deponent toen seijde van Jae, en aen van OMMEREN eene Rijxdaelder aenbood, dog dat van OMMEREN daer over moeylijk wierd, en seijde, dat den deponent het Peelveld niet minder soude hebben als twee ducaten, waer nae den deponent aen den selven gegeven heeft, ontrent twee ducaten, iets min, of iets meer, 't geen hij deponent niet weet.
Den negenden deponent verclaert dat hij verschijden malen ten huijse van voorn.de van OMMEREN om een Peelveld is geweest dog geduurig weggesonden wier, dat hij aen voorn.de van OMMEREN gevraegt heeft hoe veel hij voor een Peelveld moest hebben, die hem dertien guldens eijschte, dat hij deponent toen vier Zeeuwse Rijxdaelders aen van OMMEREN toetelde, welke daermede geen genoegen wilde neemen voor dat hij deponent daer nog een Zeeuwse Rijxdaelder bij leijde, waermede van OMMEREN te vreden was.
Den tienden deponent verclaert, dat hij na verschijdemalen bij den President van OMMEREN geweest te sijn, om een Peelvelt te bekomen, niet ter regt heeft konnen raeken, dat hij dept. toen aende Schoonmoeder van de voorn.de van OMMEREN een ducaat heeft beloort, soo die hem een Peelvelt konde besorgen, dat hij daarop ook sijn Peelvelt heeft wederom gekregen, en als toen aen van OMMEREN een Rijxdaelder en een sesthalf voor het verboeken betaelt heeft.
De elfde deponente verclaert, dat sij meer als eens ten huijse van voors.de van OMMEREN is geweest om een Peelveld te hebben, dog dat sij telkens werd uijtgestelt dat sij toen door HENDRIK MANDERS aen van OMMEREN vier guldens heeft laeten geven, waerop sij de toesegging van een Peelveld heeft gekregen, dat sij daer nae bij voorn.de van OMMEREN is ontboden, om het Peelveld aen haer naem te crijgen, welke daer voor twee Rijxdaelders eijschte, die sij hem ook gegeven heeft; dat sij bevorens aen de vrouw van van OMMEREN nog een halve varkenskop gegeven heeft.
De twaalfde deponente verclaert, dat sij, van haer nabuuren horende dat de Peel-velden vergeven wierden, na voorn.de van OMMEREN is gegaen, en versogt heeft, om haer oude Peelvelt terug te mogen hebben, met beloften dat sij na haer vermogen het goed, soude maken, dat haere Schoonzoon JAN ROOIJAKKERS naderhand voor haer bij van OMMEREN ook is geweest, en hetselve versoek voor de deponente gedaen heeft, met bijvoeging, dat soo de deponente het niet konde betalen, hij hetselve uijt sijn sak dan soude geven.
Dat de deponente vervolgens nog al eens bij van OMMEREN is geweest, en gelijke beloften en versoek gedaen heeft, dat sij daer nae ten huijse van van OMMEREN is ontboden, en haer oude Peelveld heeft gekregen, waer voor sij aen hem betaelt twee Zeeuwse Rijxdaelders en drie of vier guldens, sijnde al het geld, dat sij in haer sak had. Dat van OMMEREN toen sijde dat sulxs nog niet genoeg was, dat egter de saek is doorgegaen, evenwel onder beloften, dat sij deponente nog iets aen de vrouw van van OMMEREN soude geven, 't geen sij deponente egter niet gedaen heeft.
Den dertienden deponent verclaert, dat sijn vrouws moeije met den gemelte van OMMEREN voor een Peelveld ten behoeve van den deponent heeft geaccordeert voor negen gulden dog niet de boter aen van OMMEREN heeft gegeven, soo als hij van sijn voorn.de vrouws meutje <= tante> verstaen heeft, dat sijn deponents vrouw ook nog dertig hoender-ijeren aen voorn.de van OMMEREN gegeven heeft.
Den veertienden deponent verclaert, dat hij tijde van de begeving der Peel-velden, aen voors. van OMMEREN om een Peelveld heeft gevraegt, welke hun hetselve heeft toegesegt, dat hij deponent daernae bij van OMMEREN is ontboden geworden, om sijn Peelveld te ontfangen, waer voor hij toen aen denselve heeft betaelt vijf gulden en twee stuyvers, soo als voorsegt is.
Den vijftienden deponent verclaert dat hij horende dat de Peelvelden begeven wierden, na den President van OMMEREN is gegaen, en aen denselve ook een Peelveld versogt heeft, dat voorn.de van OMMEREN aen hem deponent heeft te kennen gegeven dat hij wel een Peelveld konde crijgen dog daer voor gelt moest geven, dat den deponent aen van OMMEREN toen geboden heeft vier Zeeuwse Rijxdaelders, welke van OMMEREN seijde, dat nog niet genoeg waeren, dat hij dept. het egter met hem is eens geworden voor twee ducaten en een Rogge Mik, seijnde een broot gebakken van den blom van roggemeel, waerna den deponent vier Zeeuwse Rijxdaelders aen van OMMEREN voornt. gegeven heeft, dog de mik aen hem nog schuldig is, hebbende van OMMEREN het te kort komende dubbeltje niet verder geeijscht.
Den sestienden deponent verclaert dat ten hij tijde van het begeven van de Peelvelden verschijdenmalen bij den President van OMMEREN om een Peelveld is geweest, dog dat hij van den selven niet anders dan het voors. slegte halve Peelveld heeft kunnen bekomen en daer voor ses en vijftig stuijvers gegeven heeft.
Den seventienden deponent verclaert dat hij bij den voorn.de van OMMEREN versogt heeft om een Peelveld te hebben, dat deselve daerop antwoorde, dat het er aen lag, want dat hij braef gelt moest geven, dat den Comparant daerop gevraegt heeft, hoe veel hij dan soude moeten geven, waerop van OMMEREN antwoorde precies drie ducaten; dat den Compt. toen sijde, dat hij soo veel niet had, en dat van OMMEREN weder antwoorde, dat hij het anders niet crijgen konde, waerna door den Compt. de voors. drie ducaten aen voors. van OMMEREN gegeven heeft.
De agtiende deponente verclaert, dat sij eenige rijsen ten huijse van van OMMEREN over een Peelveld is geweest, en eijndelijk met hem geaccordeert is, voor ontrent off ruijm elf guldens, waer voor sij een Peelveld soude hebben, voorts dat van OMMEREN haar had verboden tegen iemand iets daer van te seggen.
Den negentienden deponent verclaert, geen onderhandeling met voorn.de van OMMEREN gehad te hebben.
De twintigste deponente verclaert, dat sij na voorn.de van OMMEREN is gegaen, en de selve om een Peelveld gevraegt heeft waerop deselve antwoorde, dat er voor haer geen Peelveld te crijgen was, dat eijndelijk de deponente aen hem heeft gegeven de voorn.de drie Zeeuwse Rijxdaelders en een agt en twintig, mitsgaders een Mik, dat van OMMEREN toen aen haer heeft gegeven een redelijk goed enkel Peelveld, dog hetselve daer nae, toen sij het vol gestoken had, weder heeft afgenomen, en in die plaets een vierde part van een dobbel slegt veld gegeven heeft.
Den een en twintigsten deponent verclaert, dat hij bij voorn.de van OMMEREN ontboden sijnde, aen desselfs huijsvrouw heeft belooft een halve goude Rijder, soo hij dept. een Peelveld konde crijgen; dat hij Compt. daerna weder bij gemelte van OMMEREN is ontboden, en als toen dat Peelveld gekregen heeft; dat hij Comparant ook den gemelte halve Rijder aen de vrouw van van OMMEREN voornoemt, mitsgaders ses en vijftig stuyvers aen van OMMEREN selfs gegeven heeft.
Den twee en twintigsten deponent verclaert, dat hij van OMMEREN voornt. heeft aengesproken, om de helft van sijn oud Peelveld weerom te hebben; dat van OMMEREN daer toe niet heel greetig scheen te sijn, dat hij Comparant toen is heen gegaen, en naderhand JAN FRANSEN aen heeft gesproken, welke seijde, dat hij deponent ook al iets soude moeten lijden sprekende om een ducaat aen van OMMEREN te geven. Dat JAN FRANSEN toen aengenomen heeft, van OMMEREN daer over te spreken, en dat hij dept. naderhand bij van OMMEREN is ontboden, en aen denselve voor de helft van sijn vorig Peelvelt heeft gegeven de voors. agt guldens en twee stuyvers.
Den drie en twintigsten deponent verclaert, dat hij door den Vorster bij van OMMEREN voornt. is ontboden, welke hem toen een Peel veld heeft gegeven, en daer voor geeijscht heeft ses en vijftig stuyvers, mitsgaders nog twee stuyvers voor den Vorster voor Citeren van den deponent, dat hij deponent daerop antwoorde, gehoort te hebben, dat de Resolutie van Haar Hoog Mogende maar een schelling steld voor't verboeken, waer op van OMMEREN antwoorde, dat hij deponent het veld niet soude krijgen, soo hij de ses en vijftig stuyvers niet betaelden, 'tgeen deselve dan ook gedaan heeft.
Den vier en twintigsten deponent verclaert, dat hij ten huijse van van OMMEREN sittende, aldaer bij hem is gekomen ADRIAAN van de KERKHOFF, welke hem deponent vraegt, off hij sijn vorig Peelveld niet graag weerom soude hebben, dat hij deponent daerop heeft Jae geantwoort, en dat ADRIAAN van de KERKHOFF voorts seijde dat de deponent dan twee ducaten aen voorn.de van OMMEREN moest geven dat den deponent daarin heeft geconsenteert, en toen heen gegaen is, dog daer nae ontboden wierd, om bij van OMMEREN te komen, welke hem boven de twee ducaten voor dat Peelveld toen nog een Rijxdaelder heeft doen geven.
Den vijf en twintigsten deponent verclaert daer over geen onderhandeling met van OMMEREN gehouden te hebben, dog dat hij van sijn broeder heeft verstaen welke met hem in één huis woont, dat deselve eens twee Rijxdaelders aen van OMMEREN voor een ander Peelveld heeft geboden.
Den ses en twintigsten deponent verclaert dat hij hoorde, dat de Peelvelden bij van OMMEREN te crijgen waeren eens om denselven om een Peelvelt versogt heeft dat van OMMEREN seijde, dat sijn deponents moeder een half Peelveld soude hebben, waerop den deponent vraagde, of het niet konde gevonden worden dat hij in de plaats een heel Peelveld creeg, dat van OMMEREN antwoorde sulxs niet te weeten en verder vraegde, wat hij deponent dan daer voor soude willen geven, waerop den deponent aen denselve twee ducaten heeft geboden, dan 't welke door van OMMEREN wierd gewijgert, dat den deponent toen nog vijf gulden meer bood, waarop van OMMEREN seijde, dat hij deponent sestien guldens moest geven, en een dag met paart en kar voor hem moest varen 't geen den deponent dan ook gedaen en ook volbragt heeft.
Cessat voor soo veel den seven en twintigsten deponent aengaet.
Cessat voor soo veel den agten twintigsten deponent aengaet.
Cessat voor soo veel den negen en twintigsten deponent aengaet.
Den dertigsten deponent verclaert, dat sijn broeder, soo als deselven aen hem gesegt heeft, aen gemelte van OMMEREN om een Peelveld voor sijn deponents moeder heeft gevraegt, en met denselve over een gekomen, voor drie ducaten, dat hij deponent daer nae aen van OMMEREN vijftien guldens voor dat veld betaelt heeft, waermede den selve genoegen nam.
Den een en dertigsten deponent verclaert, dat hij tijde der begeving van de Peel-velen aen van OMMEREN versogt heeft, dat deselve soude maeken dat hij deponent het Peelveld van sijn ouders weerom creeg, en dat hij deponent hun daer voor belooft heeft twee ducaten, waerop van OMMEREN seijde sijn best te sullen doen, dat den deponent daer nae bij van OMMEREN is ontboden wanneer deselve aen hem gesegt en vertoont heeft dat de dept. toen aen van OMMEREN heeft betaeld de voors. twee ducaten mitsgaders voorde onkosten ontrent vier off vijf guldens.
Den twee en dertigsten deponent verclaert, dat hij wanneer de meeste Peelvelden begeven waeren, na den President van OMMMEREN alhier is gegaen, en denselven gevraagt heeft off hij deponent ook niet een Peelveld soude hebben welke daerop antwoorde, dat de Peelvelden op twee na, al weg waeren, dat van OMMEREN die twee velden aen den deponent noemde waer in dier deponent geen sin had, soo om dat deselve slegt waeren, als om datse behoort hadden, het een aen sijn buurman, en het ander aen een van sijn vrienden, welke hij dus niet geerne ongenoegen welke geven, dat van OMMEREN tegen den deponent seijde, dat indien hij er geen soude crijgen, want dat er geen meer waeren, schoon den deponent wel meent te weeten, dat er toen nog verschijde andere onbegevene velden waeren, dat eijndelijk den deponent aen van OMMEREN gesegt heeft dat hij dan een van die Peel-velden soude neemen, dat den deponent daer nae bij van OMMEREN is ontboden tot de overboeking van het Peelveld wanneer de dept. hem daer voor betaelde ses en vijftig stuyvers, dat van OMMEREN toen seijde dat dat nog niet genoeg was, en dat hij deponent nog wat gelt moest tellen, soo als den deponent dan ook tot vijf gulden en sestien stuyvers toe, tesamen getelt heeft, Waermede van OMMEREN genoegen nam.
Aldus de deponenten ijder afsonderlijk, gehoort en ondervraagt, en hebben deselve op de voorenstaande articulen geantwoort en verclaert, soo als bij ieder articul geschreven staet, waerbij sij alle naer duijdelijke praelecture hebben gepersisteert, met Solemneele Eede bevestigt, en eijgenhandig ondertekent, binnen BAKEL, den drie en twintigsten en vier en twintigsten, en vijf en twintigsten Februarij 1700 een en seventigh ten overstaan van J. van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen Commissarissen die de minute prothocolleren deses, benevens de Comparanten, en mij Secretaris van't Hoog Officie, behoorlijk hebben ondertekent
Quod attestor
CORN: BRUIJSTENS.
Op Huijden den 11e November 1771 zijn voor Commissarissen ter Presentie van den Procureur Generael gecompareert de vierde, negende, elfde, twaalfde, zeventiende, twintigste en negen en twintigsten deponent, met namen PETER van BUSSEL, GOORT HENDRIKS, ANNEKE JAN PETER JACOBS Wed. PETER JAN TIJSSEN, ELISABETH GOORT LANE Wed. HENDRIK JAN TIJSSEN, PETER JAN PETERS, ELISABETH JAN JANSE Wed. DIRK FRANCIS MICHIELS en HENDRIK RAAYMAKERS dewelke na dat hen de vorenstaande Interrogatorien en Responsiven, iterativelijk en distinctelijk waren voorgelezen, en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hun was afgelegt bij den inhoude den selver hebben geper-sisteert met verdere bijvoeginge relatief tot de vijf eerstgeneomde Comparanten dat zij boven en behalven het gene zij hier bevorens hebben verklaart, voor hunne respective Peelvelden betaald te hebben bevorens ook nog hadden voldaan de zes gulden agtien stuyvers a zeven gulden voor de onkosten, de sesde dat zij alles in eene som heeft betaald, en de zevende of laatste dat hij mede schoon geen Peelveld hebbende gekregen egter heeft voldaan de voorschreve onkosten tot zeven gulden.
En hebben deze benevens ons Commissarissen ondertekent,
Actum S'HAGE dato Ut Supra.
Dit is het merk X van PETER van BUSSELE, verclaerde niet anders te konnen schrijven.
GOORT HENDRIKS
Dit is X het merk van ANNEKE Weduwe TIJSSEN, verclaerde niet anders te konnen schrijven.
Dit is het X merk van ELISABETH GOORT LANE, verclaert niet anders te konnen schrijven.
Dit is het merk X van PETER JAN PETERS, verklaerde niet anders te konnen schrijven.
Dit is het merk van X de Weduwe MICHIELSE verklaert niet anders te konnen schrijven.
HENDRICK RAYMAKERS.
G.J. v. PERIJN, 1771
F.W. CHION
Mij present
SPAAN
B.H.I.C. Raad van Brabant, Toegangsnummer 19. inv.nr. 447.263B
Akten en verdere stukken betreffende de verdeling der Peelvelden, 1768 - 1770 (Copien 1771).
d.d. 25-02-1771.
Attestatie van FRANS WILLEM MARTENS. No. 2.
dato 25e Febr. 1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen van BAKEL, Quartier van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, FRANCIS WILLEM MARTENS, tans Regerend Schepen te BAKEL out ontrent vijf en dertig jaren, dewelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND, heeft getuijgt en verclaart waar en waaragtig te sijn, dat sijn Schoonvader WILLEM MARTENS in November 1700 Seventig overleden sijnde daar door het Peelveld. 't geen denselven wel dertig jaren in eijgendom beseten hadde, is opengevalle, dat toen disputen over den PEEL geresen sijn, en hij Compt. hoe seer wel een Peelveld nodig had, als doen niet schierlijk <= plotseling; gauw; onverwacht> is geweest, om nae een Peelveld voor hun te vragen, sijnde hij Compt. toen ter tijd alhier nog niet in de Regeering.
Dat die disputen over den PEEL geeijndigt sijnde, hij Comparant als doen hoorde, dat er aan geen Peel-velden te komen was, ten sij die rijkelijk moesten gekogt en betaelt worden.
Dat sijn Compts. moeder hem egter seer sterk heeft aangeset, om een Peel-veld tot sijn gebruik te krijgen, dog dat hij Comparant niet seer genegen was, om daar om te vragen, terwijl hij hoordee, dat den President SchepenNICOLAAS van OMMEREN voor de Peel-velden rijkelijk moest worden betaelt, en sig beswaert vond ofschoon hij Compt. het wel konde betaelen, om daar door luijden van Clijn vermogen als 't waere te nood saken hem in sulke hoge betalinge te volgen.
Dat hij Compt. op instantie van sijn moeder egter eens op een tijd en wel toen hij Compt. hoorde, dat de Peel-velden voor het grootste gedeelte, en vooral de beste voor den President van OMMEREN reets begeven waeren, is gegaan bij voors. President van OMMEREN, en deselve gevraegt heeft, off hij Compt. het Peelveld, dat sijn Vader bij desselfs leeven beseten had, nu aen sijn Comparants naem konde krijgen;
Dat voors. van OMMEREN daerop seijde: Neen, want dat is al lang verseijd, en dat hij Compt. toen tegen van OMMEREN gesegt heeft, als ik dat eijgen Peelveld niet kan krijgen, begeer ik geen ander, en dat hij Comparant daerop is heen gegaan.
Dat van OMMEREN eenige dagen daerna den Comparant heeft ontboden, en tegen hem gesegt heeft, het souw nog wel gevonden kunnen worden, dat ik den geene, die ik het veld heb toegesegt, dat weer afnam, en geven hem een ander, en dan soude ik uw eijgen veld kunnen weerom geven, maar dat sal veel geld kosten. Dat hij Comparant daarop aen van OMMEREN gevraegt heeft, hoe dat soo quam, dat de Peelvelden soo veel kosten, dat hij Compt. geerne wildebetaelen, 't geen daer van ouds toegestaen had, maar boven dien geene Schenkingen off iets anders wilde geven; en voorts wat dan dat Peelveld, 'tgeen hij Comparant geeren weerom had, souw moeten kosten.
Waarop van OMMEREN aen hem antwoorde, Precies agtien dehalve guldens, want de Peelvelden sijn duur.
Dat hij Compt. egter om een Peelveld verleegen sijnde, de voors. seventien gulden en tien stuijvers daer voor aen van OMMEREN heeft betaelt; dat van OMMEREN hem Compt. de helft van dat Peelveld naderhand weer afgenomen, en aen JAN JANSZE MARTENS gegeven heeft, waer voor hij Comparant van denselve JAN JANSZE MARTENS met voorkennis van voors. van OMMEREN, Een Ducaat heeft te rug gehad.
Voorts verclaert den Comparant dan van OMMEREN hem op sijn gemoed bevolen had, van de onderhandelingen tusschen hem en voors. van OMMEREN, nopens voors. Peelvelt, aen niemand iets te seggen.
Eijndigende de Comparnat hier mede sijne gegeve verclaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert eijgenhandigh ondertekent, en met Solemneele Eede bevestigt binnen BAKEL den vijf en twintigsten Februarij 1700 Een en Seventig ten overstaen van J. van GRINSVEN, en JAN FRANSSEN, Schepenen Commissarissen, die de minute prothocollaire deses benevens den Comparant, en mij Secretaris van't Hoog Officie behoorlijk hebben onderteekent.
Quos attestor
CORN. BRUIJSTENS
Raad van Brabant 447.263 B.
d.d. 25-02-1771.
Pro Fiscaal.
Compareerde voor Schepenen van BAKEL Quartier van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, JAN HENDRIKS, oud seventig jaeren, woonagtig alhier, dewelke ter instantie van 't Officie Fiscaal van BRABAND heeft getuygt en verclaert waer en waeragtig te sijn.
Dat NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van BAKEL, voor eenige jaeren, aanneemer en Collecteur van Dorps en S'Land Lasten alhier, is geweest, als ook desselfs broeder JOHANNES van OMMEREN, dan voor welke laatste, den President NICOLAAS van OMMEREN doorgaans gemelte Lasten Collecteerde.
Dat ontrent seven of agt of negen jaeren geleden den Compt. aen voor. President van OMMEREN, in gemelde qualiteijt, sijne Lasten verschuldigt sijnde, door den selven is aengesproken, tot betaling van sijn verschuldigde Lasten, dat de Comparant toen niet wel gereed geld konnende geven, aen denselven van OMMEREN te koop heeft gepresenteert, een Ruitje van drie en dertig stuyvers, 't geen hij Compt. in eijgendom besat.
Dat van OMMEREN sulxs heeft geaccepteert, en hij Compt. dus het voorn. Ruitje aen denselve verkogt, en met de daer van provenieerende <= opbrengsten> penningen voor sijne S'Lands en Dorps Lasten in dier voegen met gemlt. van OMMEREN heeft afgereekent, dat deselve aen hem Compt. nog schuldig bleeff de somme van agt gulden en eenige stuyvers. Dat van OMMEREN toen aen hem Compt. een volle quitantie heeft gegeven, waar bij bekende van alle sijn Lasten soo aen de Collecten-boeken van hem van OMMEREN als die aen sijn broeder JOHANNIS van OMMEREN verschuldigt, voldaan te sijn, niet alleen, maar dat hij aen den Compt. nog schuldig bleeff agt guldens en eenige stuyvers. Dat den Compt. eenige weeken daer nae bij voorn.de. President van OMMEREN is gekomen om van den selve de voldoeninge van voors. agt guldens en eenige stuyvers te vorderen, welke van OMMEREN hem dan ook betaelde dog te gelijk de gemelte quitantie, welke van OMMEREN hem even te voren had afgeeyscht, aen stukken scheurden.
Dat den Compt. daer niets tegen seijde, en vertrouwde, dat hij met een eerlijk man te doen hebbende, niet weder van om voldoeninge van sijne reets betaelde Lasten soude worden aengesproken, dog dat het nu onlangs, en wel in 't begin van deese winter off intlaetst van den gepasseerde herfst, gebeurt is, dat den Vorster uijt naem van den President van OMMEREN hem Compt. quam aanmanen tot voldoening van een post van seven guldens en eene stuyver, welcke de Compt. nog soude schuldig sijn gebleven, op de Collect-boeken van JOHANNES van OMMEREN, die deselve voor eenige jaeren had gecollecteert, namentlijk voor den tijd, dat dus President van OMMEREN met hem Compt. de hier voorgen.te. afrekening gehouden, en sijn Ruitje gekogt had.
Dat de Compt. op de voors. aenmaning des Vorsters na den President van OMMEREN is gegaan, en aen denselve gesegt heeft, dat hij die post van seven gulden en eene stuyver reets voor lange met hem had geliquideert, tijde der verkoop van sijn Compt. voors.de Ruitje; dat van OMMEREN daerop antwoorde, dat sulxs niet waer was, en dat hij Compt. om denselve te overtuijgen, hem herinnerde het aen stuk scheuren van de voorn. quitantie, 'twelk van OMMEREN wel adroneerd, dog seijde, dat hij Compt. die som evenwel schuldig was, waer op dan de Compt. tot voorkoming van verdere moeyelijkheyd en costen, en om dat hij door't verscheuren der Quitantie tog de blijk der gedaane betaling was quijtgeraekt, de geeijschte seven guldens en eene stuyver, door sijn Zoon vervolgens aen JOHAN van OMMEREN heeft laeten betaelen schoon hij Compt. wel weet. dat hij deselve niet schuldig, maer dat die voldaan was, bij de afreekening van sijn verkogte Rintje < = een vaars; rund >.
Eijndigende de Compt. hier mede sijne gegeve verclaeringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert, eijgenhandigh onderteekent en met Solemneele Eede bevestigt binnen BAKEL den vijf en twintigsten Februarij 1700 Een en Seventig, ten overstaan van J. van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen Commissarissen die de minute prothocollair deses benevens de Comparant, en mij Secretaris vanthoog Officie behoorlijk hebben onderteekent.
Quod attestor,
CORN. BRUIJSTENS.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B.
d.d. 26-02-1771. Bijschrift 12-11-1771. No. 11 O.1.
Pro Fisco.
Compareerde voor Scheepenen van BAKEL Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH, JAN WILLEM MARTENS, oud twee en vijftig jaaren, en JAN van de CRUIJS, desselfs swager oud ontrent vijftig jaaren, beijde woonagtig te BAKEL, dewelke ter instantie van het Officie Fiscaal voor BRABAND, hebben getuijgt en verclaart, waar en waeragtig te sijn.
Dat nu ontrent vijf jaeren geleden, den Eerste Comparant aan den President van OMMEREN alhier. in qualiteijt als aannemer en Collecteur van S'Lands en Dorps Lasten, en de goederen van de kerk, schuldig was, eene somme van twee en sestig guldens wegens agterstallige lasten en een Rent, dat den eerste Comparant daar over met voorn. van OMMEREN is gaan spreeken, en met denselven over een gekomen, dat van OMMEREN aan hem eerste Compt. soude opschieten eene somme van Tagtig guldens waer voor den Compt. ten behoeve van voorn. van OMMEREN soude verbinden alle sijne vaste goederen, en daer van te betaelen voor Interest jaerlijks een Rijxdaelder, mitsgaders eens voor het maeken der Obligatie ten hoogsten drie gulden en tien stuyvers.
Dat kort daer nae den Compt. ter Secretarije alhier een acte heeft gepasseert welke hij die niet leesen of schrijven kan, vermeende te sijn de voorn. Obligatie, dat van OMMEREN toen het gelt tgeen den Comparant schuldig was, op de boeken heeft uijtgedaen, bedragende hetselve twee en sestig guldens, soo als voorsijd is, dat voorn. van OMMEREN hem eerste Compt. toen nog gaff, twee guldens, en ofschoon er toen nog sestien guldens moest overig sijn, hem eerste Comparant deselve niet betaalde, maer seijde, dat sulxs voor de Jura en het schrijven van de voors. Obligatie was.
Dat den eerste Comparant bij sig selven toe gerust en in vertrouwen was, dat de voors. acte niet anders in sig behelsde, dan een Obligatie off Schultbekentenis van tagtig guldens onder verband van sijn's eerste Compts. vaste goederen, dog daer nae door den Schepen JAN FRANCE wierd onderrigt dat deselve acte vrij wat meer in sig behelsde.
Dat den tweede Compt. sulxs ook van gemelte JAN FRANCE horende, daer over nader met sijn swager den eerste Comparant sprak, waarop sij beijde Comparanten op den 4e Maart 1769 na voornoemde van OMMEREN sijn toegegaen, en hem de voors, tagtigh guldens hebben gerestitueert, wanneer sij bij de Cassatie <= afschaffing> van die acte bevonden, dat deselve als een Transport was, en inhield dat indien den eerste Comparant de voors. tagtig guldens niet voor, off op den 4e Maart 1769 restitueerde alle sijne vaste goederen, in eijgendom soude komen, aen en ten behoeve van den President van OMMEREN.
Dat de Comparanten voor de gemelte Cassatie aen geseijde van OMMEREN, op pretext <= voorwendsel> mede dat den eerste Comparant bij 't passeeren der acte de Jura onbetaald gelaeten had, hebben moeten beraelen sesthien guldens.
Voorts verclaert den tweede Comparant. dat hij gesien heeft, op de Collectboeken toen ter tijd, dat de vaste goederen van sijn swager den eerste Comparant, reets stonden ten naeme van den voorn. President van OMMEREN, en dat sijn swager daer op als gebruijker stont aengeteekent.
Nog verclaeren de bijde Comparanten, dat sij de goederen van den eerste Comparant waerdig agten te sijn, ten minsten vijfhondert guldens.
Eijndigende de Comparanten hier mede haere gegeve verclaringe, en hebben naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert, eijgenhandig ondertekent, en met Solemneele Eede bevestigt binnen BAKEL den ses en twintigsten February 1700 Een en Seventigh ten overstaan van J. van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS Schepenen Commissarissen, die de minute prothocollaire deses benevens de Comptn. en mij Secretaris vanthoog Officie behoorlijk hebben onderteekent.
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS.
Op huijden den 12e November 1771 zijn voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert JAN WILLEM MARTENS en JAN van de CRUYS dewelke na dat aan hun de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgeleezen, en den behoorlijke Eed aan handen van ons Commissarissen door hun was afgelegt ieder voor zo veel hun gedeponeerde aengaat bij den inhoude derselver hebben gepersisteert, met bijvoegingen dat ten tijde doen zij Comparanten bij den voorn. van OMMEREN zijn gekomen om de aflossinge te doen de voorn. van OMMEREN wegens intressen en kosten heeft opgegeven een Somme van drie en twintig guldens of twee en twintig gulden tien stuyvers. Dat den eerste Comparant JAN WILLEM MARTENS nog wegens arrebeijdsloonen te pretenderen hebbende van gen. van OMMEREN vijff gulden tien stuyveers. den tweede Comparant JAN van der CRUYS voor zijn voorn. seager in geld nog heeft betaald aan gen. van OMMEREN sestien gulden tien stuyvers of wel zeventien gulden. Verklarende zij Comparanten in zo verre derselver verklaring te amplieeren <= uit te breiden> en te altereeren <= veranderen> en hebben deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum S'HAGE dato ut supra.
Dit is het merk van X JAN WILLEM MARTENS verklarende niet anders te konnen schrijven.
JAN van de KRUYS
G.J. v. PERSIJN 1771
F.W. CHION
Mij present P. v. SPAAN
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263B
d.d. 26-02-1771. Bijschrift 12-11-1771. No. 14 P.1.
Attestatie van JOOST WEIJERS.
Pro Fisco.
compareerde voor Schepenen van BAKEL, quartier van PEELLAND, Meijerije van S-BOSCH, JOOST WEIJERS, oud ontrent de dertig jaeren, gebore en woonagtig te BAKEL, dewelke ter instantie, van het Officie Fiscaal van BRABAND heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn,
Dat ontrent drie jaeren geleden, de Compt. van de voogt der minderjarige kinderen van WILLEM HENDRIK ZEELEN heeft gehuurt drie plekskens Land, te samen groot ontrent Een Lopense ofte vijftig Roeden, voor Eene gulden s'jaars, dat de Compt. het voors. Land ontrent twee jaer in gebruijk gehad hebbende, van den Vorster van BAKEL een gezegelt papier heeft bekomen, nae sijn meening inhoudende, dat de voors. stukjes Land wegens agterstallige Lasten stonden verkogt te worden, schoon de Compt. wegens deselve niet meer schuldig was, dan dertien stuijvers en drie duijten.
Dat den Compt. daer op nae den Borgemeester is gegaan, om sijne Lasten te voldoen, welke hem Compt. antwoorde, die Lasten niet te konnen ontfangen, vermits hij het had overgegeven aen de Heeren,
Dat voorn.de Borgemeester voorts aen hem een dag betekende, op welke sij te samen souden gaen bij den President van OMMEREN, om daer over te spreeken,
Dat ten dien dage den comparant bij gemelte van OMMEREN gekomen sijnde, met den selve over die saek gesproken heeft.
Dat van OMMEREN toen seijde, dat er ontrent twee Ducaten aen onkosten reets op gelopen waeren, en dat hij Compt. die beneffens alle de agterstallige Lasten moeste betaelen, off dat hij het Land soude verkopen, waerop de Compt. welke ter nauwernood, en met veel moeijten, voor sijn huijshouden sijn brood kan winnen, antwoorde, daer toe onmagtig te sijn, waarna den Compt. is heene gegaan.
Dat vervolgens het voors. Land publicq bij Executie is verkogt, en niet meerder heeft mogen gelden dan vijf stuijvers, waer van koper was de voorn. President van OMMEREN.
Dat eenige tijd daar nae de Compt. bij voorn. President van OMMEREN is ontboden geworden, welke tegen hem Compt. seijde, dat hij Comparant nu de onkosten van het verkopen van voors. Land moest betaelen, off dat hij er sijn Compt. goederen voor soude aenspreeken, welke onkosten van OMMEREN, nae sijn Compt. beste onthoud, begrote op ontrent vijf en veertig guldens.
Dat de Compt. daerop antwoorde, onmagtie te sijn tot die betaling, waerop van OMMEREN seijde dat des Compts. broeder ADRIAAN WEIJERS onlangs de helft van een weyveltje, gelegen ontrent DE BAKELSE BRUGH, voor inde twintig guldens had verkogt aan JOOST JANSZE NOIJEN, in welk weijveltje de Compt. de andere helft besat,
Dat hij Compt. dat stukje Land moest naesten, en aan hem van OMMEREN transporteren wanneer sulxs soude strekken tot betaling en voldoening van de voors. Costen, gevallen op de verkoping bij Excecutie van het Land van de Kinderen van WILLEM HENDRIK ZEELEN; dat de Comparant daerop antwoorde, dat hij geen gelt off magt had, om dat weijveltje te naesten, wanneer van OMMEREN seijde, dat hij aen den Comparant daertoe dan de magt soude geven.
Dat daerop voorn.de van OMMEREN immediaat <= onmiddelijk> den Vorster heeft geroepen, en aen deselve ordre gegeven, om naer JOOST JANSZE NOIJEN te gaan, en te seggen, dat hij Compt. het voorn. weijveltje liet vernaderen, en konde komen om de penningen te ontfangen.
Dat den Vorster daerop terstont is heen gegaen, en weder komende, voor bescheijd bragt, dat toen van OMMEREN is aen 't schrijven gegaen, en daer mede gedaen hebbende, den Compt. dat papier liet tekenen, en soo hij meende, sonder hem het selve voor te leesen, ofte seggen, wat daer in stont, ofschoon de Compt. wel dagt, schoon hij niet leesen of schrijven kan, dat het selve een insinuatie was,
Dat van OMMEREN toen aan den Compt. een dag heeft beteekent wanneer hij moest wederkomen, ende naesting geschieden soude, op welke dag den Compt. sig dan ook heeft laeten vinden, ten huijse en in de keuken van den President van OMMEREN,
Dat in een kamer aldaer ten huijse waeren de Schepenen JAN PETER NOIJEN, en ADRIAAN van de KERKHOFF, mitsgaders voorn. President van OMMEREN, den Secretaris van BAKEL, en den Advocaat ....... van HELMOND; dat hij Compt. is binnen geroepen, wanneer voorn.de van OMMEREN beesig was, om het geld op de tafel te tellen, welke vervolgens aen hem Compt. gelasten, om voorn. JOOST JANSZE NOIJEN binnen te roepen, om sijn gelt te haalen.
Dat JOOST JANSZE NOIJEN daerop vraegden of hij die vernadering soo moeste aenneemen, en off den Compt. JOOST WEIJERS deselve voor sijn eijge deede, en sulxs met Eede kon bevestigen, waer op de President van OMMEREN vraegde, off JOOST JANSZE NOIJEN daer dien Eed soude betaelen,
Dat JOOST JANSZE NOIJEN niet gereed was, om dien Eed te betaelen, en seijde, sulxs niet te sullen doen, soo hij daar toe niet verpligt was, dat nae eenige woorden wisselinge tussen den President van OMMEREN en voorn.de JOOST JANSZE NOIJEN, JOOST JANSZE NOIJEN uijt de kamer is gegaen, en een wijl daer nae ook hij Comparant, dat JOOST JANSZE NOIJEN egter is wederom gekomen en in de voors. kamer is gegaen.
Voorts verclaert den Comparant, dat hij vermeend, dat ingeval van OMMEREN hun had aangeset tot het doen van den Eed, welke JOOST JANSZE NOIJEN, over de voors. vernaesting requireerde <= verzocht of eischte>, hij dien Eed daedwerkelijk soude hebben gedaan, uijt onnooselheijd, en uijt de grote schrik, en benauwtheijd, waarin hij door de Eisschen van voors. van OMMEREN was gebragt, sijnde toen in vertrouwen, dat deselve hem niet valschelijk soude laeten Sweeren.
Alnog verclaert den deponent, dat hij geen gelt tot die vernadering gehad heeft, direct of indirect, en dat dus die vernadering geschiede, niet voor sijn Comptt. gelt, maar voor het gelt, dat de President van OMMEREN selfs, soo als voorseijd is, op de tafel had neergeset.
Dat hij Comparant eenige dagen nae die vernadering is gegaan bij gemelde van OMMEREN, wanneer hij Comptt. het voors. vernaderde weijveltje en de andere helft van het selve, welke hem Compt. in eijgendom toebehoorde, volgens de gemaakte afspraak met van OMMEREN, heeft verruijlt, tegen het hier voorgemelde bij Excecutie verkogte Land het geen vijff stuyvers had gekost.
De voorn. van OMMEREN als toen van den Comparant nog pretendeerde in presentie van JAN JACOB FRIENS, en soo hij meende ook van den Schepen ADRIAAN van de KERKHOFF, de somme van dertien guldens, volgens accoord, dat sij daer toen van maekten, dog dat van OMMEREN hem Compt. een jaer uijtstel van betaling gaff.
Dat ruijm een jaer daer nae, en wel nu onlangs ten tijde van de Generale Jagt, van OMMEREN hem om voldoening van die dertien guldens heeft aangesproken, en gedreijgt, dat indien hij Compt. deselve niet betaelde, hij daer van meerderschade soude hebben, als de geheele som bedroeg.
Dat de Comparant toen hij sijne nabuurens eenig gelt is gaen leenen, tot dat hij ses guldens bij een had, welke hij aen van OMMEREN heeft gegeven, en van denselve voor de betaling der nog resterende seven guldens uijtstel had geobtineert tot Paeschen aen staende.
Eijndelijk verclaert den Comparant dat hij, die een persoon van seer gering vermogen is, door dit geval met voors. van OMMEREN, sodanig is van agteren geraekt, en geruineert, dat hij nauwelijks voor sijn vrouw en kinderen de kost weet te winnen, en nog vreest, tot den Bedelsak te sullen moeten komen, alsoo hij sijn beste Land daer door is quijtgeraekt.
Nog verclaert den Comparant, dat het voors. vernaderde weijveltje van sijn broeder, met de andere helft, die hij Compt. daer in beseeten heeft, naer sijn meening wel ontrent off ruijm hondert guldens waerdig is.
Eijndigende de Comparant hier mede sijne gegeve verklaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert, eijgenhandig ondertekent, en met Solemneele Eede bevestigt binnen BAKEL den ses en twintigsten February 1700 een en seventigh, ten overstaen van J. van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen Commissarissen die de minute prothocollair deses, benevens den Comparant, en mij Secretaris vant Hoog Officie, behoorlijk hebben ondertekent.
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263B
d.d. 26-02-1771. No. 8. J4Cs.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, HERMANNUS JANSZEN, oud ontrent twee en veertig jaeren, woonagtig te BAKEL, den welke ter requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat sijn Comparants Vader, die tans een man van omtrent negentig jaeren, en seer siek is, een plek land in eijgendom heeft, twelk in het Dorp van BAKEL, ter plaetse genaemt HET ZANT, is gelegen, aen de voorseijde langs de gemeene weg, en genaemt DE CAMP.
Dat aen het voorhooft van voors. Land tegen de gemeene weg, was, een klijn plekje 't geen een waterpoel, en onbruijkbaer was, sijnde hetselve ontrent in sijn geheel ten hoogsten genomen vier Roeden.
Dat hij Compt. met sijn voors. oude Vader en sijn eenigste broeder (welke niet regt bij sinnen is) wel eens heeft gesproken, en tesamen geoordeelt, dat wanneer sij wisten, dat niemand benadeelt wierd, sij die poel wel wilden dempen, en aen haer voors. Land trekken, om dan nog tot eenig nut te konnen sijn, en dat ook den gemeenen weg langs dien poel lopende als dan beter en bequamer soude weesen, om ook bij dag en nagt daer Rijtuijgen en voetgangers te worden gebruijkt.
Dat sijn Compt. voors. onnozele broeder, dat overleg hebbende aangehoort, eenige tijd daer nae, en nu ontrent seven jaeren geleden, sonder van de Compt. of sijnen voors. Vader daer toe eenige ordres te hebben op sijn manier aen 't dempen van voors. poel is gegaen, 't geen hij Compt. gesien hebbende, sonder quaet te vermoeden, met hem mede aen 't werk gegaen is, en die poel ook gedempt heeft voorts hetselve bruijkbaer gemaekt, en met Claver en Haver besaeijt heeft.
Dat na dat sij hetselve alsoo twee jaeren gebruijkt hadden sijn vader op seekeren dagh door den Vorster van BAKEL geciteert is, om terstont bij den President van OMMEREN alhier te komen dat sijn Compts, Vader nae van OMMEREN is gegaen, en dat hij Compt. met sijn oude Vader afgesproken was, om hem na verloop van ontrent een uur, te komen afhaelen, dog dat sijn Vader hem mis gegaen en eerder te huijs gekomen is als den Compt. waernae deselve hem Compt. bij sijn aenkomst weder tegen quam en op het aen naderen sijne handen om hoog in een vringende, seijde, Og! Lieve Zoon nu sijn wij voo al ons leeven bedorven en seer bitterlijk begon te krijten; dat hij Compt. toe aen sijn Vader vraegden, Wat is er dan tot te doen, waerop den oude man seijde, daer sijn wij nu in twee hondert guldens boeten gevallen, om dat pleksken Land, en ik ben al bij den President geweest, die mij belooft heeft, om te sullen helpen, gij moet daer nu heen gaen, dat heb ik den President belooft, want ik weet niet, wat ik seg.
Dat de Comparant terstond na den President van OMMEREN is gegaen, welke hem alleen riep, aensprak, en dreijgde met de boeten van twee hondert guldens over 't dempen van voors. poel, en hem sterk aenrade sulxs afte maeken.
Dat daer ten huijse sig ook bevond PETER van HIRTUM, doenmaels pagter van den Houtschat, welke den Compt. vervolgens ook aensprak, en seijde, soo hij Compt. die boeken niet met hem afmaekte, hij den Compt. den volgende dag te S'BOSCH soude aenbrengen en dat hij Compt. dan de volle twee hondert guldens, soude moeten betaelen.
Dat wijders voors. President van OMMEREN en PETER van HIRTUM, door menigvuldige discourssen <= redeneringen>, en allerlij bedrijgingen den Compt. ten hoogsten bang maakten, en in groote naerheijd bragten, waerop sij in accoord sijn getreeden tot het afmaeken der boeten, soo dat eijndelijk van HIRTUM was gedaelt van twee hondert guldens tot op tagtig guldens, voorgem. boeten. Dat ondertussen den President van OMMEREN tegen den Compt. seijde, als gij het voor vier Ducaten kunt afmaken, dan weet al wel vergenoegt.
Dat alle deese onderhandelingen, dus uitwerkingen, dat hij Compt. nooijt te gelijk met van OMMEREN en van HIRTUM sprak, maer altoos separaat <= afzonderlijk> met een van beijden, en dat van OMMEREN en van HIRTUM, malkanderen wel besonder spraeken, tot dat hij Compt. eijndelijk met van HIRTUM accordeerde voor vier Ducaten, waerbij deselve nog een ham vorderde mitsgaders een belofte dat den Compt er nooijt tegen iemand van soude spreeken.
Dat de comparant daerop naer huijs is gegaen, en ten eerste wedergekomen met vier Ducaten, waer nae van HIRTUM hem in een kamer bragt, en een tafel aanwees waerop hij het gelt neer moest leggen, terwijl van HIRTUM intusse met het ligt soo lang uijt de kamer ging, dat de compt. toen de voors. vier ducaten op de tafel nederlijde, en vervolgens uijt de kamer bij van HIRTUM en van OMMEREN sig begaff, seggende tegen den eerstgem. dat het gelt op de tafel in de kamer lagh, waerop van HIRTUM derwaerts met het ligt is gegaan, en weder bij den Comparant komende, op de vraege aen den Compt. of het soo niet wel was, geantwoort heeft van Jae, waernae den Compt. vervolgens naer sijn huijs is gegaen.
Eijndigende de Comparant hier mede sijn gegeve verklaringe en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert eijgenhandig ondertekent en met Solemneelen Eede bevestigt binnen BAKEL den ses en twintigsten Februarij 1700 Een en seventig, ten overstaan van J. van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen Commissarissen, die de minute prothocollaire deses, benevens de Comparant en mij Secretaris van 't Hoog Officie behoorlijk hebben onderteekent.
Qoud attestor
CORN. BRUIJSTENS.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263B
d.d. 26-02-1771. No. 9. K.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen van BAKEL, Quartiere van PEEL LAND, Meijerije van S'BOSCH, ADRIAAN van VELDHOVEN, oud ontrent drie en dertig jaeren, woonagtig binnen BAKEL, dewelke ter instantie van 't Officie Fiscaal van BRABAND, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat hij Compt., bij na of ontrent een Jaer geleden ten huijse en herberge van den President NICOLAAS van OMMEREN wel een kan bier heeft gaen drinken, en bij die gelegendheijd met denselve gesproken, dat sijn Compts. vrouws Vader geerne het Land, het welk deselve in togte besat, soude verkopen, en vraagde hoe sij dat moesten aanleggen. Dat voorn. van OMMEREN antwoorde, dat sij dan een request moesten presenteren, en dat hij Compt. dan maar gaan soude bij den Advocaat van RIJSINGE te HELMOND, die hun wel te regt soude helpen.
Dat hij Compt. sulxs gedaen heeft uijt naem van sijn vrouws vader, en dat den Advocaat van RIJSINGEN aennam, een Request te sullen verveerdigen; dat den Compt. eenige tijd daer nae wederom nae voornte. van RIJSINGEN om het Request is gegaan dat denselve toen sijde, dat hij het reets versonden had aen den President van BAKEL, waerop de Compt. aan gemte. advocaat van sijn salaris heeft betaalt ses schellingen of twee guldens; dat de Compt. sig toenbij voorn, President van OMMEREN geinformeert heeft na sijn voorn, Request, welke seijde dat hij het had gestuurt na sijn broeder JOHANNES van OMMEREN. die alhier Procureur is. Dat de Compt. daer nae voors. van OMMEREN nog meermalen om sijn voorn. Request heeft aengesproken, welke dan het een, en dan het ander seijde; dat intusse sijn Compt. voorn. vrouws Vader is komen te overlijden, waerna desselfs goederen sijn verkogt geworden.
Dat hij doen ter Transporten van de voors. goederen, welke geschiede ten huijse en herberge van voorn. President van OMMEREN, de Compt. mede alsaer present is geweest, dat van OMMEREN voornt. hem Compt. toen afeischte de betaling van eenig gelt, dewelk hij seijde verdient te hebben ter saeke van voors. Request, waarop de Compt. antwoorde, niet te weeten, hem iets schuldig te sijn, en dat hij dat request nooijt te rug had ontfangen, nog iets in het minsten daer van ooijt gesien had.
Dat van OMMEREN daarop quaedaerdig wierd, en den Vorster wilde laeten roepen, om den Compt. aldaer te laten arresteren. Dat den Comparant door de menigvuldige bedrijgingen, en uijt vreese voor het arrest, geheel angstig en benauwt wierd, en ten eerste den voorn. N. van OMMEREN sijnen Eijsch van vier Zeeuwze Rijxdaalders betaalde, volgens de quitantie, bij het passeeren deses aen den Heere Stadhouder van ADRICHEM ter hand gestelt, gedateert den 2e Julij 1700 en Seventigh dat de voogt van sijn overledens vrouws Vaders Clijn dogter, genaemt MARTEN DIRKS, woonagtig te BAKEL, ter selver saeke, aen voorn. van OMMEREN ook een ducaat, soo hij Compt. meent, heeft moeten betaelen, 't geen gemelte MARTEN DIRKS hem Compt. verhaeld heeft.
Dat almede de man van sijn Compt. vrouws suster, genaemt WOUTER SEELEN, woonagtig te AERLE, aen hem Compt. gesegt heeft, ter dier selver saeke, aen voornt. van OMMEREN, ook een ducaat te hebben moeten betaelen, en dat nog de voornde. voogt, nog sijn Compts. gem. swager ooijt iets van het voors. request hebben gesien, soo als sij den Comparant gesegt hebben.
Voorts verclaert den Comparant alnog, dat sig ontrent drie vierendeel jaars geleden bij occasie <= gelegenheid> dat de Compt. eenig Land moest opgedragen worden, sig bevond ten huijse van voors. President van OMMEREN, welke hem Compt. wegens het verboeken van een dier parceelen de nodige elucidatie <= verklaring; opheldering> gewijgert heeft, niet alleen, maar hem Compt. ook soo seer in het nauw gebragt, dat hij uijt vreese van seer misdaad te hebben, sig genoodsaekt vond sijn gepretendeerde misdaad voor een ducaat met voorn. van OMMEREN afte maken, schoon hij Compt. naderhand van andere luijden wel onderrigt wierd, van niets misdreven te hebben.
Eijndigende de Comparant hier mede sijne gegeve verklaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert, eijgenhandig onderteekent en met Solemneele Eede bevestigt, binnen BAKEL den ses en twintigsten Februarij 1700 Een en seventig, ten overstaan van J. van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen Commissarissen, die de minute prothocollairedeses, benevens den Comparant, en mij Secretaris van 't Hoog Officie behoorlijk te hebben onderteekent
Quod Attestor.
CORN, BRUIJSTENS
! Aanhangsel !
Ontfangen van ADRIAAN VELTHOVEN, de somme van tien gulden en agt stuyvers ter voldoening van verdient salaris, wegens vacatie van LOUWERENS MARTENS, in saake over te presenteeren en laaten resumeere van een request om de goederen van voorn. LOUWERENS MARTENS in togte besittende te mogen verkoopen, en om met de te Provenieere <= opgebrachte> penningen de Kinderen ider hen uijtsetsel te betaalen en meenigvuldige andere Conferentien.
Actum BAKEL den 2 Julij 1770.
f. 10. 8. 0 N. van OMMEREN.
d.d. 26-02-1771.
1.
HERMANUS JANSEN EVERS selfs te vragen off hij door den President oeijt is aangesproken over het soogenaamde Plakje; en of sulcx niet is geschiet door P. van HIRTUM, als doen Houtschutter te BAKEL.
2.
De drie Schepenen, met name JAN FRANCE, JAN NOIJE, en ADRIAAN van de KERKHOFF te vraagen, off in de gantsche begevinge der Peelvelden mij anders, dan het gedeclareerde verklaringe is mede brengende welke sij op mijn versoek hebbe gegeven, en aan hen ook niet anders hebbe versogt, soo als sij het konde geven.
3.
En off na dat deselve begevinge gedaan sijnde en door mij het slot daar onder geschreve te hebben overgegeven ter toekenning waarop als doen door den Schepen GRINSVEN is gesogt geworden, dat men die de beste velden gekreegen hadde aan die geene, welke slegtere waare, behoorde uytkeeringe gedaan te worden.
En dat den Schepen JAN JANSE seijde dat had moeten geloot worden, welk als doen Van de MORTEL ook seijde. Sonder dat imand van hem eenigeProtestatie is gedaan geworden.
Off als doen daarop door JAN NOIJE het gem. Res. niet heeft na sig genoomen seggende (deese off diergelijke woorde) Kom, kom, daar moet eens een eijnde van koomen, en als doen teekende.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263 B. No. 23.
d.d. 02-03-1771. Bijschrift 30-03-1771.
Register fol. 84verso.
Pro Fisco.
Extract uijt het Register der Resolutien van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Vergadering van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE den tweeden Maart 1700 Een en 't zeeventig presento pleno collegio <= het voltallig college is present> except <= afwezig> den President van OMMEREN.
Den Secretaris Van NOORT draagt aan de vergaderinge voor, dat Heeren Scheepenen bij Resolutie van den 3e December 1770 op zijne Propositie <= voorstel> hebben goedgevonden hem te authoriseren tot het maken van een huur contract met de Weduwe TEMPELAAR strekkende om aan dezelve huijzinge een kamer te occupeeren <= innemen>, welke zoude dienen tot een Raadkamer voor deze gemeente mitsgaders tot het bewaeren des papieren en Chartres van deezen Dorpe van BAKEL, en daarvoor aan dezelve Weduwe TEMPELAAR te belooven eene somme van twee en twintig guldens jaarlix; alles breeder blijkende bij de voorsz. Resolutie van den 3e December 1770 voornoemt.
Dat hij Secretaris zijne gedagten nader hebbende laten gaan over het neemen van gemelde Resolutie, mitsgaders over de Excecutie van dezelve zig daar inne eenigzints beswaart heeft bevonden eensdeels: weegens de hooge somme daar voor belooft, en anderendeels: uijt hoofde van den 17 Artick. van haar Hoog Mogende Reglement op de Politijeque Reformatie de dato 1e April 1660, als waar in duijdelijk word verbooden dat men geene gerechten in eenige herbergen zal houden, dat hij Secretaris daarom gedifficulteert <= bezwaar gemaakt> heeft de gemelde Resolutie van deze vergadering van den 3e December 1770 voornoemt ter excecutie te leggen zonder zulx tevorens nog eens te brengen ter deliberatie van deeze vergadering en aan de Regenten in consideratie te geeven, of het niet beeter waere dat de defecten die aan het gemeentens Raedhuijs mogten zijn te verbeeteren, en het zelve te approprieeren
<= toeeigenen> tot het gebruijk waertoe het in voorige tijden gebouwt is.
Waarop gedelibereert zijnde, is na in een rijpe overweeging neeminge van de voornoemde swarigheeden, bij bovengemelde Propositie door den Secretaris Van NOORT geposeert, goed gevonden en verstaan de Resolutie van den voornoemden 3e December 1770 laatstleeden, in te trekken, gelijk als dezelve ingetrokken word bij deeze: zonder dat op dezelve eenig verder reguard of reflectie <= verandering> zal mogen gemaakt of genomen worden; verklaarende de voornoemde Resolutie voor nul en geender waarde te weezen, als in allen opzigte strijdigh teegens het 17 Articul van Haar Hoog Mogende Reglement op de Politijcque Reformatie de dato 1e April 1660 dierhalven zo werd den gemelden Secretaris geauthoriseert en gelast zo als den zelven geauthoriseert en gelast werd bij deezen omme zodanige Chartres Register Papieren en documenten als welke berijts uijt hoofde van de hier boven aangehaalde Resolutie ten huijze vande Weduwe TEMPELAAR mogten gebragt zijn ten spoedigste wederom ten Raadhuijze alhier te laten transporteeren zullende ten eijnde dezelve Registers Chartres, Papieren en documenten ten Raadhuijze alhier secuur droog en wel bewaart zouden kennen worden zodaenigen Reparatien van gemeentens weege aan het gemelde Raadhuijs werden gedaan als welke tot een beetere conservatie van de gemelde Registers Chartres Papieren en documenten zoude kunnen verstrekken nootzakelijk zijn.
Aldus gedaan en geresolveert ten Raadhuijze van BAKEL dato tot supra (Was geteekent: J. van GRINSVEN, JAN NOIJE, JAN FRANSEN, FRAENCIS MAERTENS, A. van de KERKHOFF, GOORT NOIJEN, onderstont Mij present was geteekent A.A. van NOORT, Secrts.
Naer gedaene collatie <= vergelijking> is deze met het voorsz. Register voor zo veel het geextraheerde <= in het kort gestelde> aan gaat accordeerende bevonden.
BAKEL dertigsten Maart 1700 een en zeeventig.
Quod Attestor
A.A. van NOORT, Secretaris.
R.A.N.B. Raad van BRABANT, toegangsnr. 19, inv.nr. 447.263B.
d.d. 06-03-1771.
Pro fisco.
Extract uijt het Resolutieboek van Borgemeesters, Scheepenen Deekenen Raad der Stad HELMOND, waarinne onder andere staat als volgt:
Woensdag den 11den April 1770.
De Borgemeester BERKERS, en van CRAEIJ, Deekenen van den ELSEN en J. BERKERS, en den Secretaris de LEEUW, als gecommitteerdens van deese Regeeringe om conform haar Hoog Mog. Resolutie van den 4e Januarij 1770, met de Regenten van BAKEL en AARLE-RIXTEL, de verdeelinge der Peelvelden in de MOERPEEL te BAKEL te doen, doen rapport dat sij gecommitteerdens met de gecommitteerdens van de Regenten van BAKEL, en AARLE-RIXTEL bij lootinge hebben verdeelt de Peelvelden in voors. MOERPEEL. En dat in de eerste plaatse aan de ingesetenen van BAKEL sijn toebedeeld de twintig enkelde Peelvelden die de selven tusschen de respective baenen verdeelt, volgens hooggemelde haar Hoog Mog. Resolutie moesten voor uijt proffiteren. En sijn aan de selven bij 't Loth te deel gevallen negen dubbelde en twee enkelde, dus samen twintig enkelde velden, te weeten nrs. 29, 30, 34, 43, 51, 55, 61, 76, 77, 81 en 87. En dat vervolgens de verdere velden in voors. MOERPEEL, eerst de oude, en daar na de nieuwe daar tusschen afgemeten velden, mede bij lotinge onder de drie geregtigde plaatsen sijn verdeeld, en dat ingevolge van die respective door lootinge, de Peelvelden, onbegrepen de maat en dus soo die thans leggen, off schoon daar bij de maate off breette (soo die op vorige Registers van de velden bekend staan) is genoemd, sijn te deel gevallen, soo en in voege als hier na volgt.
Beginnende aan den DEURsensche Peel.
Breette der Velden.
No. 1. aan AERLE 20 treeden
No. 2. aan HELMONT 18
No. 3. aan BAKEL 18
No. 4. aan AERLE 18
met de gecommitteerdens van de Regenten van BAKEL, en AARLE-RIXTEL bij lootinge hebben verdeelt de Peelvelden in voors. MOERPEEL. En dat in de eerste plaatse aan de ingesetenen van BAKEL sijn toebedeeld de twintig enkelde Peelvelden die de selven tusschen de respective baenen verdeelt, volgens hooggemelde haar Hoog Mog. Resolutie moesten voor uijt proffiteren. En sijn aan de selven bij 't Loth te deel gevallen negen dubbelde en twee enkelde, dus samen twintig enkelde velden, te weeten nrs. 29, 30, 34, 43, 51, 55, 61, 76, 77, 81 en 87. En dat vervolgens de verdere velden in voors. MOERPEEL, eerst de oude, en daar na de nieuwe daar tusschen afgemeten velden, mede bij lotinge onder de drie geregtigde plaatsen sijn verdeeld, en dat ingevolge van die respective door lootinge, de Peelvelden, onbegrepen de maat en dus soo die thans leggen, off schoon daar bij de maate off breette (soo die op vorige Registers van de velden bekend staan) is genoemd, sijn te deel gevallen, soo en in voege als hier na volgt.
Beginnende aan den DEURsensche Peel.
Breette der Velden.
No. 1. aan AERLE 20 treeden
No. 2. aan HELMONT 18
No. 3. aan BAKEL 18
No. 4. aan AERLE 18
No. 5. aan HELMONT 18
No. 6. aan BAKEL 18
No. 7. aan AERLE 17
No. 8. aan HELMONT 15
No. 9. aan BAKEL 17
No. 10. aan AERLE 16
No. 11. aan HELMONT 16
No. 12. aan BAKEL 10
No. 13. aan AERLE 16
No. 14. aan HELMONT 15
No. 15. aan BAKEL 15
No. 16. aan AERLE 16
No. 17. aan HELMONT 16
No. 18. aan BAKEL 16
No. 19. aan AERLE 16
No. 20. aan HELMONT 18
No. 21. aan BAKEL 18
No. 22. aan AERLE 10
No. 23. aan HELMONT 13
No. 24. aan BAKEL 17
No. 25. aan AERLE 16
No. 26. aan HELMONT 17
No. 27. aan BAKEL 16
De Breebaan moet breed sijn tien treden.
No. 28. aan AERLE 20
No. 29. aan BAKEL 20
No. 30. aan BAKEL 12
No. 31. aan HELMONT 18
No. 32. aan BAKEL 19
No. 33. aan AERLE 17
No. 34. aan BAKEL 19
No. 35. aan HELMONT 18
No. 36. aan BAKEL 18
No. 37. aan AERLE 20
No. 38. aan HELMONT 17
No. 39. aan BAKEL 18
No. 40. aan AERLE 18
No. 41. aan HELMONT 17
No. 42. aan BAKEL 16
No. 43. aan BAKEL 16
No. 44. aan AERLE 10
De Santbaan moet breed sijn negen treden.
No. 45. aan HELMONT 15
No. 46. aan BAKEL 15
No. 47. aan AERLE 8
No. 48. aan HELMONT 15
No. 49. aan BAKEL 15
No. 50. aan AERLE 15
No. 51. aan BAKEL 15
No. 52. aan HELMONT 15
No. 53. aan BAKEL 15
No. 54. aan AERLE 10
No. 55. aan BAKEL 16
No. 56. aan HELMONT 17
No. 57. aan BAKEL 16
No. 58. aan AERLE 16
No. 59. aan HELMONT 16
No. 60. aan BAKEL 16
No. 61. aan BAKEL 16
No. 62. aan AERLE 16
No. 63. aan HELMONT 16
No. 64. aan BAKEL 10
No. 65. aan AERLE 18
No. 66. aan HELMONT 10
De Oude Schottische Baan moet breed zijn tien treeden.
No. 67. aan BAKEL 19
No. 67A Nieuw veld, aan BAKEL 10
No. 68. aan AERLE 19
No. 69. aan HELMONT 16
No. 70. aan BAKEL 19
No. 70A. Nieuwveld, aan AERLE 10
No. 71, aan AERLE 14
No. 72. aan HELMONT 20
No. 73. aan BAKEL 20
No. 74. aan AERLE 20
No. 75. aan HELMONT 13
No. 75A, nieuw veld aan HELMONT 10
No. 76. aan BAKEL 18
No. 77. aan BAKEL 18
No. 78. aan BAKEL 20
No. 79. aan AERLE 20
De Schipselse moet breed sijn tien treden.
No. 80. aan HELMONT 18
No. 80A, nieuw veld aan BAKEL 10
No. 81. aan BAKEL 18
No. 82. aan BAKEL 20
No. 83. aan AERLE 19
No. 83A nieuw veld, aan AERLE 10
No. 84. aan HELMONT 19
No. 85. aan BAKEL 19
No. 86. aan AERLE 18
No. 87. aan BAKEL 18
No. 88. aan HELMONT 18
No. 89. aan BAKEL 19
No. 89A nieuw veld aan HELMONT 10
No. 90. aan AERLE 19
No. 91. aan HELMONT 18
No. 92. aan BAKEL 18
No. 93. aan AERLE 17
No. 94. aan HELMONT 17
No. 95. aan BAKEL 16
No. 96. aan AERLE 15
De Leegbaan moet breed sijn negen treden.
No. 97. aan HELMONT 19
No. 98. aan BAKEL 14
No. 99. aan AERLE 8
No. 100. aan HELMONT 15
No. 101. aan BAKEL 15
No. 102. aan AERLE 15
No. 103. aan HELMONT 15
No. 104. aan BAKEL 15
No. 105. aan AERLE 16
No. 106. aan HELMONT 20
No. 106A, nieuw veld aan BAKEL 10
No. 106B, nieuw veld aan AERLE 10
No. 107. aan BAKEL 16
No. 108. aan AERLE 15
No. 109. aan HELMONT 20
No. 110. aan BAKEL 18
No. 111. aan HELMONT 15
En dat hij gecommitteerdens, met de gecommitteerdens van BAKEL, en AERLE RIXTEL voors., van den gedaane Lotinge en verdeelinge (in een volgens hooggem. haar Hoog Mog. Resolutie voor de drie plaatsen gekogt register tot een Resolutieboek van DE PEEL en gemeente op den 5e deses maant binnen AERLE behoorlijke acten hebben gepasseert. En dat daar bij meede in voors. Resolutieboek sijn geregistreert, gemelde haar Hoog Mog. Resolutie van den 4e Januarij 1770, als mede de keuren <= verordening tegen wier overtreding straf werd bedreigd en inhoudende rechsregels m.b.t. het beheer der gemene gronden> en wetten op het gebruijk van DE PEEL en gemeente gemaakt, en dat sij gecommitteerdens dienvolgende vertrouwen, aan hunne Commissie te hebben voldaan.
Den Raad gehoort het voors. Rapport, approbeeren <= goed kennen> het verrigte van voors. gecommitteerdens, en werden de selve voor haare in deese gedaene dienste bedankt.
Den Raad in overweging genomen hebbende, op wat voet de Peelvelden aan dese Stad te deel gevallen, aan de ingesetenen alhier soude konnen werden vergeven, soo heeft den Raad goed gevonden, dat de geene die Peelveldenhebben, in 't vervolg gehouden sullen sijn des door den Raad, of Provisoiren van den Armen geordonneert werdende, alle jaaren twee karrevragten Pro Deo te doen, in het halen van klod tot BAKEL, DEURNE off LEIJSSEL, voor de arme ingesetenen deser Stad. En dat op sodanige dagen als sal werden goed gevonden, op peene <= straffe> dat de onwillige of gebrekige, telkens sullen verbeuren eene somme van eene gulden tien stuijvers, half voor den Heere Drossaert, en de wederhelft voor den gemeene Arme deses Stad.
En voorts dat de geenen, die geen Peelvelden voor dato van't contract van den 17e Maart 1761 (over't vergeven, die der Peelvelden met de Regenten van BAKEL aangegaan) behoorlijk verkregen hebben. En aan welken soo nu, als in 't vervolg Peelvelden sullen worden vergeven om conform de keuren en ordres op DE PEEL en gemeente beraemt en nog te beraemen, te gebruijken, gehouden sullen sijn, soo tot vindinge der kosten gevallen ter sake van de verschillen met die van BAKEL over de Peelvelden, als tot vindinge van het Tractement van de twee Peelmeesters, en de kosten die in het afdoen en verrigten van saaken DE PEEL en gemeente aangaande, van Stads weegen en 't vervolg soude konnen vallen, aanstonts bij het bekoomen van een Peelveld, en alvorens het selve aan te veerden of gebruijke, ten behoeve van deese Stad, aan handen van de Regeerende Borgemeesters te betalen, te weten van die Peelvelden tusschen de Jurisdictie van DEURNE en de SCHIPSTALSE BAAN gelegen, van ijder enkeld veld seeven gulden tien stuijvers, en van de velden van de SCHIPSTALSE BAAN tot de DWERSBAAN daar aan volgende en dus tot No. 91 incluijs gelegen, van ijder enkeld veld vijf gulden. En van die DWERSBAAN tot de LEEGBAAN toe, van ijder enkeld veld drie gulden, en van de LEEGBAAN tot het eijnde der velden, van ijder enkeld velt twee gulden, of dat bij gebreeke van die betalinge ten behoeve van een ander van sodanigh veld sal werden gedisponeert.
En sal Extract deeser op aanstaande Sondag tot een ijders narigt <= bericht>, alhier behoorlijk werden gepubliceert en geaffigeert.
Den Deken van der VORST Consenteert niet in de voors. Resolutie, voor soo veel het varen voor den Armen aangaat ten opsigte van de gene die te voren een veld hebben gehad.
En wijders is bij den Raad goed gevonden dat de aan deese Stad te deel gevallene Peelvelden aan de naarvolgende Ingesetenen onder den mits, en op den voet hier voor vermeld sullen werden vergeven als namentlijk:
Breette der velden.
No. 2. aan FRANCIS BERKERS, en
de Wed. ADRIAAN van CROOIJ 18 treden
No. 5. aan ADAM SWINKELS en
PETER PENNINGS 18
No. 8. aan PETER van de VONDERVOORT en
ARNOLDUS VERBAKEL 15
No. 11. aan JOCHUM WELTEN, en
HENDRIK COLENBURG 16
No. 14. aan GOORT JACOBS en
LEENDERT MARTENS 15
No. 17. aan DIRK BERKERS en
PETER CANTERS 16
No. 20. aan DIRK ROIJACKERS en
JAN VERBAKEL 18
No. 23. aan PETER de WIT en
CATHTIEN PEETERS van OORSCHOT 13
No. 26. aan PIETER SWINKELS en
JOOS van LIEROP 17
BREEBAAN.
No. 31. aan CLAAS BERKERS en
GERRIT van CRAEIJ 18
No, 35. aan JAN de WIT en
FRANCIS van BRUSSEL 18
No. 38. aan JAN AERTS van MIERLO en
JACOBUS SANDERS 17
No. 41. aan JACOBUS BERKERS en
JAN WILLEMS van STIPHOUT 17
No. 45. aam JOHANNES BERKERS en
EIJMERT VERSTAPPEN 15
No. 48. aan de Wed. LAMBERT van der PUTTEN
en MARTINUS MANDERS 15
No. 52. aan CORNELIS BISCHOPPEN en
JAN WILLEM SANDERS 15
No. 56. aan PEETER BERKERS en
CLAAS van STIPHOUT 17
No. 59. aan JACOBUS VERHOIJSEN en
PIETER OLIFIERS 16
No. 63. aan PIETER van MOORSEL en
CORNELIS SCHEPERS 16
No. 66. aan CORNELIS van STIPHOUT 10
OUDE SCHOTTISE BAAN.
No. 69. aan JAN van TRIGT en
HUIJBERT van OORSCHOT 16
No. 72. aan GOORT BERKERS en
GERRIT JAN GERRITS 20
No. 75. aan den Heer van HELMOND 13
No. 75A. aan JAN LEENDERS van de VORST 10
SCHIPSTELSEBAAN.
No. 80. aan PETER RAIJMAKERS en
PETER HUIJBERTS 18
No. 84. aan JAN WILLEM EVERS van STIPHOUT
en De Wed. JAN van DEURSEN 19
No. 88. aan DIRK de WIT en
CLAAS ROIJACKERS 18
No. 89A. aan ANDRIES van den BOGAERT 10
No. 91. aan ADRIAAN HUIJBERTS en
dHeer D. HUIJGENS 18
No. 94. aan RIJNIER BERNARDS, en
de Wed. GOORT van der HORST 17
No. 97. aan JAN HENDRICX van der VORST en
WILLEM FRANCIS VRIENTS 19
No. 100. aan MATTHIJS van der VORST en
JAN CLAASSEN van STIPHOUT 15
No. 103. aan PETER van STIPHOUT en
De Wed. HENDRIK van STIPHOUT 15
No. 106. aan RIJNIER SWINKELS en
SANTBAAN
de Wed. JAN DANIEL SMITS 20
No. 109. aan WIJNAND MARTE GOORTS en
HENDRIK van ASTEN 20
No. 111. aan ADRIAAN van HIRTUM.
dog met CLAAS van ASTEN
samen te steken en gebruijken 15
Van het welke aan de gemelde persoonen door den Vorster sal worden kennis gegeven en daar bij aan de geenen die voor den 17e Maart 1761 geen Peelvelden behoorlijk verkregen, hebben gehad, werden aangesegt, omme de hier voor gereguleerde somme binnen drie dagen aan handen van den Borgemeester van CRAEIJ te voldoen, of dat bij nalatigheid van dien, van het aan hem vergeeven Peelveld, ten behoeve van een ander sal werden gedisponeert.
En sal vervolgens daar van mede aan de Peelmeesters deses Stad werden kennis gegeven, ten einde om met de verdere Peelmeesters deses Stad werden kennis gegeven, ten einde om met de verdere Peelmeesters ingevolge haar Hoog Mog. Resolutie van den 4 Januarij 1770, de voors. Peelvelden, ingevolge voors. ordre van deese Regeeringe, aan de hier bovengemelde persoonen, 't geene voormeld aan genomen en voldaan hebbende, te vergeven naar behooren.
En is wijders goed gevonden dat aan de Peelmeesters deser Stad voor hunne moeijte en diensten soo hier in loco, als te BAKEL, in 't vervolg van Stads wegen aanvang nemende met Primo October 1769, sal werden betaelt aan ijder eene somme van vier gulden, en dus aan bijde agt gulden jaarlijx.
Naar gedane Collatie is deese ter requisitie van den Heere Fiscaal vanBRABAND en Lande van OVERMASE uijt gemaakt met voors. Resolutieboek (voor soo veel het geextraheerde aangaat) accordeerende bevonden. bij mij onder geschreeve Secretaris der Stad HELMONT op heden den sesden Maart 1700 een en seventig.
R.A.N.B. Raad van BRABANT, toegangsnr. 19, inv.nr. 447.263B.
d.d. 06-03-1771.
Pro Fisco.
Extract uijt het Register van allerlij Brieven, en Berigten aen Haar Hoog, en Edele Mogende, bogonnen den 23e November 1754, bij 't Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH bevattende, waarinne onder andere staet geregistreert:
Wij GERRIT HENDRIK GRUIJTERS, JAN JANSSEN VERBAKEL, DIRK CLEENE, Geregtsbode, Mitsgaders MARIA huijsvrouw van HENDRIK GERRIT GRUIJTERS, alle woonagtig binnen de Heerlijkheijd BEEK en DONK, verclaeren onder presentatie van Eede, en des gerequireert nader met Eede te bevestigen, en sulxs ter instantie en requisitie van Schepenen der Heerlijkheijd BEEK en DONK voors.,Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, en wel eerst ik GERRIT HENDRIK GRUIJTERS, dat ik op Saterdag sijnde geweest den seven en twintigsten deser maand Julij 1754 des naermiddags ontrent de Clokke twee á drie uurens wesende ter plaetse genaemt DE MOEREN in DE PEEL off heijde, al waer door de Ingesetenen deser Heerlijkheijd BEEK en DONK, voors. turf werd gestoken en beesig sijnde met eenigen turff te schranken of om te setten, ten eijnde denselven droog te maeken, dat als doen bij mijn sijn gekomen van OMMMEREN Schepen tot BAKEL, bij sig hebbende een snaphaen, RIJSTERBORG Vorster te BAKEL, bij sig hebbende een sadelpistool, JAN den Schutter te BAKEL mede voorsien met een snaphaen, nog twee andere personen van BAKEL waar van den eene heb horen noemen MARINUS welke soo mij voorstaet ook een snaphaen had, mitsgaders HENDRIK SWINKELS en WILLEM AERT CORSTEN, Peelmeester beijde wonende te AERLE. Dat die personen bij sig hadden een snaphaen, woonagtig te OP LOO, met naeme GERRIT, welke aen sijnen arm met een Touw gebonden was, en door voors. RIJSTENBORG, wierde vastgehouden en geleijd, clagende seer, dat hij soo sterk gebonden was, en dat hij grote pijn voelden, dat den voors. Schutter mij aengreep mitsgaders den vorster voors. denwelke een Touw aen mijn arm bond, en mij daermede aen gemelde GERIT te OP LOO woonagtig vastmaakten, wanneer een van allen de voors. personen tegens mij seijde alon gij moet mede, gij moogt boven de CUIJLEN niet gaen, dat ik alsoo gebonden met voors, GERIT wierde geleijd onder bewaringe van de verdere personen Eene distantie <= tussentijd> van ruijm een uur, dat als doen wierde losgemaakt, dog den anderen persoon gebonden gehouden, dat die persoon siekelijk en seer ontstelt sijnde, niet ras genoeg konnende gaen, met stooten wierd gedwongen om schielijk <= snel; vlug> voort te gaan, dat wij in voege voors. wierden gebragt ten huijse van de Wed. TEMPELAAR te BAKEL, dat van OMMEREN voors. tegens mij seijde, indien ik wist dat gij soud gaen loopen, ik bond uw aen handen en voeten, dat voors. GERIT daegs daer aen des namiddags is los geraekt, wanneer ik den voors. van OMMEREN heb horen seggen was het een goede boer geweest, het souw hem wel een rouwe Ducaet twee of drie gekost hebben, dat wij beijde door Vorster en Schutter sijn bewaerd geworden, sijnde ik den negen en twintigsten Julij daer aen volgende los gelaten sonder dat mij eenige breuken off boeten is afgevraegt geworden.
Wij JAN JANSSE VERBAEKEL en DIRK CLEENUS verklaeren dat wij op Saterdag den Seven en twintigsten deser des naer de middags ontrent twee á 3 uuren sijnde in DEN PEEL of heijde hier voorgemeld hebben gesien dat den voors. GERIT HENDRIK GRUIJTERS met een Touw aen den arm gebonden en vast gemaekt was aen een ander manspersoon denwelke (soo wij hoorden) te OPLOO woonagtig was, dat die twee personen aen malkanderen gebonden door RIJSTERBORG Vorster te BAKEL werd vast gehouden, en weg geleijd. Welken RIJSTERBORG een sadel pistool bij sig had dat aldaer bij en present waeren den voorn. van OMMEREN met een snaphaen voorsien, JAN den Schutter te BAKEL mede een snaphaen hebbende, HENDRIK SWINKELS, WILLEM AERT CORSTENS wonende te AERLE, mitsgaders nog twee personen woonagtig (soo vermeenen) te BAKEL, een van beijde ook een snaphaen hebbende.
Ik MARIA huijsvrouw van HENDRIK GERET GRUIJTERS, verclaere dat ik op Saterdag hier voor gemeld, met ontroeringe hoorde seggen dat voors. GERIT HENDRIK GRUIJTERS mijnen zoon tot BAKEL gevangen sat des smorgens daer aen begeven naer BAKEL ten huijse van de Wed. TEMPELAAR, dat ik aldaer hebbe gesien, dat voors. mijnen zoon met een manspersoon van OPLOO aldaer wierde bewaerd door RIJSTERBORG Vorster en JAN den Schutter te BAKEL, dat aldaer mede waeren van OMMEREN Schepen, en GOORT SIMONS Peelmeester woonagtig te BAKEL, dat voors. GOORT SIMONS seijde, gij moet de volle peenen en boeten geven, dat ik daerop antwoorde ik heb geen gelt en ik sal uw ijeren geven, laet mijn zoon gaen, dog dat den selven van OMMEREN sulxs absoluut niet wilden doen niet tegenstaande ik en mijn zoon hem menig werff met traenen in onse oogen biddende, dat ik op nieuws den voors. GERRIT SIMONS aen viel tot ontlasting van mijnen soon, dat die mij antwoorde van OMMEREN is onsen baas, wij sijn maar knegts als wij se maer hier gebragt hebben, dan sijn wij er van aff, Dat ik alsdoen onverrigter saeken ben vertrokken, dat van OMMEREN mij een brieff te hand stelde, om die aen den President van BEEK en DONK te behandigen, soo als ik ook hebbe gedaen. Dat ik des nae middags wederom nae BAKEL ben gegaen en aen van OMMEREN op nieuws aensoekinge als voor hebbe gedaen, dat die mijn vraegde, wel wat segt den President van BEEK, dat ik hem daerop na waerheijd antwoorden in deser voegen, die segt dat gij mijn zoon wel kunt ontslaan en dat gij hem altoos (soo hij qualijk gedaen heeft) met regt kond aenspreeken, dat hij van OMMEREN daerop antwoorden, Neen hij sal blijven sitten.
Eijndigende hiermede een ijder onse opregte verclaringe en in teeken der waerheijd eijgenhandig ondertekent binnen BAKEL den agt en twintigsten Augusty Seventien hondert vier en vijftig, waren ondertekent GERIT HENDRIK GRUIJTERS, JAN JANSE VERBAKEL, DIRK CLEENE, dit merk X stelt MARIA huysvrouw van GERIT HENDRIK GRUIJTERS verclaet niet te konnen schrijven.
Testis J. TREFFERS.
Accordeert met voors. Register der voor soo veel het geextraheerde aengaet.
Actum S'BOSCH den Sesden Maart 1700 Een en Seventig.
Quod Attestor
CORN. BRUIJSTENS
Secretaris van 't Hoog Officie.
d.d. 06-03-1771.
Pro Fisco.
Extract uijt Een Register van allerlij Brieven, en Berigten aen Haere Hoog en Edele Mogende, begonnen den 23e November 1754 bij 't Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH berustende, waer inne onder andere staat geregistreert:
Aen den Edele Mogende Rade en Leenhove van BRABAND en de Lande van OVERMAZE.
Geven in alle onderdanigheijd te kennen, JAN van den BOGARD President, HENDRIK de METER, FRANCIS JANSSEN, JAN JANSSEN CANTERS, JAN TOMAS STRIJBOS, JAN van LEUKEN en LEENDERT FREDRIKS Schepenen der Heerlijkheijd BEEK en DONK, Quartier van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH; dat sij supplianten beneffens de verdere ingesetenen der voors. Heerlijkheijd BEEK en DONK van im memoriale tijden af tot nu toe het Regt hebben gehad van in DEN PEEL of heijde te Torven off Turven te steeken en waerinne mede geregtigt sijn de Inwoonderen van HELMOND, BAKEL en AERLE-RIXTEL in den voors. Quartiere gelegen soo nogtans dat een ijder sig na sekere keurens soo voorgegeven werd moeten reguleren.
Dat het vervolgens is komen te gebeuren, dat op den seven en twintigsten der maand Julij jongstleden den persoon van HENDRIK GERRIT GRUIJTERS, inwoonder der meergesegde Heerlijkheijd BEEK en DONK in den voors. PEEL of heijde beesig sijnde met eenigen te schranken off om te setten ten eijnde denselven droog te maeken, als doen door JAN HENDRIK van den DIJSSELBOOM Schutter te BAKEL voors. bij sig hebbende een snaphaan, wierde aengegrepen dat HENDRIK RIJSTERBORG Vorster aldaer met een sadelpistool voorsien, denselven insgelijks aengreep, bindende een Touw aen sijnen arm en hem vast makende aen seekeren persoon te OP LOO Lande van CUIJK woonagtig, en denselven soo aen den anderen gebonden. Leijdende een distantie van ruijm een uur onder bewaring van NICOLAAS van OMMEREN Schepen te BAKEL bij sig hebbende een snaphaen, HERMANUS MANDERS en GOORT SIMONS woonagtig aldaer, een van beijde ook met een snaphaen voorsien, mitsgaders HENDRIK SWINKELS, en WILLEM AERT CORSTEN, woonagtig tot AERLE RIXTEL voors. sig qualificerende Peelmeesters van den voors. PEEL off Heijde.
Dat den voors. NICOLAAS van OMMEREN het Officie van den Stadhouder in BAKEL waernemende alsdoen Jegens meergemelde HENDRIK GERRIT GRUIJTERS seijde, indien ik wiste dat gij soud gaan loopen, ik bond uw aen handen en voeten, welke ongehoorde mishandelingen Uw Edele Mogende in 't brede sullen gelieven te sien, uijt de verclaringe daer van ingewonnen ten desen gevraegt.
Soo keeren de Supplianten sig in haer qualiteijt verpligt vindende voor derselver Ingesetenen te sorgen, hun tot Uw Edele Mog.de en het geene voors. Uw Edele Mogende voor te dragen ootmoedelijk versoekende dat Uw Edele Mog.de ter saeke voors. sodanig gelieven te disponeren als naer exigentie <= vereisch> van saeken sullen oordelen en vinden te behooren; onderstont 'T Welk doende etc. en waeren getekent: JAN van den BOGAERD, HENDRIK de METER, FRANCIS JANSSEN, JAN JANSSE CANTERS dit X merk stelt JAN THOMAS STRIJBOS, dit X merk stelt JAN van LEUKEN, dit is het merk X van LEENDERT FREDRIX, verclaeren alle drie niet te konnen schrijven, onderstont; Testis en was getekent J. TREFFERS in margine stont de Raad sij dese gestelt in handen van den Drossard van BEEK en DONK, omme den Raad te dienen van Berigt binnen veertien daegen.
Actum in den Raede den agtienden 9ber 1754 getekent J. de KEMPENAER.
Lager stont Den Raed sij deese bij besloote missive gestelt in handen van den Hoog Schout der Stad en Meijerije van S'BOSCH, omme den Raed te dienen van Berigt,
Actum in den Raede 9 December 1754.
Was getekent J. de KEMPENAER.
Accordeert met voorschreven Register voor soo veel het geextraheerde aengaet.
Actum S'BOSCH den Sesden Maart 1700 Eenen Seventig.
Quod Attestor
CORN. BRUIJSTENS
Secretaris van 't Hoog Officie.
Rijksarchief Noord Braband, Raad van Brabant, Toegangsnummer 19. inv.nr. 447.263B.
d.d. 06-03-1771.
Pro Fisco.
Rapport van Mr. HENDRIK ALBERT van ADRICHEM, Stadhouder van het Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH, wegens desselfs verrigtingen te BAKEL op den 22e Februari 1771 en volgende daagen in zaake van Het Officie Fiescael van BRABANT en Lande van OVERMAZE
Contra:
NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van BAKEL.
Ingevolge de Authorisatie van welgem. Officie Fiscaal heeft de Ondergeteekende zig op den 22e Februarij 1771 met de Secretaris van het Hoog Officie CORNELIS BRUIJSTENS getransporteert van S'BOSCH naar BAKEL voornt., een distantie van neegen uuren, en zijn intrek genoomen ten huize van den Brouwer en Herbergier J. van GRINSVEN, welke mede Scheepen van BAKEL is, wonende te MILHEEZE, een half uur boven BAKEL, dog egter onder dat Dorp gehoorende, alzoo in de gem. Plaatz geen bekwaame Herberg gevonden werd, dan die van den President Schepen NICOLAAS van OMMEREN, bij welken de Ondergeteekende geheel ongeraden vond, zijn intrek te neemen.
Vooraf had de Ondergeteekende aen den Vorster van BAKEL ordre gezonden, om alle de Schepenen (uitgezondert den President NICOLAAS van OMMEREN) mitsgaders den Secretaris tegens den 23e daer aen volgende des morgens in het Raadhuis te citeeren, alwaer de Ondergeteekende zig dan ten gestelden tijde gesisteert <= in recht gesteld> hebbende, en de geciteerde Schepenen en Secretaris gecompareert zijnde, aan de zelve heeft gecommuniceert <= medegedeeld> en voorgeleezen zijne Authorisatie <= volmacht>; en voorts de Recommandatie <= aanbeveling; voorschrijving; gebiedenis>, daer inne gemelt, ten ernstigste geexpliceert en aangedrongen uit den Eedt, vervat in het 15e Art. van het Reglement op de Politique Reformatie.
Vervolgens heeft de Ondergeteekende begonnen aan het neemen van Informatie over het werk van de PEEL, en deswegens 33 getuigens onder Eede geinterogeert <= ondervraagd>, volgens de Annexen sub Nr. 1 en 2; terwijl er waarschijnlijk nog wel zo veel resteeren, die daer over zouden kunnen gehoort worden, en insgelijks den President NICOLAAS van OMMEREN begiftigt hebben; waer onder inzonderheit zig bevinden MARCELIS MANDERS, JACOBUS van DUIJNHOVEN, en WILBERT van DUIJNHOVEN, welke, schoon tot twee distincte reizen <= verscheidene malen> van wegens den Ondergeteekenden door den Vorster geregtelijk geciteert zijnde, den zelven nors bescheid gegeven, en zig alzoo onwillig getoont hebben om te compareeren.
Dan opdat men van deeze zaak, DE PEEL aangaende, een klaar begrip hebbe, zouden kunnen naargezien worden de Stukken en Deductien <= verhalen> rakende de Differenten over gem. PEEL tusschen HELMOND en AARLE-RIXTEL ter eenre en BAKEL ter andere zijde, alle berustende ter Griffie van RIXTEL ter eenre en BAKEL ter andere zijde, alle berustende ter Griffie van Haar Hoog Mog.; mitsgaders de Keuren, in den jaere 1649 gemaakt, vergeleeken met Haar Hoog Mog. Resolutie van den 4e Januarij en 14e December 1770, en andere ter deezer materie genoomen; waar uit allesints zal consteeren <= blijken> dat niemant eenige bevoegtheit kan hebben, om deeze PEEL ten zijnen profijte te verkoopen.
Voorts heeft de Ondergeteekende, om deswegens op alles nauwkeurig te informeeren, zig begeeven in DE PEEL, ter plaatse alwaar de Moeren of Peelvelden, daer over gehandelt word, geleegen zijn, omtrent twee uure van BAKEL, en aldaer op de Limiet-Scheiding tusschen PRUISSISCH GELDERLANT en deezen Staat bevonden een hooge en uijtgestrekte vlakte, lopende in een Driehoek, alwaer het Moer zit tot 36, 38 en 20 voeten diepte: En is deeze vlakte zoo hoog dat men tot gemelde diepte met schuppen en spaaden kan steeken, zonder dat het water veel beletsel daer aen toebrengt. Deeze hooge vlakte is van ouds, van onderen aan, verdeelt in velden of Streepen, ijder breet eenige weinige schreeden, welke uitgegeeven worden aan de Ingezeetenen voor hun leeven geduurende. Alle voorjaaren worden deeze Peelvelden door de Peelmeesters opengelegt, dat is, den tijd gestelt, na welken de Eigenaars der velden hunne turf moogen gaan steeken, ten welken tijde door den Stadhouder van den Quartierschout en de Peelmeesters ook eenige Schouwe over die Peel en velden gedaan worden, om te bezorgen, dat de Baanen, langs welke men op de zelve moet koomen behoorlijk bruijk- en rijbaar worden opgemaakt, dat de schooren, waar door het water moet afloopen sterk en zuiver zijn, en dergelijke: En als dan keuren de Peelmeesters ook, hoe veel schreeden lengte dien Somer ijder bezitter van een Peelvelt, naar boven aan, mag steeken. Vervolgens koomen omtrent Pinxteren de Eigenaers der Peelvelden van BAKEL, HELMONT en AERLE-RIXTEL met meenigte, en campeeren in hutten of tenten omtrent agt daagen lang op hunne Peelvelden, geduurende welken tijd zij hunne turf steeken, op hoopen zetten, en laten droogen; waarna zij de zelve van tijd tot tijd te huijs brengen, of door de geheele Meijerije, zelfs in deeze Stad, te koop koomen veilen. In den nasomer word DE PEEL vervolgens door de Peelmeesters weder toegelegt, dat is, verbooden, dat niemant daar meer turf mag steeken.
Het gedeelte van deeze uitgestrekte vlakte, dat naar den kant van DEURNE geleegen is, is veel beter, dan dat gedeelte, 't welk aan de andere zijde legt, omdat daer nog veel Moer voorhanden is, die Eeuwen kan duuren eer die velden tot aan de Limiet-graaf zijn weggestooken, maar hoe verder men van DEURNE afkomt, hoe slegter, dat is, hoe kleinder de velden worden, wijl veele der verst van DEURNE geleegen velden geen drie jaaren meer zullen kunnen worden bestooken, alzoo de zelve reeds tot kort bij de Limiet-graaf zijn uitgemoert; en dit zijn die velden, welke sommige Deponenten in hunne verklaaringen noemen slegte velden, waar voor zij liever moesten gezegt hebben bijna uitgemoerde velden.
Het Regimen over deeze Peel is in voorige jaaren zeer redelijk en ordentelijk geweest; dog sedert eenigen tijd in verval geraakt, zoo door het groot gezag. 't welk de President Schepen van BAKEL NICOLAAS van OMMEREN zig ter dier Plaatze heeft weeten te verkrijgen, welke vrij meerder profijt voor zig zelven uit disordres <= verschil, verwarring>, dan uit een gereegelde regeering zag te maaken; als door de differenten over DE PEEL tusschen BAKEL ter eenre, en HELMONT en AERLE-RIXTEL ter andere zijde;; zoodat de Ondergeteekende bij zijne inspectie reeds bevonden heeft, dat, schoon volgens Haar Hoog Mog. Resolutie van den 4e Januari 1770 niet nader dan tot 40 voeten van de Limiet-graaf mag geturft worden, men op sommige velden reeds tot circa 8, 10 en 32 voeten na aan gem. Limiet-graaf heeft bestaan te koomen, waer door groote inconvenienten <= ongelukken> en schadens staan veroorzaakt te worden.
De onkosten, welke wegens de voorzeide Differenten over de Peelvelden tusschen voorn. drie Plaatzen gevallen waaren, heeft HELMONT voor haar gedeelte gebragt tot laste van haare Stad of Gemeente, 't geen vermeent word te AARLE-RIXTEL ook alzoo geschiet te zijn; maar in BAKEL heeft men deeze onkosten laten draagen door die geenen, welke daar voor teekenen wilden, met conditie, dat die tot het verkrijgen van Peelvelden zouden gepraefereert <= bevoordeelt> weezen; En hebben deeze onkosten voor ijder geteekenden te BAKEL bedraagen circa zeeven Guldens. Evenwel heeft de President van OMMEREN geensins in zijne begeeving der Peelvelden deeze geteekendens gepraefereert; maar de zelve begeeven aan die hem het meeste gelt daar voor booden; zoodat er verscheiene geteekendens zijn, welke geen Peelvelden hebben. En staat te weeten, dat onder de Giften, welke in de annexen sub Nrs. 1 en 2 voorkomen, geensins de voors. zeeven Guldens, schoon de meeste die hebben betaalt, zijn gecomprehendeert <= begrepen>, maar alleen 't geen zij onwettig en onverpligt aan gem. van OMMEREN gegeeven hebben.
Ofschoon nu de gem: Differenten tusschen voors. drie Plaatzen bij Haar Hoog Mog. Resolutie van den 4e Januarij 1770 finaal zijn geapplaneert <= in orde gebracht; vereffend>, en alles op een goeden voet gebragt is; zoo heeft egter de President van OMMEREN tot nog toe de volledige Executie <= uitvoering> van die heilzaame Resolutie weeten te wederhouden, en te beletten, dat de Peelmeesters der drie Plaatzen behoorlijk zijn beëdigt geworden, en alzo geëffectueert <= te weeg gebracht>, dat tot dus verre van de zelve Collegie is opgeregt.
De Ondergeteekende had vermeent, en bij voorige memorie geposeert, dat de President van OMMEREN bij de meerderheit van Schepenen van BAKEL een Resolutie had doen neemen, waar bij geauthoriseert werd, om de begeeving der Peelvelden te doen, vermits sommige Regenten aan de Ondergeteekenden dit gezet hadden; dan het geen door den Ondergeteekenden abusief is bevonden, alzoo in het Resolutie-boek van BAKEL wegens de begeeving der Peelvelden niet meer voorhanden zijn. dam de twee volgende Resolutien, waar mede het zig in dier voege heeft toegedraagen, dat op den 3e Meij 1770 de President van OMMEREN wel een voorslag in de vergadering van Schepenen omtrent de begeeving der Peelvelden gedaan heeft, en zeer verwart aangeteekent de deliberatien <= beraadslagingen>, die daar over gehouden zijn, mitsgaders daar agter geinsereert <= ingevoegd> een lijst, zoo als hij de begeeving reeds gedaan had; dan welke Resolutie in het Register of Resolutieboek nooit door iemand der Schepenen is geteekent, en zoo beklad, en beschrapt, en bijgeschreven en onordentelijk aldaar bevonden word, dat de zelve bijna onleesbaar is. Daar na heeft de President van OMMEREN op den 14e Meij 1770 agter de voors. informeele en ondergeteekende Resolutie gestelt een Resolutie, ontbloot van het ordinaire hooft, waar bij de begeeving, die hij bij de voorige vergadering had tragten door te dringen, werd geapprobeert <= toegestaan>, neemende daar toe waar de absentie van drie Schepenen, zoo als uit de onderteekening blijkt, en dit alles naader te zien is uit het geannexeerde sub No. 3; terwijl het daar en boven nog zeer waarschijnlijk is, dat onder de vier Schepenen, welke dat slot van de Resolutie onderteekent hebben, er gevonden worden, die of in 't geheel niet, of slegts ter naauwernood zullen weeten, wat zij hebben geteekent. Op dien zelven voet heeft gem. President van OMMEREN op den 29e Meij 1770, wederom capteerende <= verkeerd opgenomen> de absentie van drie Schepenen, nog een Resolutie doen neemen, waar bij eenige verandering in de begeeving van sommige Peelvelden werd gemaakt, ut ex annexe sug No. 4. En dit zijn al de Resolutien, welke wegens de begeeving der Peelvelden, welke wegens of Resolutie-boek van Schepenen van BAKEL te vinden zijn; om welke te neemen hij ook heeft verkoozen een tijd, dat de Secretaris van BAKEL lange absent, en hij dus meester van de geheele Secretarije was.
Uit naauwkeurige Examinatie van het geene voors. is, en de vier gem. Annexen sub Nrs. 1, 2, 3 en 4, mitsgaders uit de annexen, geattacheert aan de vorige memorie sub Nrs. 3 en 4, blijkt dan ten klaarste de onwettige en vexatoire <= kwellende> handelwijze van den voorn. President van OMMEREN, bizonder wanneer men daar tegen overstelt de billijke handelingen, welke de Regeering van HELMONT in dit zelve stuk met haare Ingezeetenen gehouden heeft, zo als uit het geannexeerde sub No. 5 in 't breede te zien is.
Dog eer de Ondergeteekende van deeze zaak aftreed, moet de zelve nog tegen gaan twee praetexten <= voorwendsels>. waarop gem. van OMMEREN zig schijnt te zullen beroepen, en die hem waarschijnlijk geëncourageert <= moed gegeven> hebben tot het afkneevelen van Gelt aan die geenen, welke Peelvelden verkreegen.
De Eerste schijnt hij te willen afleiden uit de volgende Periode in het 10e Art. der Keuren voor DE PEEL, welke Keuren, zo als de zelve volgens Haar Hoog Mog. Resolutie van den 4e Januarij 1770 thans in een nieuw Register zijn geregistreert, de Ondergeteekende op den 24e Februarij 1771 aan den Secretaris van BAKEL verzogt heeft te moogen zien; dog vermits dat Register was in de handen van NICOLAAS van OMMEREN, die 't zelve weigerde aan den Secretaris te overhandigen, niet bekoomen heeft, dan waar in de Ondergeteekende met volle zeekerheit geinformeert is, dat Art. 10 gevonden word, dat de Peelmeesters voor 't adsigneeren <= teken van eigen naam> van Peelvelden moogen genieten Salaris van ouds daer toe staande; Dog behalve dat bij dit zelfde Art. strengelijk en op arbitraire Correctie is verbooden het neemen van eenige Schenkagien, giften of gaaven ter deezer zaake, zoo heeft van ouds daar toe niet meerder gstaan, dan een Rijxdaalder voor den Stadhouder van 't Quartier van PEELLANT, ofschoon de Peelmeesters daarenboven ook wel som wijlen een Rijxdaalder voor hun zelven deswegens geeischt en genooten hebben: 't geen dan evenwel nog veel verschilt van de groote Somme, die van OMMEREN daar voor heeft afgekneevelt; en 't geen hij dan nog niet kan gedaan hebben in de qualiteit als Peelmeester, welke hij niet heeft, maar als President Schepen, en in die qualiteit te BAKEL het Officie waarneemende van de Stadhouder des Quartiers:
En dus kan de voors. Periode van het 10e Art. der Keuren voor DE PEEL hem in geenen deele te staande komen; ofschoon hij aan sommige van die Luiden welke of Peelvelden bij hem kwaamen koopen, of zig nu en dan tegens zijne onbehoorlijke handelwijze in deezen kantteden, wel tegen allen schijn van waarheit heeft voorgegeeven, en hun tragten wijs te maaken, dan eens dat hij direct van Haar Hoog Mog. gequalificeert was tot de begeeving der Peelvelden, en dan weder eens, dat hij zodanig een Authorisatie van den Quartierschout van PEELLANT had gekregen.
Het tweede Pretext, 't welk de voors. President van OMMEREN misschien zal gebruiken, om het neemen van gelt voor de uitgegevene Peelvelden te excuseeren, zoude dit waarschijnlijk kunnen zijn, dat hij namentlijk zulx gedaan heeft in qualiteit als te BAKEL waarnemende het Officie van den Stadhouder des Quartiers van PEELLANT, en dus uit naam en ten behoeve en profijte van den Stadhouder JACOB KIEN; te meer wijl gem. Stadhouder KIEN de sustenue <= staande houding> voert, dat een nieuwe verkrijger van een Peelvelt aan hem voor het aanschrijven van 't zelve moet betaalen een Rijxdaalder, zoo als van ouds daar toe gestaan heeft; welke sustenue egter geheel in loopt tegens Haar Hoog Mog. meergem. Resolutie van den 4e Januari 1770, die voor dat overboeken alleen de betaling van 6 stuijvers ordonneert; mitsgaders ook gedisapprobeert <= geweigerd; niet vergunt> is bij de Resolutie van de 14e December 1770, door Haar Hoog Mog. genoomen op een Missive van gem. Stadhouder KIEN, waar bij de zelve verzoekt gemaintineert <= beschermd, gehandhaafd> te worden, onder andere, bij het oud gebruik van een Rijxdaalder te moogen vorderen voor het overboeken van een Peelvelt.
Deeze Sustanie, schoon strijdig tegens de twee aangehaalde Resolutien, heeft de gem. Stadhouder KIEN egter niet in 't heimelijke gevoert, maar is daar voor meermaalen opentlijk uitgekoomen, zig fundeerende op het aloud gebruik; dog dezelve heeft zig nimmer uitgestrekt tot een meerder somme, dan een Rijxdaalder; en is dus volkoomen gebleeven binnen de Paalen der Eerlijkheit; Zoo als voorn. Stadhouder KIEN ook van het begeeven der Peelvelden niets anders genooten heeft, dan de gem. Rijxdaalder, en nog maar alleen van zulke personen, die te vooren geen Peelvelt gehad hadden 't geen duidelijk blijkt uit Copie Authenticq van de afreekening door gem. Stadhouder KIEN met voors. President van OMMEREN den 16 October 1770 wegens den Ontfangst der Jura van de Peelvelden van BAKEL gehouden en geslooten, annex sub No. 6, waar uit te zien is, dat voorn. President van OMMEREN, na aftrek van het derde Part voor de moeite zijner Ontvangst, aan den Stadhouder KIEN alleen betaalt en verantwoord heeft / 36-16-12. een montant <= bedrag; schuld>, 't geen te verre af is, om in eenig vergelijk gebragt te worden met de importante Somme, welke de voors. President van OMMEREN van de verkrijgers der Peelvelden heeft weeten af te kneevelen; En waaruit dan duidelijk blijkt, dat de zelve geensins kan praetexeeren <= voorbij gaan>, dat hij deeze afpersingen heeft gedaan uit naam, en ten behoeve en profijte van gem. Stadhouder KIEN; maar ter contrarie tegens alle regt en reden alleen tot zijn eigen voordeel.
En dus consteert ten volle, zo uit de hier boven geallegeerde 6 eerste annexen, als uit de annexen, geattacheert aan de voorige Memorie sub Nrs. 3 en 4, dat de President van OMMEREN niet alleen onwettig en tegen alle billijkheit in de begeeving der Peelvelden gehandelt, maar zelfs verscheidene Exacten, Conclussien en dergelijke verregaande Excessen gepleegt en bedreeven heeft.
Aldus dit Poinct nopens DE PEEL een weinig geeclaircisseert <= opgehelderd> hebbende, zal de Ondergeteekende overgaan tot het rapport zijner verdere verrigtingen; en daar in eerstelijk volgen de vier Poincten van accustie <= aanklagten; beschuldigingen>, in 't slot van zijne voorgaande memorie opgegeven; en dan verder overgaan tot eenige andere door hem gedaane Ontdekkingen.
Eerstelijk heeft de Ondergeteekende door een vertrouwt persoon doen onderhouden HUIBERT van ESCH, woonagtig te BAKEL, geweezen Aanneemer van het bouwen der Pastorije van BAKEL, of tusschen hem en den President van OMMEREN over het afmijnen van gezeide Pastorije nietwes waare voorgevallen; dan waar op voors. van ESCH heeft betuigt, dat daaromtrent geen de minste morserijen <= geknoei> waaren gepleegt. Wijders heeft de Ondergeteekende het Copie-Bestecq dier Pastorije van voorn. van ESCH bekoomen, en het zelve gecollationeert <= samen gebracht; vergeleken> tegen het origineele Bestecq, ter Secretarije van BAKEL berustende, mitsgaders daarop naargezien de Dorps-Rekening; en alles deezen aangaande conform, en in een goede ordre bevonden, zoo dat de klagten hier over tegens gem. President van OMMEREN ingebragt, en bij voorige Memorie ter nedergestelt, geheel koomen te vervallen, en hij bij naauwkeurige examintie onschuldig bevonden werd.
Ten tweede heeft de Ondergeteekende onderzoek gedaan nopens de verkooping van eenig hout der Gemeente van BAKEL, tijde van het timmeren der voors. Pastorije; en bevonden, dat NICOLAAS van OMMEREN in de Qualiteit van President Schepen gefungeert, en de Verkoops Conditie als Secretaris, mits des selfs absentie, heeft geschreeven, gehouden en geteekent, en dat de geprovenieerde <= ingekomen> penningen van de gem. Verkooping wel, en in goede ordre in de Dorps-Rekening zijn ingebragt; dog dat van de Koopers van dat hout, schoon zulx in de Conditie niet staat geëxprimeert <= uitgedrukt>, Jura en schrijfgelden door den zelven van OMMEREN zijn afgevordert en genooten, zo als blijkt uit een Memorietje, annex sub No. 7 met de eigen hant van voorzeide van OMMEREN geschreeve, waar in onder ijder koop staat uitgedrukt het montant der Jura en Schrijfgelden; en welk memorietje de voors. HUIBERT van ESCH van den President van OMMEREN heeft bekoomen, en hem dienvolgens betaalt, 't geen dezelve, deswegens gehoort wordende, zoude kunnen verklaaren. Eene onbetaamentlijke handelwijze; want van de verkooping van dit hout, 't welk de Gemeente toebehoorde, vermogten, als begreepen zijnde onder het vaste Tractement, 't geen de Secretaris van de Gemeente geniet; zoo als dit bij verscheidene Resolutien van Haar Hoog Mog. is verstaan, en onder andere bij die van den 20e September 1724 en 21e Februarij 1726; dan deswegens zoude van OMMEREN alleen geincurreert <= nagelaten> hebben eene Boete van vijftig Guldens, tot welkers invordering het Officie Fiscaal bij de eerstgem. Resolutie schijnt gequalificeert te zijn.
Ten derde heeft de Ondergeteekende, bij manquement <= ontbreking> van Authorisatie, om visie te moogen neemen van de Secretarije van BAKEL, geen genoegzaam onderzoek kunnen doen, of in de Dorps-Rekeningen niet eenige gemasqueerde <= vermomde> Posten ten profijte van den President van OMMEREN werden gebragt; schoon het allesins praesumtief <= de schijn heeft> is, dat zulx nu en dan is geschiet; immers bij de Rekening de Anno 1767, welke de Ondergeteekende gezien heeft, blijkt, dat daar in meer dan eene Post werd gebragt voor het schoonhouden van de Raadkamer, en voor het leeveren van vuur en Ligt aldaar, alles ten profijte van de Weduwe TEMPELAAR, Schoonmoeder van den President van OMMEREN, en te saamen eene huishouding hebbende; welke kosten in 't geheel niet behoorde geimpendeert <= gemaakt te worden> of immers voor het grootste gedeelte hadden kunnen gemenageert <= bezuinigd> worden.
Eindelijk heeft de Ondergeteekende het vierde Poinct van Accusatie naauwkeurig onderzogt, namentlijk waar de Arme-Rekening, opgenoomen den 15 Junij 1730 was gebleeven, en hoe het met het favorabel <= gunstig> Slot dier Rekening waare afgeloopen. En na dat de Ondergeteekende daar over verscheidene Luiden hadde ondervraagt, heeft dezelve ten laatste bevonden, dat deeze Rekening geensins verbrant, maar ter Secretarije berustende was, en dat het Slot ten voordeele der Annexen bestond in f. 104- 6-14 in gelt, en in Rogge 438 1/2 vat, mitsgaders in Boekwijt 38 vat; dat het Slot voorts in de volgende Rekening van PETER KUIJPERS en RIJNDER WILLEMS wel voor ontvangst was ingebragt, dog door de Auditeuren <= toehoorders> dier Rekening, op fundament, dat volgens Resolutie van den Raad van Staate het zelve had behooren uitgezet te worden, geroijeert was geworden; waar de Rendanten zig vervolgens bij de Heeren Gecommitterdens uit den Raad van Staate, op de verpagting der Thiendens binnen S'BOSCH zijnde, hebben geaddresseert en permissie verkreegen, om het gem. Slot in hunne volgende en conclusive Rekening te brengen, zoo als de zelve dan ook hebben gedaan, en het gem. Slot aldaar in Ontfang door de Auditeuren is geaccepteert; zoo dat den President van OMMEREN ten deezen nietwes kwaads kan ten laste gelegt worden.
Deeze vier Poincten van accusatie dus afgehandelt hebbende, zal de Ondergeteekende nu overgaan, om rapport te doen van het geene hij verders ten laste van gem. President van OMMEREN te BAKEL heeft ontdekt: leggende ten dien einde over een Attestatie van HERMANUS JANSE, annex sub No. 8, waar uit men schijnt te moeten opmaaken, dat van OMMEREN met den doenmaligen Pagter van den Houtschat PETER van HIRTUM, (ni fallor <= als ik me niet bedrieg > te NUNEN woonagtig) als 't waare onder eene deeken heeft geleegen, om HERMANUS JANSE vier Ducaaten afte kneevelen, welke zij welligt te saamen hebben gedeelt: Althans PETER van HIRTUM was in zijne qualiteit geensins bevoegt, om de geincurreerde <= nagelaten> Boete af te maaken; maar had deeze Contraventie <= overtreding>, welke zeer waarschijnlijk door van OMMEREN hem was aangebragt, moeten overbrengen aan den Rentmeester der Domeinen te S'BOSCH.
Wijders werd hier geannexeert sub No. 9 een Attestatie van ADRIAAN van VELTHOVEN, waar uit blijkt, dat gem. van OMMEREN den zelven heeft geextorqueert <= uitgewrongen; afgeperst>, eerst tien Guldens en agt stuivers, en daar na een Ducaat. En zoude wegens het eerstgemelde geval nog kunnen gehoort worden MARTEN DIRKS, woonagtig te BAKEL en WOUTER ZEELEN, woonagtig te AERLE, welke ter dier zelve zaake aan gem. President van OMMEREN ijder nog een Ducaat betaalt hebben.
Voorts annexeert de Ondergeteekende sub No. 10 een Attestatie van JAN HENDRIKS, innehoudende, hoe de zelve door voorzeide van OMMEREN genootzaakt is geworden, om zijne lasten tweemaal te moeten betaalen, schoon hij van de eerste betaaling een quitantie gehad, maar de zelve door toedoen van van OMMEREN was kwijt geworden.
Al verders werd hier overgelegt sub No. 11 een Attestatie van JAN WILLEM MARTENS en JAN van de KRUIJS, waar bij gevoegt moet worden het geattacheerde <= een aanhangbrief> sub No. 12, ten blijke, hoe schelmagtig de President van OMMEREN den eerstgemelden behandelt, en zig op weinige uuren na meester van alle zijne goederen gemaakt heeft, indien hij door den laastgenoemden niet maar eeven van pas uit zijn ongeluk waare gered; waar over nog zoude kunnen gehoort worden JAN FRANSE, als ook een Extract gerequireert uit het Collect-boek van dien tijd, waar in van OMMEREN reeds als eigenaar en JAN WILLEM MARTENS als gebruiker was te boek gestelt; en zulx wel door den zelven President van OMMEREN: want ofschoon ter dier tijd en lange te vooren de Drossard de Secrataris van ASTEN J. LOZECAAT de Secretarije te BAKEL waarnam, resideerde de zelve egter niet te BAKEL, maar te ASTEN, en kwam niet meer dan één dag in ijder maant te BAKEL, waar door dus de geheele Secretarije bleef in de bewaaring en magt van voorn. President van OMMEREN, die in zijne qualiteit als President Schepen de zelve waarnam, alle zaaken dirigeerde, en allerlije Actens passeerde.
Het geannexeerde sub No. 13 is een gelijke Acte als de naastvoorige, en in de waerelt gekoomen op de zelve schelmagtige wijze: dog de Ondergeteekende heeft gemenageert <= huis gehouden>, om ter deezer zaake van FRANCIS JOCHEMS van NEERVEN een Attestatie in te winnen, vermits de zelve zeer doof, en moeijelijk te verstaan was; en de Ondergeteekende wegens bekrompenheit van tijd zoo lange niet konde vacceeren <= bezig zijn>, als nodig was, om deeze Attestatie met alle behoorlijke omzigtigheit in te stellen.
De volgende Annexen sub Nrs. 14, 15, 16, 17 en 18, waar bij nog moet gevoegt worden de Attestatie van JOOST JANSE NOOIJEN, bij voorige Memorie overgelegt sub No. 5, behelsen een zoo criant <= uitermate verveldend> en lelijk schelmstuk, dat men met reden daar van moet abhorreeren <= afschrikken; een tegenzin ergens in hebben>. De arme JOOST WIJERS was bij het geeven zijner Attestatie, toen de Ondergeteekende hem onderregte, hoe onregtvaardig hij behandelt, en hoe hij door van OMMEREN gebragt was op het punt om een valschen Eedt te doen, zodaanig aangedaan, dat hij als in traanen smolt; en de beide Schepenen van BAKEL, welke over zijne Attestatie stonden, konden uit medelijden over den ongelukkigen staat, waar in JOOST WEIJERS door dit schelmstuk van van OMMEREN gebragt was, zig niet onthouden, van met den zelven te weenen. Dog alvoorens hier van af te treeden, oordeelt de Ondergeteekende niet ondienstig, om deeze zaak een weinig meerder te colaircisseeren <= verder uitpluizen>, en den samenloop van verscheiden fielterijen <= doortrapte en laaghartige streken>, in dit stuk door den President van OMMEREN gepleegt, wat naader aan te toonen.
Voor eerst heeft gem. van OMMEREN gezondigt tegens het waare Intrest der Gemeente van BAKEL 't welk medebragt, dat de drie plekskens lant, welke de eenigste vaste goederen waaren, die de minderjarige Kinderen van WILLEM HENDRIK ZEELEN te BAKEL bezaaten, en die JOOST WEIJERS van der zelver voogd had gehuurt voor ééne Gulden Jaarlijks, niet voor de lasten bij Excecutie verkogt wierden; maar voor fout in de ordinaire foutlijst, waar op de zelve door den Burgemeester ook zijn gebragt geweest, hadden moeten aangenoomen worden; wijl dan de Gemeente daar door niet meerder, dan 13 stuivers en 3 duiten jaerlijks zoude hebben kunnen verliezen, en dan nog op beeter tijden had te hoopen; daar nu de Gemeente wegens onkosten der verkooping bij executie daar op heeft moeten toegeeven na aftrek van 't geene van die goederen gekoomen was, / 64-15- 8, ut ex annexo sub No. 15.
Ten tweeden blijkt uit de Acte van Tauxatie van de verkogte Plekjes Lant sub No. 17, dat het zelve waerdig is 20 Guldens, schoon van OMMEREN het bij publicque veiling heeft gekogt voor 5 stuivers: waarschijnlijk dat hij de Gegaadigdens zal hebben weeten te intimideeren <= bang te maken>, of onder het een of ander voorwendsel af te schrikken, om hem in het koopen van dat Lant in den weg te zijn.
Ten derden heeft voorzeide van OMMEREN zig bedient van de onnoozelheid van JOOST WEIJERS, welke niet wist, dat hij in geenerlij wijze gehouden konde geoordeelt worden te weezen tot het betaalen der kosten, gevallen op de verkooping bij executie van Lant, waar van hij alleen Huurder, en geen Eigenaar was; en deeze onkunde zal van OMMEREN waarschijnlijk ontdekt hebben, toen kort, nadat het Goed in arrest <= in beslag> was genoomen, JOOST WEIJERS met den Burgemeester bij hem kwam, om was 't mogelijk dat Lant buiten executie te houden; 't welk hem dan verder gelegendheit heeft verschaft, om den armen JOOS WEIJERS tot op het gebeente toe uit te mergelen; want na de verkooping ontbied hij den zelven, en schoon bewust, dat niet JOOST WEIJERS, maar de Gemeente van BAKEL de te kort komende penningen moest betalen, eischt hij egter tegens alle regt, en tegens zijn beeter weeten aan, 45 Guldens van de zelven JOOST WEIJERS.
Ten vierden port hij JOOST WEIJERS aan, om een stuk Lant op eene onbehoorlijke wijze te vernaaderen niet alleen, maar brengt hem zelfs op het punt om zoo zoo een valschen Eedt te doen; want indien JOOST JANSE NOOIJEN absolutelijk den Eedt had gerequireert <= verzocht; geeischt>, zonder JOOST WEIJERS hebben moeten zweeren, dat hij deeze vernaadering deede voor zijn eigen gelt, 't geen hier in den volsten zin notoir <= kennelijk> valsch en onwaaragtig zoude geweest zijn.
Ten vijfden trekt van OMMEREN aan JOOST JANSE NOOIJEN voor des zelfs deliberatie quasi, of hij de kosten van den Eedt moeste betaalen, zeeven Guldens af van het Gelt, dat den zelven wegens het vernaaderde Lant competeerde; waar van de Secretaris van BAKEL aan den Ondergeteekenden verklaart heeft, niets meerder dan de Consignatie-penningen <= de rechtsgelden> te hebben genooten; welke vernaadering voorviel ten tijde van, en terwijl men bezig was met het doen der Rekening van het voors. bij executie verkogte Lant van 5 stuivers.
Ten zesden ontneemt de President van OMMEREN aan JOOS WEIJERS niet alleen het vernaaderde Lant, maar ook des zelfs eigen gedeelte, 't welk te saamen niet alleen JOOST WEIJERS, maar ook de Schepen FRANCIS WILLEM MARTENS, die over de Attestatie van JOOST WEIJERS heeft gestaan, agten waerdig te zijn meer dan 100 Guldens; schoon van OMMEREN het zelve maar heeft laaten tauxeeren op 80 Guldens, ut ex annexio sub No. 16; in welks plaats van OMMEREN aan JOOST WEIJERS zijn voor 5 stuivers gekogt Lant weder opdraagt, volgens het geattacheerde sub. No. 18.
Eindelijk ten zevenden formeert gem. van OMMEREN nog een praetentie wegens dit alles van 13 Guldens ten laste van JOOST WEIJERS; waarop de arme man, gepest door de zwaare bedreigingen van den President van OMMEREN, hem reeds 6 Guldens heeft betaalt, dog nu door den Ondergeteekende onderregt <= onderricht>, om provisioneel geene betaalinge meer te doen.
En dit alles heeft van OMMEREN gedaan, alleen op een valsch en onwaaragtig praetext <= voorwendsel>, dat JOOST WEIJERS aan hem de Onkosten van het bij Executie verkogte Lant quasi schuldig was te betaalen; Daar door heeft hij dien armen en onnoozelen man berooft van zijn beste Lant, en hem met zijn vrouw en kinderen bij naar tot den Beedelzak gebragt.
Zoo 'er wegens dit schelmenstuk nog nadere Bewijzen noodig waaren, geeft de Attestatie van JOOST WEIJERS eenige persoonen aan de hant, welke op verscheidene omstandigheden zouden kunnen gehoort worden.
Voorts heeft de Ondergeteekende ontdekt, dat door de directie van den President van OMMEREN het Raadhuis van BAKEL, 't geen de Gemeente voor 28 of 30 jaaren nieuw uit den grond heeft laten timmeren en vrij goed is, sedert eenigen tijd is geabandonneert, en den Secretaris geauthoriseert, om een kamer ten huize en herberge van de Weduwe TEMPELAAR, Schoonmoeder van den President van OMMEREN, en welke te saamen een huishouden hebben, te huure voor 22 Guldens jaerlijks, het geen voor gezeiden van OMMEREN, behalven het voordeel deezer Huure, nog een aanmerkelijk profijt zoude uitleeveren daar door dat hij dus de geheele Dorpsneering aan zig zoude trekken, en veroorzaken, dat de Ingezetenen, die eenige zaaken op de Geregte daagen te verrigten, of ietwes ter Secretarije te doen hadden, rijkelijke verteeringen ten zijnen huize zouden maaken. Een zaak, welke inloopt tegens het 17e Art. van het Reglement op de Politicque Reformatie, waar bij met duidelijke woorden gestatueert is, dat men geene Geregten in eenige Herbergen zal houden, maar in andere bekwaame Plaatsen, bij de Magistraaten daar toe te approprieeren <= toeeigenen>. Dog de President van OMMEREN schijnt het voorneemen, om het Gemeentens Raadhuis te abandonneeren <= verlaaten; op te geven>, al een geruimen tijd bij zig zelven gefoveert <= toegedaan zijn> te hebben; want sedert verscheiden jaaren heeft hij het voors. Raadhuis buiten ordentelijke reparatie weeten te houden, en genoegsaam nimmer opengezet of gelugt, en alzoo door bedompheit en lekken eenige vogtigheit in het zelve veroorzaakt, waar na de Secretaris van BAKEL, door hem hier toe aangezet, en zonder alvoorens met Schepenen deswegens te delibereeren, bij Mr. WILLEM CORNELIS ACKERSDIJCK, Dorps-Advocaat van BAKEL, heeft advis genoomen, of Regenten zouden vermoogen een kamer ten huize van de Weduwe TEMPELAAR te huuren, en of zulx in de Dorps-rekening door de Leen- en Tol-kamer zoude geleeden worden; zonder daar bij te melden, dat deeze Weduwe TEMPELAAR eene openbaare Herberg houdt. De voorn. Advocaat ACKERSDIJCK heeft daar over eenige Leeden van de Leen- en Tol-kamer onderhouden, welke vermeenden, dat de Regenten tot het huuren van deeze Kamer bevoegt waaren, en dat deeze huure in de Dorps-rekening zoude worde gepasseert; waar op gezeide Advocaat aan den Secretaris van BAKEL heeft gezonden een Concept-propositie <= een ontwerp voorstel>, met des zelfs eigen hand geschreeven, ten einde die aan Schepenen te doen; dan agter welke propositie de President van OMMEREN met zijne hand heeft gevoegt verscheidene Poincten, alleen tot zijn profijt strekkende, ut ex Annexio sub No. 19; in welke voege vervolgens deeze Resolutie met de Conclusie is geboekt, en door 6 Schepenen, niet in de gewone Vergaderkamer, maar bij occasie <= gelegenheid> en verkoping op een gehugt van BAKEL, omtrent een uur van het Dorp geleegen, geteekent, volgens het Annex sub No. 20; en wel zoodanig, dat drie van de zelve Schepenen, welke alleen de Ondergeteekende daar over gesprooken heeft, verklaaren, dat zij niets weeten van Sommige Perioden, daar inne vervat, en wel inzonderheit dat zij geene kennis hebben van het Poinct nopens het koopen van een Cabinet. De Ondergeteekende heeft de gem. drie Schepenen en den Schepen, welke die Resolutie niet heeft geteekent, mitsgaders den Secretaris ernstig over deeze zaak onderhouden, en hun aangetoont, hoe zeer zij hier in tegens het voorzeide 17e Art. der Politicque Reformatie hadden gepecceert <= gezondigd; misdaan> niet alleen, maar hoe zij ook gehandelt hadden tegens het waare belang der Gemeente, 't welk medebrengt, dat men geen 22 Guldens jaerlijks moet besteeden voor iets, het geen voor 200 Guldens eens-gelt konde hersteld worden; want zij zelve moesten advoueeren <= toestemmen>, dat omtrent voor deeze somme het Raadhuis in behoorlijken Staat zoude kunnen worden gebragt; Welke vermaaning dan van die uitwerking is geweest, dat de Secretaris die tot nog toe het Huur-contract niet gemaakt hadde, zig bereid toonde, om bij de eerste compleete vergadering van Schepenen deezen misslag te verbeeteren, en een propositie <= voorstel> te doen tot intrekking van de Resolutie van den 3e December 1770, en tot het behoorlijk in staat stellen van het gewoone Raadhuis. Nopens gem. Raadhuis heeft JACOB MANDERS, welke (ni fallor) tien jaaren lang als Schepen bij absentie van den doenmaalige Subst. Secretaris J. LOZECAAT de Secretarije van BAKEL heeft waargenoomen, aan den Ondergeteekenden verklaart, bereit te zijn, om een beëedigde attestatie te geeven, dat hij geduurende zijn tijd nooit vogtigheit en daar door veroorzaakt bederf aan Papieren of Boeken bespaart heeft; zoo dat uit dit alles moet worden afgeleit, dat de President van OMMEREN in deezen nergens anders op uit geweest is, als om door onbehoorlijke weegen het gewoone Raadhuis te abandonneeren, en met het verhuure van een Kamer in zijn huis tot een Raadkamer voor de Gemeente zijn merkelijk voordeel te doen; want het is in de Meijerije daar mede zoodanig geleegen, dat men die Herbergier, welke alleen de Dorps-neering op een plaats heeft, agt hier uit de helft, ten minsten een groot gedeelte van zijn bestaan te kunnen hebben.
Voorts is de Ondergeteekende te BAKEL geinformeert, dat de President van OMMEREN, omtrent zeven jaaren geleeden, aan eenige Ingezeetenen van het Dorp SAMBEEK, Lande van CUIJK, grensende aan BAKEL, permissie zoude hebben gegeeven, om in de Bakelsche Peel, Heijde en Turf te moogen haalen, waar voor hij van de zelve zekere Somme gelts jaarlijks genoot; en dat deeze Luiden van SAMBEEK, ten voors. einde in de Bakelsche Peel koomende, zeker teeken aan hunne Karren hadden, waardoor de doenmaalige Schutter van BAKEL, daar toe ordres van den President van OMMEREN hebbende, verwittigt konde worden, dat hij deeze Luiden met hunne Karren niet moeste calangeeren <= beboeten> en aanhouden. Hier van zijn ter dier tijd door eenige Ingezeetenen van BAKEL onderhandsch verklaaringen te SAMBEEK ingewonnen, en vervolgens aan den Stadhouder J. KIEN ter hand gestelt, dog waar op nimmer eenig vervolg gekoomen is.
Alnog is aan den Ondergeteekenden voorgekoomen, dat de President van OMMEREN van zekeren BERNARDUS van NIEL, Minderbroeder in het Klooster te VENROOIJ, welke op Kersmis 1769 door het Hoog Officie deezer Stad en Meijerije is geligt, en vervolgens gemulcteert <= gestraft> geworden, eenigen tijd te vooren, voor de vrije permissie, om te BAKEL te moogen koomen, geëischt zoude hebben 100 Guldens, wanneer hij nog aannam, hem attent bij tijds te zullen waarschouwen, ingeval er onderzoek naer hem mogte gedaan worden; dat de President van OMMEREN al mede op eenen anderen tijd zeekere geordenden Kloosterling, genaamt Pater VERBEEK, ten zijnen huize zoude gelogeert, en aan den zelven gezegt hebben, dat altoos vrij en gerust bij hem konde koomen; Door welke zaaken gem. President van OMMEREN, indien zulx te zijner tijd mogte blijken, volgens den teneur <= inhoud> van Haar Hoog Mog. Placaat van de 14e April 1649 in zwaare Boetens, Cassatie <= afschaffing> van zijne bediening en arbitraire Correctie <= eigenmachtige; willekeurige tuchtiging; kastijding; verbetering> zoude vervallen weezen; En de Ondergeteekende is bezig, om hier op verder te informeeren; dog heeft daar toe ruimen tijd noodig, alzoo het onderzoek des wegens buiten 'sLands moet geschieden.
Wijders heeft gem. President van OMMEREN nog een Goudmijn te BAKEL, waar uit hij in staat is, om het geheele bestaan voor zijn Huishouden te vinden. Hij neemt meermaalen de Collectboeken aldaar aan, waar door hij occasie <= gelegenheid> krijgt, om niet alleen veel voordeel met zijne Tapneering te doen; maar ook om de arme Ingezeetenen, welke nu en dan een weinig gelt op afreekening hunner Lasten brengen, en dan asweder uitstel verzoeken, allerlije levens-middelen af te troggelen tot het bekoomen van uitstel van betaaling; Ja er zijn verscheidene Luiden, welke met Eede zouden kunnen verklaaren, dat zij door hem genoodzaakt zijn geworden, om ten tweeden maale hunne Lasten aan hem te voldoen, wijl hij ontkende, de zelve reeds ontvangen te hebben, en zij geen blijk of getuigen der eerste betaaling hadden. En men zegt te BAKEL, dat het aanneemen der Collectboeken voor den President van OMMEREN jaarlijk wel duizend Guldens waardig is.
Door zijne menigvuldige knevelarijen heeft hij de Ingezeetenen van BAKEL, voor verre het meeste gedeelte geheel onder bedwang gebragt, waar van tot voorbeelden kunnen dienen, dat hij, Turf uit DE PEEL noodig hebbende, gewoon is, maar een Rot of Gehugt te laaten commandeeren, om met hunne Karren zijne Turf voor hem gratis te gaan haalen. Jaarlijks commandeert hij verscheidene dier Rotten <= gehuchten>, om hem hunne mist, ook al gratis, te brengen, waar mede hij dan niet alleen zijnen Tuijn of Hof bemist, maar zelfs zijn Akkerlant; hebbende hij door dit middel verscheidene stukken zeer slegt Lant, welke hij voor een geringe prijs had gekogt, tot goed, ja tot het beste Lant gemaakt. En deeze zijne Commandoos hebben op de Ingezeetenen zoo veel kragt, dat, wanneer hij iets tegens een Boer heeft opgevat, hij wel het gansche Rot, waer onder die Boer gehoort, laat commandeeren, om hem mist of Turf te brengen, dog deezen Boer daar van laat uitzonderen, welke dan daar door zoo benauwt en en angstig word, dat hij dikwils immediaat <= eensklaps; onmiddellijk> met het een of ander Presentje naar de President van OMMEREN toegaat, en door allerlije beweeglijke redenen en verontschuldigingen zig weder in de genade van den Heere President zoekt te herstellen, en de gunstige permissie te obtineeren <= te verkrijgen>, om neffens zijne Nabuuren ook Turf of Mist voor hem te moogen haalen. De ondergeteekende heeft te BAKEL zig meenigmaalen ten hoogsten verwondert, hoe het mogelijk was, dat in een vrije Republicq een persoon van zeer geringe extractie <= afkomst> en nog voor 18 jaaren een weever van Ambagt, zo tirannicq over de Opgezeetenen van een geheele Plaats konde regeeren; dog de eenvoudigheit der Inwoonderen van dit afgeleegen Dorp, welke niet veel verkeer met andere Luiden hebben, heeft hem daar toe de occasie aan de hant gegeeven en van tijd tot tijd stouter gemaakt om zijne Knevelarijen hoe langer hoe verder te entendeeren <= uitbreiden; uitspannen>, en zig met het merg en zweet van den armen Lantman op allerlije onbehoorlijke en strafbaare wijzen te verrijken; waar van de Ondergeteekende zekerlijk nog verscheidene Staalen zoude ontdekt hebben, indien de zelve, die in zijne qualiteit als Stadhouder van het Hoog Officie deezer Stad en Meijerije jegenswoordig geobrueert <= in beslag genomen> is met 30 Gevangenen, zig langer van zijn Officie had durven onttrekken, en te BAKEL, verblijven;
Ook vertrouwde de Ondergeteekende, dat de reeds ingewonnene accusatien <= beschuldigingen> over sufficient <= genoegsaam> zouden zijn, om een persoon, tegens welken bereids in den jaare 1765 door het Officie Fiscaal crimineelijk wegens Knevelarije is geprocedeert, zonder dat egter zulx hem heeft kunnen verbeeteren, als nu rigoreuselijk ten spiegel van anderen te doen straffen, en alzoo de Arme en deerenswaardige Ingezeetenen van BAKEL van deezen geweldigen overlast te bevrijden.
Actum S'BOSCH den 6 Maart 1771.
H.A. van ADRICHEM.
d.d. 09-03-1771. No. 22. O.5.
Pro Fisco.
Extract uyt het Collecte Boek der verpondinge en Beede over den Dorpe van BAKEL en MILHEEZE en zulx over den Jaare 1769 Rendant <= rekeninghouder> FRANCIS van LEIJENBURG waar in onder andere op fol. 20recto staat als volgt,
39. de Heer N. van OMMEREN
off JAN WILLEMS f. 2-11- 8 f. 4-15--12 f. 7- 7- 4
Pen is f. 1- 3-14
40. JAN TOMAS GIJSBERS etc.
Accordeert met het voorsz. Colledtboek (voor zo veel het geëxtraheerde aangaat).
BAKEL neegende Maart 1700 een en't zeeventig.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B.
Raad van Brabant.
d.d. 30-03-1771. N. 11. H. 2.
Pro Fisco.
Extract.
Bestecq en Conditie waar op en volgens de welke Mijn Heeren Officier en Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE volgens haare Resolutie dato 17e Februarij 1767 en zulx ter voldoeninge van haar Hoog Moogende Resolutie dato 10 Julij 1766 nae voorgaande Sondaagse Publicatie en Affixie zo alhier als binnen de Stad HELMOND, DEURNE, AARLE RIXTEL, GEMERT en VENROOIJ en op meer andere Plaatzen bij Affixie van Billiettten publycq ende voor alle man aan den minst willende aanneemen zullen aanbesteeden het Bouwen van een nieuwe Pastorije huijzinge ter Plaatze daar het door de Besteeders zal aangeweezen worden aan of omtrent de schutskooij alles in voegen en manieren hier na volgende zijnde het Regthandwerk lang 492 Voet breet 363 Voet buijtenwerks.
Articul 1.
Eerstelijk zal den aanneemer de fondamenten etc.
38.
Den aanneemer zal ter hand gesteld worden een copie van dit Bestecq en Conditie voorzien met behoorlijke 'sLands zeegel en daar voor aan den Secretaris alhier betaelen de somme van zeeven gulden en tien stuyvers, mitsgaders moeten betaelen van zijn bedongen som voor wijnkoop van iederen gulden een duijt den aanneemer zal al nog moeten betaelen 70 guldens voor't maken van de Bestecque.
39.
En ofter iemand aannaemer wierde etc.
Op alle welke zo generaale als speciaale Conditien is alhier het voorsz. werk, ten beurde gebragt zijnde ingezet bij HUIJ-BERT van ESCH wonende te BOXTEL, op drie duijzent drie hondert en vijftig guldens en is door de Heere Besteeders gepresenteert tweeduyzent vijff hondert guldens en alzo op geklommen tot drie duyzent twee hondert en vijftig guldens, en daar voor bijden Insetter gemeijnt.
Slaat veertig slagen en daer mede voor alle man.
Aldus de voorsz. bestellinge bij provisie gedaan hebbende de voorn. HUYBERT van ESCH, belooft indien aanneemer blijft de vorenstaande Conditie te zullen voldoen en naarkomen onder verband en submissie daer in geexprsseert. Actum binnen BAKEL den derde Meert 17C Seeven en Sestig ten overstaan van NICOLAAS van OMMEREN President Pro Officie en de ondergeteekende Scheepenen Was geteekent HUIJBERT van ESCH, N. van OMMEREN President Scheepen Loco Officier, JAN FRANSEN, PETER MADERS, JACOB MANDERS.
Onderstond mij present was getekent J. LOSECAAT Secrts. Lager stond
Op heeden den 3e Maart 1767 zo heeft HENDRICK VERHEES geadmiteerde Landmeester en wonende te BOXTEL voorsz. Besteeding met veertig slagen ontslagen, Was geteekent H. VERHEES, Nog lager stondt Op heeden den vijfden Meert 1767 zo heeft HUIJBERT van ESCH voors. Besteeding wederom met 30 slagen ontslagen Was geteekent HUYBERT van ESCH Onderstont Opheeden den neegende Meert 1700 Zeeven en Sestig zijnde den geprestigeerde dag tot het uijtgaen des hoogsels van deze Conditie en niemand gecompareert zijnde die meerder heeft willen slaan of ontslaan dan HUIJBERT van ESCH en vervolgens het Hoogsel met het tellen van een tot tien uijtgegaan zijnde zo is den voorn. HUIJBERT van ESCH als meijnder en laatste ontslaager aanneemer gebleeven den welken belooft deze Conditie in allen zijnen deelen en poincten zullen voldoen en naerkomen onder verband en submissie als na Regten. Actum BAKEL dato ut supra ten overstaan van JACOB MANDERS Scheepen Pro Officio, JOHANNES GRINSVEN, PETER MANDERS, ADRIAAN van de MORTEL, JAN FRANCE en JAN JANSE Scheepenen, Was geteekent HUIJBERT van ESCH, JACOB MANDERS Pro Officio, J. v. GRINSVEN, PETER MANDERS, ADRIAAN van de MORTEL, JAN FRANSEN, Onder stond dusdanig hand X merk waarom geschreven stond dit ist merk van JAN JANSE Scheepen verklaart niet te konne schrijven, Lager stont Mij present Was geteekent N. van OMMEREN President Scheepen Loco Secrts..
Accordeert met het voorsz. Bestecq:/voor zo veel het geextraheerde aangaat:
BAKEL dertigsten Maart 1700 Een en Zeeventig
Quod Attestor
A.A. van NOORT, Secretaris.
Raad van Branbant, Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B.
d.d. 31-03-1771. Bijschrift 04-04-1771.
Pro Fisco.
Ik ondergetekende Vorster en Geregtsbode des Dorps BAKEL en MILHEZE, Quartier van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH verclarere en verclaere, bij forme van Relais, op den Eed, bij den aanvang mijner bedieninge gedaan, en sulks ter requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND, en Lande van OVERMAZE, dat ik in mijne voors. qualiteijt op Speciale ordre van den Heere Stadhouder Van ADRICHEM, mondeling dog Geregtelijk hebbe geciteert, alle de onderstaande personen, omme getuijgenis der waerheijd te geven, en sulxs op besondere tijden, in de maanden December en Februaij laastleden, als
1. JAN MARTENS.
2. ANTONI KUIJPERS.
3. WILBERT RAEIJMAKERS.
4. PETER JAN MARTENS.
5. JOOST JANSSE NOIJEN.
6. JAN JANSE NOIJEN,
7. ANTOUS JAN TEUNISSEN.
8. ANTONI WILLEM de WIT.
9. PETER JOOST MANDERS.
10. ANNA MARIA van den BROEK, Huijsvrouw van PETER JOOST MANDERS.
11. THOMAS PETERS.
12. PETER van ASTEN.
13. MARTEN JOOSTEN.
14. JAN PETER CLAESSEN.
15. RIJNDERT CLUIJTMANS.
16. WILLEM JANSSE de WIT.
17. WILLEM de WIT.
18. JOOST van de VEN.
19. GOORT NOIJEN.
20. FRANS DIRK FRIJNSEN.
21. PETER van BUSSELEN.
22. SIMON JANSSE NOIJEN.
23. JAN. JAN JOOSTEN RIJNDERS.
24. JAN HUIJBERT van OORSCHOT.
25. GOORT PETER CLAESSEN.
26. GOORT HENDRIKS,
27. JAN JANSE WILBERTS.
28. ANNEKE JAN PETER JACOBS Wed. PETER JAN TIJSSEN.
29. ELISABETH GOORT LAANEN, Wed. HENDRIK TIJSSEN.
30. LAURENS HENDRIK FRANS SCHEPERS.
31. SIMON van de CRUIJS.
32. PETER CROIJMANS.
33. WILBERT HENDRIKS.
34. PETER JAN PETERS.
35. TEUNTJE JAN FRANSSE Wed. MATIJS MANDERS.
36. MATHIJS TIJS MANDERS.
37. DIRK FRANCIS MICHELS.
38. JAN STERKE.
39. MATHIJS JAN TIJSSEN.
40. JAN van de CRUIJS.
41. ARNOLDUS MOORS.
42. ANDRIES GIJSBERT MASTBROEK.
43. JOOST TEUNIS HENDRIKS.
44. DENIS PETERS.
45. WILLEM TEUNIS.
46. HENDRIK RAIJMAKERS.
47. JOHANNES RAEIJMAKERS.
48. JAN NOIJEN.
49. MICHIEL van der LINDEN.
50. FRANCIS WILLEM MARTENS.
51. JAN HENDRIKS.
52. HERMANUS JANSSEN.
53. ADRIAEN van VELDHOVEN.
54. JOOST WEIJERS.
55. JAN WILLEM MARTENS.
56. JAN van de CRUIJS, en verschijde andere ingesetenen van BAKEL en MILHEEZE.
Dat ik al nog, op ordre als voor, hebben geciteert tot twee distincte reijsen: MARCELIS MANDERS, JACOBUS van DUIJNHOVEN en WILBERT van DUIJNHOVEN, dog welke niet sijn gecompareert, en frivole <= waardeloze> Excusen gemaakt hebben, die mij ondergetekende als nu ontgaan sijn,
Actum BAKEL Een en dertigsten Maart 1700 een en seventig.
T'oirconde bij mij eijgenhandig ondertekent en was getekent HENDRIK RIJSTERBORG Vorster en Geregtsbode, onder stont Mij Present, en getekent, CORN. BRUUSTENS Sust. van 't Hoog Officie.
Dese accordeert met het origineel Declaraatoir bij forme van Relais.
Actum S'BOSCH den vierden April 1700 Een en Seventig
Quod Attestor
CORN. BRUIJSTENS, Secrts. van 't Hoog Officie.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263 B. No. 26.
d.d. 31-03-1771.
Pro Fisco.
Compareerden voor Schepenen Commissarissen des Dorps BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, ARNOLDUS KUIJPERS, Regerende Arm-Meester van GEMERT, oud ontrent seven en dertig Jaeren en desselfs huysvrouw, JOHANNA BROEKS, oud negen en twintig jaeren, beijde wonende binnen de Vrije Rijks Neutrale Grond Heerlijkheijd GEMERT, dog tans alhier present, dewelke ter instantie in requistie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, hebben getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn, dat tussen Paeschen en Pinxtere des voorleden Jaers 1700 seventigh, BERNARDUS van NIEL, Minderbroeder in het Convent van VENROIJ sig eenigen tijd te GEMERT heeft opgehouden, en bij die gelegenheijd dikwils ten hunne Comparantens huijs is geweest.
Dat sij Comparanten meermalen met denselve gesprooken hebben over het geval, 't geen voornt. Minderbroeder had gehad, namentlijk van sijne apprehentie te BAKEL op Kersmis des jaars 1700 negen en sestigh, en van sijne daerop gevolgde gevangens te S'BOSCH.
Dat gemelde Minderbroeder van NIEL bij die gelegenheijd aan de Comparanten (soo sij niet beter weeten:) wel verhaald heeft, dat van OMMEREN President Schepen van BAKEL, aan hem Minderbroeder in substantie had gesegt, dat hij aan denselve van OMMEREN, een presentje, douceur, off Nieuw-Jaersgift, off dergelijke, behoorde te geven.
Dat gemelde Minderbroeder ook verhaalde, dat hij toen met andere Luijden was te raeden gegaen, off hij daer aen soude voldoen, dog dat die hetselve aen hem hadde afgeraeden, om reedenen, dat hij dan telkens, sulke vereeringen soude moeten herhalen,
Dat voorn. Minderbroeder van NIEL aan de Comparanten soo hun nog voorstaet, ook verhaeld heeft, dat geseijde President van OMMEREN hem wel had aengeraden, om eens van Logement te verwisselen, en in plaats van te BAKEL ten huijse van de quezel MARIA van de WEIJER te verblijven, sig ook eens een wijl tijts aldaar op te houden, ten huijse van Van de MORTEL, off ten huijse van de Mulderin van BAKEL, 't geen egter gemelde Minderbroeder, seijde niet gedaan te hebben,
Voorts verclaert den Eerste Comparant, dat hij wel gehoort heeft, (dog egter niet met seekerheijd kan seggen, sulks van hem voors. minderbroeder verstaen te hebben) dat voors. President van OMMEREN aen den Minderbroeder soude hebben gesegt, van hem intijds te sullen waarschouwen, wanneer er eenig ondersoek nae sijn persoon gedaan wierd.
Eijndigene de Comparanten hier mede haere gegeve verclaeringe, en hebben naer duijdelijke prelecture daarbij gepersisteert, eijgenhandig ondertekent, en met Solemnele Eede bevestigt binnen BAKEL den Een en dertigsten Maart 1700 Een en seventig, ten -overstaan van JOHANNES van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen van BAKEL, die de minute prothocollaire deses, benevens de Comparanten en mij Secretaris vant Hoog Officie behoorlijk hebben ondertekent.
Quod attestor,
CORN. BRUIJSTENS.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263B
d.d. 31-03-1771. No. 16. H 7.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, JAN CLAASSE van de LAAR, oud ontrent vijf off ses en veerigh jaeren, woonagtig te MILHEEZE, onder BAKEL, denwelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en LANDE van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat hij comparant op ordre van den Schepen JOHAN van GRINSVEN, met sijn paert en kar heeft afgehaalt, HUIJBERT HOEBEN Mr. Timmerman, woonagtig te VENROOIJ, om de nieuw gebouwde Pastorij alhier te komen op neemen.
Dat hij Comparant een off twee daegen daer nae den voorn. HUIJBERT HOEBEN, wederom met sijn kar en paert heeft te rug gebragt naer VENROOIJ, dat de preciese tijd, op welke dit afhaelen en weg brengen is voorgevallen, aen den Comparant vergeten is dog dat hij seer wel weet, dat sulxs is geweest tijde van het opneemen der nieuw gebouwde pastorije.
Dat den Comparant tot betalinge van dese sijne gedaen twee vragten, den Borgemeester in der tijd, meer malen heeft aengesproken, dog die hem Comparant telkens heeft geweesen na den President van OMMEREN alhier.
Dat de Comparant vervolgens sig vervoegt heeft bij den voorn, President van OMMEREN, en der selve, in presentie van de Schepenen JOHAN van GRINSVEN, en JAN PETER NOIJEN versogt heeft, om voldoening van de voors. twee gedaen karre vragten, voor welke de compt. eijschte twee gulden, namentlijk voor ijdere vragt Eene gulden.
Dat voorn. van OMMEREN daer op aen den Comparant, in presentie van de twee gemld. Schepenen voor de geseijde gedaene vragten heeft gegeven en betaelt in Specie twintig dubbeltjes, sonder dat den Compt. daer voor een quitantie is gevraagt off gegeven heeft.
Eijndigende de comparant hier mede sijne gegevene verclaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert eijgenhandig ondertekent en met Solemneele Eede bevestigt, binnen BAKEL den Een en dertigsten Maart 1700 Een en seventig, ten overstaan van JOHAN van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollaire deses, benevens den Comparant, en mij Secretaris van't Hoog Officie behoorlijk hebben ondertekent.
Quod Attestor
CORN. BRUIJSTENS,
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263B.
No. 15. H.6
d.d. 01-04-1771. Bijschrift 12-11-1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Heeren Schepenen Commissarissen van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, HENDRIK van der QUINEN, Mr. Metselaer, woonagtig te HELMOND, oud in sijn Een en Seventigste Jaer, dog altans alhier present, dewelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND, en Lande van OVERMAZE heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat hij Comparant, na sijn beste onthoud in den Jaer 1700 Seven en Sestig, op ordre van President en Schepenen van BAKEL een bestek heeft gemaekt, tot het bouwen van een nieuwe Pastorij voor den Predicant alhier, welke pastorij de Regenten ter dier tijde van gedagten scheenen te weesen, om te plaatsen digt bij den Tooren van de Kerk.
Dat hij Comparant een rijs of twee mael ten dien eijnde sig alhier te BAKEL heeft vervoegt, om de grond, op welke gemelte Pastorije soude gebouwt worden, te besigtigen en daer over te spreeken, dat de Comparnat op die tijde wel eenige geringe verteeringe ten huijse van den President van OMMEREN gemaekt, en onbetaelt gelaeten heeft, dog dat die verteeringen hebben bestaen in niet meer, dan in een kan bier twee off drie, ten hoogste genomen, en dat de Comparant voorts het bestecq ten sijnen eijgen huijse te HELMOND heeft ingestelt en opgemaakt.
Dat het voors. bestecq door den Compt. aen den President van OMMEREN wel is behandigt, dog dat hetselve niet is gevolgt, maer dat naderhand door een ander een bestecq is geformeert, volgens het welk de Pastorij voorden President op een andere plaets is gebouwt geworden.
Dat in den jaere 1700 negen en sestig off 1700 Seventigh sijnde de preciesen tijd de Compt. ontdagt, de President Schepen NICOLAAS van OMMEREN ten huijse van den Comparant binnen HELMOND is gekomen, en als doen aen den Comparant voor het maeken van sijn voors. bestecq heeft betaelt vijf guldens na sijn Compts. beste onthoud, schoon het soude kunnen weesen, dat eenige stuyvers boven de voors. vijff guldens nog waeren bij geweest.
Dat gemelde van OMMEREN als toen, een quitantie heeft geschreven, wegensden ontfangst van voorn. penningen, welke quitantie de Comparant heeft ondertekent, en voorts door van OMMEREN is mede genomen, sonder dat hij Comparant deselve heeft nageleesen.
Eijndigende de Comparant hier mede sijne gegeve verclaringe, en heeft naer duidelijke prelecture daarbij gepersisteert, eijgenhandig onderteekent, en met Solemneelen Eede bevestigt binnen BAKEL den Eersten April 1700 Een en Seventig, ten overstaan van JOHANNES van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollaire deses, benevens de Comparant en mij Secretaris van't Hoog Officie behoorlijk hebben ondertekent.
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS.
! Aanvulling !
Op huijden den 12 November 1771 is voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert HENDIRK van der QUINEN, dewelke nadat aan hem de voorstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgelesen, en de behoorlijke Eed aen handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt, bij de inhoude derzelve heeft gepersisteert, met bijvoegen, dat hij Comparant ter gelegenheid van het werk in de verklaring gemeld, nimmer of nooyt ten huyze van den President van OMMEREN, of derzelfs Schoonmoeder eenige maeltijd heeft genoten. en heeft deze betreffens ons Commissarissen ondertekent.
Actum S'HAGE dato ut supra.
HENDRIK van der QUINE.
G.J. v. PERSIJN,1771
F.W. CHION
Mij present
P. v. SPAAN
Attestatie van:
JAN JANSSE
A. van de MORTEL en
JOH. van GRINSVEN
Schepenen van BAKEL No. 2.
d.d. 1e April 1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerij van 'S-BOSCH, JAN JANSSE en ADRIAAN van de MORTEL, beijde in den voorlede Jaere 1700 Seventig afgegaene Schepenen van desen Dorpe van BAKEL, mitsgaders JOHANNES van GRINSVEN, Regerend Schepen alhier, dewelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, hebben getuijgt en verclaert, waar en waeragtig te sijn.
Dat sedert verscheijde Jaeren Differenten over DE PEEL tusschen BAKEL ter eenre, en AARLE-RIXTEL en HELMOND ter andere seijde ontstaan seijnde, den derden comparant op den sevenden Junij 1700 vijf en zestig aen den Souverain te requestreeren, dat den derden comparant vervolgens bij een nadere acte van den 30e November 1700 agt en sestig, door een menigte Inge-seetenen is geauthoriseert geworden om een of twee personen bij sig te mogen assumeeren, waarop hij derde comparant heeft geassumeert NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen alhier, mitsgaders den twede Comparant, mede ter dier tijd schepen alhier, dat sij in die qualiteijt hun devoir <= plicht> gedaan hebben voor de Ingezeetenen tot dat voorscheeve differenten eijndelijk bij Resolutie van haar Hoog Mog.de van den vierden Januarij 1770 finaal sijn geapplaneert geworden dat ingevolge die Resolutie de Looting en verdeling der Peelvelden door de gecommitteerden der Regenten van de drie voorschr. plaatsen is gemaekt en gedaan, en dat de President van OMMEREN, in sijn qualiteijt als geassumeerde, in het gansche beloop der voor-schr Differenten sig seer wel en favorabel <= gunstig> voor de Ingezeetenen heeft gedragen.
Dat de onkosten, die ter saeken van deese differenten waeren gevallen door die Ingezeetenen, welke den Eerste comparant hadden geauthoriseert sijn gedragen, en dat deswegens door deselve betaalt is een somme van Seven hondert en agt en vijftig Guldens, ontfange daer de twede en derde Comparanten, mitsgaders door den President van OMMEREN, uijt welke penningen de practisijns <= rechtsoeffenaars> in 'S-HAGE, en 'S-BOSCH, en elders, mitsgaders alle de onkosten van verschotten, vacatien, verteringen, en vragten, soo door de twede en derde Comparant als door den President van OMMEREN daarinne gemaekt en verdient, soo de Comparanten meenen, aen deselve sijn betaelt geworden; dat voorn.de van OMMEREN als nog de declaratien daertoe specteerende <= op toe ziende> onder sig heeft, ten fine <= ten einde> van betalinge en verreekening, en tot dus verre toe daer van geen Reekening gedaen heeft, schoon de twee laaste Comparanten hem daertoe meermalen te vergeefs hebben versogt en aengeset, en dat den derden Comparant nog op hede dato deses in FRANCIS WILLEM MARTENS van hun sulxs heeft gerequireert; dan waarop gemelde van OMMEREN antwoorde; eerst, dat hij de documenten niet had, maer deselve had mede genomen, toen hij laett van huijs ging; en daer nae, dat hij geen andere quitantie meer soude geven, dan deses genaamde Liquidatie <= afrekening>, welke hij met de derde Compt. onlangs had gesloten.
Dat de twee laeste Comparanten wel weeten, dat van de ontfangene penningen, gereekent tegens de Declaratien, wijnig off niet kan overschieten, alsoo sij nae het inkomen der Declaratien het montant <= bedrag; beloop ener rekening> der onkosten hebben opgemaekt, en sodanig gerepartitsieert <= bedeeld; aan bedeeld; verdeeld>, dat ijder Ingeseetenen welke de voors. authorisatie had gegeven en getekent daer inne moest betaelen ses gulden en agtien stuijvers.
Dat tijden de Peelvelden onder de drie voors. plaatsen sijn verdeelt geworden en eenige Jaeren te voorens, alle drie de Comparanten waeren Schepenen van deesen Dorpe van BAKEL, en allesints genegen, om en in gevolge de voors. Resolutie van Haar Hoog Mog. de Peelvelden, welke aen BAKEL ten deel gevallen waeren in alle redelijkheijd en billikheijd onder de Ingeseetenen hunner plaetse te verdeelen, en sulke ingeseetenen te prefereren, welke in de onkosten, die ter saeke van de voors. differenten gemaekt waeren, hadden gedragen, alsoo er tijden dier differenten door de Regenten aen de Ingeseetenen mondelinge beloften gedaen waeren, dat de sulke voor andere met Peelvelden souden begunstigt worden dat de Comparanten, na het doen van de gem. Looting en verdeeling, al omme bij gerugten begonnen te hooren, en ontwaer wierden, dat de President van OMMEREN van menigte Ingeseetenen giften en gaven ontfong om als het waere daer voor Peelvelden van denselven te koopen; dat verscheijde Ingeseetenen de Comparanten ter dier tijd hebben aangesproken, en over dien handel van den President onderhouden; dat de Comp.ten aen deselve altoos hebben geantwoort, dat sij voor't verkrijgen dier Peel-velden niets moesten betaelen, en dat, indien het na der Comparanten soo soude gaan, en de Comp.ten de meerderheijd van stemmen souden hebben, dat de Ingeseetenen als dan, niet meerder voor hun Peelvelden souden betaelen, als het geen met regt daer toe stont, dat de Comp.tem ondertusschen al meerder en meerder tot hun leetweesen werden onderrigt van den verkeerden handel van gem.ten President van OMMEREN, en het verkopen der Peelvelden; dat daerop den Eerste Comparant in presentie van de twede den derde Comp.ten, gemelde President van OMMEREN daer over heeft aangesproken, welke toe seijde, dat hem eerste Compt. niets gelegen lag aen het geen de luijden hem vereerden; dat vervolgens op den Eerste Meij 1700 Seventig soo als de Comp.ten meenen, en hen uijt de Copie Resolutie blijkt, alle de Schepenen geweest sijn ten huijse van den President van OMMEREN, en als toen over de begeven van de Peelvelden tesamen gesproken hebben, en gedelibereert, op wat wijse men de begeving van de Peelvelden best soude werk stellig maeken, dat de sentimenten als toen daer over verschilden, en dat de comparanten gesien hebben dat gemelde President van OMMEREN de voors. verschillende sentimenten op een Clad aen tekende, welke Clad de derde Compt. heeft opgenomen, en in sijn sak gestoken, als geschreven sijnde op een papier hem derde Compt. toebehoorende bij geval daarop de Tafel leggende, en welke Clad den Compt. bij 't instellen deses met sijn naem heeft onderteekent, en aaan den Heere Stadhouder van ADRICHEM overgegeven, dat de Comparanten als toen ten huijse van van OMMEREN, daer de voorsz, deliberatien gehouden wierden, geen documenten, Resolutie-boek verantwoorden, dat men daer tijd toe moest neemen, was het niet van één, het was dan van twee off drie daegen, en dat hij er sijn eijgen voordeel niet in beoogd en dergelijke meer, van welk sentiment de twee eerste Comparanten ook waeren en sulks mede ronduijt toe stemden en advoueerden <= bevestigden>.
Dat de President van OMMEREN vervolgens aen de Schepenen heeft voorgeleesen een Lijst, waerop de naemen der Nieuwe verkrijgers van de Peelvelden geschreven waeren, en dus in hield de begeving der Peelvelden, soo als hij deselve reets gedaen had, sonder dat aen hen Comp.ten ooijt te vooren deese Lijst was vertoont, off sij over die nieuwe verkrijgers van gemelte Peelvelden waeren gesproken, off daer over gedelibereert hadden.
Dat de Comp.ten voors. Lijst en begeving der Peelvelden soo als deselve door gem.de President van OMMEREN gedaan was, dus approbeerden <= goed keurden>, en daer tegens seer veel hadden in te brengen, dat sij ook tijd begeerden, om het een en ander deswegens nader te onderzoeken om daer over rijpelijk te kunnen delibereren, dog dat van OMMEREN seijde, dat hij lang genoeg daer moeijten mede gehad had, en dat men al genoeg daer over had gedebatteert; dat na nog eenige woorden-wisselingen deswegens van OMMEREN moeijelijk scheen te worden, en het boek toe of weg smeet, dog iets bijschreeff, waerop de Schepenen JAN NOIJEN, ADRIAEN van de KERKHOFF, en JAN FRANCEN hunne naemen in het gemelde boek teekenden, dog het geen door de Comp.ten geweijgert wierd te doen, dat ondertusse verschijde woorden-wisselingen tussen de Comp.tem en de gem.te President van OMMEREN over deese saeken voor veelen, welke de Comp,ten niet preciesse meer geheugen, dog daarop uijt quamen, dat van OMMEREN de begeving der Peelvelden, soo als deselve door hem was gedaen en geboekt, op allerlij wijsen tragte door te dringen, aen den eene kant; en sij Comparanten aen de andere sijde meenden, dat die begeving niet in behoorlijke ordre, nog na reeden en billikheijd was geschied.
Dat aan de Comp.ten in het heene gaen uijt de kamer (soo sij meenen door van OMMEREN) nog gevraagt wierd, off sij Comp.ten wilden teekenen, dog waarop de Comp.ten hebben geantwoort "neen, soo niet, nooyt nog in Eeuwigheijd".
Voorts verklaard den Eersten Comparant dat hij eenige tijd daer nae sonder den preciesen dag te konnen bepaelen, nog eens is geweest ten huijse van den President van OMMEREN, alwaer de Schepenen JAN NOIJEN, JAN FRANCEN en ADRIAEN van de KERKHOFF mede present waeren wanneer den Comparant met gemelde President van OMMEREN in woorden geraekte, en hem verweet, dat hij van JAN MARTENS van een Peelveld had genoten, Een goude Rijder, en twee Zeeuwsw Rijxdaelders, Idem van ANTONIS KUIJPERS twee Ducaten, en een eijken boom van vijff Gulden, en nog van WILBERT RAEIJMAKERS dertien Guldens en eenige stuijvers, voegende hij Comparant daerbij "Gij doet tegen de Resolutie, tegen de Ceuren, en tegen de afspraek", en verders "soo heeft het van sijn leeven in BAKEL niet gegaan", dat van OMMEREN daarop antwoorde, "het heeft ook nooijt soo met DE PEEL gegaan", seggende verders "dat de Comp.ten niet gelegen lag aen 't geen de menschen hem vereerden".
Voorts verclaeren de Comparanten, dat de voorn.de President van OMMEREN, sedert verscheijde jaeren, onder de Ingeseetenen van BAKEL voor sig een groot gesag heeft weeten te verkrijgen, meest alle saeken na sijn sin gedirigeert, en alhier seer willekeurig geregeert heeft, jae selfs veele dingen verrigt buijten kennis van Regenten.
Alnog verclaeren de Comp.ten, dat de Ingesetenen deser plaetse de Cituatie der PEEL, de groote legging en gestrektheijd van de Peelvelden, mitsgaders alles wat daer ontrent nodig is gemeeten te worden, seer wel kunnen, vermits de meesten derselve genoegsaem dagelijks, altans seer dikwils, in de Peelvelden moeten komen, soo om hunnen Torff te steeken, na deselve te sien, en die om te setten, als om deselve te huijs te haelen, soo dat de Ingesetenen deswegens geen raad off elucidatie <= verklaring; opheldering> bij andere behoeven te gaen soeken, maer als daerbij groot gebragt sijnde, van allen 't selve genoegsame kennis en weetenschap hebben.
Eijndigende de Comp.ten hier mede haere gegeve verclaeringen en hebben naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert eijgenhandig onderteekent, en met solemneele Eede bevestigt, binnen BAKEL den Eersten April 1700 Een en Seventigh, ten overstaen van JAN FRANCEN en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen Commissarissen, die de minute prothocollaire deses, benevens de Comp.ten, en mij Secretaris van 't Hoog Officie behoorlijk hebben onderteekend:
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS
! Naschrift !
Op huijden den 11 November 1771 zijn voor ons Commissarissen ter Preasentie van den Procureur Generael gecompareert, JAN JANSE, ADRIAAN van de MORTEL en JOHANNES van GRINSVEN, dewelke nadat hun de nevenstaende verklaring iterartivelijk en distinctelijk was voorgeleezen en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hun was afgelegt, bij den inhoude derselver hebben gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Acum S'HAGE dato ut Supra.
Bij prelecture heeft den derden Comparant speciaal versogt dat hier bevorens folio 1 verso met Relatie tot zijne verklaring nopens 't gedrag van den President van OMMEREN mag werden ingevult worden: "Zo veel hem Comparant kennelijk was" met verdere toevoeging: "van niet beter te hebben geweten dan dat die woorden daer in waeren begrepen".
Dit is het X merk van JAN JANSE, verklarende niet anders te konnen schrijven.
ADRIAAN van de MORTEL
J. van GRINSVEN
G.J. v. PERSIJN 1771
F.W. CHION
Mij present
SPAAN.
B.H.I.C. Den Bosch, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 01-04-1771. (11-11-1771).
No 35. G. 5.
Attestatie van JOHAN van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MARTENS, Regeremde Schepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Pro Fisco.
Compareerden voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL en MILHEZE, FRANCIS WILLEM MARTENS, Regerend Schepen binnen den dorpe van BAKEL, dewelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat hij Comparant op den vijfftienden December des voorleden jaers 1700 Seventig door den Jonge ven den Schutter alhier is ontboden geworden, om ten ses uuren des avonds te komen ten huijse van den President Schepen NICOLAAS van OMMEREN, dat de Compt. ontrent het voors. uur derwaerts is gegaen, en aldaer in de Camer welke men te dier tijd voor de Raed Camer gebruijkt, gevonden heeft, den voorn.de President van OMMEREN, mitsgaders den Schepen GOORT NOIJEN; dat van OMMEREN voornt. toen aen den Comparant gesegt heeft, dat hij een Attestatie wilde ligten van den Vorster RIJSTERBORG, en van HENDRIEN JAN LEENDERS ten lasten van PHILIP DAGTELAER, een gegageert Soldaat, alhier woonagtig, welke hem van OMMEREN soude hebben geblameert, en dat hij Compt., en GOORT NOIJEN als Schepenen daer over moesten staen.
Dat een wijl tijts daer nae, terwijl hij Compt. daer ter plaetse was neder geseten, GOORT NOIJEN aen den Compt. vraegde, wat JOOST JANSE NOIJEN verclaert had ter requisitie van het Hoog Officie, als Schepen, beneffens den Schepen JOHAN van GRINSVEN, op den dertienden en veertienden daer te vooren gestaan over verscheijde Informatien, welke door het Hoog Officie, ten lasten van voorn.de van OMMEREN waeren ingewonnen.
Dat hij Compt. aen gem.te GOORT NOIJEN tot antwoort heeft gegeven, dat deselve hem daer niet na moest vraegen, dat hij daer van niets mogt seggen, wijl hem sulxs verboden was, en dat indien GOORT NOIJEN sulxs wilde weeten, hij sig alsdan aen 't Hoog Officie moest adresseren; dat hij Compt. daer op een glaasje genever Commandeerde, 'twelk door de huijsvrouw van den President van OMMEREN aen den Compt. wierd gebragt, wanneer voorn.de vrouw vraegde, off JAN MARTENS ook al bij den Stadhouder van 'tHoog Officie was geweest, namentlijk om verclaringe te geven, dat de Compt. Jae geantwoort hebbende, gem.te huijsvrouw van van OMMEREN gevraegt heeft, off die (namentlijk JAN MARTENS) had verclaert een gouden Rijder gegeven te hebben, waer op de Comparant antwoorde, dat men hem daer niet nae moest vraegen, want dat hij er niets van soude seggen, dat van OMMEREN, daer mede present sijnde, als doen moeijelijk scheen te worden, en seijde dat men den Compt. nergens nae moest vraegen, want dat hij tog niets wouw seggen.
Dat voorn.de van OMMEREN toen al verder seijde, wat voor verclaringe JOOST JANSE NOIJEN dog van de Peelse saeken soude konnen gegeven hebben, alsoo hij van OMMEREN van den selven daer voor schot of genot genoten had, en sulxs met Eede soude kunnen bevestigen, met verdere bijvoeginge van deese, off dergelijke woorden in substantie, dat wijt ik hem geenen danck dat hij van DE PEEL attestatie heeft gegeven, maer verdoemt, dat hij attestatie heeft gegeven van iets, daer hem niet na gevraagt is, dat sal mijn nog lange op mijn lever leggen, Waer uijt den Compt. begreep dat van OMMEREN aen JOOST JANSE NOIJEN niet qualijk scheen te neemen, dat hij op de Interrogatorien wegens 't verkrijgen en obtineren <= winnen> van een Peelveld had gedeponeert, maar dat van OMMEREN hem alleen qualijk nam dat hij een attestatie had gegeven wegens de saak van het vernaderen van een stukje Land gelegen omtrent de Bakelse Brugh, door JOOST WEIJERS.
Dat op den tijd gemelde President van OMMEREN met den Schepen GOORT NOIJEN, verder heel ampele en breder discourssen <= redeneringen en praatjes> gehouden hebben, over de voors. Informatien, doot 'tHoog Officie te dier tijde ten lasten van van OMMEREN ingewonnen, en dat van OMMEREN toen ook gesegt heeft, dat hij geen halve stuijver, off geen Soopje van een halve stuijver er aen gaff, want dat hij wel wist, dat er onder die geene, welke verclaringen hadden gegeve, waeren die daer berouwe van hadden, en dat er ook wel onder waeren, die valsche Eeden gedaen hadden, alsoo deselve saeken hadden verclaert, die nooijt waeren voorgevallen.
Dat den Comparant niet kan te binnen brengen, dat de Secretaris van BAKEL, bij de voorschreven discourssen is present geweest, schoon voor het egter souw konnen gebeuren, dat voorn,de Secretaris eens heen en weer in de kamer was geweest, en daer weder uijtgegaan, dog dat de Compt. niet weet, denselven aldaer gesien te hebben, dan nae de voors. discourssen, wanneer geseijde Secretaris is gekomen, om de gem.te Attestatie van den Vorster RIJSTERBORG, en HENDRICUS JAN LEENDERS te passeeren ten lasten van van voorsz. PHILIP DAGTELAER.
Voorsz. verclaert den Comparant, dat hij seer wel weet. dat hij nae den voors. vijftienden December 1700 Seventigh wanneer het bovengen.de is voorgevallen, niet meer ten huijse van den President van OMMEREN eenige woorden wisselingen miet ymand, hoe genaamt, direct off indirect, gehouden heeft, over de Attestatien en informatien, welke op den dertienden en veertienden December 1700 Seventig ten lasten van gem.te van OMMEREN doot 't Hoog Officie ingewonnen waeren, en speciael, dat hij nooijt off ooijt tegen ymand, hoe genaemt, het sij ten huijse van van OMMEREN, het sij op andere plaetsen, gesegt, off te kunnen gegeven heeft, dat onder die geenen, welke ter requisitie van den Heere Stadhouder van ADRICHEM verclaringen gegeven hadden, er waeren, die valsche Eeden gedaen hadden, en dat den Compt. in tegendeel veel eerder gelooft, en overtuijgt is, dat de personen, welke door voorn.de Stadhouder Van ADRI-CHEM sijn gehoort, en ondervraagt, volkomen de waerhejd gesegt, en gedeponeert hebben,
Compareerde mede JOHAN van GRINSVEN, Regerend Schepen binnen BAKEL, dewelke ter requisitie als voor, mits en beneffens den eerste Compt., FRANCIS WILLEM MARTENS, Consonantelijk <= gelijkluidend> heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat sij beijde Comparanten in hunne qualiteijt, als Regerende Schepenen van BAKEL en MILHEZE hebben gestaen over de Attestatien, en informatien, door den Heere Stadhouder van ADRICHEM alhier op den dertienden en veertienden December 1700 Seventig mitsgaders op den drie en twintigste, vier en twintigsten, vijff en twintigsten, en ses en twintigsten Februarij 1700 Een en seventigh ingewonnen, en dat alle de personen, welke te dier tijd verclaringe gegeven, en gedeponeert hebben, ter goeder naem en faem staen, soo veel haer kennelijk is, dat alle de voors. Attestatien en informatien door gem.te Stadhouder Van ADRICHEM in presentit van de beijde Comparanten sijn ingestelt met alle mogelijke omsigtigheijd, en na dat de getuijgenis te vooren op het nauwceurigste ondervraegt en hun exactelijk de saeken die sij verclaerden, beduijd en voorgehouden waeren.
Dat de Compt.en geen de minste reeden hebben van eenige twijffel, dat de voors. getuijgens de waerheijd in het een of ander souden hebben te kort gedaan, veel min dat deselve valschelijk souden gesworen hebben, en dat sij Comparanten in tegendeel ten vollen overreed sijn, dat het getuijgenis, 't welk de gem.te deponenten toen hebben gegeven, volkomen met de waer-heijd over eenstemmende is.
Alnog verclaeren de beijde Comp.ten, dat onder de giften en gaven, welke de twee en dertig deponenten, die op den drie en twintigsten, vier en twintigsten, en vijf en twintigsten Februarij deses jaars 1700 Een en Seventig op articulen sijn ondervraagt, en gedeponeert hebben, verclaert hebben aen den President van OMMEREN tot het bekomen der Peelvelden te hebben gegeven, niet begrepen sijn, de ses guldens en agtien stuij-vers, tot vinding der onkosten, wegens de differenten over DE PEEL gepartificeert, immers voor seer verre van de meeste dier getuijgenis, alsoo deselve doorgaens ondervraegt sijn geworden, off sij de gemelte ses guldens en agtien stuijvers daer inne comprehendeerden, dog dat het soude kunnen gebeuren, dat er één of wijnige van de gem.te getuijgen de voorseijde ses guldens en agtien stuijvers onder hunne giften hadden begrepen, 't geen egter de Comp.ten vermeenen, dat niet geschied is.
Eijndelijk verclaert den eersten deponent FRANCIS WILLEM MAERTENS, dat onder de penningen, voor welke hij van NICOLAAS van OMMEREN sijn Peelveld gekogt heeft, en waer van hij op den vijf en twintigsten Februarij laetsleden verclaring heeft gegeven, geensints de voorn.de ses guldens en agtien stuijvers sijn begreepen, alsoo hij deselve reets lange te voren betaelt had.
Alnog verclaeren de beijde Comparanten wegens het abandonneren <= verlaten; opgeven> van het gemeentens Raedhuijs alhier en het huuren van een kamer, ten huijse en herberge van de Weduwe TEMPELAER, Schoonmoeder van den President van OMMEREN, en met hem een huijshouden hebbende, dat voor het neemen van de Resolutie, die daer toe is ingerigt, nooijt te vooren door de Regenten eenige propositien <= voorstellen> off deliberatien <= beraadslagingen> in hun presentie sijn gedaen off gehouden, verclaerende de tweede Compt. in dit abandonneren van het Raedhuijs, en huuren van voors. kamer nimmer te hebben geconsenteert <= toegestemd>.
En den eerste Comparant verclaert, dat bij gelegendheijd van een verkoping van meubilaire goederen, beesten, en boere gereedschap welke in de gepasseerde winter op het BROUWHUIJS, een gehugt onder BAKEL, dog één uur van 't dorp gelegen, gehouden wierd, hij Compt. toen het reets avond was, en hij te paart sat, om van daer nae sijn huijs te rijden, wierd versogt, om nog eens bij de Regenten binnen te komen, welke alle, behalve den twede Compt. aldaer present waeren, dat aen hem eerste Compt. toe gesegt wierd, en wel soo hij meend door den President van OMMEREN "dat er nog iets vergeten was, dat de Secretaris sijn beclag gedaan had, aen de Tolkamer over het slegte Raedhuijs, en dat die had toegestaen, om een kamer elders te huuren", dat de Compt. toen gevraegt heeft, off sijn mede Schepen, den twede Compt., daer wel van wist, en dat van OMMEREN daarop antwoorde van Jae, en dat hij daer voor instont.
Dat den eerste Compt. als toen iets heeft getekent, sonder dat hij Compt. weet, off hem alvorens wel was voorgeleesen het geene hij ondertekende, altans dat hij wel weet, dat hij geen de minste kennis heeft gekregen, dat men een kast, of kabinet in de nieuw te huuren kamer soude kopen, off dat die huur soude weesen voorden tijd van elff jaeren, wordende in tegendeel als toen niet meer gesproken, dan om die huuringe maer voor een jaer te doen en als dan te sien, hoe men het daer mede verder soude schikken.
Eijndelijk verclaert den eerste Comparant alnog, dat aen hem op dato van 't passeeren deses voor den Heere Stadhouder van ADRICHEM is vertoont en voorgehouden een attestatie van ADRIAAN van de KERKHOFF, JAN FRANCEN, en JAN NOIJEN, voor Schepenen van BAKEL gepasseert den dertienden November 1700 Seventigh ter requisitie van den President van OMMEREN, houdende hoofdsakelijk "dat de Peelvelden door de gesamentlijke Schepenen van dien tijd sijn begeven, dat de President in die begeving sig niet sterk en op een onbehoorlijke wijse soude hebben gemelleert <= gemengd>, en dat hij niet dan in twee gevallen, door sijne Praesidiale stem, de begevinge van Peelvelden gedecideert heeft, nog sig op een onbehoorlijke wijse tot het geven van sijn stem soude hebben laaten overhaelen". En verclaert den eersten Compt., dat schoon in die attestatie staet, dat deselve ter presentie en overstaan van hem Compt. en van sijn mede Schepen GOORT NOIJEN is gepasseert, hij Compt. egter niet weet, dat hij over die attestatie heeft gestaen, off dat deselve in sijn Compt. presentie aan de attestanten is voorgeleezen, schoon het wel kan sijn, dat hij Compt. die ten prothocolle heeft ondertekent 't geen hij Compt. egter verclaert niet te weeten, dat hij gedaen heeft.
Eijndigende de Comp.ten hiermede haere gegeve verclaringe, en hebben naar duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert eijgenhandig ondertekent, en met Solemnele Eede bevestigt binnen BAKEL den eersten April 1700 een en seventig, ten overstaen van JAN FRANSEN en A. van de KERKHOFF, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollair deses, benevens de Comp.ten, en mij Secretaris van't Hoog Officie, behoorlijk hebben ondertekent.
Quod attestor.
CORN. BRUIJSTENS.
Op huijden den 11e November zijn voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert FRANCIS WILLEM MARTENS en JOHAN van GRINSVEN dewelke na dat hun de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgelezen op den Eed door hun aan handen van ons Commissarissen afgelegt, voor zoo veel iedere gedeponeerde aangaat, bij den inhoude derselver hebben gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent. Actum S'HAGE dato ut Supra
FRANCIS WILLEM MAERTENS
J. van GRIENSVEN
G.J.v. PERSIJN F.W. CHION
Mij present
P, v. SPAAN.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263B
d.d. 02-04-1771. No. 18. 1.J
Pro Fisco.
Ik ondergetekende Vorster, en Gerigtsbode van BAKEL en MILHEZE, Quartier van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, declarere en verclaere hiermede bij forme van Relais, ter requisitie van het Officie Fiscael van BRABANT en Landen van OVERMAZE, dat mij nog wel voorstaat, dat ik eenige jaeren geleden, sonder daer van egter den preziesen tijd te konnen bepalen, anders, dan dat sulx geweest is, ten tijde dat PETER van HIRTUM was pagter van den Houtschat alhier, uijt ordre van den President Schepen NICOLAAS van OMMEREN hebbe geciteert JAN JANSSE EVERTS, wonende alhier ter plaatse, genaamt HET ZANT en hebbende een zoon, die genaamt is HERMANUS JANSSEN, ten eijnde de gemelde JAN JANSSE EVERDS moeste komen ten huijse van den President van OMMEREN.
Dat ik ondergetekende niet beter weet, off voorn.de President was ter dier tijd Collecteur voor gem.te van HIRTUM van den Houtschat, dat ik ook meene, dat deese Citatie geschiede wegens een Contraventie <= overtreding>, die JAN JANSSEN EVERDS soude gepleegt hebben door het dempen van een gemeentens poel off het afgraven van eenig land van de gemeente.
Toirconde der waerheijt bij mij eijgenhandig ondertekent op hede binnenBAKEL den tweden April 1700 Een en seventig, was getekent HENDRIK RIJSTERBORG, Vorster, onderstont Mij present, en was getekent CORN. BRUISTENS subs. van't Hoog Officie.
Dese Copie accordeert met het origineele declarateur ten prothocolle van't Hoog Officie det Stad van S'BOSCH.
Actum S'BOSCH den sesden April 1700 Een en seventigh.
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS
subs. van't Hoog Officie.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263B
d.d. 02-04-1771. No. 19 L.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, MARTEN DERKS, oud omtrent de veertigh jaeren, woonagtig te BAKEL, en WOUTER MARCELIS MEULENDIJKS, in de wandeling genaamt WOUTER SEELEN, oud tussen de dertig en veertig jaeren, wonende te AERLE, dog tans alhier present,, dewelke ter instantie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, hebben getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn, dat aen hen Compten. op dato van het passeeren deses is voorgeleesen een Attestatie van ADRIAAN van VELDHOVEN, voorschepen van BAKEL den ses en twintigsten Februarij 1700 een en seventig gegeven en gepasseert, nopens het afvorderen van vier Zeeuwze Rijxdaalders door den President van OMMEREN aen gemelde ADRIAAN van VELDHOVEN, mitsgaders van een Ducaat aan den eersten Comparant, en van nog een Ducaat aan den tweede Comparant; ontrent welke attestatie de beijde Compten. verclaeren dat sij sig daermede conformeerden en gesien hebben de behandeling van voorseijde van OMMEREN met ARIAEN van VELDHOVEN en het afvorderen van voors. vier Zeeuwze Rijxdaalders, mitsgaders dat den eerste Compt. niet beter weet, of hij heeft ter dier selver saeke een Ducaat aen van OMMEREN betaelt, en dat den tweede Comparant wel weet, dat hij wegens deselve saek een Ducaat aen van OMMEREN betaalt heeft.
Eijndigende de Comparanten hier mede haere gegeve verclaringe, en hebben naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert eijgenhandig ondertekent, en met Solemneele Eede bevestigt binnen BAKEL den tweeden April 1700 Een en seventigh ten overstaen van JOHAN van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MARTENS Scheepenen Commissarissen, die de minute prothocollaire deses, benevens de Comparanten, en mij Secretaris van't Hoog Officie, behoorlijk hebben ondertekent,
Quos attestor
CORN. BRUIJSTENS
subs. vant Hoog Officie.
R.A.N.B. Raad van Brabant, toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B
Getuigenverklaringen omtrent een hoeveelheid turf, ca. 1760 vanuit de Bakelse Peel naar Sambeek vervoerd, 1761.
Attestatie van:
JACOB JOOSTEN, woonagtig te ZAMBEEK No. 24.
de 2e April 1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL Quartier van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, JACOB JOOSTEN, oud in sijn seven en sestigste jaer, wonende aan de ZAMBEEKSE HOEK onder ZAMBEEK, Lande van CUIJK dog tans alhier present, denwelke ter instantie en requistie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaert, waar en waeragtig te sijn.
Dat ontrent tien off Elf jaeren geleden nae sijn Compts. beste onthoud, de Compt. schoon onder ZAMBEEK wonende, Torff inde BAKELSE PEEL had gestoken, dat de Compt. niet wetende, hoe best die Torff thuijs te krijgen, alsoo vreesde door die van BAKEL daer over gecalangeert te worden sig daerop begeven heeft nae BAKEL met seekere JAN HURKENS wonende onder BOXMEER, dog niet verre van het huijs van den Compt..
Dat de Compt. met gemelde JAN HURKENS is gegaen ten huijse van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen van deesen Dorpe van BAKEL, ten eijnde met den selve bespreeken, hoe hij Comparant best de voors. door hem gestookenen Torff uijt de BAKELSE PEEL ten seijnen huijse te ZAMBEEK soude Crijgen, dat hij Comparant als toen, in presentie van geseijde JAN HURKENS, accoord gemaeckt, en aen denselven eenig gelt heeft gegeven, sonder dat hij Comparant meer weet hoe veel sulxs is geweest, en ten huijse van voorn.de van OMMEREN braef wijn en bier gedronken heeft; dat het accoord, 't welke de Compt. met van OMMEREN heeft gemaekt daer in bestont, dat de Compt. de voorschreve Torff vrij uijt de BAKELSE PEEL naar ZAMBEEK soude mogen verbrengen, sonder dat hij Comparant daer over soude gecalangeert off aengehouden worden, dog dat hij Compt. als dan moest sorge draegen, dat op de linkersijde van sijn kar, waermede hij die Torff thuijs soude haelen gemerckt stont dit teken IO, dat de Comparant van dit accoord ook heeft geproffiteert, en dien geheelen somer door, de vrijheijd had, om de voors. Torff weg te haelen, soo als hij Compt. dan ook gedaan heeft.
Dat de Comparant een jaer off drie daer nae ten versoeke van eenige Ingesetenen van BAKEL, te ZAMBEEK van dat een verclaring heeft gegeven, beneffens de voorn.de JAN HURKENS dog dat hij niet weet, of deselve is prothocolleert geworden.
Eijndigende de Comparant hier mede sijne gegeve verclaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert, eijgen handig ondertekent, en met solemneele Eede bevestigt binnen BAKEL den tweden April 1700 Een en Seventig, ten overstaan van JOHAN van GRINSVEN, en FRANCIS WILLEM MAERTENS Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollair deses, benevens de Comparant, en mij Secretaris van't Hoog Officie behoorlijk hebben ondertekent.
Quod attestor,
CORN. BRUIJSTENS.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263 B. No. 27.
d.d. 02-04-1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, THEODORUS AELDERS, Medicine docter, oud ontrent seven of agten dertig jaeren, wonende binnen de Vrije Rijks Neutrale Grond Heerlijkheijd GEMERT, dog tans alhier present, dewelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te zijn,
Dat den Comparant in de Somer van het Jaer 1700 negen en sestig, in sijne qualiteijt als Medicine docter is gerequireert geworden om herwaerts te BAKEL te komen alwaar den Pater BERNARDUS van NIEL, Minderbroeder onder de Franciscaner Monniken in't Convent van VENROOIJ laboreerde aan een siekte, ten huijse van de Quezel MARIA van de WEIJER.
Dat den comparant gemelde patsient meermalen aldaar ter plaatse gevisiteert hebbende, op seekere tijd, soo hem Comparant nog voorstaet den Eerste off twede Junij des Jaers 1700 negen en sestg geweest te sijn, doorden President Schepen van OMMEREN alhier is versogt geworden, om bij hem te komen Eetem 'twelk den Comparant in 't eerste refuseerde <= wijgerde>, dat van OMMEREN egter insteerde <= aanhield>, dat de Comparant bij hem soude komen Eetem, voegende daarbij: de Pater off Paters HUTS komt ook, waermede hij bedoelde Pater HUTS één der Franciscaner Monniken uijt het voors. Convent van VENROOIJ, en ter dier tijde mede binnen BAKEL present sijnde,
Dat de comparant daerop de uijtnodiging van gem. President van OMMEREN heeft geaccepteert en dien middag bij denselven gegeten heeft, met en beneffens den voorn. Pater HUTS, en in presentie van den Secretaris van BAKEL, welke te dier tijd ten huijse van voors. van OMMEREN woonde en in de cost lagh.
Dat gedurende de voors. Maaltijd er verscheijde discussies sijn voorgevallen, over het Convent van VENROOIJ, in saeken de Roomsche Religie Concernerende <= betreffen>, mitsgaders dat er ook gesproken is van waer ontrent den President van OMMEREN verhaelde, dat hij den selven Pater van NIEL aengeraden had, om niet tegenstaende hij seer siek was sig te laeten transporteren naer sijn Convent te VENROOIJ, alsoo hij van OMMEREN scheen bedugt te sijn, dat gem. Pater van NIEL mogte op geligt worden, waer voor hij die waerschouwinge had gedaan.
Dat de Comparant, echter sulks ontraadde vermits de swaere siekte van gem. Pater van NIEL waer door deselve in een situatie was, dat hij niet sonder gevaer konde getransporteert worden.
Eijndigende de Comparant hiermede sijne gegeve verclaringe, en heeft naar duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert, eijgenhandig ondertekent, en met Solemnele Eede bevestigt binnen BAKEL den tweden April 1700 Een en seventigh, ten overstaen van JOHAN van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen Commissarissen, deese minute prothocollaire deses, benevens de comparant, en mij Secretaris vant Hoog Officie behoorlijk hebben ondertekent.
Quod attestor,
CORN. BRUIJSTENS.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263 B. No. 28.
d.d. 02-04-1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, MARIA van de WIJER, sijnde een Clopje off Quezel, oud ontrent seven off agtendertig jaeren, geboortig van BAKEL en tans woonagtig binnen de Vrije Rijks Neutrale Grond Heerlijkheijd GEMERT, altans hier present, dewelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat, wanneer sij Comparante nog tot BAKEL woonde, ten haeren huijse meermalen heeft gelogeert, BERNARDUS van NIEL, francis-caner Minderbroeder uijt het Convent van VENROOIJ, en sulxs wel in den Jaere 1700 agten sestigh en 1700 negen en sestigh, dat tijde wanneer gem. pater BERNARDUS van NIEL ten haeren huijse logeerde dikwils bij den selve familiair gekomen is NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van deesen Dorpe van BAKEL, en bij denselven later gegeten en gedronken heeft.
Dat voorn. Pater van NIEL in de somer des Jaers 1700 negen en sestig, aen haar Comparante heeft verhaeld, dat van OMMMEREN voornoemt hem gesegt had, dat hij in S'BOSCH was geweest, en dat men daer Schrijvens uijt S'HAGE had gekregen, om hem Pater van NIEL te BAKEL op te ligten, waerom van OMMEREN hem had aengeraden, om eens van Logement te verwisselen, en in plaats van bij haer Comparante te verblijven, sig ook een wijl tijts alhier op te houden, ten huijse van Van de MORTEL, often huijse van de Mulderin, en als men dan quam om hem te apprehenderen, dat hij van OMMEREN er dan bij soude weesen en men sulxs aen sijn stem soude kunnen gewaer worden, waerdoor de Pater dan gelegendheijd soude konnen hebben, om te ontvlugten.
En verclaert de Comparante dat de pater van NIEL egter deese raed van den President van OMMEREN niet gevolgt heeft, maar dat deselve daer door soo beangstigt is geworden, dat hij voorts in een swaere siekte verviel.
Eijndigende de Comparante hiermede haere gegeve verclaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert eijgenhandigh ondertekent, en met solemnele Eede bevestigt, binnen BAKEL den tweden April 1700 Een en seventigh ten overstaan van JOHANNES van GRINSVEN, en FRANCISCUS WILLEM MARTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollair deses benevens de Comparante en mij Secretaris van 't Hoog Officie behoorlijk hebben ondertekent.
Qoud attestor.
CORN. BRUIJSTENS.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263 B. No. 29.
d.d. 02-04-1771. Bijschrift 11-11-1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, ISABELLA MARIA SCHEIJ, Weduwe HERMANUS van den HEUVEL oud drie en vijftig jaeren, en Mulderin binnen desen Dorpe van BAKEL, dewelke ter instantie van het Officie Fiscaal van BRABAND, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn,
Dat op Kerstmis des jaers 1700 negen en sestigh sij comparante des smorgens gehoort heeft, dat BERNARDUS van NIEL, Minderbroeder in het Convent van VENROOIJ, alhier te BAKEL was opgeligt geworden, dat de Comparante daer van seer verschrikte, en gegaan is naer het huijs van ADRIAAN van de MORTEL, den tweede Comparant in deese, dat sij Comp.te. als toen tegen gemelde van de MORTEL gesegt en gesproken heeft, dat deselve den voorsz. Pater van NIEL moeste na rijden, en tragten te effectueeren dat hij onder Borgtogt ontslaegen wierd, dat sij Comp.te. voorts ten eerste is gegaan naar het huijs van NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen alhier, en aan denselve gevraagt heeft, off het soude mogen off konnen geschieden, dat de borg voor gemelte Pater van NIEL wierde gestelt, en deselve ontslaegen wierd; dat Van OMMEREN daarop antwoorde dat sulks wel mogt geschieden, en dat hij selfs een briefje met Van de MORTEL, welke hij van de Comp.te. verstont, dat voorn. Pater soude na rijden, mede geven soude aan Sijn Oom, den President van AERLE, ten eijnde die, was het mogelijk voor gemelte Pater borg bleeff, indien de borgtogt van Van de MORTEL niet geac-cepteerd wierd.
Dat de Comp.te. ook niet beter weet, off van OMMEREN seijde eijndelijk, dat hij selfs mede soude gaan, waarop de Comp.te. ten sijnen huijse is uijt vertrokken, en het selve, soo sij meend aen Van de MORTEL is gaan seggen.
Compareerde mede ADRIAAN van de MORTEL, oud ontrent vijftig jaeren, woonagtig te BAKEL, dewelke ter requisitie als voor, heeft getuygt en verclaert, waer en waeragtig te zijn.
Dat op Kersmis des jaers 1700 negen en sestig, tijde dat BERNARDUS van NIEL, minderbroeder in het Convent van VENROOIJ, ten huijse van de Quezel MARIE van de WIJER, was geapprehendeert, kort daer nae bij hem gekomen is, de eerste Comparante versoekende dat hij den gemelte Pater van NIEL wilde na rijden en borg voor hem blijven, dat den Compt. ten eerste is tepaert gesteegen en weg gereeden, dat hij Compt. een cleijn eijntje weegs voortgereden sijnde den President Van OMMEREN, welke ook reets op weg was onderhaeld heeft, die tot hem seijde, dat hij maar voort soude rijden, en den Pater van Niel met die geene, welke denselve bewaerden te AERLE soude soeken op te houden, dat de Compt. sig toen gespoeijt heeft, en dus voorn. Pater van NIEL met die hem bewaerden, digte bij AERLE heeft onderhaeld, dat de Comparant aen den Secretaris vant Hoog Officie, die bij gemelte Pater was, versogt, sig in AERLE wat te willen op houden, want datde President van BAKEL agter aan quam, dat gemelte Secretaris hem Compt. toen bescheijden heeft, ten huijse van den President van AERLE, waarop hij Comparant derwaerds gereeden, en voorts gevolgt is, van voorn. Secretaris met den Pater van NIEL, dat gemelte Secretaris aen den Comparant toen vraegte, wat sijn begeren was, waarop de Comparant versogt, dat hij Secretaris aldaer soo lange soude vertoeven, totdat den President van BAKEL was aengekomen; dat gemelte Secretaris egter groote haast makende, den Compt. weder te paert is gesteegen, om den President van BAKEL te gemoed te rijden, dog denselve gemist heeft, dat den Compt. toen weder te rug rijdende, en te AERLE komende, bevonden heeft, dat den Secretaris vant Hoog Officie met de Pater van NIEL reets vertrokken was, dat de President NICOLAAS van OMMEREN toen aan den Comparant verhaelde, dat hij getragt had, om borg te blijven voorden voorsijde Pater van NIEL, dog dat de Secretaris vant Hoog Officie sulks niet had willen accepteeren,
Eindigende de Comparanten hier mede hare gegevene verclaringe, en hebben naer duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert, eijgenhandig onderteekent en met Solemneele Eede bevestigt, binnen BAKEL den tweden April 1700 Een en seventigh ten overstaen van JOHAN van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MAERTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollaire deses, benevens de Comparanten, en mij Secretaris vant Hoog Officie behoorlijk hebben onderteekent.
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS.
Op huijden den 11e November 1771 zijn voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert ADRIAAN van den MORTEL dewelke na dat aan hem de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgeleezen, en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt, bij den inhoude derselver heeft gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum S'HAGE dato ut Supra.
ADRIAAN van de MORTEL.
G.J.V. PERSIJN, 1771,
F.W. CHION.
Mij present, P. v. SPAAN.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263B. No. 31.
d.d. 02-04-1771. Bijschrift 05-04-1771.
Pro Fisco.
Wij ondergetekende GERARDUS van HOOGERLINDEN President Schepen der Stad HELMOND en GERRIT HAMPEN President Schepen der Heerlijkheijd DEURNE, beijde de naestgelegene plaetsen van den Dorpe van BAKEL, Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH certificeren en verclaren bij deesen voor de opregte waerheijdter requisitie van't Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE dat wij beijde sijn Ledematen van de ware Christelijke Gereformeerde Religie en ook meermalens geweest Ouderlingen en Diaconen onder de respective gemeentens, dat wij sedert lange jaeren seer wel bekent sijn binnen den Dorpe van BAKEL, dat wij nooijt of ooijt hebben gehoort, off ontwaer geworden sijn, dat te BAKEL eenige haar, of wrok van de Roomsch-gesinden tegen de Gereformeerde ingesetenen aldaar soude plaats hebben, off dat aan deselve, uijt hoofde van dien, eenige insultes souden gepleegt sijn, off gepleegt worden.
En speciaal dat wij nimmermeer gehoort, vernomen hebben, off ontwaer geworden sijn, dat NICOLAES van OMMEREN President Schepen van BAKEL, ter saeke van sijne belijdenis der waere Christelijke Gereformeerde Religie, door de ingesetenen van BAKEL soude worden gehaat, verdruct off insultes, off brutaliteyten aengedaan, verclaeren dat uijt diens hoofde eenige vervolginge tegens hem soude in't werk gestelt worden, en geschieden, off geschied sijn; sijnde wij voorts bereijt om allen't geene voor, is, ten allen tijde, des gerequireert wordende, met hijligen Eed te bevestigen.
T'oirconde der waerheijd hebben wij deese eygenhandig ondertekent, op hede binnen BAKEL den tweden April 1700 Een en seventigh, en waaren ondertekent G. van HOGERLINDEN, en G. HAMPEN, onder stont Mij present, en was getekent CORN. BRUIJSTENS, Secrts. vant Hoog Officie.
Deese accordeert met de origineele declaratoir, ten prothocolle vant Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH.
Actum S'BOSCH den vijfden April 1700 Een en seventigh.
Qoud Attestor
CORN. BRUIJSTENS, Secrtrs. vant Hoog Officie.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263 B. No. 32.
d.d. 02-04-1771. Bijschrift 05-04-1771.
Pro Fisco.
Ik ondergetekende HENDRIK SLUIJTER, Predicant der Gereformeerde gemeente Jesu Christi te DEURNE, gelegen een uur van den Dorpe van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S.BOSCH, Certificeere en verclaere hiermede voor de opregte waerheijd, ter requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, dat ik seer wel bekent ben binnen den Dorpe van BAKEL, als sijnde mijne nabuurige plaats, alwaar ik seer dikwils bij vacatuure als andersints gepredikt, in een Godsdienst waergenomen hebbe, dat ik, nooijt off ooijt hebbe gehoort, off ontwaer geworden ben, dat te BAKEL eenige haat off wrok van de Rooms gesinden tegen de Gereformeerde inge-setenen aldaar souden plaats hebben, off dat aan deselve, uijt hoofde van dien, eenige insultes souden gepleegd sijn of gepleegt worden.
En speciaal dat ik nimmermeer gehoort, vernomen hebbe off ontwaer geworden ban dat NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van BAKEL, tersaeke van sijne belijdenis der waere Christelijke Gereformeerde Religie, door de ingezetenen van BAKEL, soude worden gehaat, verdruct off insultes, off brutaliteijten aangedaan, veel min, dat uijt dien hoofde eenige vervolgingen tegens hem soude int werk gestelt worden en geschieden off geschied zijn, maar dat in tegendeel mij veel eerder is voorgekomen, dat de Roomschgezinden, alle beleeftheden, en gedienstigheijd aen de Gereformeerde hebben getoont en beweesen.
Zijnde ik voorts berijt om allen't geen voors. is, ten allen tijde des gerequireert wordende, met hijlige Eede te bevestigen.
Toirconde der waerheijd hebbe ik deese eijgenhandig ondertekent binnen BAKEL den tweden April 1700 Een en seventig, en was ondertekent HEND. SLUIJTER Pred. in DEURNE en VLIERDEN, onderstont Mij present en was getekent CORN. BRUIJSTENS Secrs. voor 't Hoog Officie.
Deese copie accordeert met het origineel declaratoir, ten Prothocolle vant Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH.
Actum S'BOSCH den vijfden April 1700 Een en seventig.
Qoud Attestor CORN. BRUIJSTENS, Secrts. van't Hoog Officie.
R.A.N.B. Raad van Brabant. toegangsnummer 19.
Inv.nr. 447.263B. D.D. 03-04-1771.
Reg. folio 20 Recto.
Pro Fisco.
Extract uijt het Register der Resolutie van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Alzo door de Heer JACOB KIEN Stadhouder ANTONIJ van de CRUIJS Scheepen van zijnen Eed heeft laten ontslaan en bedanke en NICOLAAS van OMMEREN alhier tot President Scheepenen laten aanstellen en den President Scheepen tot Scheepen, met de verdere Scheepenen gecontinueert <= aangehouden> - zo is alhier gecompareert den voorn. NICOLAAS van OMMEREN op het voorlezen van 't ordinaar formulier vervat in haar Hoog Mogende Reglement op de Politique Reformatie, in dato 1 April 1660 heeft belooft het zelve te zullen naarkomen, en hem getrouwelijk daar in te sulle gedragen, hebbende daarop den gerequireerden Eed gedaan en afgelegt met de woorden zo waarlijk helpe hem God Almagtig aan handen van PETER MANDERS Scheepen als gecommitteerde van den Heere Stadhouder ter Raadkamer van BAKEL den vier en twintigsten October 17C vijf en sestig ten overstaan van JACOB MANDERS en ADRIAAN van de MORTEL Scheepenen.
Was geteekent N. van OMMEREN, JACOB MANDERS, ADRIAAN van de MORTEL, onderstont mij present was geteekent J. LOSECAAT, Secrs.
Accordeert met het voorsz. Register voor zo veel het geëxtraheerde <= uittreksel> aan gaat.
BAKEL derden April 1700 een en 'tzeeventig.
Quod Attestor,
A.A. van NOORT, Secrs.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B.
d.d. 03-04-1771. Bijschrift 11-11-1771. No. 20. O.2.
Pro Fisco.
Compareerde voor Scheepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, JAN FRANSE Regerend Schepen van desen Dorpe van BAKEL, denwelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn,
Dat aen hem op hede dato van het passeeren deses is voor geleesen een attestatie van JAN WILLEM MARTENS en JAN van de CRUIJS, op den ses en twintigsten Februraij laestleden alhier voor Scheepenen van BAKEL gepasseert, en inhoudede dat den President van OMMEREN bij nae alle de vaste goederen van JAN WILLEMS MARTENS door het passeeren van een acte soude hebben verkregen, om trent welke attestatie den Comparant verclaert, sig daer mede te conformeren, voor soo verre in deselve van hem Compt. gewag gemaakt word, en dat hij Comparant begreepen heeft dat deese geheele saek door den President van OMMEREN niet na behoren was behandelt geworden, waeromme hij Compt. de gemelde JAN WILLEM MARTENS, en JAN van de CRUIJS opening van deese sijne gedagten gegeven heeft,
Eijndigende de Comparant hier mede sijne gegevene verclaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daarbij gepersisteert, eijgenhandig onderteekent en met solemneele Eede bevestigt, binnen BAKEL den derden April 1700 Een en seeventig, ten overstaan van JOHAN van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollair deses, benevens de Comparant, en mij Secretaris van 't Hoog Officie, behoorlijk hebben onderteekent
Quod attestor
CORN. BRUIJSTEN.
Op huijden den 11 November 1771 zijn voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert JAN FRANCE dewelke nadat aan hem zo de vorenstaande als de verklaring op den 26 February 1771 door JAN WILLEM MARTENS en J. van de KRUIJS gepasseert iterativelijk en distinctelijk was voorgelezen, en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt, bij den inhoude dezes heeft gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum 'S HAGE dato ut supra
JAN FRANSEN
G.J. v. PERSIJN 1771
F.W. CHION
Mij present P. v. SPAAN.
d.d. 03-04-1771. No. 21. O.4.
Register fol. 39recto.
Pro Fisco.
Extract uijt het qouhier der verpondingen en Beeden van den Dorpe van BAKEL en MILHEEZE over de jaare 1762 tot 1770 waar in onder andere op folio 39recto staat als volgt,
N.N. van OMMEREN, bij Reekening voor 3 jaar 4 Maart 1766.
JAN WILLEMS bij deijling 17 Meij 1754.
Huijs, hoff en aangelag 1 L: f. 0- 2- 0 f. 1- 0- 0
DEN CAMP 2 L: f. 0- 8- 0 f. 0-10- 8
Af 2L.: aan fol. 6servo DE PAALENACKER 9 L. f. 1-18- 8 f. 2- 9-12
Het HEESKEN 12 L: f. 0- 6- 0 f. 0- 8- 0
Nog in de BEEMDEN 25 R: f. 0- 3- 0
Den UIJLACKER 1 L: 13 R: f. 0- 5- 0 f. 0- 6- 8
Af en aan folio 4,
Het LEEGVELDIE 12 L: f. 0- 9- 0 f. 2-19- 8 f. 5- 6-12
af f. 0- 8- 0 f. 0-11- 0
f. 2-11- 8 f. 4-15-12
Accordeert met het voorsz. Quohier (voor zo veel het geëxtraheerde aangaat).
BAKEL derden April 1700 een en't zeeventig.
Quod attestor.
A.A. van NOORT, Secretaris
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263B. No. 34.
d.d. 03-04-1771. Bijschrift 06-04-1771.
Pro Fisco.
Wij ondergeschrevene CORNELIUS van NIMWEGEN, Predicant, alhier gestaen hebbend sedert Januarij des jaars 1700 seventigh, WILLEM van RAVESTEIJN, Coster Schoolmeester en Voorsanger, alhier geboortig en altoos gewoont hebbende, ALBERTUS ADRIANUS van NOORT, Secretaris, alhier gewoont hebbende sedert den jaare 1700 agten sestigh mitsgaders HENDRIK RIJSTERBORG, Vorster en Geregtsbode van BAKEL, Quartier van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH alhier gewoont hebbende ontrent twee en twintig jaeren, declareren en verclaeren bij en mits deesen voor de opregte waerheijd. ter requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, dat buijten ons vier declaranten geene mans-Ledematen van de Gereformeerde Kerke alhier in de ......... sijn, uijtgesondert den President Schepen NICOLAAS van OMMEREN, dat wij nooyt off ooyt hebben gehoort of ontwaer geworden sijn, dat alhier binnen dese Dorpe van BAKEL, eenige haat off wrok van de Roomschgesinden tegen de Gereformeerde ingesetenen soude plaats hebben, off dat, uijt hoofde van dien aen onse personen, huijsen of goederen eenige insultes <= beledigingen> souden gepleegt worden.
En speciaal dat wij nimmer gehoort, vernomen hebben, off ontwaer geworden sijn, dat gemelte President van OMMEREN, ter saeke sijne proffessie der waere Christelijke Gereformeerde Religie, door de Roomsgesinden ingesetenen alhier soude worden gehaat, verdruct of insultes of brutaliteijten aangedaen, veel min dat uijt dien hoofde eenige vervolgingen tegen hem soude in 't werk gestelt worden en geschieden of geschiet sijn, hebbende wij eerste, en derde declaranten, bij voorn. van OMMEREN een geruijme tijd gewoont, en in de cost geweest en kunnende dien volgende 't geen voors. is met volle seekerheijd verclaeren, maar dat in tegendeel aan de Gereformeerden veel eerder door de Roomsgesinden alle beleeftheijd en gedienstigheijd word getoont en beweesen; sijnde wij voorts bereijd, om allen 't selve ten allen tijde, dat gerequireert wordende, met heijlige Eede te bevestigen.
T'oirconde der waerheijd hebben wij deese eijgenhandig ondertekent op hede ter Raadkamer binnen BAKEL den derden April 1700 Een en seventigh, en waeren onderteekent C. van NIMWEGEN, W, van RAVENSTEIJN, A.A. van NOORT, HENDRIK RIJSTERBORGH, onder stont Mij present en was geteekent CORN. BRUIJSTENS Secretaris van 't Hoog Officie.
Dese copie accordeert met sijn principaal van register van Hoog Officie der Stad en Meijerije van 'S-BOSCH.
Actum S'BOSCH den sesden April 1700 Een en seventig.
Quod Attestor
CORN. BRUIJSTENS, Secrs. vant Hoog Officie.
B.H.I.C. Den Bosch, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 03-04-1771 (11-11-1771) G.2 Co.
No. 37.
Pro Fisco.
Ik ondergetekende ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris van BAKEL en MILHEZE Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, verclaere bij deese op den Eed, bij den aenvang mijner bedieninge gedaan, en sulxs ter requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, dat tijde van het passeeren van seekere attestatie in dato dertienden November 1700 seventig, ter requisitie van den President van OMMEREN alhier gegeven, door ADRIAAN van de KERKHOFF, JAN JANSSEN, en JAN NOIJEN, Schepenen alhier, mij het geconcipieerde <= ontworpen> daar van, ten eijnde hetselve ten Registere te brengen, daegs immers korte tijd voor het passeeren van het selve, door den President is ter hand gestelt geworden, met deese of diergelijke bijvoeginge onder het overgeven van gemelde geconcipieerde attestatie:, De Regenten off Sij lieden denoterende <= betekende> daermede de drie hier boven staende personen, souden aen mij sodanig declaratoir geven, mogt ik Uw versoeken hetselve soo en in dier voegen ten prothocolle te willen brengen, waerop ik ondergetekende antwoorde, Soo, dan hebben sij daer kennisse van om het selve dusdanig te konnen registreren, het geene door hem President rondborstig met Jae beantwoort werd, welk voorn.de Concept, eer en alvorens sulxs aen mij overhandigt werd. eenige tijd te vooren des avonds door den Drossard van STIPHOUT, broeder van den President van OMMEREN, in mijne presentie met de daer nevens staende Renvoyen is geamplieert <= uitgebreid> geworden, soo en in dier voegen, als hetselve door mij ondergetekende aen den Heere Stadhouder Van ADRICHEM op hede dato deses is ter hand gestelt, mits hetselve met mijn ondertekening beschreven hebbe, voorts dat ik de gem.te attestatie ten prothocolle hebbe geschreven en op den dertienden November 1700 Seventigh, behoorlijk ten overstaen, en in presentie van de twee Schepenen Commissarissen FRANCIS MARTENS en GOORT NOIJEN, aan de attestanten hebbe voorgelesen en gepasseert.
Wijders verclaere ik ondergetekende, dat ik sedert de maend September 1700 agten sestig, Secretaris van BAKEL geworden sijnde, deselve Secretarije altoos hebbe bedient, uijtgesondert, dat ik nu en dan eenige tijd ben absent geweest.
Dat in den gepasseerde jaere 1700 Seventigh, tijde wanneer deese Secretarije in mijne absentie door President van OMMEREN is waergenomen, telkens bij mijne te rug komst geen andere verantwoordinge van de ten mijnen behoeve ontfangene penningen door hem is gedaan, nog ook onder geen andere benaminge, direktelijk off indirektelijk, dan als hier onder volgens het provenue <= inkomst> deser Secretarije blijkt, om Specifique aengetekent is, en sulxs eerstelijk, dat van den tienden April tot den ses en twintigsten Meij 1700 Seventigh daer aen volgende, door off van wegens den President aen mij is verantwoort, en ten mijnen behoeven ontfangen, van de Erfgenamen van N. van GRINSVEN voor derselver actens van deijlinge ter Secretarij alhier op den Seventienden September 1700 agten sestigh gepasseert volgens accoord.
f. 15- 9- 0
Van eenige personen geande nae een Jaer Markt met beesten wegens Certificaten f. 6- 0- 0
Item van A. van VELDHOVEN voor een Transport f. 6- 0- 0
Item van denselven voor een Obligatie f. 3- 0- 0
Item van J. de TRUIJ voor het Trouwen f. 1- 2- 0
Item voorden Inventaris van LAURENS MARTENS f. 3-16- 0
Wijders dat door denselve in voegen en manieren als voren, ten mijnen behoeven is ontfangen en verantwoort van den negenden Augustij tot den tienden October desselven jaers 1700 Seventigh voor een ontlast brieff van ..... bij moderatie <= bij bemiddeling> .
f. 1- 8- 0
Soo het op geenderlij wijse aan mij door den voornoemden President van OMMEREN eenige andere off verdere verantwoordinge van penningen, voor soo verre mij kennelijk is, sijn gedaan, onder wat benaminge sulxs ook soude mogen weesen, van gelijk als hier boven gemeld is, immers voor al niet wat DEN PEEL eenigsints aengaet off concernerende <= betreffende> is, gelijk ook dat ik ondergetekende in geenderlij wijse nooijt ofte ooijt, schoons in Loco sijnde, van aansien van DEN PEEL off de directie derselve ben gerequireert geworden off gekent, dan alleen wanneer er ter dier saeke eenige Commissien, procuratien off authorisatien op deese off geene der Regenten, off eenige aenstellingen van nieuwe Peelmeesters te passeren waeren, alhoewel daer over dikwerfs en menigvuldigmael door den President van OMMEREN dan eens met deese dan wederom met een ander gehandelt is geworden, gelijk ik menigmael hem in diergelijke onderhandelingen, DEN PEEL, de begevinge en de directie van denselven betreffende, door mijne komst in hetselve vertrek kwam te stooren, waar door veeltijts hunne discourssen dieswegens veranderden, off door het vertrekken en naer huijs gaan van een off meer der bij hem sijnde personen, off op eenige andere wijse gestaekt wierden.
Voorts verclare nog dat geduurende, dat deese Secretarije door mij ondergetekende is bedient en waergenomen geworden, wanneer er eenige veranderingen in de Schepenstoel gemaakt wierd, ik altoos aen den nieuwaangestelde Schepen, eer en alvorens beedigt wierd, het Formulier van den Eed, voorgeschreven in het 15e Art. van Haar Hoog Mog.de Reglement op de politique Reformatie de dato Eerste April 1600 Sestigh, woordelijk hebbe voorgeleesen gehad.
En verclaere ik ondergetekende alnog tot elucidatie <= verheldering> en interpretatie bij nader Recollement <= overzien> van gedagten, ten aansien van seekere door mij en eene GOORT NOIJEN, Schepen alhier, opden vier en twintigsten Januarij deses jaers 1700 Een en Seventig gegeven Declaratoir ten behoeve van den President van OMMEREM, waer in ik onder andere, benevens denselven GOORT NOIJEN, gemeld hebbe, dat soo als naer ons beste onthoud vermeende geweest te sijn den agsten Januarij 1700 Een en Seventigh laestleden, bij den voorn.de President van OMMEREN, met FRANCIS MARTENS mede Schepen alhier ons in de grote kamer der huijsinge van den President bevonden, als doen door den gemelde FRANICIS MARTENS in presentie van den President, GOORT NOIJEN, en mij ondergetekende, soo als mij voorstaet, sover gesegt sijn, met deese off diergelijke bewoordinge, dat hij FRANCIS MARTENS wel wiste, dat onder die geene welke ter requisitie van den Wel Edele Gestr. Heer Stadhouder van ADRICHEM verclaringe gegeven hadde waaren welke berouw hadden verclaringen gegeven te hebben, en bij aldien hij sulxs van te vooren geweeten had, hij niet over de attestatie gestaen soude hebben, dat, wel is waar, deese off diergelijke woorden soo als mij ondergeschreve nog seer wel voorstaet, in presentie en tegenwoordighijd als boven, sijn gepasseert en sulxs wel bepaeldelijk op eene voordemiddag circa de clokke twaalf uuren in deesen jaere 1700 Een en Seventigh, en wel soo als ik vermeen ter gelegenhijd van het overbrengen van eenige boeken en Charters etc. uijt het Raedhuijs ten huijse van den voorn,de President, en dat deselve off diergelijke bewoordingen seekerlijk door mij ondergeschreve, soo voor het geven van dit mijn hier boven aengehaalde declaratoir, als selfs nog nae die tijd, altoos hebbe toegescheenen door den gem.de FRANCIS MARTENS gesegt te weesen, dog in welke suppositie <= uitmaking> ik nogtans abuse soude konnen gehad hebben, en dus dat die segswoorden welligt door den voorn,de FRANCIS MARTENS niet soude kinnen gesproken sijn, maer dat het misschien soude hebben konnen gebeuren, dat door de wedersijdse mennigvuldige woordenwisselingen over het verrigtede van welgemelde Heere Stadhouder, soo doorden President van OMMEREN, als den meergemelde GOORT NOIJEN, dit mijn hier boven geposeerde, het sij door den President selve, off den gem.te NOIJEN, soude konnen gesegt off gesproken weesen, egter ben ik ondergetekende altoos in die veronderstellinge geweest, dat voorn.de FRANCIS MARTENS den segsman der hier bovenstaende woorden geweest is.
Voorts declarere en verclare ik ondergescheve, dat ik ten huijse van den President van OMMEREN, alhier logerende, en in de cost leggende aldaar meermalen hebbe gesien den Pater van NIEL, mitsgaders den Pater HUTS, beijde Monniken in het Convent van VENROOIJ, en dat mijn nog wel voorstaat dat ik den Somer van 't jaar 1700 negen en Sestigh, ten huijse van voorn.de van OMMEREN hebbe gegeten, in presentie van den Docter die te GEMERT woont, met den gem.de Pater HUTS, welke ter dier tijd bij den President van OMMEREN te gast was, dat mij als mede wel voor staet, dat over de maeltijd gesproken wierd van de siekte van Pater van NIEL, en om den selve na sijn Convent te VENROOIJ te transporteren.
Toirconde der waerheijd hebbe ik deese eijgenhandig ondertekent, binnen BAKEL den derden April 1700 Een en Seventig, was getekent A.A. van NOORT, onderstont:
Mij present en was getekent CORN. BRUIJSTENS ten Secrs van 't Hoog Officie.
Dese copie accordeert met sijn Principael ten prothocolle van 't Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH, Actum S'BOSCH den Sesden April 1700 Een en Seventigh.
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS, subs. van 't Hoog Officie.
Op heden den 11e November 1771 is voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert ADRIANUS van NOORT de welke nadat hem de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgeleezen en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt en deze benevens ons Commissarissen ondertekent. Actum S'HAGE dato ut supra.
A.A. van NOORT
G.J. v. PERSIJN, 1771
F.W. CHION
Mij present
P. SPAAN.
! Achterzijde !
Declaratoir van
A.A. van NOORT, Secretaris van BAKEL en MILHEZE.
d.d. 03-04-1771.
No. 37.
in den 3 April 1771.
Bijlagen.
Compareerde voor Scheepenen van BAKEL Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH JAN FRANSE, JAN NOIJEN, en ADRIAAN van de KERKHOFF Regeerende Schepenen alhier, dewelke verclaeren te saamen voor de opregte waarheijt op den Eed bij den aenvanck van haare respective Bedieninge gedaan, met presentatie om des noods de novo <= opnieuw> ten allen teijden met Heijlige Eede te bevestigen, en sulx ter Instantie en Requisitie van NICOLAAS van OMMEREN President alhier, dat zij in den Jaare ..... tijde dat door de Requesten dezer plaatse de Peelvelden aan de Ingezetenen zijn vergeeven, alhier in de Regeering geweest zijn en de voors. begeving met JOHANNES GRINSVEN tans nog regerend Schepen alhier, met en beneffens ADRIAAN van de MORTEL en JAN JANSE ten dien teijde Scheepenen alhier, mede hebben gedaan, bij de welken de Requirant in qualiteit als President insgelijks tegenwoordig is geweest;
Dat zij gedurende de voors. begeving in geenen deelen zijn ontwaar geworden dat den voorn. President zig voor iemand der voorn. der voorn. Ingezetenen op een bijzondere wijze heeft geinteresseert ja niet dan zelden in de voors. begeving voor iemand gesprooken, veel meer dan een boven den anderen op eene merkelijke wijze zou hebben tragten te bevoordeelen, door derzelve met beetere velden te willen begunstigen boven de overige Ingezetenen, dat dat denzelven alleen wanneer der Declaranten stemmen in twee gevallen te weten in de begeving van... hebben gestaakt, door zijne presidiale stem de voors. twee gevallen heeft moeten decideren, dat sij voor het overige niet weeten dat den voorn. President van iemand tot het geven van zijne stem op eene onbehoorlijke wijze zoude zijn overgehaald etc.
Dit papier behoort tot mijn Declaratoir in dato den derden April 1700 Een ente Zeeventig
A.A. van NOORT.
Exhibitum aan den gevangene 13 Meij 1771.
B.H.I.C. Raad van Brabant. G.3. Co.
d.d. 03-04-1771 (11-11-1771).
No. 38.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, JAN FRANCE, Regerend Schepen van BAKEL en MILHEZE, dewelke ter instantie van het Officie Fiscael van BRABAND en Lande van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn,
Dat aen den Comparant, op hede dato deses, is voorgehouden een attestatie welke hij met en neffens sijn mede Schepenen ADRIAAN van de KERKHOFF, en JAN PETER NOIJEN, ter requisitie van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen alhier op den dertienden November 1700 seventig, heeft gegeven, en welke inhoud:
"Dat hij lieden in den Jaere 1700 seventig, tijden dat door Regenten deser plaetse de Peelvelden aan de Ingesetenen sijn vergeven, alhier in de Begeving geweest sijn, en de voors. begeving met en benevens deselve hebben gedaen, JOHANNES van GRINSVEN, thans nog Regerend Schepen alhier, alsmede ADRIAAN van de MORTEL, en JAN JANSSE, ten dien tijde ook nog Schepenen sijnde, bij dewelke den Requirant in qualitijt als President insgelijks tegenswoordig geweest is.
Dat sij gedurende de voors. begevinge in geenen deelen sijn ontwaer geworden, dat den voorn.de President sig voor iemand der Ingesetenen op een bisondere wijse heeft geinteresseert Jae niet dan selden in de voors. begevinge voor iemand gesproken, veel min dan een boven den andere op een merkelijke wijse souw hebben tragten te bevoordelen, door deselve met betere velden te willen begunstigen, boven de overige Ingesetenen, dan dat deselve alleen wanneer der declaranten stemmen in twee gevallen, te weeten in de begevinge van No. 70 en 77 hebben gestaekt door sijn Praesidiale stem de voors. twee gevallen heeft moeten decideren <= vellen>, sijnde voor het overige aen hen niet kennelijk, dat den voorn,de President van iemand tot het geven van sijn stem op een onbehoorlijke wijse soude sijn overgehaald geworden".
Dat de Comparant tot het geven van deese attestatie op de volgende wijse is gekomen, dat hij met sijn mede Schepenen Van de KERKHOFF en JAN NOIJEN, ten dien tijde sijnde ten huijse van den President van OMMEREN met deselve sijne mede Schepenen, den gem.te President van OMMEREN, en desselfs broeder den Drossard van STIPHOUT, in een kamer apart sijn gegaan, waernae de Secretaris van BAKEL ook in deselve is gekomen.
Dat de President van OMMEREN toen aen hem Comparant en sijne voors. mede Schepenen heeft voorgelegt een geprothocolleerde attestatie, met versoek dat sij die souden teekenen.
Dat hij Compt. daerin swaerigheijd gemaekt heeft, en dat den Drost van STIPHOUT, toen seijde, dat hij Comparant daer geen swaerigheijd voor behoefde te maeken, want dat het alleen maer strekte, om hem Compt. en sijn mede Schepenen te dekken, dat de Comparant verder seijde, dat men de Peelvelden wel begeven had, dog dat sulxs was geschied sonder de drie andere Schepenen, wat of dit dan sijn soude, waerop den President van OMMEREN antwoorde, dat hij aen gem.te drie Schepenen wel soude doen seggen, dat sij de Peelvelden mede vergeven hadden, en dat hij daer wel raed toe wist, en daer voor sorgen soude, alsoo hij meester was.
Dat hij Comparant met en beneffens sijn voors. twee mede Schepenen de voorsijde attestatie voorts hebben ondertekent, sonder dat de Schepenen FRANCIS MARTENS, en GOORT NOIJEN, soo veel hem Compt. voorstaat bij het passeren van deselve attestatie sijn present geweest, off daer over gestaen hebben.
Dat de Compt. bij het instellen deses, de voors. attestatie duijdelijk voor gehouden sijnde, op de poincten, daer inne vervat, verclaert, dat deselve verdraeijt en abusive sijn, want dat JAN JANSSE, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVEN niet konnen gesegt worden, de begeving der Peelvelden met de andere Schepenen gedaen te hebben, alsoo deselve sig daer tegens hebben gekant en de Resolutie, waarbij de Peelvelden begeven wierden gewijgert hebben te teekenen, dat ook den President van OMMEREN die begeving der Peelvelden genoegsaem geheel naer sijn sin gedirigeert en gedaan heeft.
En dat hij Comparant alomme bij gerugten wel gehoort heeft en ontwaer geworden is, dat den President van OMMEREN van menigte Ingesetenen giften en gaven ontfangen, en als 't ware daar voor de de Peelvelden aan deselve verkogt heeft, en verclaert den Comparant, dat hij dus door inductie en persuasie <= gevolgtrekking en overtuigine; overreding> van voorn.de van OMMEREN tot het besturen van de voorn.de attestatie in sijn onnoselheijd, en sonder quaat vermoeden gebragt en gekomen is alsoo voornoemde van OMMEREN hem Compt. veesekerde, dat hij daar geen quaat aan konde doen, en sulxs over sig nam.
Compareerde mede ADRIAAN van de KERKHOFF en JAN PETER NOIJEN, beijde Regerende Schepenen van BAKEL, dewelke ter instantie en requisitie als voor, hebben getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat aen hun op hede dato deses mede is voor gehouden de attestatie, welke sij ter requisitie van den President van OMMEREN op den dertienden November 1700 seventig, beneffens den eerste Compt. hebben gegeven, en welkers inhoud hier voor is geinformeert, dat de Comparanten als nu de poincten in voors. attestatie vervat verclaeren te sijn gewrongen, verdraeijt en abusive, en geensints met hun mening over een komende soo dat sij Comp.ten indien deese attestatie als nu van hun gerequireert wierd, sij deselve met goeden gemoede in dier voegen niet souden kunnen geven, alsoo sij bij het passeeren van deselve den inhoud niet sodanig hebben begreepen, als sij die nu bevinden, want dat de Schepenen JAN JANSE, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVEN, sig tegen de Resolutie, waerbij de Peelvelden begeven wierden, hebben gekant, en geweijgert, die te teekenen, dat sij beijde Comparanten ook wel bij gerugten ter dier tijd gehoort hebben, dat den President van OMMEREN voor de Peelvelden giften en gaven, van de Ingesetenen ontfang off belooft wierden.
Verclaerende de Comparanten, dat sij door het ompraten, en aensetten van den President van OMMEREN tot het geven van de voorsz. attestatie in hunne onnoselheijd, en sonder quaat vermoeden gebragt, en gekomen sijn, alsoo van OMMEREN hen Comparanten versekerde, dat het was tot dekking van de Comparanten, dat sij daer geen quaat an konnen doen, en dat hij sulxs over sig nam, mitsgaders dat hij wel soude weeten te besorgen, dat de drie andere Regenten mede de Resolutie over de begeving der Peelvelden souden toestaen, en ook wel te kennen gegeven heeft dat sij het reets toegestaen hadden.
Voorts verclaeren de beijde laatste Comparanten, dat sij wijnig daegen na het geven van de voors. attestatie, wanneer sij deselve sig herinnerden, daer van reets quade gerugten gekregen hebben, en berouw gehad, dat sij sulxs hadden gedaen.
Alnog verclaeren alle drie de Comparanten, dat sij voor de begeving der Peelvelden wel eens gediscoureert <= geredeneerd> hebben met gemelde President van OMMEREN, hoe men het best daer mede soude kunnen maeken, dat sij toen ook wel gesproken hebben om die begeving bij Looting voor de Ingesetenen te laeten doen, dog dat van OMMEREN daer seer tegen was, en aen de Comparanten induceerde, dat sij dan ligt in handen van den Fiscaal souden vervallen, want dat sij de Peelvelden niet mogten verloten.
Verclaerende den Eersten Comparant, dat van OMMEREN daer ontrent deese woorden gebruijkte, "Let er eens op, dan sal ons de Fiscaal bij ons kont vatten, en dan is het tijd, dat wij oppakken, want dan gaan wij tegen de Resolutie in". welke of dergelijke woorden voorn.de van OMMEREN tegen den Comparant meermalen gebruijkt heeft,
Alnog verclaert den tweden Comparant, dat hij op een seekere tijd, met van OMMEREN sprekende, hoe de begeving der Peelvelden te doen sig een wijnig kantede tegen de gedagten van gem.te van OMMEREN, ontrent die begeving, en dat van OMMEREN toen seijde: "Nu sal ik God dome maeken, dat gij er niet met al van hebt" of diergelijke woorden in substantie.
Eijndigende de Comparanten hier mede haare gegevene verclaringe en hebben naer duijdelijke prelecture daer bij gepersisteert eijgenhandig ondertekent en met Solemnele Eede bevestigt, binnen BAKEL den derden April 1700 Een en seventigh ten overstaan van de Heeren JOHAN van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollair deses, benevens de Comparanten, en mij Secretaris van 'tHoog Officie behoorlijk hebben onderteekent.
Quod Attestor
CORN. BRRUIJSTENS.
Op huijden den 11e November 1771 zijn voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generael gecompareert, JAN FRANCE, ADRIAAN van den KERKHOF en JAN PETER NOIJEN, dewelke nadat aan hun de vorenstaande verklaringe iterativelijk en distinctelijk was voorgeleezen en den behoorlijke Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt ieder voor zo verre hun gedeponeerde aangaat bij den inhoude derselver hebben gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum S'HAGE dato ut supra.
JAN FRANSEN
A. van de KERKHOF
JAN PETER NOIJE
G.J. v. PERSIJN
F.W. CHION
Mij present
P. SPAAN.
B.H.I.C. Toegangsnummer 19, Raad van Brabant, inv.nr. 447.263B
d.d. 07-04-1771. No. 12. H.3
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen der Heerlijkheijd VUGT, Quartiere van OOSTERWIJK, Meijerije van S'BOSCH, HUIJBERT van ELIS, oud ontrent vijftig jaeren, woonagtig te BOXTEL, dog tans alhier present, dewelke ter instantie en requisitie van 't Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn.
Dat hij Comparant in de Lente des jaers 1700 Sevenen sestig, bij Publique bestedinge is aennemer geweest van de Nieuw te bouwen Pastorij voor den Predicant van BAKEL, en deselve had aangenomen voor Drie duijsent een hondert en veertig guldens, van welke Somme hij Comparant volgens het 38e Artikul der Conditie van bestedinge moest missen, seven gulden en tien stuijvers, voor de Copie Conditie Item een duijt van yder gulde voor wijnkoop en nog seventig guldens voor't maeken der bestekke; Dat hij Compt. ingevolge gemelte Conditie van bestedinge de voors. Pastorij heeft volbouwt, en dat hij van den President Schepen van BAKEL NICOLAAS van OMMEREN sijn aannemings-penningen, voorsoo verre hij meent alle heeft ontfangen, en met den selve verrekent, hebbende hij comparant in gevolge voornde. 38e Artl. van sijne aenneemingspenningen ook gemist de voorsz, seven gls. en tien stuyvers voor de Copie-Conditie.
Idem de duyt van ijderen gulde voor wijnkoop <= geschonken wijn bij koop als bewijs van een gesloten overeenkomst en ter bekrachtiging daarvan, door koper en verkoper en getuigen genoten en door de koper betaald.>, en nog de seventig guldens voor de bestekken, welke drie-derlij sommen gemelte van OMMEREN hem Comparant heeft afgekort.
Voorts is aen den Compt. bij het instellen deses door den Heere Stadhouder van ADRICHEM vertoont een briefje met verscheijde cijfers beschreven, waer van de Comparant verclaert, dat dit briefje hem toebehoort, en ter hand gestelt is door den voorn.de President van OMMEREN, dat dit briefje inhoud het moutant van tien partijen, van eenige boomen, welke de gemeente van BAKEL tijde van het bouwen der voorsijde Pastrorij publieq heeft verkogt, en welke tien partijen, als toen door den Compt. bij gem.te publique verkoping sijn gekogt, dat voorn.de President van OMMEREN hem Compt. dit briefje als getrokken sijnde uijt de verkoops-conditie van gemelte boomen, heeft ter hand gestelt, ten eijnde door den Compt. in dier voegen te worden betaelt, dat de mindere posten welke onder iederen meerderen post op het gemelde briefjegevonden worden, sijn de ongelden en dat de Compt. soo de voors. posten der gekogte boomen, als de gem.te mindere somme voor de ongelden, in dier voegen, als op het geseijde briefje staet gescheven, aen den President van OMMEREN heeft voldaen, en met denselve verrekent, tot een somme van agten veertig guldens en elff stuijvers en vier penningen.
Dat hij Compt. van het voors. bij hem gekogte hout alnog heeft betaelt, voor den houtschat eenige guldens, aen een persoon, te AERLE-BEEK woonagtig, sonder dat hij compt. weet, hoe die persoon genaemt is, nog hoe veel gelt hij denselve gegeven heeft.
Eijndelijk verclaert den Comparant, dat hij bij het instellen deeses sijn naem heeft getekent op den rugh van meergemelde briefje, en 't selve onder den Heere Stadhouder van ADRICHEM gelaten heeft.
Eijndigende de Comparant hier mede sijne gegeve verclaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daerbij eijgenhandig onderteekent, en met Solemneele Eede bevestigt binnen VUGT den sevenden April 1700 Een en Seventigh, ten overstaen van HENDRIK SCHEIJVENS en ARNOLDUS MAHIE, Schepenen binnen VUGT, die de minute prothocollaire deeses, benevens de Comt., en mij Secretaris van't Hoog Officie, behoorlijk te hebben ondertekent,
Quod attestor
CORN. BRUIJSTENS.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263B B. No. 33.
d.d. 07-04-1771.
Voor het Officie Fiscaal.
De ondergetekende Predikant der Gereformeerde Gemeente van BERGEYK, RIETHOVEN & Quartier van KEMPENLANDT Meijerije van S'BOSCH certificeert en verklaart voor de opregte waarheid ter requisitie van het Officie Fiscaal van BRABANT en Lande van OVERMAZE, dat hij van den jaare 1700 sestig tot den jaare 1700 negen en sestig Predicant te BAKEL in het Quartier van PEELAND geweest is, dat hij gedurende sijn verblijf aldaar circa den tijd van neegen jaaren nooijt gehoort of vernomen heeft, dat aldaar eenige haat of wrok van de Roomsgezinden tegen de Gereformeerden plaats had, en speciaal dat hij in die tijd nimmer gehoort heeft, dat NIKOLAAS van OMMEREN President Scheepen ter dier plaatse ter zaake van sijne professie van den waren Herformden Godsdienst door de Roomsgezinde ingezeetenen soude sijn gehaat, verdrukt of insultes aangedaan sijn, veel min dat uijt dien hoofde eenige vervolgingen tegen hem sijn in het werk gestelt geworden, maar dat in tegendeel hij moet getuigen dat meergemelde Roomse ingezetenen aldaar zo aan hem zeker als aan de overige Gereformeerde leeden, vooral aan gemelde President een verregaande beleeftheid, een ongehoort ontzag en vrij grote gedienstigheid hebben beweesen gehad.
Hel welk alles den ondergeschrevene bereyd is, ten alle tijde van hem gerequireert wordende om met hijligen Eede te bevestigen.
Te oirconde van de waarheid heeft hij dit eygenhandig onderteekent.
JOH. de KEESEL V.D.M.
BERGEIJK den 7de April 1771.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263B B. No. 30.
d.d. 08-04-1771. Bijschrift 08-04-1771.
Pro Fisco.
Ik ondergetekende Secretaris vant Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH, declarere en verclaere bij en mits desen op den Eedt, in den aanvang mijner bedieninge gedaan, en sulks ter registratie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, dat ik Sondag den vier en twintigsten December 1700 negen en sestigh van den Heere Stadhouder Van ADRICHEM ordre heb ontfange, om mij beneffens drie dienders met een kar den volgende morgen van hier te transporteren naar BAKEL Quartiere van PEEL LAND Meijerije van S'BOSCH, met verdere last dat ik des Dingsdags morgens sijnde den ses en twintigsten December, en dus de derde Kerstdag seer vroeg en tegen het aankomen van den dagh moeste maken binnen BAKEL te weesen, en mij dan te eerste te vervoegen ten woonhuyse van MARIA van de WIJER een Clop of quezel Suster aldaer woonagtig Schuyns tegen over de Roomsche Kerk Schuur, en dat ik daar ten huyse souden vinden een geordende Minderbroeder welke nae alle waerschijnlijkheijd beesig sijn soude, met het hooren van Biegte.
Dat ik ondergetekende ingevolge gemelte ordres op Maandag smorgens Eerste Kerstdag sijnde den 25e December 1700 negen en sestig, met drie dienders, mij met een kar hebbe begeven uijt dese Stad, en des avonds ben gekomen te LIESHOUT, dat ik de volgende morge heel vroeg mijn reijse hebbe voortgeset, en met het aenkomen van den dagh mij bevonden te BAKEL voorn. alwaer ik met de gemelde dienders ten eerste ben getreden in het huys van voors. Quezel MARIA van de WEIJER, en in dat huys veele boeren en Boerinnen, welke aldaar wagtende waeren, om yder op sijn beurt bij den Minderbroeder te Biegten gevonde hebbe, dat ik door deselve heenen dringende, ben gekomen op een op kamer, en aldaar gevonden hebbe den voorn. Minderbroeder, sittende bloots hoofs met sijn geschoren kruijn, en sijnde om hangen met eenige Priesterlijke ornamenten, welkers naemen mij onbekent sijn; dat ik aldaar ook gevonden hebbe een boer, welke op sijn kniën voor gemelte Minderbroeder lag, en beesig was, om sijn biegt te doen, dat ik immidiait <= onmiddelijk> gemelte Minderbroeder hebbe aengesproken en gesegt, dat ik hem uyt naam van 't Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH arresteerde, en dat hij goedwillig met mij mede moest gaan, off dat ik andersints de sterke hand hadde, om hem daar toe te Constringeren <= dwingen>, terwijl inmiddels alle de personen, die in het voorsz. huys waeren, daer uyt vertrokken, datde voorn. Minderbroeder sig voorts goedwillig toonde om met mij mede te gaan, waernae ik denselve op mijn bij hebbende kar geset hebbe; dat ik int passeeren voor bij het huys van den President NICOLAAS van OMMEREN staende maar eenige wijnige treedens van het huys van gemelte quezel MARIA van de WIJER, een ogenblik deed stil houden, en denselven voor de deur roepen, welke voor den dag komende, met de uyterste ontsteltenis en verbaestheijd over het gedaene apprehensie <= hechtenisse> was aengedaen, en bij herhalingen insteerden <= aan hield> dat ik tog met den Pater van de kar, en bij hem in huys wilde komen, 't geen ik egter geweygert heb en ten eerste het Dorp van BAKEL ben uut gereden naer AERLE, dat tussen BAKEL en AERLE voornt. mij van agtere is komen oprijden ADRIAAN van de MORTEL, woonagtig te BAKEL, welke bad, en smeekten, dat ik den voorn. Minderbroeder wilde loslaten, immers en ten minsten, dat ik mij te AERLE wat wilde op houden, vermits de President Schepen van BAKEL agter aen quam, en mij daer over nader soude spreeken, dat ik voorts naer AERLE ben gereden, en aldaar ten huyse van den President van AERLE de komst hebbe afgewagt van den President NICOLAAS van OMMEREN, welke sig vervolgens voor den voorsz. Monnik off Pater sterk interesseerde, ten eijnde ik denselve soude ontslaen, presenterende voorn. President NICOLAAS van OMMEREN daer en boven om immidiaat borge te willen stellen voor twee duysent guldens, soo ik den voorn. Minderbroeder maer niet naer S'BOSCH wilde brengen, allen 't welke ik egter afsloeg, en seijde daer toe geen ordre te hebben, waer op ik vervolgens mijne reijs hebbe voortgeset en den voorn. Minderbroeder BERNARDUS van NIEL te S'BOSCH op de gevangend Poort overgebragt.
T'oirconde der waerheijd bij mij eijgenhandig ondertekent. op hede binnen S'BOSCH den Agsten April 1700 Een en seventigh en was ondertekent CORN. BRUIJSTENS,
Deese copie accordeert met het origineel declaratoir, ten prothocolle vant Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH,
Actum S'BOSCH den Agsten April 1700 Een en seventigh.
Quod attestor.
CORN. BRUIJSTENS, Secrs. vant Hoog Officie.
d.d. 09-04-1771.
Attestatie van
JAN HURKENS, woonagtig te St. TUNNIS onder BOXMEER. No. 25.
de 9e April 1771.
Pro Fisco.
Compareerde voor Schepenen der Heerlijkheijd VUGT, Quartier van OISTERWIJK, Meijerije van S'BOSCH, JAN HURKENS, oud in sijn drie en sestigste jaer, geboortig van GEMERT en woonagtig te St. TUNNIS onder de Vrije Heerlijkheijd BOXMEER, dog tans alhier present, dewelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaart, waar en waeratig te sijn.
Dat ontrent tien off elff jaern geleden nae sijn Comparants beste onthoud, JACOB JOOSTEN wonende aen de SAMBEEKESEN HOEK onder SAMBEEK, Lande van CUIJK, eenige Torff in de BAKELSE PEEL had gestooken, dat gemelde JACOB JOOSTEN, niet wetende, hoe best die Torff thuijs te Crijgen, alsoo vreesden door die van BAKEL daer over gecalangeert, en aengehouden te sullen worden, hun Compt. heeft aengesproken, en versogt, dat hij Compt. eens naar BAKEL bij den President van OMMEREN wilde gaen, om mits denselve daer over te spreeken,
Dat de Comparant daer op na gemelde President van OMMEREN te BAKEL sig heeft begeven, en aen den selve gevraagt heeft, op wat wijse het best soude konnen gevonden worden, dat JACOB JOOSTEN de Torff die hij in den BAKELSE PEEL had gestooken, naer sijn huijs te SAMBEEK konde brengen, dat geseijde van OMMEREN als toen aen den Compt. heeft geeijscht dertig guldens voor de permissie, dat JACOB JOOSTEN dese Torff soude mogen thuis haelen, dat de Compt. aen van OMMEREN geantwoort heeft, dat sulxs te veel was, en daerop is heen gegaan, en raport van tselve aen JACOB JOOSTEN gedaan heeft.
Dat hij Compt. met gemelde JACOB JOOSTEN daer op den volgenden dag weder is gegaan naer BAKEL ten huijse van voorn. President van OMMEREN en als toen gesien en gehoort heeft dat JACOB JOOSTEN met voorn. van OMMEREN een accoors maakte, dat JACOB JOOSTEN sijnen Torff, vrij en vrank uijt de BAKELSE PEEL na sijn huijs te SAMBEEK soude mogen brengen mits dat deselve moest sorge draegen, dat op de seijde van de kar, waermede hij die Torff soude thuijs haelen, gemerkt stont dit teeken IO.
Dat JACOB JOOSTEN, voor de gemelde permissie aen geseijde President van OMMEREN eenig geld heeft gegeven, twelk de Compt. op de Tafel heeft sien leggen, dog niet weet in hoe veel hetselve bestont.
Dat voors. JACOB JOOSTEN met gemelde van OMMEREN braef wijn, en hij Compt. eenig bier ten huijse van voorn.de President van OMMEREN gedronken heeft waer nae hij Compt. met JACOB JOOSTEN van daer vertrokken is.
Dat JACOB JOOSTEN sijne voors. Torff ook vervolgens uijt de BAKELSE PEEL heeft gehaelt, waerin hij Compt. denselven geholpen heeft.
Dat de Comparant en JACOB JOOSTEN eenige jaeren daernae, ten versoeke van eenige Ingesetenen van BAKEL, te SAMBEEK van dat geval, een verklaring hebben gegeve, dog welke toen niet is geprothocolleert geworden.
Eijndigende de Comparant hier mede sijne gegeve verclaringe, en heeft nae duijdelijke prelecture daerbij gepersisteert, eijgenhandig ondertekent en met Solemneele Eede bevestigd, binnen de Heerlijkheijd VUGT, den negenden April 1700 Een en seventigh ten overstaen van HENDRIK SCHEIJVENS en ARNOLDUS MAHIE, Schepenen Commissarissen, die de minute prothocolleren deses, benevens den Comparant, en mij Secretaris van't Hoog Officie behoorlijk hebben ondertekent.
Quos attestor
CORN. BRUIJSTENS.
H.I.C.B. Rijksarchief in Noord-Brabant.
Raad van BRABANT.
Inv.nr. 447.263 A d.d. 10-04-1771.
Edele Mogende Heer.
Ter obedientie <= met gehoorzaamheid> aan U WelEdel Mog. ordres, vervat bij des selfs Hoog geEerde missivens gebruike ik op het humielste <= nederigste> de vrijmoedigheyd, U WelEd.: Mog. aan de eene kant te melden: dat ik aan de Heer em Mr. H.A. van ADRICHEM zodanige ouvertures <= inleidend voorstel> visie copien en extracten heb gegeven, en ter hand gesteld als welke zijn Ed.Gestr. in naam van U WelEd. Mog. heeft gelieven te requireeren, en mij mogelijk geweest is te konnen geeven maar ook aan de andere zijde: op het onderdanigste en met alle vereijste Eerbied de stoutmoedigheijd te gebruiken, U Wel Ed.Mog. onder het oog te brengen, dat ik een jongeling ben die met zeer geringe middelen van den Heemel gezeegend zijnde, aan mij deze Secretarije, die wel bij nae onder de minste der geheele Meijereije mag gereekent worden, een zeer sober bestaan uijt leevert; en nog te meer; alzo daar van jaarlijx een Recognitie <= heffing> van ver over de 200 guldens tot Soulagement <= verlichting> van 't bestaan mijner ouders moet uijtkeeren en deeze Secretarije nu omtrent twee en een half jaar geleeden aanvaerd hebbe, wanneer mij bij de aankomst alhier ter Plaatze nergens beter wiste te adresseeren dan aan huijs van zeekeren N. van OMMEREN, President Schepen alhier, welke mij berigt wierd, de Secretariaale en andere affaires doorgrondig te verstaan, en dus in staat was, mij in alle omstandigheeden de best nodigste < > en onderrigtingen te kunnen geeven en die alhier ter Plaatze weegens de geringe geleegendheijd tot een bekwaam Logement, de eenigste moet men zeggen is, welke een bekwaeme huijzinge tot een Logement uijt maakt; als waar bij ik dan, in gemoede moet ik zeggen onbewust zijnde, dat denzelven, zig aan zodanige handelwijze mogte schuldig gemaakt hebben, als welke ik bij geleegenheijd van het neemen van informatien ten zijnen laste heb verstaan, altoos mijne inwoninge gehad en gehouden hebbe, en mij waarlijk een alte grooten vertrouwen, op de Eerlijk-heijd van zijn persoon was verbeeldend, in welk vertrouwen ik niet wijnig volhardende geweest ben, vooral ziende: dat den voornoemden Van OMMEREN veele geschenken van deze en geene wierden aangebragt, waar uijt ik niet anders konde opmaken dan dat denzelven in het algemeen zig in de Liefde en Achtinge des volks wist aangenaam te maken, zo is 't, dat ik als nu in dit alles tot mijn uijterste leetweezen mij grootelijks bedrogen vindende, zo drae mij doenlijk was van woninge verandert ben en mij dus geheel en als van den zelven ontdaan heb, imploreerend <= smekend> dierhalven op het aller demoedigste: dat in gevalle ik door het groote vertrouwen op hem gesteld hebbende mogt misleijdt weezen, en dus eenige Omissie <= vergissing of overtreding> begaan of bedreeven hebben, of ik zo veel bij U Wel.Ed.Mog. vermogt: (alzo ik Heijliglijk darve verklaeren nimmer eenig dessein gehad of bij mij zelve geformeert te hebben; om mij van de onnozelheijd van sommige Lieden op eene verfoeijelijke wijze te bedienen, of mij zelver te misgrijpen teegens eenige van Haar Hoog of Edele Mogende Placaaten of Resolutien, maar in teegendeel; gaarne zoude tragten voor zo veel het in mijn vermogen was ieder een het uijterste genoegen te verschaffen en op een eerlijke wijze door de waereld te komen om boven gealegueerde <= aangehaalde> Reedenen een gunstige Reflexie <= verfrissing> van verschoninge te erlangen.
Waar mede ik op het onderdanigste de vrijheijd neeme mij met waere Hoogagtinge te onderschrijven.
Edel Mogende Heer
U Wel Edele Mogende Onderdanige en zeer gehoorsamen Dienaar,
A.A. van NOORT.
BAKEL 10 April 1771.
Rijksarchief Noord Braband, Raad van Brabant, Toegangsnummer 19. inv.nr. 447.263B.
d.d. 11-04-1771.
Pro Fisco.
Twede Rapport van Mr. HENDRIK ALBERT van ADRICHEM Stadhouder van het Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH, wegens des selfs verrigtingen te BAKEL, op den negen en twintigsten Maart 1700 Een en Seventigh en volgende dagen.
in Zake van
Het Officie Fiscaal van BRABAND, en Landen van OVERMAZE
Contra:
NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van BAKEL.
Uijt Cragte der authorisatie van welgemelte Officie Fiscael in dato den dertienden Februarij 1700 Een en Seventig, en op Speciael aen schrijven van hetselve, heeft de ondergetekende sig beneffens den Secretaris van 't Hoog Officie CORNELIS BRUIJSTENS, op den negen en twintigsten Maart 1700 Een en Seventig wederom getransporteert naer BAKEL, en aldaer menigvuldige recherges gedaen strekkende:
In de eetste plaats, Zoo tot Corroboratie <= versterking> van sijne bij vorig rapport overgelegde Informatien en Attestatien, als tot ontdekking van verschijde ter dier tijd nog onbewesene Positives <= stellige>, ingeseijde voorig rapport voorkomende.
En ten twede, tot wederlegging der reedenen van welke de President NICOLAAS van OMMEREN ter sijner Excusatie schijnt gebruijk te willen maeken.
Wat aen betreft het eerste poinct, soo heeft de ondergeteekende bij sijn vorig Rapport geposeert dat MARCELIS MANDERS, JACOBUS van DUIJNHOVEN, en WILBERT van DUIJNHOVEN, schoon tot twee districte <= geechtelijke> reijsen als toen van wegens de ondergetekende door den Vorster gerechtelijk geciteert sijnde, sig onwillig hadden getoont om te compareren, 't geen als nu Consteert <= blijkt> bij het geattacheerde <= aangehangen> Sub No. 1 in fine.
Wijders annexeert <= hecht> de ondergetekende Sub 2 een wijtlopige attestatie <= getuigenis> van drie personen, welke in den voorleden jaere, tijde dat de begeving der Peelvelden te BAKEL geschied is, en lange te voren, aldaer Scheepenen geweest sijn, en waer uijt, vergeleeken met de annexen sub, verso 3 en 4, kortelijk blijken de handelingen te BAKEL geduurende de differenten over de Peelvelden gehouden; in welke Ingesetenen het draegen der onkosten dier differenten op sig genomen hadden, mitsgaders hoe den President van OMMEREN tot nog toe wijgeragtig blijft om van den ontfangst der penningen tot betaling dier onkosten behoorlijke Reekening te doen; wijders welke strafbaere handelswijse voornoemde van OMMEREN in de begeving der Peelvelden, aen BAKEL te beurt gevallen, gehouden, in hoe en op wat manier hij de Resolutie, waerbij de Peelvelden nae dat hij deselve aen de Ingesetenen reets verkogt had, begeven wierden, heeft weeten door te dringen, het geen ook geconfirmeert <= bevestigd> word door de attestatie, annex sub No. 38 folio 4, van drie andere personen mede ten dien tijde Schepenen van BAKEL, welke laeste hij dan nog door de bedrijging, van andersints door d'Officie Fiscael beactioneert <= aangesproken> te sullen worden, tot sijne sentimenten, als met geweld heeft weten te dwingen.
Voorts kan bij Confrontatie der gemelde annexen sub Nrs. 3 en 4 met de annexen sub Nrs. 5 en 6 blijken, in hoe verre het bij vorig rapport geposeerde van de ondergetekende Conform de waerheijd is, namentlijk de Conditie en belofte, dat die geene, welke voor de onkosten ter saeke van de differenten over DE PEEL geteekent hadden, tot het verkrijgen van Peelvelden souden gepraefereert worden; aen welke Conditie en beloften, die ex annexo <= waren aangehecht> sub No 2 folio 2verso blijkt dat mondeling gemaekt en gedaen was, egter de President van OMMEREN geensints heeft voldaen, Zooals almede uijt het geattacheerde sub N 35, folio 4 in fine en verso Consteert.
Dat onder de giften. welke in de annexen van het vorig rapport sub Nrs. 1 en 2 voorkomen, geensints sijn gecomprehendeert <= zijn begrepen> de ses guldens en agtien stuijvers, welke ijder die voorgemelde onkosten getekent had, verpligt was te betaelen; maer dat het geene in die depositien <= betuigingen> gemeld word gegeven te sijn onwettig en onverpligt door de deponenten <= getuigen> aen de President van OMMEREN gegeven is.
Deselve had, om meerder glimp aen het voorneemen, van door de begeeving der Peelvelden sijn beurs te kunnen maeken, te geven, op den drie en twintigsten Februarij 1700 Seventigh bij de Regering van BAKEL een Resolutie, annex sub N 7, doen neemen, waerbij hij ad interim <= tijdelijk waarnemend> tot Peelmeester werd aangestelt, ten eijnde hij dus door alle sijne qualiteijten, als President Schepen als Representant van den Officier, als bij absentie van den Secretaris de Secretarije waernemend, en als Peelmeester, een ijder soude afschrikken, om sig tegen sijne onbehoorlijke intrigues <= slinkse middelen en arglist> in het verkopen der Peelvelden te kanten; hebbende hij deese sijne qualiteijt van Peelmeester ook soo lange behouden, tot dat op den twaalfden October 1700 Seventigh nae dat alle de Peelvelden reets geadsigneert <= toegewezen> waeren, twee Bakelse Peelmeesters sijn beeëdigt geworden, ut ex annexo sub No. 8, schoon de beeëdiging dier twee Peelmeesters tegens de goede ordere is geschiet; en geensints overeen komt, met het voorschrift van Haer Hoog Mogende Resolutie van den vierden Januarij 1700 Seventigh; want volgens den teneur derselve kan de Beeëdiging der Peelmeesters dan eerst te pas komen wanneer ijder der drie Plaetsen, BAKEL, HELMOND, en AERLE-RIXTEL, hunne Peelmeesters hebben aengestelt, die als dan gesamenderhand den Eedt, welke door de gemelte drie plaetsen tot nog toe niet is gearresteert, moeten doen; waer nae alle deese Peelmeesters te saemen het Collegie sullen uijtmaeken, aen 't welk Regimen <= beheer> der PEEL volgens Haer Hoog Mogende voorsz. Resolutie en de keuren is gedemandeert <= bevolen; belast>, onder de restrictien <= inbanden> daerbij gemeld.
Uijt overweging van dit alles gevoegt bij de annexen der eerste memorie sub No. 3 en 4, mitsgaders bij des ondergetekendens vorig rapport en het daer aen geattacheerde sub Nrs, 1, 2, 3, 4, 5, en 6 met opsigt tot de Peelsche saeken, dan ten vollen Consteert, dat NICOLAAS van OMMEREN President Schepen van BAKEL en in die qualiteijt behoorlijk beeedigt, ut ex No. 9, niet alleen onwettig, maar ook tegen alle reden, goede trouwe en beloften aen, de gemeentens goederen, hoedanige de Peelvelden sijn, ten sijnen eijge proffijte heeft verkogt, aen die geenen, welke hem het meeste daer voor boden.
Wijders heeft de ondergetekende bij meer geseijde vorig rapport melding gemaakt van de dorps Reekening de Anno 1700 Seven en Sestigh, van het bouwen der niewre Pastorije voor den Predicant te BAKEL, en van de pubique verkoping van eenig hout, 't geen de gemeente toebehoorde; omtrent welke saeken de ondergetekende als toen nog niet genoegsaem was geinformeert, dog deselve nu nauw ceurig ondersogt, en sulke bewijsen bekomen heeft die duijdelijk aen toonen, dat, en op welke wijse de Praesident van OMMEREN ten proffijte van seijn prive beurse, de gemeente te BAKEL te kort gedaen, en ontvreemt heeft; 'tgeen de ondergetekende uijt de annexen sub Nrs. 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 wat nader in het dagligt sal stellen; Ten dien eijnde Nom. 10 nagaende, vind men folio 1, etc. verso, dat aldaer in ontfang werd gebragt eene somme van drie duijsent een hondert en veertig guldens, welke de gegoedste Ingesetenen van BAKEL tot den Bouw van een nieuwe Pastorij voor den Predicant aldaer onder malkanderen hebben bij een gebragt, uijtgemaekt, en aen den President van OMMEREN behandigt ten eijnden die dat gelt soude opschieten, en daer voor een Obligatie ten lasten van het Corpus bekomen, welke somme binnen eenig jaeren bij sekere termijnen door het Corpus souden worden gelost, sonder dat de opschieters dier gelden daer van eenige intrest souden genieten; en op folio 2 worden de voorschreven drie duijsent een hondert en veertig guldens, als betaelt voor de aen neemings-penningen der gemelte Pastorije weder in uijtgave gebragt, het geen guadreert met de Conditie van besteding bij Extract hier aen geattacheert sub No. 11, in welke Conditie van besteding nu Art. 38 gevonden werd, dat de aenneemer moeste betalen, off van sijne bedonge aenneemings-penningen missen seventig guldens voor het maeken der bestekken; en deese seventig guldens heeft den aanneemer ook gemist, en sijn hem door den President van OMMEREN aen de aennemings penningen gekort, als blijkt bij het eerste gedeelte sijner attestatie sub No. 12 de onkosten der Bestekken sijn evenwel niet uijt die seventig guldens betaelt, maer van OMMEREN heeft de deselve in de gemeentens Reekenig doen brengen en daer valideren <= gelden>, uti, patet ex annexis sub No. 10 folio 1verso en fine, etc. folio 3 in mitio, en ex Nrs. 13 etc. 14; soo dat blijkt dat den President van OMMEREN aen wien Consteert dat die seventig guldens betaelt sijn, deselve in sijn sak gestooken, en alsoo aen de gemeente van BAKEL ontvreemt heeft.
Wijders word in het meergemelde Extract uijt de Dorps Reekening sub No. 10 folio 2 infine gevonden een post van drie guldns voor vacatie naer VENROOIJ, om Mr. H. HOEBEN, te versoeken, de nieuw gemaekte Pastorij te komen opneemen; welke post met reden gelooft word, dat nimmer is betaelt, altans niet met de daar voor uijtgetrokken somme; en deselve word niet anders geverifieert dan met de memorie, annex sub No. 14, welke memorie is afgeschreven met de eijgen hand van den President van OMMEREN, en door hem aen den Secretaris behandigt, om de daer in gemelde posten in de gemeenten Reekening te brengen; (Relaes tot het daer onder staende declaratoir <= verklaring>.) En van wat aloij <= weinig waarde> deese memorie is, sal uijt de twee volgende saeken nader getoont worden.
In deselve en ook in de gemeentens Reekening sub No. 10, fol. 2verso word in uijtgave gebragt een post van ses guldens, voor twee karre vragten, om Mr. H. HOEBEN afte haelen, en te huijs te brengen, 't welke vergeleeken met de attestatie van JAN CLAESSE van de LAAR sub. No. 16, ten volle Consteert, dat valschelijk door van OMMEREN in Reekening is gebragt en dat hij twee derde deelen daer van in sijn sak gestooken heeft.
Alnog werd in deselve memorie sub No. 14, en voorts ook in de Gemeentens Reekening sub. No. 10 fol. 3, gebragt een post van vijftien guldens en vijf stuijvers, betaelt aen HENDRIK van der QUINEN voor het maken van een beste tot het het bouwen eener nieuwe Pastorije, daer deselve HENDRIK van der QUINEN bij sijne attestatie, annex sub No. 15, verclaert, dat hij daer voor van geseijde van OMMEREN niet meer heeft ontfangen dan vijf guldens, eenig stuijvers onbegreepen en dat sijne verteering bestaen heeft in in een, twee off drie kannen bier, ten hoogste genomen; waer uijt al wederom klaerlijk blijkt, dat de President van OMMEREN ook van dees somme twee derde parten, de gemeente heeft ontvreemt, en ten sijnen proffijte te kort gedaen; uijt welke staeltjes dan ligtelijk opgemaekt kan worden, van wat aloij de voornoemde Memorie (de post evenwel van ses en veertig guldens en tien stuijvers aen van de WEIJER betaelt, uijtgesondert) is, en waer voor deselve moet gehouden worden; ook is de ondergetekende nog geinformeert, dat van OMMEREN aen H. HOEBE en PIET VERBERNE slegts een Ducaat voor hunne opneeming betaelt heeft, schoon hij ses en twintig guldens en tien stuijvers voor deselve in Reekening brengt, mitsgaders dat de laeste post van twee guldens aen een Expresse, om gemelte VERBERNE te ontbieden, door van OMMEREN met twaalf stuijvers is betaelt, soo dat hij van deese Reekening, welke slegts over het ééne jaer 1700 Seven en Sestigh loopt, de gemeente ontvreemt en in sijn sak gestooken heeft.
Wegens het maeken der Bestekken f. 78. 0. 0
Wegens het ontbieden van H. HOEBEN f. 3. 0. 0
Wegens het haelen en brengen van denselven f. 4. 0. 0
Wegens 't bestek van HENDRIK van der QUINEN f. 10. 5. 0
Wegens het opneemen der Pastorije f. 16. 0. 0
Wegens het ontbieden van P. VERBERNE f. 1. 8. 0
En men mag er wel bij voegen den meerderen post van f. ï€ 9. 5. 0 welke tijde der besteding ten sijnen huijse soude verteert sijn, boven de duijt per gulde van de aenneemings penningen, dus f. 9. 5. 0
Bedragende dan tesamen f. 113.18. 0
Wanneer men hier nu nog bijdoet, het geen van OMMEREN mede in deese selve Reekening heeft doen brengen voor de onkosten van het verkopen bij
Executie de goederen van de onmondige kinderen van WILLEM HENDRIS ZEELEN, volgens het annexe, bij vorig rapport overgelegt sub No.15,
Bedraegende f. 64.15. 8
Daer bij had behooren sorge te draegen, dat deese onnutte kosten niet verspilt wurden; soo blijkt duijdelijk, dat van OMMEREN alleen in dat ééne Jaer
van 1700 Seven en Sestig de gemeente opentlijk tekort gedaen heeft f. 178.13. 8
Waer van hij egter verre het meeste gedeelte ten sijnen eijge proffijte heeft weeten te bekeeren <= aan te wenden>, en in sijne budele <= zak> te brengen.
De ondergetekende twijffelt niet, off in deese selfde Reekening de anno 1700 Seven en Sestigh souden bij een nauw ceuriger Examinatie nog al meerder posten gevonden worden, die ten voordeelen van den President van OMMEREN worden gebragt en of in 't geheel niet hadden behooren geimpendeert <= aangewend>, off immers voor het grootste gedeelte hadden kunnen gemenageert <= omzichtig en met mate te werk gaan> worden.
En is het dus met deese ééne Reekening over het ééne jaar 1700 seven en sestigh gelegen, wat moet men niet denken, van soo veele andere Reekeningen als er gedurende den reeks van agtien of twintig jaeren, welke van OMMEREN te BAKEL in de Regering geweest is, gedaan sijn, bisonder wanneer in aenschouw genomen word het ongehoort gesag, 't geen hij sig selven aldaer heeft weten te verkrijgen, waer door hij alle saeken, naer sijn sin gedirigeert, en geheel willekeurig geregeert heeft, soo als drie Regenten in annexo sub No. 2 folio 5verso pene in fine verclaeren, en mede te sien is in No. 33 in fine.
Wijders Consteert bij het geacerocheerde sub 17, en het twede gedeelte van No, 12, dat het geposeerde van den ondergetekende in zijn vorig Rapport geheel Conform de waerheijd is, namentlijk dat HUIJBERT van EHS Jura in ongelden aen den President van OMMEREN heeft betaelt van hout, 't geen de gemeente, tijde van het bouwen der Nieuwe pastorije te BAKEL, publieq heeft verkogt, schoon sulxs en de verkoops-Conditie, van deesen annex sub No.17, niet staat geëxprimeert.
Boorts legt de ondergetekende, tot verificatie van de attestatie van HERMANUS JANSSEN, aen vorig Rapport annex sub No. 8, hier nevens over een declaratoir van den Vorster van BAKEL sub No. 18, ten blijke, dat deselve, namens den President van OMMEREN, te dier tijde heeft geciteert, JAN JANSE EVERTS, vader van geseijde HERMANUS JANSE, in dat sulxs is geweest, tijde dat van OMMEREN Collecteur was van de pagter van den houtschat PETER van HIRTUM, waer door dus sijne handelwijse, in het afknevelen der vier ducaten van HERMANUS JANSSE seer word opgeheldert, om de relatie aengetoont, welke hij, als Collecteur van PETER van HIRTUM had, om dese exactie te plegen.
Verder word, tot Corroboratie <= versterking> van de aen des ondergetekendens vorig Rapport sub No. 9 geannexeerde attestatie van ADRIAEN van VELDHOVEN; alhier nog bij gevoegt een attestatie van MARTEN DERKS, en WOUTER MARCELIS MEULENDIJKS sub No. 19, waer uijt nader blijkt, dat de President van OMMEREN aen den eerstgemelden heeft geëxtorqueert <= afgeperst> eerst tien guldens en agt stuijvers, en daer nae een ducaat, en aen de twee laestgemelde Een ducaat van ijder.
Alnog sijn bij het vorig Rapport door de ondergetekende sub Nrs. 11 en 12 overgelegt de Informatien ten blijke hoe schelmagtig de President van OMMEREN JAN WILLEM MARTENS, in de wandeling genaemt JAN WILLEMS, heeft gehandelt, en sig op wijnige uuren na meester van alle sijne goederen gemaekt.
Tot nader betoog van welke strafbare handelwijse hier nog gevoegt worden de annexen sub No. 20, 21 en 22, waer toe de ondergetekende sig refereerdt.
Wijders heeft de ondergetekende bij sijn vorig Rapport in 't brede melding gemaekt van de wijse, op welke den President NICOLAAS van OMMEREN had weeten te effectueeren, dat het gewonen gemeentens Raedhuijs te BAKEL wierde geabandonneert, en daer toe een kamer ten sijnen huijse gehuurt, en geapproprieert <= toegeeigend> ('t geen ook nog nader kan blijken uijt het hier aen geattacheerde sub No. 35 folio 5) en hoe, en welk interest geseijde van OMMEREN met deese onbehoorlijke handelwijse voor sig selve op het oog gehad heeft, over welke saken de ondergetekende de Regenten en Secretaris van BAKEL toen ter tijde in 't brede heeft onderhouden en hem aengetoont hoe seer sij hier in tegens het 17e Art. van het Reglement op de Politique Reformatie van den Eerste April 1600 sestigh hadden gepecceert <= gezondigd; misdaan> niet alleen, maar hoe sij ook gehandelt hadden tegens het waere belang hunner gemeente; al het welk dan van die uijtwerking is geweest dat deselve bij Resolutie van den 2e Maart 1700 Een en seventigh hier annex sub No. 23, hunne vorige Resolutie hebben ingetrokken, en buijten effect gestelt, soo dat het gewoone gemeentens Raedhuijs tans wederom gebruijkt word, als in vorige tijden.
Voorts heeft de ondergetekende twee attestatien ingewonnen, hier annex sub Nrs. 24 en 25, ten betooge van het geposeerde bij voorig rapport, dat namentlijk den President van OMMEREN aen Ingesetenen van SAMBEEK, Lande van CUIJK, permissie gegeven heeft, om uijt de Bakelsche Peel Torff te mogen haelen, en daer voor een somme gelts genooten.
Eijndelijk heeft de ondergetekende bij meergemelde vorig Rapport geposeert, dat geseijde President van OMMEREN met geordende Roomsche Geestelijken en Kloosterlingen heeft gecolludeert <= t'zamen bedektelijk gehandeld>, 't geen als nu kan worden opgemaakt uijt de hier aen geattacheerde Informatien sub Nrs. 26, 27, 28, 29 en 30, mitsgaders 37 in fine, als welke alleen de ondergetekende nae veele aengewende moeijtens en devoiren <= plichten> heeft kunnen magtig worden, dog even wel verdere hoop heeft, en nog claerder en suffisanter <= genoegzamer> bewijsen dien aengaende te bekomen ten welken eijnde de ondergetekende twee vertrouwde personen had gesonden naar het convent van VENROOIJ, om de Minderbroeders van NIEL en HUTS hier over te onderhouden, en van deselve een declaratoir te bekomen, dog de Monniken van dat Clooster hebben dit antwoort laten geven, dat de ondergetekende het niet qualijk geliefde te nemen, dat sij lieden geen van allen eenige verclaringe ten lasten van iemand konden geven, die ten gevaer van Lijffsraffe veel ligt soude kunnen strekken, want dat sij in sulk geval naderhand geen Priesterlijke Functien meer souden mogen verrigten; Een antwoort, dat de ondergetekende in sijn waerde, en onwaerde laet; maer 't geen evenwel genoeg aenduijd, dat van OMMEREN met die Monniken waerlijk heeft gecolludeert; want, waere sulxs niet soo, sij behoefden dusdanig antwoort niet te geven, maer hadden van OMMEREN slegts vrij te spreeken, schoon dit nu met deese Papen niet heeft willen reusseren <= slagen; goed uitvallen>, heeft de ondergetekende nog andere Canaalen door welke vertrouwt, genoegsame bewijsen magtig te sullen kunnen worden, dat de President van OMMEREN met geordende Cloosterlingen Collusien <= bedrog> gepleegt heeft.
Aldus kortelijk overwogen en geadstrueerdt <= vast gemaakt> hebbende verscheijde Positivis van het meergeseijde vorig Rapport sub de ondergetekende nu overgaen tot het Twede poinct, namentlijk, om de reedenen, welke de President van OMMEREN ter sijner onschuld schijnt bij te willen brengen, in't korte te refuteren <= weerleggen>.
Deese komen Eensdeels principael en hoofdsakelijk daer op uijt, dat hij soo ongelukkig is van door de ingesetenen van BAKEL te worden gehaat, en om sijnere Religies wille verdruct en vervolgt; en dat deselve uijt dien oorsake alles tegen hem opsoeken en na vorschen, wat maer met eenige schijn aen hem tot misdaad gereekent, off hem geimputeert <= toe gerekend> en aengewreven soude konnen worden; soo dat deese ingesetenen van BAKEL in dit geval den Rol, te gelijk van aenbrengers, en getuigens, speelen, en mitsdien reprochabel sijn,
Zaaken welke, indien overeenkomstig met de waerheijd waeren, seer tot sijne defensie <= verdediging; bescherming> souden strekken niet alleen, maer waer ontrent de ondergetekende amptshalve soude geobligeert <= verbinden; verplichten> en ook ten hoogste geneegen sijn om de nauw-Ceurigste recherges <= onderzoeken> te doen, en tegens deese vervolgers en verdrukkers van Gereformeerde Amptenaeren nae vigeur <= sterkte; kracht> te procederen; maer het is aen de ondergetekende, die hier op bisonder en Exact ondersoek gedaen heeft volleedig gebleeken, dat van OMMEREN een leelijk mis-bruijk maekt van den naem van Gereformeert te sijn, en dat hij onder den dekmantel sijne fielterijen <= gemene en doortrapte schurkenstreken> soekt te bedekken, en met dat schild sijn welverdiende straffe af te keeren, wat hij ook mag voorwenden van vervolgingen en verdrukkingen om der Religie's wille, het kan de proeff niet uijtstaen. De attestatie, door hem ten dien eijnde ingewonnen ten lasten van PHILIP DAGTELAER, welke hem soude geinsulteert <= beledigd> hebben, leevert geene realiteijten uijt en voldoet niets aen sijn oogmerk; En al had deese PHILIP DAGTELAER hem geinsulteert ter saeke sijner Religie, souden den de Roomsch-gesinde Ingesetenen van BAKEL de schult moeten draegen van het geen een vreemdeling tegens den President van OMMEREN seijde? Want deese PHILIP DAGTELAER is een Zwaab van geboorte, en soldaat geweest onder een Switsers Regiment in Staatsen dienst; dog heeft, nae het het verlies van de eene hand, sijn gagement gekregen, en is alsoo, om goed koop te kunnen leeven te BAKEL komen wonen; zoo dat hij geen de minste relatie heeft tot de Roomsch-gesinde Ingesetenen van BAKEL.
Het inslaan der glaesen, op den twintigsten Augustij 1700 Seventig aen het huijs van den President van OMMEREN gepleegt, kan geensints beweesen worden door Roomschgesinde Insgestenen van BAKEL, veel min uijt haat van Religie, gedaan te sijn; En de ondergetekende heeft in dien tijd amptshalven alle mogelijke ondersoek, soo bij van OMMEREN selven, als elders te vergeefs daerop gedaen, en daer nae, soo te BAKEL, als op de omliggende Dorpen, eene genoegsaem algemeene persuasie <= vroedmaking; aanrading; overreding> gevonden, dat de President NICOLAAS van OMMEREN selve de persoon soude sijn geweest, die sijne eijge glaesen had ingeslaegen, waer van de reedenen veel legt wel uijt gedagt soude kunnen worden.
Zoude hij uijt oorsaeke sijner belijdenis van den Hervormden Godsdienst door de Roomsch-gesinden worden vervolgt en verdruct? daer sijne Collusen <= bedriegelijke> met de Roomsche Geestelijkheijd blijken, en hij teegen sijnen Eed en pligt aen, toegelaeten en gedoogt heeft dat deselve niet alleen binnen BAKEL kwamen, en daer verblijf hielden, maer selfs hunne Paepsche Superstitien <= stoutigheden of bijgeloof> pleegden: neen; veel eer moet hij de Roomsch gesinden te BAKEL daer door tot sijne vrienden gemaekt hebben;
Maar wat betreft de ondergetekende meer te betogen, dat van OMMEREN niet om der Religie's wille worde verdruct off vervolgt, de vier hier aen geattacheerde declaratoiren sub Nrs. 31, 32, 33 en 34, sullen ten cragtigste en volledig bewijsen dat dit voorgeven van van OMMEREN geheel valsch en onwaeragtig is.
Wat nu verder aengaet, dat geseijde van OMMEREN tragt te doen voorkomen, dat de personen, welke ten sijnen lasten getuijgenis der waerheijd gegeven hebben, te gelijk souden sijn getuijgen en aenbrengers, en dus reprochabel <= verwijtelijk; verwerpelijk>; zulxs al mede volstrekt tegen de waerheijd strijdende; geene derselve hebben aen de ondergetekende iets komen aen brengen off sig selven tot het geven hunner ge- tuijgenissen geoffereert; in tegendeel heeft de ondergetekende die alle geregtelijk door den Vorster moeten doen citeren, sooals blijkt, uijt desselfs relais sub No. 1. en wat de valeur <= waarde; prijs> van hunne getuijgenissen betreft, daer omtrent heeft men slegts na te sien de attestatie sub. 35 folio 3verso en folio 4, alwaer de Schepenen van BAKEL, die over de Informatien door den ondergetekende in de maenden December 1700 Seventigh en Februarij 1700 Een en seventigh ingewonnen gestaen hebben, sig ten kragtigsten over deese getuijgens, en derselver getuijgenissen expliceeren <= ontvouwen; uitleggen; verklaren.>; en off schoon van OMMEREN een declaratoir van den Schepen GOORT NOIJEN en den Secretaris van BAKEL heeft weeten te bekomen, waer door veel ligt eenigen twijffel soude ontstaen over die Informatien welke de ondergetekende in de maend December 1700 Seventigh te BAKEL heeft ingewonnen; Zoo houd dat declaratoir egter niet anders in, dan een hooren seggen, en dus een verhael uijt de derde hand niet alleen, maer dat declaratoir word door den Secretaris, selve op seer losse schroeven gestelt bij sijne eijge verclaring sub No. 37 folie 3 en fine folie 3verso, en folio 4; daer en boven word het selve geheel wedersprooken door de attestatie sub No. 35 van folio usque ad folio 4; waerbij dan nog te weeten staet, dat den gemelte Schepen GOORT NOIJEN, één van de declaranten in dat declaratoir, is een Creatuur <= schepsel; maaksel> van den President van OMMEREN, onlangs door hem (soo gesegt word op een ongepermitteerde wijse door middel van geschenken) in de Regering gebragt, behalven dat deese GOORT NOIJEN nog vrij dooff is, en dus niet acceptabel, om van hooren seggen te konnen getuijgen.
Anderen deels komen de reedenen, welke van OMMEREN ter sijner excusatie <= verontschuldiging> schijnt te willen bij brengen, hier op uijt, dat het geene hij voor de Peelvelden genoten heeft, sijn belooningen voor gedaane diensten en aengewende arbeijd, tot welke de ontfangen hij als waernemende de Secretarije van BAKEL bij de absentie van den Secretaris, bevoegt was, en dat hij in de begeeving der Peelvelden sig voor niemant bisonder heeft geinteresseert, en dus daer in genoegsaem neutraal is geweest.
Frivoile praetexten <= slechte voorwendsels> niet alleen, maer selfs notoire <= kennelijke> onwaarheden! welke geheel strijden tegen soo menigvuldige beswoorend depositien <= onder Eede afgelegde verklaringen>, en ontegenseggelijke attestatien..
De Ingesetenen van BAKEL hadden in geenen deelen de hulp off kunde van den President van OMMEREN nodig, om Informatie wegens de Peelvelden; de lompste Bakelse Boer heeft van de Peelvelden tien maal meer en beter kennis, dan van OMMEREN; 't geen duijdelijk blijkt uijt het geannexeerde sub No. 2 en fine, neen het geene den President van OMMEREN voor de Peelvelden genoten heeft, waeren geen belooningen voor sijnen arbeijd, maer kooppenningen, welke de Ingesetenen, niet om door hem wegens de Peelvelden geélucideert <= voorgelicht> te worden, maer om van hem de Peelvelden te koopen aen hem hebben moeten betaelen, wilden sij van een gedeelte van hun bestaen niet berooft worden; en daer van daen komen alle die onderhandelingen, het eijschen van van OMMEREN, het afdingen der Ingesetenen, het maeken der accoorden, en dergelijke dingen meer, soo veelvuldig voorkomende in de Informatien welke weegens de begeeving der Peelvelden sijn ingewonnen.
Het voorwendsel dat hij die pretense <= geeischte> belooningen ontfing in qualiteijt, als waernemende de Secretarije van BAKEL, geduurende de absentie van den Secretaris, kan al mede geen proef houden; want dan had hij aen denselven Secretaris de ontfangen penningen immers een gedeelte daer van, bij desselfs retour, moeten uijtkeeren; even als hij andere bij die gelegendheijd ontfangene salarissen heeft gerestitueert.
En dat hij niet alleen dit niet gedaen, maer selfs den Secretaris bij Contumatie <= wederspannigheijd> in de begeeving der Peelvelden blind gehouden heeft blijkt uijt het declaratoir sub No. 37 folio 1 verso in fine usque ad folio 3.
Belangende eijndelijk dat van OMMEREN schijnt te willen praetexeeren <= voorwenden>, dat hij in de begeeving der Peelvelden, sig voor niemand bisonder heeft geinteresseert, tragtende dit te bewijsen door een attestatie van drie Schepenen, ter sijne requisitie <= verzoek> den dertienden November 1700 Seventigh gepasseert hier annex sub No. 36, daer omtrent remarqueert <= aanmerkt> de ondergetekende voor aff, dat deese attestatie, bij nauw-Ceurige examinatie bevonden word te bestaen in seer generale termen en dubieuse en equivocque <= dubbelzinnige> uijtdrukkingen en waer van, soo veel de oude getekende heeft kunnen navorschen, dit de historie is.
Nae dat de President van OMMEREN de Peelvelden had verkogt, en de Resolutie, waerbij de begeving derselve wierd gedaen, door hem bongre malgre <= goedschiks of kwaadschiks> was door gedrongen, sal, off sijne conscientie <= geweeten> hem geknaegt, off liever hij na gedagten gekregen hebben, dat te eeniger tijd veel ligt ondersoek over sijne gepleegde mesuses <= misbruiken> in de begeeving der Peelvelden mogte gedaen worden; daerop laet hij door den advocaat B. DONKERS te S'BOSCH (met wiens eijgen hand de concept attestatie geschreven is) dit document in stellen, en vervolgens met behulp van sijn broeder, den Drost van STIPHOUT, door de drie Schepenen, bij wijse van overrompeling, teekenen en passeeren uti ampluis ex annexo sub No. 37 folio 1 etc. verso en ex No. 38.
En hierin kan van OMMEREN geen ander oogmerk gehad hebben, dan om sig in sijne onbehoorlijke en strafbaere handelwijse mogte gedaen worden, van een document te voorsien, 't geen tot bewijs soude kunnen strekken, dat hij volgens den regel der billijkheijd en sijn pligt daer in gehandelt had; want hij konde te dien tijde nog geen de minste gedagten maeken, dat het Officie Fiscael, off de ondergetekende, op dese sijne mesuses soude inquireren <= onderzoeken>, alsoo wel een maend daer nae de allereerste recherges door den ondergetekende pas sijn begonnen.
En op welk eene strafwaerdige wijse hij deese drie Schepenen tot het geven van die attestatie heeft gebragt, kan uijt de soo even twee aengehaelde annexen blijken, en heeft geen verder betoog van noden.
Dus vertrouwt de ondergetekende, dat hij, soo bij dit, als bij sijn vorig Rapport, beijde cum annexis, getoont heeft, dat NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van BAKEL, ten sijnen lasten heeft een op een stapeling van seer verre gaende, en strafwaerdige Exactien <= afeising; afpersing> Consussien <= dwang> en mesuses welker getal indien men verder voortgaet met daer op te inquireeren, nog al hoe langer hoe grooter sal worden, hoewel de ondergetekende vertrouwt, dat er reets meer dan genoegsaeme bewijsen ten provisionelen voor handen sijn, om teegens denselve van OMMEREN tot Condigne <= gepaste> straffe voort te procedeeren.
Actum S'BOSCH den 11e April 1771.
H.A. van ADRICHEM.
B.H.I.C. Raad van Brabant, Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B
d.d. 12-04-1771. (16-04-1771). p 9.
Copie
De Exemmt van 't zeegel vermits onder de 12 gulden is.
Vorster in BAKEL hier toe versogt.
Dagvaert uyt den naam en van wegens mij ondergeteekende NICOLAAS van OMMEREN President Schepen alhier den Persoon van JOOST WEIJERS, inwoonder alhier om te Compareeren ter Raadcamer alhier op Dinsdag den sestienden April 1700 Een en seventig, des voormiddaegs de Clokke tien uuren, en bij aldien, geen genegt mogt zijn, alsdan ter Eerste Rolle die voor de Eerw. Heeren Schepenen alhier staet gehouden te worden, ten Fine aldaer te aenhooren soodanigen Eijsch en Conclusie als namens voors. tegens hem gedaegden sal worden gedaen en genomen om voldoeningen te erlangen van seven gulden door den Ged. per rest van kosten wegens Erffmangelinge etc. verschult daer tegens staen te resultate te antwoorden en voort te Procedeeren als na regten, Cum Expentis levert Copie en stelt relaes om etc.
Actum BAKEL den twaalfden April 1700 Een en seventig, was onderteekent N. van OMMEREN, deese uijtgegeven voor copie de welke na gedaane colasie met zijn principaal is accord. zijnde bevonden soo ist dat is: ondergeschr. Vorster van BAKEL dagvaarde bij deese JOOST WEIJERS ter Rolle die voor haar Eerwaarde Heeren Schepenen alhier gehoude te worden op Dingsdag dat weesen sal den sestienden April 1771 des smorgens om tien uuren en indien geen genegt mogt weesen tegens de Eerste Rolle die alhier voor haar Eerwaarde staat gehoude te worde soo ende ten fine als breeder is vermelt, Actum BAKEL 1sten April 1771.
HENDRIK RIJSTERBORG.
B.H.I.C. Raad van Brabant, Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B
d.d. 16-04-1771. p 10.
Register fol: 34recto.
Pro Fisco.
Contract uyt de Dingrolle van zaken niet excedeerende <= te boven gaan> de somme van twaalf gulden.
Regtdag binnen BAKEL gehouden op Dingsdag den zestienden April 1700 een en zeeventig (presento pleno Judicio excempt. den President van OMMEREN).
NICOLAAS van OMMEREN Praesident Scheepen alhier als eisscher en aanlegger.
JOOST WEIJERS mede alhier woonagtig gedaagde.
Den Eisscher legt over schriftelijke citatie en Relaas des vorsters concludeert kortelijks tot voldoeninge van eene somme van zeeve guldens in de maand Maart 1700 zeeventig per reste door den gedaagde aan den aanlegger schuldig gebleeven weegens voor hem betaalde Jura van vernadering insinuatie en erffmangeline, presenteerende des noods de deugdelijkheijd der schuld met Eede te bevestigen verzoekende hier op U Eerw. den gedaegde verzoekt copie uyt de Rol en dag om te antwoorden ten naaste tot heeden over drie weeken.
Scheepenen accordeeren aan den gedaagde de copie bij den zelven verzogt, en dag tot heeden over veertien dagen.
Accordeert met het voorsz. Register: (voor zo veel het geextraheerde aan gaat).
Bakel zeevenden Meij 1700 Een en't zeeventig.
Quos Attestor
A.A. van NOORT.
Raad van Brabant, Charter nr. 447.263 B.
d.d. 25-04-1771.
Mandement Crimineel en van Apprehensie.
Pro Fisco.
D'Eerste Praesideerende ende andere Raden van ten Rade en Leenhove van BRABAND ende Landen van OVERMAZE, den Eersten Deurwaarder hier toe versogt Saluyt.
Alzo den Procureur Generaal van BRABAND ende Landen van OVERMAZE ons vertoont heeft dat NICOLAAS van OMMEREN in den jaare 1752 is komen wonen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH, en niet lang daar na als zijnde van de Gereformeerde Religie tot Scheepen, en bij vervolg tot President Scheepen van gemelde plaatse is aangesteld geworden, en dien volgende ook heeft gepresteerd den Eed volgens het Formulier agter het 13e Articul van het Reglement op de Politicque Reformatie van dato 1 April 1660 voorgeschreven.
Dat deselve NICOLAAS van OMMEREN bij absentie van den vorigen Secretaris JACOBUS LOSECAAT welke was woonagtig te ASTEN, ook zeer veele jaaren heeft waar genomen de zaken tot de Secretarije aldaar gehoorende, en wel tot in de Maand September van den jaare 1768, mitsgaders binnen het gemelde State Dorp in absentie van den Stadhouder van den Quartierschout van den gemelde Quartiere als Representant van den zelven Stadhouder gefungeerd, door welk een en ander hij voor zig onder de ingezetenen van BAKEL een zeer groot gezag heeft weeten te verkrijgen en aldaar zeer willekeurig geregeerd: wes aangaande reets in den jaare 1764 ter kennisse van het Officie Fiscaal van BRABAND is gekomen, dat hij in de exercitie van de Twee laatstgemelde functien zig verscheide maalen zeer Brutaal en buijten spoorig had gedraagen en in het bijzonder zig aan verregaande concussien <= dwang; overlast> en exactien <= afpersing> schuldig gemaakt en zo verre, dat bij dezen Rade op den 24 September 1764 aan den vertoonder ten lasten van den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN is verleend een Mandament van Daagceele <= bevelschrift van dagvaarding> in Persoon, uit kragte van het welk hij verscheide malen is gehoord op articulen en daar op heeft gerespondeerd <= geantwoord>, en zig tegens de accusatien <= aanklachten en beschuldigingen> van den vertoonder gedefendeert <= verdedigd en afgewezen> zodanig dat daar uit zeer klaar is af te neemen dat hij een doorsleepen en intrigant <= arglistig> Persoon is dog dat hoe specieus <= zonderlijk; zonderling> zijne uytgedagt defensie is geweest, egter handtastelijk uyt zijn eijge Responsiven volkomen Consteerde <= in waarheid bestaande> dat hij van eene JOSEPH JASPERS inwoonder te BAKEL voornoemt ontfangen, en onder zig geslaagen had veertien Ducaten een halve Rijder twee Zeeuwsche Rijksdaalders en een Kroonstuk welke die man onschuldig voor Boete off Breuke had betaalt, gelijk dan ook bij Resolutie van deezen Rade van dato den 29en Maart 1765 hij Van OMMEREN is gelast, binnen toen eerstkomende veertien dagen na Insinuatie <= waarschuwing> aan voornoemden JOSEPH JASPERS te restitueeren de gemelde Penningen off immers de waarde der opgemelde specien, zijnde de Procureur Generaal teffens geauthoriseerd om zorge te draagen dat die restitutie wierd gedaan, en wijders, het zelve geschied zijnde, de Procedures tegens hem als gedaagde in Persoon, tot die tijd toe gevoerd, onvervolgd te laten, en voorts verklaard dat deselve Procedures daar mede zouden afzijn enkomen te Cesseeren <= ophouden; eindigen>, alles met dat gevolg dat de voorsz. NICOLAAS van OMMEREN op den 4en Meij 1765, ter voldoeninge aan voorsz. Resolutie ook heeft gerestitueerd aan meergemelde JOSEPH JASPERS de hier voren vermelde Penningen.
Dat in plaatse dat de voorschreve Criminele Procedures en Uitslag van dien hem zouden hebben gebragt tot nadenken en in zo verre gecorrigeerd, dat hij in het vervolg, van het pleegen van malversatien, exactien ofien in de exercitie der voorschreeven officien <= ambten> zoude hebben gehad een afkeer, hij ter contrarie <= tegenstrijdig> na die tijd stouter is geworden en zo veel te erger heeft gehandelt, en zo verre dat de vertoonder bij wettelijke informatien ontwaar geworden dat de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN gecontenueert heeft met de ingezetenen van BAKEL voor het gebruik of begeevinge van de Peelvelden, af te neemen het gunt dezelve niet waren verschuldigt.
Dat hij ook aan eenige Ingezetenen van het Dorp SAMBEEK Lande van CUIJK grensende aan BAKEL, tot benadeelinge der gemeene Ingezetenen aldaar, aan dewelke het genot der Peelvelden alleen behoort eenige Jaaren geleeden, permissie heeft gegeven om in de BAKELSCHE PEEL Heijde en Turf te mogen halen waar voor hij van dezelve zeekere somme gelds genoten heeft, en ten welken einde die Luiden van SAMBEEK in de BAKELSCHE PEEL komende zeeker teeken, aan hun door voornoemde Van OMMEREN opgegeeven, aan hunne karren hadden, waar door den doenmaligen Schutter van BAKEL verwittigd wierd, dat hij die Luiden met hunne karren niet moeste calangeren en aanhouden.
Dat de regeeringe der gemelde PEEL geduurende dat de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN te BAKEL de voorschreeve een en andere functien heeft bekleed, aldaar zeer ongeregeld is geweest niettegenstaande daar omtrent was eene keure op den 12en Meij 1649 gearresteerd waarbij in het breede was gestatueerd, hoe, en op welke wijze de voorschreeve PEEL onder BAKEL HELMOND en AARLE moest werden geregeerd, en waar bij onder anderen ook Art. 10 tot voorkominge van Exactien en Concussien was geordonneerd; Dat de Peelmeesters in het afwijsen en adsigneeren <= aftekenen> van Peelvelden aan iemand, geene Schenkagien, Giften off Gaaven, het zij in geld, of in Bier, directelijk of indirectelijk, houden mogen ontfangen op Poene van arbitraire Correctie <= rechtelijke berisping>, dan sobere Mondkost, en Salaris van ouds daar toe staande.
De vervolgens Differenten <= meningsverschillen> ontstaan zijnde over de voorschreve PEEL tusschen de Regenten van AARLE RIXTEL en HELMOND ter Eenre en Regenten van BAKEL ter andere zijde, de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN, met en benevens J.van GRINSVEN, en ADRIAAN van den MORTEL van een groot aantal van Ingezetenen hebben ontfangen een Somme van zeven hondert agt en vijftig guldens tot goedmaking der kosten onder mondelinge Conditien, dat dezelve tot het verkrijgn van Peelvelden zouden gepraepareerd worden, dan van welke ontfangen Penningen nooit eenige Reekening of veranwoording aan de Ingezetenen, die daar toe hebben gecontribueert is gedaan, of schoon de gemelde Van OMMEREN onder wien de Papieren deswegens zijn berustende daar toe iterative <= meerdere> malen is aangemaant. Dat de gemelde Differenten eindelijk door haar Hoog Mogende bij Hoogst derselver Resolutie van den 4em January 1770 tot voorkominge van kostbaare Procedures welke anders tot groot nadeel en bezwaar der wederzijdse Partijen zouden kunnen strekken zijn geapplaneerd <= in orde gebracht> en vereffend, in dier voegen, dat alle de voorsz. Peelvelden, waar over toen questie was geconsidereert <= overwogen> zouden worden te leggen onverdeeld en in het gemeen, dat de Ingeezetenen van BAKEL in dezelve, te weeten, de zogenaamde MOERPEEL tot velden te geapproprieert, bij lotinge zouden voor uit profiteeren Twintig enkelde Peelvelden, tusschen de respective Banen te verdeelen; dat de verdere Peelvelden, mede bij lotinge zouden werden verdeeld in drie egaale deelen, te weeten aan de Ingezeetenen van BAKEL voor een derde, aan de Ingezeetenen van AARLE RIXTEL voor een derde, en aan de Ingezeetenen van HELMOND voor het Resteerende derde gedeelte, en dat de Peelvelden aan de respective Ingezeetenen der voorsz. drie Plaatsen ten deel gevallen, in het vervolg daar aan zouden verblijven, en dat niemand der Ingezeetenen van de gemelde Plaatsen zijn Peelveld zoude mogen uitmoeren verder dan op veertig Voeten na aan de Limiet Graaf van VENROIJ.
Dat voorts om alle misbruik omtrent het voorgeven der Peelvelden voor te komen haar Hoog Mogende speciaal hebben geordonneert dat geen Peelvelden door de Peelmeesters, toen en in het vervolg aan Ingezeetenen van eenige der geregtigde Plaatsen zouden mogen werden vergeeven, dan op ordre van de Regenten van de Plaats, waar aan het Peelveld behoord, en aan zodanige Ingezetenen als aan hun door de Regenten van die Plaats zouden werden opgegeeven, en dat de Peelmeesters daarop en tot nakominge vande Keuren en ordre op de Regeeringe en Directie van DE PEEL en gemeente beraamd, en nog te beraamen tot BAKEL zouden hebben af te leggen den behoorlijken Eed, dat vervolgens, op ieder, der drie voornoemde Plaatsen mede tot voorkominge van alle misbruik zoude moeten werden gehouden een Legger van de Peelvelden, waarop telkens, bij het vergeeven der velden, ook de Namen van de verkrijgers, en dat wel buijten derselver kosten kunnen verboekt werden ten einde de Regenten en Peelmeesters ieder in zijne Plaats, zouden kunnen zien wie Peelvelden en of Conform aan die ordre hadde bekomen des dat vermits door die schikkingen genoegzaam niemand der Ingezetenen ter drie geregtigde Plaatsen de Peelvelden aan hun vergeven konden behouden, aan den Stadhouder van den Quartier-schout voor het verboeken van dezelve voor Jura met meerder zoude werden betaald dan ses stuijvers, en dat, ten kosten van de drie geregtigde Plaatsen zouden worden verzorgd een Register, dienende tot een Resolutie Boek waar in die Actens van Eed der Peelmeesters Conform de voorschreeve Resolutie zouden moeten worden geboekt en gepasseerd, en ook alle de keuren, wetten en Resolutien DE PEEL en Gemeente aangaande, genomen, zouden moeten worden geregistreerd, en dat hetzelve ter Raadkamer tot BAKEL zoude blijven berusten, dog dat daar van de respective Regenten der drie geregtigde Plaatsen of derselver daar toe geauthorizeerdens buiten onkosten altoos visie en acces <= inzage en toegang> zouden hebben;
En eindelijk dat de Peelmeesters van de drie geregtigde Plaatsen, geen keuren of ordres zullen mogen beramen, dan met goedvinden van de respective Regenten, en is extract van gemelde haar Hoog Mogende Resolutie gezonden aan den voor-schreeven Quartierschout tot narigtinge <= bericht of informatie> en ook aan de respective Regenten zo van BAKEL als van AARLE RIXTEL en HELMOND voornoemd, met speciale last aan ieder derzelver, om zig punctuelijk naar den inhoud van haar Hoog Mogende bovengemelde verklaringe en ordres te gedragen.
Da ofschoon de voorschreeve Resolutie uitdrukkelijk medebrengt, dat de daar in vermelde ordres waren gestatueert <= vastgesteld>, om de Ingezeetenen dier Plaatsen respectivelijk te bewaaren voor kosten en nadeel, en tot voorkominge van alle misbruik in de begeevinge der Peelvelden, mitsgaders dat van de Ingezeetenen aan welke eenige Peelvelden zouden werden vergeeven, onder deeze, of geene Pretexten <= voorwendsel; dekmantel> niet meerder zouden werden afgevorderd dan alleen voor Jura van den Quartierschout ses stuyvers voor de overboekinge, Jaa ofschoon het Formulier van den Eed, welke de Scheepenen in de Meijerije van ’S-HERTOGENBOSCH verpligt zijn te doen, en welke de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN ook als vooren, in qualiteit als President Scheepen van BAKEL heeft gedaan, onder anderen inhoud; dat zij Heeren Staten Generaal hunne Souveraine Overheid, in haare Beveelen zullen respecteeren en gehoorzamen naar behooren, dat zij goede en Regtvaardige Justitie zullen administreeren, en doen administreeren; Zoo heeft de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN ter Contrarie, in Vilipendie <= kleinachting; verachting> van de Resolutie en met overtreedinge van den voorsz. Eed, de begeevinge dier Peelvelden aanstonds gecapteerd <= verkeerdelijk opgenomen> om daar uit voor zig zelven een middel van Financie te vinden, en heeft, kort na dat de voorscheeve Resolutie was gezonden aan Regenten van BAKEL, weeten te effectueeren dat, hij bij Resolutie van dezelve Regenten in dato 23 February 1770, is aangesteld geworden tot Peelmeester aldaar, immers zoo lange tot daar inne nadere voorzieninge zoude zijn gedaan, zonder dat hij heeft gepraesteerd den Eed welke de Peelmeesters gehouden zijn te doeo, en alzo te gemakkelijker geleegenheid heeft gehad, om zijn schraapzugt te oeffenen, dat hij ook in die qualiteit tot den 12en October 1770 toe heeft gecontenueerd, wanneer wel twee Peelmeesters te BAKEL zijn aangesteld en beeedigt dog al wederom strijdig met de voorsz. Resolutie van haar Hoog Mogende en alzo tot nog toe buyten effect heeft weeten te houden tot een Collegie van Peelmeesters der drie Plaatsen BAKEL, HELMOND en AARLE RIXTEL is opgerigt, welk Collegie door den Stadhouder van den Quartierschout moet worden beeedigt, die met dezelve de zaaken der PEEL dirigeren moet.
Dat de gemelde NICOLAAS van OMMEREN de voorschreven Peelvelden, welke aan de Ingezeetenen van BAKEL waren te beurt gevallen, vervolgens tijde toen hij als Peelmeester in voege voorschreeve heeft gefungeerd, heeft begeeven naar zijn goedvinden en zonder te reguarderen <= zonder aanzien en inachtneming>, wie bevorens Peelvelden hadden gehad, of tot het goedmaken der voorschreeve kosten hadden gecontribueerd, daar over gedisponeerd zodanig. dat, zo niet alle de Ingezeetenen ten minsten zeer weinigen uitgezonderd voor het verkrijgen van een Peelveld off een gedeelte van dien in Plaatse voor Jura van den Quartierschout te betaalen en geven, zoveel als hij van dezelve maar heeft kunnen afkneevelen in geld en andersints. Mitsgaders dat die genen, welke onvermogend, of ongeneegen waaren om daar aan geld te besteeden geen Peelveld hebben kunnen verkrijgen, waar door de voorschreeve van OMMEREN zo veel geld in zijn zak heeft gestooken, en aan den Stadhouder van den Quartierschout niet meerder uitgekeerd in het geheel dan ses en dertig gulden, sestien stuyvrs twaalf penningen, voor het gunt denzelven wegens zijne Jura gereekend tegens twee gulden tien stuyvers van elk Peelveld, 't welk verkregen is bij die Ingezeetenen, welke bevorens geen Peelveld hadden gehad, naar zijne Calculatie zouden hebben gecompeteerd <= toebehoord>, ofschoon van de zodanige al mede niet meerder dan eene Schelling had mogen genoten werden, gelijk haar Hoog Mogende hebben verstaan bij een nadere Resolutie van date 14 December 1770 als waarbij het versoek van den voorschreeven Stadhouder op dat respect onder anderen gedaan is afgeweezen.
Dat de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN nadet hij in dier voege eygemer authoriteyt had gehandelt, en direct zijne gedane begeevingen heeft getragt geapprobeert te krijgen, door een Resolutie van Regenten, en vervolgens op den 1sten Meij 1770 wanneer de overige Scheepenen aan zijn Huys te samen waaren met dezelve gesprooken, en quase een Propositie <= voorstel> gedaan omtrent de begevinge der voorschreeve Peelvelden, mitsgaders de sentimenten van Scheepenen daar over verschillende, op een stuk Papier genoteerd zonder dat des wegens eenige Resolutie bij Scheepenen genomen, of in het Resolutie boek eenige aantekeningen zijn gemaakt.
Dat de gemelde Scheepenen vervolgens gescheyden zijnde, de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN welke wegens de afweezigheid van de Secretaris de Registers en Resolutie Boeken magtig was eigenhandig in het Resolutie Boek zeer verward heeft aangeteekend de deliberatien <= de beraadslagingen> die daar over ten zijnen Huyze gehoudn zijn, mitsgaders daar agter geinsereerd <= toe gevoegd> een Lijst zoo als hij de begeevingen reets gedaan had, even of ten voorsz. tijde waarlijk op de voorsz. zaak een Resolutie was genomen, dan welke pretense Resolutie in het Register of Resolutie boek nooit door iemand de Scheepenen id geteekend, en zoo beklad, gecancelleerd <= door gedaan of geschrapt> en daarbij geschreven dat dezelve bijna onleesbaar is en dat hij vevolgens ook op den 14en van de voorsz. Maand Meij agter de voorschreeve informeele en ongeteekende Resolutie eigenhandig heeft gesteld eene pretense Resolutie ontblood van het ordinaire Hoofd niet alleen maar ook zodanig ingerigt, even of waarlijk op den 1en Meij reets formeel over die zaak was gedelibereerd, en eene Resolutie met meerderheid van stemmen genomen, en verder in dier voegen geextendeerd <= uitgebreid>, dat de begeevinge der Peelvelden door hem eygener autoriteit gedaan bij Schepenen werd geapprobeerd <= goed gekeurd> Dat voorts de gemelde Scheepenen op den 14en van gemelde maand Meij bij den anderen zijnde de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN wel heeft getragt dezelve te permoveeren <= beroeren> om die Resolutie te onderteekenen, dog dat drie der Scheepenen zulks absolut hebben gewijgert en heenen zijn gegaan, wanneer hij de drie overige heeft weeten te induceeren <= aan raden> om hunne Namen neffens de zijne in het Resolutie Boek te teekenen onder de laatstgemelde Resolutie.
Dat hij N. van OMMEREN al verder, en wel op den 29en Meij 1770 Capteerende <= behendig te verkrijgen> de absentie van de drie Scheepenen, welke hij niet kunnen overhalen om de voorschreve pretense Resolutie te onderteekenen nog heeft in de Waereld gebragt en eygenhandig geschreeven een pretense Resolutie, contineerende <= bevattende> quasie eenige verandering in de begeevinge van sommige der Peelvelden, alles zeekerlijk alzo gedirigeerd om de gemelde informeele Resolutien des noods, van gebruik te maken, ten bewijze, als of de begeevinge der Peelvelden door Regenten van BAKEL in Conformite <= in overeenstemming met> van de voorschreeve Resolutie van haar Hoog Mogende was gedaan en om Profiteerende van de onkunde en Onnoozelheid dier overige Scheepenen te bedekken zijn Strafwaardige Misdaaden daar inne gepleegd.
Dat de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN bemerkt hebbende, dat zijn voorsz. gedrag meer en meer rugtbaar wierd, en voor de gevolgen van dien bedugt wordende heeft ingenomen Advijs van zeker Advocaat, en door dezelve heeft doen Concipieeren <= ontwerpen> zeekere verklaring om bij de drie Scheepenen, welke hij tot de voorschreeve teekeninge had gepermoveerd <= bewogen> te doen passeeren, dat hij ook door zeer onbetamelijke en Strafwaardige Middelen die drie Scheepenen op den 13en November 1770 heeft overgehaald tot het passeeren van een Verklaring op den Eed in den aanvang hunner Bedieninge gedaan, en omme des Noods en ten allen tijden met heiligen Eede dezelve te bevestigen, ofschooen hem volkomen bewust waare dat den inhoud van dien of onwaar of ten eenenmaale verdraaijd en abusifus <= per abuis>.
Dat de vertoonder bij het neemen van Informatien over de voorsz. gepleegde Mesuses <= misbruiken>, verder is ontwaar geworden, dat de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN nog in de Waereld heeft gebragt een onderhansche Verklaring gedateert 24 Januarij 1771 en geteekend door ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris, en GOORT NOOIJEN Schepen van BAKEL, waar omtrent ook vehemente Suspicie <= hevige achterdocht> is. dat daar inne al mede niet naar behooren is gehandeld.
Dat gemelde N. van OMMEREN in de Dorps Reekening van BAKEL, ook heeft doen brengen van Lasten van de gemeente Posten welke hij of in het geheel niet heeft betaald, of hoger dan desweegens uitgetrokken is.
Dat dezelve NICOLAAS van OMMEREN ook eenige jaaren geleden, voor zig door den Vorster heeft doen citeeren JAN JANSE EVERDS, inwoonder van BAKEL, en denzelven bij hem gekomen zijnde, heeft aangezegd, dat hij was vervallen in een Boete van Twee honderd guldens, over dat hij zeker klein plekje, of waterpoel, leggende bij zijn land; met behulp van zijn zoonen, twee jaaren te vooren had toegedempt en bruikbaar gemaakt; dat hij dien Man, en Zijn zoon genaamd HERMANUS JANSEN zeer geintimideerd hebbende, voorts met behulp van zeekere PETER van HIRTUM, ter dier tijd Pagten, van den Houtschat, vier Ducaten heeft afgeperst.;
Dat hij ook van ADRIAAN van den VELDHOVEN wonende te BAKEL eenige maanden geleeden een Ducaat voor Boeken heeft afgetroggeld, welke dezelve niet was verschuldigt.
Zoals de Vertoonder nog al verder informatien heeft bekomen, dat de voornoemde N. van OMMEREN van zommige ingezeetenen van tijd tot tijd ook afgenoomen heeft voor Jura vacatien en Lasten het gunt dezelve in geenen deelen waren verschuldigt.
Dat wijders dezelve NICOLAAS van OMMEREN ten kosten van de gemeente, en met zich zelve te vereijken de minderjarige kinderen van WILLEM HENDRIK ZEELE heeft ontzet van het eenige stukje land, welke zij waren bezettende, en JOOST WEIJERS in huure gebruykte, als mede dezelve JOOST WEIJERS, onder een onwaar pretext dat hij aan hem Van OMMEREN geld schuldig was wegens de kosten op de Executie van het zo evengemelde stukje land gevallen, welke kosten in Reekening van de gemeente boven dien zijn gebragt en geleeden afhandig heeft gemaakt het beste stukje land dat dien Man in eigendom bezat, mitsgaders denzelven bovendien gebragt in die omstandigheid dat hij door directie en misleijdinge van hem Van OMMEREN, zoude hebben gedaan een Valschen Eed, indien zeekere JOOST JANSSEN NOOIJEN absolutelijk het blijven insteeren <= aanhouden; vervolgen>, dat de gemelde JOOST WEIJERS onder Eede affirmeerde dat hij zeekere vernadering dede voor zijn eige geld, daar ter contrarie hij gedwongen was geworden die benadering te doen ten behoeve van voornoemde Van OMMEREN, als mede voor het geld van denzelven Van OMMEREN, dan dat de voornoemde JOOST JANSSEN NOOIJEN door gemelde Van OMMEREN is afgeschrikt geworden om den voorschreven Eed te laten doen, tot vermijdinge der kosten, welke hij Van OMMEREN voorgaf dat betaald moesten worden, wanneer de bij hem gerequireerde Eed, daderlijk werd gepraesteerd hebbende de meergemelde NICOLAAS van OMMEREN voor zijne Praetense deliberatie deswegens gehouden, den voornoemden JOOST JANSSEN NOOIJEN nog afgenomen de Somme van Zeeve Guldens.
Dat ook nog de voornoemde Van OMMEREN de overige Scheepenen op den 3e December Jongstlede heeft gebragt tot het nemen van een Resolutie tendeerende onder anderen om een kamer ten huize van de Weduwe TEMPELAAR zijne Schoonmoeder, Herberg houdende binnen den voorschreeve Dorpe van BAKEL, en met welke hij eene huijshoudinge heeft voor den tijd van niet minder dan elf jaaren al in te gaan met den Eersten October van't voorsz. jaar, te huuren voor Twee en Twintig guldens Jaarlijks, om te dienen voor een Regtkamer niet alleen strijdig met het 17e artikel van het voorsz. Reglement op de Politique Reformatie, maar ook dienende tot bezwaar van de gemeente; en voorts daar uit in andere opzigten een merkelijk voordeel te bejaagen, dog welke Resolutie egter bij nadere Resolutie van 2 Maart 1771 wederom gesteld buiten effect.
En eindelijk dat ofschoon de voornoemde Van OMMEREN als voorschreeven bij absentie van des Quartierschouts Stadhouder desselfs Post binnen BAKEL waarneemt President Scheepen is, en belijdenisse doed van de Gereformeerde Religie, niet alleen geweeten heeft dat zeekere Geordende Minnebroeders uit het Convent van VENROY, van tijd tot tijd binnen BAKEL zijn gekomen aldaar Priesterlijke Dienste hebben verrigt, maar zelfs henlieden ten zijnen Huize ontfangen, gespijzigd en geadviseerd heeft hoe te handelen om voor te komen, dat zij niet zouden kunnen werden geapprehendeerd, 't welk ook zeer vehemente suspicie <= zeer hevige achterdocht> uitleeverd, dat hij Van OMMEREN daar voor giften en gaven zal hebben getrokken alles niet tegenstaande bij verscheide Placaten van den Lande, tegens zodanige handelwijze zeer groote Poenaliteiten <= penitentie en boeten> en straffen zijn gesteld zelfs na exigentie <= vereiste> van zaaken aan den lijve alle welke zaaken te samen genomen uitmaken eene aaneenschakeling van zeer verregaande en strafwaardige Exactien <= afpersingen>, consussien <= dwang en overlast>, falsiteiten en andere Mesuses <= misbruiken en verzuim> door hem in Officie gepleegd, met overtreedinge van de door hem gedane Eed, het geene in een land van goede Justitie niet kan werden getolereerd, nemaar anderen ten Exempele <= voorbeeld> regoureuselijk behoord te worden gestraft, voor al in een persoon, welk bereids over gepleegde Exactien gedaagde in Persoon is geweest.
Derzelven zo keerde den vertoonder hem aan ons in den gemelde Rade en Leenhove versoekende onze Provisie van Mandament in cas Crimineel met de Clausule van Apprehensie immers en in allen gevalle van dagvaardinge in Persoon ten lasten van den voornoemten NICOLAAS van OMMEREN in Commune forma <= gemeenschappelijke vorm>, waar van wij denzelven verleent hebben onze Provisie van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie in commune forma in dezen dienende, WAAR OMME soo ist, dat wij dezen aangezien Uw ontbieden ende beveelen (daar toe Committeerende bij dezen) dat gij ten versoeke van den Vertoonder trekt binnen BAKEL voorsz. ofte ter plaatse daar gij den voornoemde NICOLAAS van OMMEREN zult kunnen vinden, Ende denselven van wegens de Hoge Overigheid (bij U Roepende den Officier van de Plaatse is 't Nood) Apprehendeert en in goede bewaarnisse en securiteit brengt op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE, omme tegens denzelven ter zake voorsz. geprocedeert te worden als na behooren, Ende ingevalle den voorsz. NICOLAAS van OMMEREN, niet te apprehendeeren mogte zijn, zo dagvaart denzelven bij openbaar Evictie ende klokkegeslag.
Doende 't exploict t'zijnder laatste woonplaatse van wegen als boven, te komen in persoon voor deze Rade en Leenhove op Poene van Ban en Confiscatie van alle zijne goederen tot zulke bequamen dage als gij hem beteekenen zult omme te aanhoren Zodanigen Eijsch en Conclusie als de vertoonder ten dage dienende tegens denzelven zal willen doen en neemen en voorts te procedeeren als na behoren. 'T welk gedaan zijnde arresteert annoteert <= inteekenen) en inventariseert alle zodanige goederen en Effecten, als gij onder de Juresdictie van dezen Rade zult kunnen vinden den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN toebehoorende. ende stelt tot toezigt ende administratie van dien een sufficiant Persoon die daar voor gehouden zal zijn te respondeeren <= verantwoorden>, en daarvan Reekening Bewijs en Reliqua te doen aan deezen Raade, met bevel aan den zelven administrateur van geene handligtinge te doen, van de voorsz. gearresteerde en geinventariseerde goederen, of eenige van dezelve te demanueeren <= ontledigen; overgeven>, tot dat henliede anders bij dezen Rade zal werden geordonneert, ons relateerende Uw wedervaren, Gegeve in 'S GRAVENHAGE onder den zegel van den gemelden Rade en Leenhove hier aan doen hangen dezen vijf en twintigsten April in 't jaar Ons Heeren Duyzend Zeven Hondert Een en Seventich.
Bij den voorsz. Eerste Praesedeerende en de andere Raden.
N.J. BUTEUX, Abse. Grapho,
H.I.C.B. Rijksarchief in Noord-Brabant.
Raad van BRABANT.
Inv.nr. 447.263 A
Recume 30 April 1771.
WelEdele Gestrenge Heer.
Hier nevens gaan te rug de stukken met het project Verhoor, waer omtrent ik niet anders kan doen, dan hetzelve te approbeeren <= van waarden houden> en te laudeeren <= loven; prijzen>. Niet te min refeer ik nog tot de hier nevens gevoegde mijne critiques en remarques <= aanmerkingen> die ik gaerne wil erkennen, voor 't minste gedeelte, te weesen van essentie. Andere buteeren de Commoditeit <= de gelegenheid; de zaak> voor mij zelven in 't voorstellen of uitspreken van de vraagarticulen en laaten de overige mogen strekken ten blijke van de attentie, waer mede ik alles heb naargegaan. Voor 't overige kan ik niet afzijn in Consideratie <= inzigt> te geeven, of U WelEdGestr. niet zoude konnen gouteeren <= goedkeuren> al immediaat <= onmiddelijk> bij 't eerste verhoor in margine <= bladrand> te noteeren de differente poincten van scafatie <= beheer>, terwijl ik imiddels de Eer heb met particuliere Hoogachting te zijn,
WelEdele Gestrenge Heer
U WelEdGestr. Ootmoedige Dienaar
G.J. v. PERSIJN, 1771, April: 30.
Kan de Grosse in gereedheid zijn, zoo kan ik ook morgen ten XII ueren vaceeren, Deo Volente;
Laat ondertusschen beide Commissarissen dienaangaande naader mogen worden geadverteerd.
Verklaringen van de R.K. geestelijken van NIEL en HUTS.
d.d. April 1771.
Ik ondergeschreve BERNARDUS van NIEL, geordend Roomsch Priester van de Order der Franciscaner Minderbroeders in het Convent van VENROOIJ declareere en verklaare hier mede voor de opregte waarheit op mijn Priesterlijk woord.
Dat ik in de jaare 1768 en 1769 mij meermaalen hebbe bevonden en opgehouden ten huize van de geestelijke Dogter MARIA van de WEIJER binnen den Dorpe van BAKEL woonende zeer digt bij het huis van NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van gem. Plaats, met wiens kennisse mijn verblijf aldaar is geweest, en ten wiens huize ik mij ook meermaalen bevonden heb.
Dat ik voorts meermalen ten huize van gem. Van OMMEREN mij hebbe bevonden, zoals de zelve ook diverse keeren bij mij in mijn logement te BAKEL is geweest en aldaar met mij gegeeten en gedronken heeft, en insgelijks ik bij hem.
Dat het wijders in den somer des jaars 1769 is gebeurt, dat gem. President Van OMMEREN bij mij ondergetekende in mijn logement gekoomen is, en na eenige voorgaande discoursen <= redevoeringen> gezegt heeft in substantie dat hij in 's BOSCH was geweest dat daar schrijvens van den Hoogschout was gekomen, om mij te laten opligten; en dat hij Van OMMEREN mij aanraade, om eens van logement te verwisselen, en in plaats van bij de Queesel MARIA van de WEIJER, mij ook een wijl tijds te BAKEL op te houden of ten huize van Van de MORTEL, of ten huize van de Mulderin: dog welke raad ik egter niet hebbe opgevolgt.
Dat gezeide President Van OMMEREN al verder zeide, dat als men dan kwam, om mij op te ligten, hij er dan zekerlijk bij zoude weezen, en men zulx aan zijn stem zoude gewaar worden, waar door ik dan gelegenheit zoude hebben, om te ontvlugten.
Dat voorn. Van OMMEREN ook eens aan mij ondergeteekende gezegt heeft, dat hij een brief van den Hoogschout had gehad, die hem schreef, dat er hondert guldens moesten weezen, en dat ik dan gerust hier konde blijven, welk gelt ik evenwel aan voorn. Van OMMEREN niet heb gegeeven.
T'Oirkonde der waarheit heb ik deeze eigenhandig onderteekent op heden binnen het Convent te VENROOIJ den April 1771.
Ik Ondergeteekende .......HUTS, geordend Roomsch Priester in de Order der Franciscaner Minderbroeders van het Convent van VENROOIJ declareere en verklaare voor de opregte waarheit mits deezen op mijn Priesterlijk woort.
Dat ik in de somer des jaars 1769 mij hebbe bevonden binnen den Dorpe van BAKEL, tijde wanneer BERNARDUS van NIEL, mijn mede Minderbroeder, aldaar ten huize van de Queesel MARIA van de WEIJER ziek lag; dat ik mij meermaalen ten huize van de President Schepen NICOLAAS van OMMEREN bevonden hebbe, en speciaal dat ik op de 1e of 2e Junij van voors. jaar 1769 door den zelven NICOLAAS van OMMEREN ben verzogt, om bij hem ten zijnen huize des middags te komen eeten, 't geen ik hebbe geaccepteert, en als toen dien middag bij en ten huize van voorn. President gegeeten hebbe met en beneffens den Medicin Doctor van GEMERT T. AELDERS, en de Secretaris van BAKEL, welke laatste ter dier tijde bij voorn. Van OMMEREN woonde.
Dat geduurende de voors. maaltijd er diverse discoursen zijn gehouden, zo over ons Convent te VENROOIJ, en zaaken aangaande onze Religie, als over de ziekte van den gem. Pater van NIEL, aan welke de President van OMMEREN geraaden had, dat hij zig naar zijn Convent moest laten transporteeren, dog 't geen de voorn. Doctor AELDERS zeide dat wegens zijne ziekte niet zonder levensgevaar konde geschieden.
T'Oirkonde der waarheit heb ik deeze eigenhandig onderteekent op heden binnen het Convent te VENROOIJ den April 1771.
447.263B.
d.d. 01-05-1771.
Akte van Arrest.
Copie.
Pro Fisco.
Compareerde voor Heeren Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE nagenoemt dHeer CORNELIS BRUIJSTENS Secretaris van het Hoog Officie der Hoofdstad en Meijerije van S'BOSCH, mitsgaders Deurwaarder van den Edelen Mogenden Raade en Leenhove van BRABAND en Landen van OVERMAZE wonende tot 'S-HERTOGENBOSCH, de welke verklaarde uijt kragte van authorisatie en Mandement van arrest, verleent bij welgemelden Edele Mogende Raad en Souverainen Leenhove van BRABAND en Lande van OVERMAZE, en alhier in originali vertoont en gebleeken zijnde van dato 25e April 1771 en zulx voor den Edelen Mogenden Heere JOHAN FREDERICK van STEELAND als Advocaat Fiscaal van den voorschreeven Edele Mogenden Raade en Leenhove van BRABAND Impetrant <= verwerver; verkrijger> van Mandement van apprehensie <= hechtenisse> crimineel te neemen in arrest en te stellen in handen van den Hooge Overigheid alle zoodanige goederen en effecten als welke ten naeme van NICOLAAS van OMMEREN Praesident Schepen alhier onder het gebied van voornoemde Edele Mogenden Raade en Leenhove van BRABAND en Lande van OVERMAZE zijn leggende en gehoorende, ten einde omme daer aen te verhaalen zoodanigen Eisch en Conclusie als voornoemden Edele Mogenden Heere JOHAN FREDERIK van STEELAND als Advocaat Fiscaal en Impetrant in deezen; ten daage dienende voor wel gemelden Edele Mogenden Raade en Souveraine Leenhove van BRABAND zal willen doen en neemen; en dat van zodanige goederen als waar van op heeden ondergenoemt bij inventaris de administratie door den Comparant aan den Secretaris van NOORT is overgegeeven.
Aldus gedaan en gepasseert ter Secretarije van BAKEL deezen eerste Meij 1700 Een en zeventig ten overstaen van JOHANNIS van GRIENSVEN en FRANCIS MARTENS Scheepenen was geteekent
CORN. BRUIJSTENS Deurwaarder
J. van GRIENSVEN
FRANCIS MAERTENS onder stont
Mij present was geteekent:
A.A. van NOORT, Secretaris.
Accordeert met zijn origineelen
BAKEL, Eersten Meij 1700 Een en zeventig.
Quod Attestor
A.A. van NOORT, Secretaris.
447.263B.
d.d. 01-05-1771.
Pro Fisco.
Wij JOHANNIS van GRINSVEN, FRANCIS WILLEM MARTENS en JAN FRANCEN, Regerende Schepenen binnen BAKEL Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, getuygen en verclaere bij dese en sulxs op onsen Eed ampts halven gedaen, dat wij op den dertigsten April deses jaars 1700 Een en Seventig, aan den avond, ten huyse van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen van BAKEL sijn present geweest, dat CORNELIS BRUIJSTENS als Deurwaarder van den Raede van BRABAND, en Lande van OVERMAZE in arrest nam om vervolgens in naem van de Hoge Overigheid te Inventariseeren, alle soodanige goederen, en effecten, als den voorn.de NICOLAAS van OMMEREN toebehoorden, en dat vermits den avond op handen was, gem. Deurwaarder BRUIJSTENS aan de huysvrouw, en Schoonmoeder van voors. NICOLAAS van OMMEREN gelasten, geene van die gearresteerde goederen te verbrengen, oft verminderen tot dat hij Deurwaarder alles behoorlijk hadde nae gesien, waer nae voors. Deurwaarder BRUIJSTENS, den Vorster RIJSTERBORG te BAKEL met een adsistent, in dat huijs bij die goederen ter bewaring gelaeten heeft.
Dat wij vervolgens op den Eerste Meij daeraen volgende ons, wederom aldaer ten huyse hebbe present gevonden, wanneer voors. Deurwaarder BRUIJSTENS, in de sijkamer van voors. huys begon te Inventariseren, en door de Vrouw van gem.de NICOLAAS van OMMEREN, een kast, en een glase kasje deed openen, en de papieren daarin vindende, uyt nam, dat daerop door de Schoonmoeder de Wed. van den Vorster HENDRIK TEMPELAERS tegen voors. Deurwaerder is gesegt, dat er in de kamer geen goederen waeren, die NICOLAAS van OMMEREN toebehoorden; dat gem.de Deurwaerder toen verders alles in dat huys heeft nae gesien, en telkens gevraegt wie die goederen toequamen, in dat voors. Wed. TEMPEALAERS haer telkens declareerden en seijde dat al wat in haer voors. huys was, benevens het huys, terselfs het vleesch en spek in de schoorsteen hangende, haer in eijgendom toe quam, en niets daer van aen NICOLAAS van OMMEREN toebehoort dan alleen het geene welke door voors. Deurwaerder is geinventariseert en bij ons ondertekent.
Dat vermits bij het openen der kasten, en verdere sluytingen geene personen gevonden werden, dan eenige seer geringe quitantien van geleverde winkelwaren, den voors. Deurwaerder BRUIJSTENS toen verder aen aen de huysvrouw en Schoonmoeder van NICOLAAS van OMMEREN heeft gevraagd naer het Nieuw Peelboek en een Obligatie van drie duysent een hondert en veertigh guldens ten lasten van de gemeente van BAKEL tot het bouwen van de nieuwe Pastorije voor den Predicant aldaar, en dat meergem.de Wed. TEMPELAERS, ende huysvrouw van NICOLAAS van OMMEREN daerop antwoorde, dat het Nieuw Peelboek bij den Secretaris was, en dat sij van de voors. Obligatie niets wisten.
Toorconde deses hebben wij dese eijgenhaig ondertekent, binnen BAKEL voors. den Eersten Meij 1700 Een en Seventigh.
J. van GRIENSVEN
FRANCIS WILLEM MAERTENS
JAN FRANSEN.
Inventaris als boven.
d.d. 01-05-1771.
Inventaris van alle sodanige goederen en effecten als CORNELIS BRUIJSTENS in qualiteit als Deurwaarder van hen Edele Raade en Leenhove van BRABAND en Leenhoven van OVERMAZE uijt Cragte van mandament Crimineel van apprehensie van dato den vijfen twintigsten April 1700 een en seventig verleent bij de Edele Mogende Heeren Raeden van BRABAND en Leenhove van OVERMAZE ten lasten van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL Quartier van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH heeft genomen in arrest en vervolgens geinventariseert en onder de Jurisdictie van den gemte. Raede sijn leggende, en aan NICOLAAS van OMMEREN toebehorende.
Erffelijk op een op kamertje.
Een oude Lessenaar, waarin een menigte oude Couranten en eenige clijne gedructe boekskens tot gebruijk voor kinderen in de schoolen.
Een groene duffelse mansrok.
Een swart camisool, met hazevellen gevoedert.
In de benede kamer of keuken.
Een groot coffer, en daar in eenige geringe clederen van de vrouw, en kinderen.
In de tuin
Tien stokken bijen.
In de zijkamer
een wolle mans muts
Vaste goederen.
Een huijs, hoff, en aangelag staande en gelegen bijde groote Kerk te BAKEL, groot een Lopense.
Item eenen akker aldaar, groot twee Lopense.
Item eenen akker agter de Beek, groot een Lopense.
Item een stuk land, genaamt HET NIEUW CLAVERVELDJE groot een Lopense.
Item een stukje lant gelegen in DEN ROSSUM, groot een halve Lopense.
Item een stukje land gelegen in de BAKELSE BEEMDEN, groot negen en dertig roeden.
Item alnog een dito stukje land, mede gelegen aldaer, ter gelijke groote.
Item een huys hoff en aangelag gelegen aen het GEENENEIJND, groot agt Lopense en negen en dertig roeden.
Item een stuk land aan den MEEREN AKKER groot een Lopense en dertien roeden.
Item een Eeuselke groot drie Lopense.
Item een stuk land genaamt HET HOEKENDAEL groot dertien roeden,
Item hooij in DE BEEMDEN, anderhalf Lopense.
Item eenen akker lands groot negen en dertig roeden.
Item nog een dito perceel lands, ter gelijke groote.
Item een Eeusel groot 4 Lopense.
Item alnog en de laatstelijk de helft in een huys, hoff en aangelag, gelegen te MILHEEZE onder BAKEL met het land daarbij groot in het geheel seven Lopense.
Eijndelijk een Peelveld, gelegen in de BAKELSE PEEL op de BREEBAAN No. 27.
Aldus deesen inventaris geformeert en gepasseert ter presentie van ons ondergetekende Schepenen van BAKEL, en de goederen daerinne gespecficeert aan den Secretaris ALBERTUS ADRIANUS van NOORT te BAKEL bij Copie authentiek van desen inventaris ter administratie overgegeven binnen BAKEL voors. den Eersten Meij 1700 een en seventig.
J. van GRIENSVEN
FRANCIS WILLEM MARTENS
JAN FRANSEN
Quod Attestor
CORN. BRUIJSTENS, Deurwaarder.
B.H.I.C. Rijksarchief in Noord-Brabant.
Raad van BRABANT.
Inv.nr. 447.263 A
Afgenomen verhoor van NICOLAAS van OMMEREN op respectievelijk
02-05-1771 / 13-05-1771 en 16-05-1771.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maaken, en de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN, en FREDRIK WILHEM CHION, Raaden in den Edelen Raade en Leenhove van BRABAND ende de Landen OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit de Naam ende van wegens de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie etcetera.
Omme daarop te hooren NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen te BAKEL, Quartier van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH; gevange op de Voorpoorte alhier in DEN HAGE.
Art. 1.
Des gevanges Naam, Ouderdom, Geboorte- en Woonplaatsen?
De gevange zegt genaamt te wezen NICOLAAS van OMMEREN oud inde veertig jaren gebooren te AARLE-RIXTEL en woonagtig te zijn te BAKEL.
Art. 2.
In welk jaar hij gevange te BAKEL is koomen woonen?
De gevangene zegt te geloven dat het 19 jaren is geleden toen hij te BAKEL is komen wonen.
Art. 3.
Off hij gevange niet kort daarna, als zijnde van de Gereformeerde Religie, tot Schepen, en bij vervolg tot President Schepen aldaar is aangesteld?
De gevangene zegt Ja.
Art. 4.
Off hij gevange niet in die qualiteit niet heeft gepresteerd den Eed, volgens het Formulier agter het vijftiende Articul van het Reglement op de Politicque Reformantie van den 1sten April 1660 voorgeschreven>?
De gevangene zegt Ja.
Art. 5.
Off hij gevange dan ook niet (onder anderen) met Solemneelen Eede heeft beloofd:
Dat hij de Heeren Staten Generaal, Zijne Souveraine Overheid, in haare Beveelen zoude respecteeren en gehoorsamen naar behooren, dat hij goede en regtvaardige Justitie zoude administreeren, en doen administreeren?
De gevangene zegt Ja.
Art. 6.
Off hij gevange 't zeedert dien tijd, niet bij continuatie, en nog tegenswoordig aldaar President Schepen is?
De gevangene zegt Ja, behalven dat hij in 't jaar 1764 of 1765 nadat hij is geweest gedagvaart in Persoon voor dezen Rade geen Schepen of President is
geweest, en voorts dat hij nog actueel is President Schepen.
Art. 7.
Off hij gevange bij absentie van den voorige Secretaris JACOBUS LOSECAAT, welke was woonagtig te ASTEN, niet zeer veele jaaren heeft waargenomen de zaaken tot de Secretarije van BAKEL behoorende?
De gevangene zegt Ja.
Art. 8.
Off hij gevange zulks niet heeft gedaan tot in de maand September van den jaare 1768, wanneer de tegenwoordige Secretaris ALBERTUS ADRIANUS van NOORT te BAKEL is komen woonen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 9.
Off de gemelde Secretaris zijn wooninge niet heeft genoomen ten huise van zijn gevangens Schoonmoeder, de Weduwe TEMPELAAR Herberg houdende binnen BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 10.
Off hij gevange met zijn gemelde Schoonmoeder niet heeft eene huishoudinge?
De gevangene zegt Ja, met bijvoeginge dat zijn Schoonmoeder de huyshoudinge aangaat en dat hij gevangene bij haar inwoond.
Art. 11.
Off hij gevange den voorschreeven Secretaris Van NOORT niet heeft onderrigt hoe, en op welke wijze de zaaken der voorschreeve Secretarij moeten werden verrigt, en de Actes, Resolutien, en andere Instrumenten, behoorden geextendeerd te werden?
De gevangene zegt Ja, wanneer de Secretaris Van NOORT hem iets heeft gevraagt dat hij den zelven als dan heeft onderrigt voor zooveel hij 't wist.
Art. 12.
Off bij absentie van denzelve Secretaris, de Registers en andere Documenten der Secretarie niet onder zijn gevanges bewaringe zijn geweest?
De gevangene zegt Ja, vermits de Secretaris van huys gaande hem versogt het een en ander voorvallende in zijn absentie waar te nemen.
Art. 13.
Off hij gevange bij absentie van den StadhouderSchout niet als Representant van denzelven Stadhouder heeft gefungeerd te BAKEL, zeedert dat hij gevange aldaar is geweest President Scheepen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 14.
Off hij gevange in den jaare 1764 door den Procureur Generaal van BRABAND niet is geaccuseerd <= beschuldigd> en als gedaagde in perzoon verscheide malen op Articulen is gehoord, ter zake dat hij gevange zig had schuldig gemaakt van zeekere JOSEPH JASPERS, inwoonder van BAKEL, voor een Boete af te nemen en onder zig te slaan veertien Ducaaten en een halve Rijder, twee Zeeuwsche Rijksdaalders en een Kroonstuk, ter zake dat die Man zoude hebben weggehaald eerst twee mastboomtjes off heestertjes, en eenige dagen te vooren een dito heestertje?
De gevange zegt Ja.
Art. 15.
Off hij gevange ingevolge een Resolutie van deezen Raade, in dato 29 Maart 1765 de gemelde penningen niet heeft gerestitueerd aan voorschreven JOSEPH JASPERS?
De gevangene zegt Ja, blijkende bij quitantie, aan hem geexhibeert.
Art. 16.
Hoeveel de Ingezeetenen van BAKEL gehouden zijn geweest, te betaalen aan den Stadhouder, den Secretaris, en Peelmeesters voor de overboeking van een Peelveld, welke zij verkreegen, voor dat de differenten over de Peelvelden bij Resolutie van haar Hoog Mog. in dato 4 Januarij 1770 zijn vereffend?
De gevange zegt dat daar voor is betaald f. 2-10-. voor den Stadhouder en f. 2-10. voor de Peelmeesters, zonder dat de Secretaris daar voor iets trok, als geen
Notitie of Register daar van houdende.
Art. 17.
Off hij gevange van deeze en geene der ingezeetenen aan welke een Peelveld wierd gegeeven, niet wel afgenoomen heeft, ses, agt of tien, jaa tot twaalf gulden toe?
De gevangene zegt, Neen, immers dat hij voor dato van haar Ho,Mo.Resol. van 4 Januarij 1770 nooit meer van de ingezetenen heeft afgenomen dan hier
bevorens ad Art. 16 door hem is geantwoord, dog dat hij na de van gem. Resol. van de resp. 1e ingezetenen wel heeft genomen 12 gl. te weten 5 gl. in voegen
voorschr. en zeve gl. als de portie van sommige in de kosten tot betaalinge van welke JOHANNES GRINSVEN was geauthoriseert en voorts dat hij ook wel van
sommige heeft ontfangen na de van voorsz Resol. 9-16-. als namentlijk f. 2-10 voor de Peelmeesters ses stuivers voor de Stadhouder en zeve gulden als hier
bevorens dan dat hij gevangene niet weet aan de ingezetenen te hebbe afgenomen ses of agt gl. ten zij dat hem door deze of genen wel iets gegeve, is voor
zijne moeyte en onnderregtig welke hij gaf als Particulier.
Art. 18.
Off hij gevange ook niet van zommige, boven het geld, dat aan hem gevange is betaald, bedongen heeft deeze en geene diensten of eetwaarem. waarvoor hij gevange niets heeft betaald gehad?
De gevangene zegt Nooyt iets bedongen te hebben.
Art. 19.
In welke qualiteiten hij gevange het een of ander van de verkrijgers van Peelvelden heeft ontvangen off genooten?
De gevangene zegt in zijn particulier als meest gevat op het stuk van de Peelvelden aan verscheijde ingezeetenen de nodige onderregtinge <= onderrichtinge>
die zij van hem vergden te hebben gegeven waar voor zij ook te kennen geven gaven hem te willen salarieren gelijk hij dan ook door verscheijde ingezetenen
met presenten voor zijne moeyte, is gesalarieert geworden.
De Post.
De gevange zegt dat hij ook wel in qualiteit als de Secretaris waarnemende diergelijke onderregtinge, heeft gegeven, substinerende dat hij daar voor salaris
had kunnen pretenderen, dog dat de luyden in plaats van dat wel eenige presenten, hebben gegeven.
Art. 20.
Uit welke hoofd hij gevange geregtigd is geweest het zelve te ontfangen, en te genieten?
De gevangene zegt daar toe geregtigt te zijn geweest uyt hoofde van de menigvuldige moeyte door hem ten dienste van ingezetenen aangewend.
Art.21.
Off niet bij een Keure op de Regeeringe der Peelvelden van den jaare 1649 is gestatueerd, dat geen Peelmeesters in het afwijsen of assigneeren <= toekennen> van Peelvelden aan iemand; eenige schenkagien, giften ofte gaven, het zij in geld, of in bier, directelijk of indirectelijk zullen mogen ontfangen, op poene van arbitraire correctie, dan sobere mondkost, en salaris van Ouds daartoe staande, ofte anderzins, gelijk die ses Peelmeesters met adjunctie <= hulp> van den Heere, ofte zijnen Stadhouder van BAKEL, naar geleegentheid der zaken zullen goedvinden?
De gevangene zegt Ja, dog dat het geen hij in voege voorschr. van de ingezetenen heeft ontfangen, is buyten de Keure, om dat het werk 't geen hij verrigte
ook was buyten de Keure, schoon hij gevangene erkend ook als Peelmeester te hebben gefungeerd na dat hij daar toe bij Resolutie van Schepenen was
aangestelt, sustinerende niet te min dat hij voor de moeyte welke hij in zijn particulier ten aansien van de Peelvelden besteede mogt ontfangen en genieten
zodanige presenten als de ingezetenen, hem daar voor wilden geven.
De Post.
De gevangene zegt tot nader opheldering dat de luyden juyst niet te kennen gaven, hem sulx present te doen, maar dat zij het hem gaven voor zijn moeyte.
Art. 22.
Off hij gevange aan ingezeteenen van het Dorp SAMBEEK Lande van CUIJK, over verscheide jaaren geen permissie gegeeven heeft, om uit de BAKELSE PEEL heide en turf te halen?
De gevangene zegt, zo dit iemand mogt hebben verklaard dat hij moet wezen de grootste schelm van 't land, en zo er meer zijn dat het schelmen zijn.
Art. 23.
Off hij gevange met dezelve niet heeft afgesprooken dat zij bij het halen van de heij en turff, een zeeker teeken aan haar karren moesten hebben, waardoor de schutter van BAKEL verwittigd wierd, dat hij die luiden met hunne karren, niet moest calangeeren en aanhouden?
De gevange zegt, dat het onwaar is, en dat het ook niet zoude kunnen geschieden, vermits er ses Peelmeesters zijn, van elke plaats twee, die dagelijx in DE
PEEL zijn, en vervolgens niet zoude, respecteren zodanige tekenen, al schoon hij gevangene zulx had gepermitteert.
Art. 24.
Off hij gevange voor het vergunnen van zodanige permissie niet van tijd tot tijd heeft genooten zeekere somme gelds en hoe veel?
Cessat.
Art. 25.
Uit welken hoofde hij gevange bevoegd was zoodanige permissie te geeven, en daar voor iets te genieten.
Art. 26.
Off hij gevange met en benevens J. van GRINSVEN en ADRIAAN van den MORTEL, van een groot aantal ingzeetenen, niet hebben ontfangen een somme van zeevenhonderd agt en vijftig guldens tot goedmakinge der kosten, wegens de differenten tusschen Regenten van AERLE RIXTEL en HELMOND ter eenre; en die van BAKEL ter andere zijde, gevallen.
De gevangene zegt, dat JOHANNIS van GRINSVEN de luyden heeft ontboden om 't geld aan hem over te geven, den dag daartoe belegt en vervolgens de bij
hem ontf. Penningen aan hem gevangene heeft overgetelt, behalven dat hij gevangene ook wel van sommige ingezeetenen geld heeft ontfangen bedragende
dat geld, te saamen boven de 700 gulden.
Art. 27.
Off die ingezetenen die Penningen niet hebben betaald onder mondelinge conditie, dat dezelve tot het verkrijgen van Peelvelden zouden geprefereerd worden?
De gevangene zegt niet te weten hoe de ingezetenen met JOHANNES van GRINSVEN hebben afgesproken 't geen de gevangene zegt ook niet met eenige
zekerheid te hebben kunnen geschieden, voor de van voorsz. haar HoogMog. Resolutie.
Art. 28.
Off die ontfangen Penningen nog wel ooit eenige Reekeninge off verantwoordinge aan de ingezetenen die daartoe hebben gecontribueerd, is gedaan?
De gevangene zegt Neen, omdat het niet zijn werk was maar van J. van GRINSVEN.
Art. 29.
Off de Papieren waaruit die Reekening zoude moeten gedaan worden, niet onder hem gevangene zijn berustende?
De gevangene zegt dat JOHANNIS van GRINSVEN heeft laten doen een Publicatie; waarbij dag en uur door hem is bepaald om de Reken te doen, en waarbij
de respective ingezetenen wierden vermaant om ten huyze van des gevanges Schoonmoeder zig te laten vinden dog dat er ten geprefigeerde dage geen
andere ingezetenen zijn gecompareert, niet meer dan twee, van welke de ene genaamt JAN JANSE, maar heeft gevraagt waar GRINSVEN was, dat hij
vervolgens ten dien dage de Rekening niet heeft gedaan maar dat hij naderhand met hem gevangene heeft afgerekent. En dat vervolgens hij gevangene de
Papieren in 't Articul gemeld als meenende dat dezelve hadden uyt gedient heeft int vuur gesmeeten, of ten minsten weg gedaan.
Art. 30.
Off hij gevange niet te meermalen is aangezet om die Reekening te doen, en waarom hij tot dus verre, daarvan is gebleeven in gebreeken?
De gevangene zegt, dat hij maar eenmaal door JOHANNIS van GRINSVEN is aangezet om de Rekening met elkanderen af te doen, en dat hij zulks ook int
vervolg heeft gedaan met verdere bijvoeging dat hij gevangene geen Rekening aan de ingezetenen te doen had, als door dezelve niet gequalificeert zijnde, om
de penningen te ontfangen.
Art. 31.
Off hij gevange alle de voorsz. Penningen tot voldoeninge der Kosten heeft uitgegeeven?
De gevangene zegt Ja, behalven dat er nog deze en gene kleynigheden te betalen zijn.
Aldus de gevangene ter Requisitie en in Presentie van den Procureur Generaal door opgemelde Heeren Commissarissen op DE VOORPOORTE alhier gehoord en heeft na dat hem de voorsz. Articulen en daar opgegevene Responsiven iterativelijk <= herhaaldelijk> en distinctelijk <= afzonderlijk; apart> waren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert <= volhard>, en deze benevens ons Commissarissen ondertekent.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN
F.W. CHION
Mij present, D. UIJTTENBOOGAART, Loco Graphiarie.
Art. 32.
Off hem gevange niet is bekend de Resolutie van haar Hoog Mogende van den 4den Januarij 1770, waarbij de voorschreve Differenten over gemelde Peel=Velden zijn vereffend?
De gevangene zegt Ja.
Art. 33.
Off niet een Copie dier Resolutie, aan de Regenten van BAKEL, door haar Hoog Mogende is gezonden, met speciale Last aan dezelve, om zig punctueelijk naar de ordres van haar Hoog Mog. in die Resolutie vervat, te gedragen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 34.
Off die Resolutie niet uitdrukkelijk inhoud, dat toen in het vervolg, de Peelvelden niet zullen werden vergeeven door de Peelmeesters, dan op ordre van de Regenten der respective drie Plaatsen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 35.
Off ook bij die zelve Resolutie niet is verstaan, dat de ingezetenen voor de verboeking van de Peelvelden, welke zij zouden verkrijgen uit hoofde van die Resolutie, en de deswegens te maken verdeeling, niet meerder zouden betalen dan ses stuyvers aan den Stadhouder van den Quartier Schout voor de verboekinge?
De gevangene zegt Ja.
Art. 36.
Off hem gevange niet is bekend, dat zulks nog nader is verstaan bij Resolutie van haar Hoog Mogende van dato 14 Decemb. 1779, genoomen op de Requeste van den Stadhouder KIEN?
De gevangene zegt Ja.
Art. 37.
Off hij gevange bij Resolutie van Scheepenen van BAKEL op zijne Propositie <= voorstel> genomen, den 23sten Februarij 1770, niet is aangesteld tot Peelmeester van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 38.
Om welke reeden hij gevange bij die Propositie zig in dier voegen heeft geuit, als of het wel nodig was dat iemand uit de Regenten provicioneel tot Peelmeester wierd gecommitteerd en aangesteld?
De gevange zegt, geen andere reden te hebben gehad dan dat er op de andere plaatsen ook Peelmeesters waren aangesteld uit de respective Regenten en dat
er te BAKEL mede wel iets konde voorvallen waar toe 't nodig zoude zijn dat er een Peelmeester aangesteld wierd.
Art. 39.
Off hij gevange wel Eed heeft gedaan als Peelmeester van BAKEL? En zoo neen, waarom niet?
De gevange zegt op 't eerste lid Neen en op het tweede lid dat hem gevangene niet is gevergd een Eed te doen, en dat hij ook niet wist dat zulx geschiede
moeste.
Art. 40.
Off hij gevange buiten zijne mede Regenten, met de respective ingezetenen, aan welke zeedert den 4den Januarij 1770 Peelvelden zijn gegeven, geen afspraak heeft gemaakt, hoeveel zij lieden respectivelijk voor het verkrijgen van een Peelveld, aan hem gevange zouden betalen?
De gevangene zegt, zulx nooyt geschiet te zijn, behalven met opzigt tot kleyne veltjes die de Regenten niet konden quijt, en waar ontrent voorschr. Regenten
hem gevange commissie gaven om dezelve uyt te geven, zonder dat de luyden daar voor betaalden, de zeven gulden of zelfs de Jura <= rechten> kunnende bij
de afrekeninge blijken wie de luyden zijn die daar voor de zeven gulden betaald hebben.
Art. 41.
Hoe veel elk der geenen, welke een heel of half Peelveld verkreegen hebben, aan hem gevange heeft betaald?
De gevangene zegt, dat de gene die te voren Peelvelden hadden bezeten voor een Peelveld hebben betaald 2 - 16 - ende gene die geen Peelveld hadden
bezeten / 5. - : - en inde beijde gevallen voor een half Peelveld de helft. Hebbende den gevangene in't laaste geval, de helft van 5 gl. ontf. op ordre van den
Stadhouder en ook aan hem verantwoord.
Art. 42.
Hoe veel hij gevange uit dien hoofde in het geheel van de respective ingezetenen van BAKEL heeft ontfangen?
De gevange zegt, zulx voor 't tegenwoordige met geen mogelijkheid te kunnen zeggen.
Art. 43.
In welke qualiteiten hij gevange het zelve heeft ontfangen?
De gevangene zegt, Juijst niet te kunnen zeggen, in wat qualiteit hij de penningen heeft ontfangen, maar dat het is geweest ten behoeve van de Peelmeesters.
Om voor zig zelve daar van te genieten 't geen hem als Peelmeester toequam en het overige uit te keren aan de verdere Peelmeesters die daar toe geregtigt
zouden zijn, en die nog zouden werden aangestelt. Schoon hij gevangene erkend diergelijke uytkeeringe nog niet te hebben gedaan, en nog nooyt aan
Regenten te hebben gevraagt, aan wie hij de uytkeering zou moeten doen, zonder dat hij gevangene kan zeggen d'intentie te hebben gehad of niet om het aan
Regenten te vragen, maar wel om het uit te keeren als hem er na gevraagt wierd, wanneer hij zou gezegt hebben t'is wel, ik zal 't uitkeren.
De Post.
De gevangene zegt op Art. 40, zig hier bevorens te hebben vergist als wel intentie hebbende gehad om 't voorschrevene aan Regenten te vragen wanneer het
eens gelegen zoude komen, dog dat hij daartoe niet veel lust heeft gehad door onpasselijkheid en wederwaardigheden.
De Post.
Bij prelecture zegt de gevangene zig te herinneren dat hij op zekeren tijd met den Schepen JAN NOOIJEN, geweest is te 'S BOSCH bij den Advocaat Mr. W.C.
van ACKERSDIJK en dat voorn. Schepen, hem als toen heeft gevraagt wie de 2 - 10-.voort uytgeven der Peelvelden bij hem gevangene ontfangen zoude
moeten profiteeren. Waar op die Advocaat had geantwoord: die geene die't waarneemt.
Art. 44
Welke wet, off Resolutien hem gevange heeft bevoegd gemaakt, deswegens iets meerder af te neemen als ses stuivers voor de verboeking van elk Peelveld?
De gevangene zegt, meer dan de ses stuivers te hebben genomen, op ordre van den Stadhouder KIEN die sustineerde <= staande hield> dat hem toequam
2 - 10 -. van ieder ingezeten die te voren geen Peelveld had bezeeten.
Art. 45.
Hoe veel hij gevange aan den Stadhouder KIEN heeft uitgekeerd van het geen hij ontfangen heeft gehad van de ingezetenen van BAKEL?
De gevangene zegt, zulx te kunnen blijken uyt zijn afrekening met den Stadhouder KIEN gesloten op den 16 October laastleden.
Art. 46.
Off hij gevange aan iemand anders eenige uitkeeringen heeft gedaan?
De gevangene zegt Neen.
Art. 47.
Off hij gevange de begeevinge der Peelvelden niet heeft gedaan alleen, en buiten concurentie van alle de overige Schepenen van BAKEL?
De gevangene zegt Neen, en refereert zig verder tot zijn antwoord ad Art. 40. Zeggende verder dat de begevinge zijn geschied door alle de Regenten te weten
de 6 overige vermits hij gevangene zig daar omtrent neutraal hield, behalven dat hij in twee gevallen waar in de stemmen staakten zulx heeft gedecideert.
Art. 48.
Off hij gevange die begeevinge niet heeft gedaan, zonder te reguardeeren <= acht te slaan> wie bevorens Peelvelden hadden gehad, of wie tot goedmakinge der voorschreve kosten hadden gecontribueerd?
De gevangene zegt dat hij de begevingen niet heeft gedaan, maar dat hij er bij present is geweest en voorts dat er wel reguard is genomen op de geenen die te
voren Peelvelden hadden gehad en die tot goedmaking in de kosten hadden gecontribueert. Gelijk de gevangene zegt (onaangezien desselfs antwoord ad Art.
27) als nu van agteren zig te herinneren, dat er ook te vooren onder de Regenten wel is gesproken, om de genen, die in de costen iets contribueerden, te
prefereeren, zo verre als zij konden.
Art. 49.
Off wel iemand eenig Peelveld te BAKEL heeft verkreegen, ten zij dezelve hem gevange, daarvoor eenig geld boven de gemelde Schelling voor het verboeken, heeft gegeeven of beloofd?
De gevangene zegt, dat hij voor de begeevinge der Peelvelden van niemand der ingezetenen boven de ses stuivers iets heeft ontfangen, behalven alleen van
de ingezetenen die wel aan JOHANNES van GRINSVEN hadden belooft hun aandeel in de kosten te betaalen, maar die 't zelve tot nog toe betaald hadden de
somme van zeven gulden, en voorts nog de 2 -10 -. voor den Stadhouder en nog 2 - 10 - . voor de Peelmeesters zonder dat hij gevangene verder iets van de
ingezetenen heeft gevordert, maar dat hij nogtans wel na zig heeft genomen 't gene zij lieden uyt hunnen vrijen wil aan hem gevangene voor zijne moeijte
hebben gegeven.
Art. 50.
Off die geenen welke onvermogend of ongeneegen waren, om daaraan geld te besteeden, wel een Peelveld hebben gekregen?
De gevange zegt, Ja, dat er wel onvermogende lieden zijn geweest, die nog de zeven gulden, betaald hebben, nog de Jura en die egter Peelvelden hebben
gekregen welke hij aanneemt bij een nadere verhoor op te geven, mits dat hem worde vergund zulx na te gaan dat de Lijst geinsereerd <= ingevoegd; bij
gevoegd> in een Resolutie van de Schepenen van BAKEL, gedateert 11 Mey 1770, 't geen aan den gevangene is geaccordeert en ten dien einde aan hem
overgegeven de voorschr. Resolutie.
(Zie de Eigenhandige memorie van den gevangene, gebonden achter Art. 54.)
Art. 51.
Off hij gevange op den 1sten Meij 1770, de overige ses Schepenen van BAKEL niet heeft getragt te beweegen tot het noemen van een Resolutie wegens het begeeven der Peelvelden?
Art. 52.
Off zulks niet is gebeurd ten huise van hem gevange?
De gevange zegt Ja, vermits dat hij ziek was.
Art. 53.
Off hij gevange alsdoen aanstonts in het Resolutie Boek de verscheide sentimenten <= gevoeligheden> heeft aangeteekend, dan wel, op een bijzonder stuk papier?
De gevangene zegt, dat het zou kunnen wezen, dat hij de sentimenten eerst heeft aangetekent op een stuk papier, gelijk hij gevangene erkend na dat hetzelve
aan hem is geexhibeert, en voorts dat hij dezelve naderhand ook heeft overgebragt in 't Resolutie boek.
Art. 54.
Off de Schepenen ter dier tijd eenige Resolutie hebben genomen?
De gevangene zegt, dat er tusschen de ses overige Schepenen, zijn geuit drie derhande sentimenten, twee aan twee, en dat hij gevangene zijn stem heeft
gevoegt bij die van JAN FRANSE en JAN NOOIJE, dat hij vervolgens dien conform heeft geconcludeerdt en dus met stemmen de Resolutie genomen is, en dat
hij dezelve toen ook in presentie van de overige Scheepenen heeft te boek gestelt dog zonder dat dezelve door een van alle getekent is, en dat hij die
teekening niet heeft laten doen op hoop dat de Regenten zig op een nadere vergadering zouden eens maken.
Art. 55.
Off niet ter contrarie de Schepenen zijn gescheiden zonder dat ten dien dage eenige Resolutie genoomen is?
Voorts aan hem gevange te exhibeeren het Extract authentieq uit het Resolutie Boek contineerende 't gunt in het zelve geschreven is sub. dato 1 en 14 Meij 1770; geextraheerd <= uitgetrokken> en geauthentiseerd <= geloorwaardig maken> door den Secretaris van BAKEL den 21 Februarij 1771.
En te vragen:
Cessat.
Aldus voor Heeren Commissarissen op de voorste articulen gehoort, ter Presentie en Requisitie van den Procureur Generaal de gemelde NICOLAAS van OMMEREN gevangene op DE VOORPOORTE alhier en heeft denzelve na dat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterativelijk <= herhaaldelijk> en distinctelijk <= afzonderlijk; apart> waren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert <= volhard>, en deze ondertekent, Actum op DE VOORPOORTE den 2 Meij 1771.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present, D. UIJTTENBOOGAART, Loco Graphiarie.
447.263B.
d.d. 03-05-1771.
Pro Fisco.
Relateere <= vertel> ik ondergetekende Deurwaarder van den Edele Raade en Leenhove van BRABAND en Lande van OVERMAZE, dat ik uijt cragte van Mandament Crimineel van apprehensie, van den Edele Raede en Leenhove van BRABAND en Lande van OVERMAZE van dato den vijf en twintigsten April deses jaars 1700 Een en seventig geobtineert <= verkregen> bij 't Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, ten lasten van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen van BAKEL, mij op den dertigsten April deses jaars 1700 Een en Seventig, hebbe gevonde binnen BAKEL Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH ten huijse van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen van BAKEL, en aldaar ten bij weesen van de Schepenen van BAKEL in arrest genomen alle sodanige goederen en effecten, als den voors. NICOLAAS van OMMEREN sijn toebehorende en onder de Jurisdictie van opgemelde Raede te vinden sijn, dat vermits den avond op handen was, ik ondergetekende, aan de huysvrouw en Schoonmoeder van gem.te NICOLAAS van OMMEREN hebbe gelast en bevoolen geene van de voors. gearresteerde goederen te verbrengen ofte verminderen, tot dat ik Deurwaarder alles behoorlijk hadde nae gesien, waernae ik den Vorster RIJSTERBORGH van BAKEL met een adsistent, in dat huijs ter bewaring van die goederen gestelt en gelaeten heb.
Dat ik vervolgens op den Eersten Meij daer aen volgende des smorgens vroegtijdig, geadsisteert met drie Schepenen van BAKEL, mij hebbe gevonden ten huyse van voors. NICOLAAS van OMMEREN en aldaar in een Zijkamer, de kasten, en verdere Sluijtinge door de huysvrouw van gem.te NICOLAAS van OMMEREN heb doen openen, en de papieren daer in vindende uijtnam, en nae sag, waer nae ik aan het Inventariseeren dier goederen begon, en dat toen de Schoonmoeder van NICOLAAS van OMMEREN de Wed. TEMPELAERS aen mij gesegt wierd, dat in dat vertrek geen goederen waeren die NICOLAAS van OMMEREN toebehoorde, dat ik toen verders alle de vertrekken van dat huys (welke seer opgepropt van meubelen en goederen waeren) heb naegesien en telkens gevraegt, wie die goederen toe quamen en dat de Wed. TEMPELAERS haer telkens declareerden en seijde dat al wat in het voors. huus was, benevens het huys tot selfs spek en vleesch in de schoorsteen hangende, haer in eygendom toe quam, en niets daer van aen haeren Schoonzoon NICOLAAS van OMMEREN toebehoorden, dan alleen het geene door mij aldaer, op de aenwijsinge van voors. Wed. TEMPELAERS, is geinventariseert, dat ik egter alle de sluytingen aldaer ten huyse door de voors. huysvrouw van NICOLAAS van OMMEREN heb doen openen, en seer nauw ceurig gesogt heb nae de papieren, welke geene te vinden waeren dan alleen eenige geringe quitantien van geleverde winkelwaeren voor reekening van NICOLAAS van OMMEREN. Dat ik toen al verder gevraagt heb aen de Wed. TEMPELAERS en de huusvrouw van NICOLAAS van OMMEREN, waer het Nieuw Peelboek, en de Obligatie van drie duysent Een hondert en veertig guldens ten lasten van de gemeente van BAKEL tot het bouwen der nieuwe Pastorij voor den Predicant aldaar, was, en dat door deselve aen mij is geantwoort dat het Nieuwe Peelboek bij den Secretaris was, en dat sij van de voorschreven Obligatie niet wisten, wanneer ik de adsistenten gelast hebbe, de wijnige aldaar gearresteerde goederen sonder deselve te bewaeren, aldaer ten huyse maar souden laeten berusten, als sijnde de onkosten van bewaeren niet waerdigh.
Allen't gunt voorsz: Edele Mogende Heeren is mijn relaas en wedervaeren, Actum S'BOSCH den derden Meij 1700 Een en Seventigh.
CORN. BRUIJSTENS, Deurwaarder.
Ad Articul 50.
De gevangene, als nu nader ondervraagt zijnde op het hier bovenstaande Artucul heeft aan Heeren Commissarissen weder overgegeven de op gisteren aan hem ter hand gestelde Lijst, en daarnevens gevoegt een memorie strekkende tot nader antwoord op het voorschreve Articul, waar toe de gevangene mitsdien zich refereert, met bijvoeginge nogtans, dat er ook meer onvermogende lieden, die bij de voorschreve memorie niet werden gemeld, Peelvelden hebben ontfangen, zonder dat zij hebben voldaan de meer gemelde seven gul dens, of de Jura.
Memorie van NICOLAAS van OMMEREN:
No 6.
Door off van wegens de Wed. ADRIEAAN TEUNIS WELTEN is Jura Betaalt (2.0.0) en zijnde ten deelen onvermogent.
No. 21.
GIJSBERT DRIES JANSEN heeft drie off vijff sestalve betaalt (om dat sijn beeste gestorven waaren).
No. 24.
FRANCIS JOGHEMS NEERVEN, niets betaalt, voor Jura en ook onvermogend.
No. 67.
HUIJBERT WILLEMS Geen Jura betaalt, mits onvermogend is.
en GERRIT van LEUNEN heeft maar betaalt drie sestalve.
No. 92.
CHRISTIAAN GOOSSENS heeft bedankt.
No. 95.
JACOBUS van GROOTEL heeft bedankt.
No. 98.
MEEUS GIJSBERS en
ANDRIES GIJSBERS heeft bedankt soo mij voorstaat.
No. 101.
PETER COCX en PETER van de VEN hebben bedankt.
No. 104.
DW. JAN HENDRIKS bedankt
en HENDRIK ADRIAANS als armoedig bedankt.
No. 106.
PETER MANDERS bedankt, dog meen ik op een ander velt gewesen te zijn.
No. 107.
JAN van BERLO bedankt,
en PETER PETER MARTENS onvermogend bedankt.
No. 110.
TONI van OORSCHOT en LEENDER HENDRIKS dog den laaste als onvermogend heeft ook bedankt.
De volgende, hebben uyt eygen beweegingen aan mij gegeven voor mijne meenigvuldige en Particuliere onderrigting, aan hen, bij continiatie
<= voortzetting>, en soo dikwils als dezelve na een off ander quaamen vraage, gegeven als ook mede van sommige saake welke ter Secretarije behoorden,
niet alleen aan deese, maar aan elk ingesetenen hoe gering, off rijk, deselve waaren.
No. 55.
PETER JAN MARTENS vijff gl. off een Ducaat.
en JAN JOOST REIJNDERS Jura negen off tien gl.
No. 57.
JAN PIETERS Jura negen off tien gl.
No. 60.
JAN NOIJE ook negen off tien Gulden.
No. 76.
JAN MARTENS heeft na mijn onthoude gegeven een heele Reijder en een Zeeuws Rijcxdaalder dog welke Reijcxdaalder aan hem aanstons wederom gaff
onder den Reijder zijn begrepen de seve gulden costen voor GRINSVEN die aan mij hadde versogt sulx in zijn naam te ontfangen en soo ik meen de Jura van
verboeking, dog alles wat hij aan mij uyt eijge beweging, voor allen mijnen extraordinaire moeijte gaff welken ik voor hem hadden aangewend en gedaan, om
dat hij niet mede onder de geteekendens off betaalders was, en ten dien eijnde hadde hij mij versogt om imand voor hem sien te krijgen, welke als niet soude
de seven guldens costen betaalen, dat alles dan daar voor soude instaan en ook betaalen welke moeijte met denselven gedeurende eenige tijt niet klijn was
als ook om soo iemand voor hem sien te bewillige tot den afstand denselve JAN MARTENS hadde mij al mede op soo meenigvuldigen reijse aangesogt, om
het veld voor hem van sijn Schoonvader No. 78 sien te besoliciteeren bij Schepenen, dat hij mij als dan ... Ducaten soude geven, welk ik altijt hebben
gerefuseert <= geweigerd> gehad. Na gedaane begeving en verboekinge des Peelvelden had denselven JAN MARTENS veel praatjes gaan maken, van het
geene hij aan mij had gegeven, soo ras ik sulcx hoorde heb ik 't geen, door hem aan mij gegevene wederom willen geven, 't geen hij dog niet heeft willen
hebben, maar in tegendeel heeft nog aan mijn vrouw en Schoonmoeder gelt willen geven, 't welk sij niet van hem wilde, hebben teijde dat mijn vrouw in 't
kinderbed was.
No. 61.
Insgelijks met TEUNIS OP GROOTEL welke als een van de ondergeteekendens, daar ik op zijn versoek (gelijk voor verscheijde andere) met soo veel moeijtens
en geduurige qulling van den selve om hem tog met een velt te helpen, soo hadde ik imand gevonden welke de seven gulden costen niet en soude betaalen
en waarvoor desen TONY OP GROOTEL als doen was ingestaan hebbende met denselve ook menigvuldige moeijte gehad, waar voor hij aan mij uyt eijgen
beweging, na dat ik aan hem gevraagt hadde, de geregtigheijt van verboeking en de seven guldens gegeven heeft, dog weet niet hoe veel, met seekerheijt
dog na mijn onthouding, eens twee en eens een Ducaat, soo voor de costen, als verboeking, en het overige was voor mij, met bijvoeging seggende dat heb je
wel verdient, en ik sal het verder met je insien.
Hebbende telkens aan eenige, en ook wel aan de gelijke Regenten kennis gegeven als soo imand quam, om voor een wanbetaalder in te staan, waarmede sij
telkens genoege hebben genomen, en gelijk ook bij de begevinge der Peelvelden, door de Regenten gedaan, is gebleeken.
En ben soo vervolgens van de meeste ingesetenen geduurig (na dat sij geinformeert waare geworden hoe dat Haar Hoog Mog. de schikkinge tusschen de
verschillende plaatse hade begrepen, te moeten geschieden) geambrasseerd < = omarmd > geworden dat somwijle geen tijt aan mij gaven, om te komen
eeten off drinken. En door mijne geduurige onpasselijkheijd, hebbe ik ook altijt aan rijk off arm, wanneer maar imand quam, om hier off daar, na te vragen de
noodige onderregtingen gegeven, als ik in staat was om uyt mijn siek bedde op te staan..
Ik heb ook nog wel van meer luyden aangenomen 't geen sij uyt hun eijgen aan mij hebben gegeven, sonder als nu nog te konnen seggen van wie off hoe veel
sij aan mij hebben gegeven.
TONI KUIJPERS heeft mij ook voor mijn moeijtens gegeven PETER van BUSSEL, welke een Zeeuwse Rijcxdaalders heb terug gegeven.
Van TOMAS PETERS
Van WILBERT RAAYMAKERS
Van JAN NOYEN
Van PETER van ASTEN
Van ANTONI de WIT
Van SIJMON van de CRUYS f. 5- 5- na mijne onthouding No. 81.
Deze alle hebben ook aan mij gegeven uijt eyge beweeeging voor mijn moeyte.
Alle uijt eyge beweeging, seggende voor mijne moeyte te zijn en voor mijne gedurige onderrigting soo van de Secretarey als van mijne particuliere dingen
dien ik hadde, aan hen gegeven.
(Onder stond)
Op heden den 3 Meij 1771 deeze Memorie door NICOLAAS van OMMEREN gevange op DE VOORPOORTE in SGRAVENHAGE aan Heeren Commissarissen van den Rade van BRABAND overgegeeven, om te strekken tot nader antwoord op Art. 50 van het eerste verhoor
Mij present (en geteekend) PIETER van SPAAN.
Art. 56.
Off het gunt het gemelde Extract in zig bevat, door hem gevange niet eigenhandig in het zelve Resolutie Boek is geschreven, en speciaal de Lijst der naamen van de perzoonen, aan wien de gemelde Peelvelden zijn begeeven?
De gevangene zegt Ja, zonder als nu te konnen zeggen, of er ook naderhand iemand anders iets bijgeschreven heeft.
Art. 57.
Off hij gevange het eerste gedeelte van dien op den 1sten Meij 1770 in het Resolutie Boek heeft geschreven, en wel in het bijweesen van Scheepenen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 58.
Off die Lijst in dat Resolutieboek niet geschreven is geweest, voor dat op den 14en Meij 1770 Schepenen deswegens met den anderen hebben gesproken?
De gevangene zegt Ja, zelfs al op den 1 Meij, voor dat de vergadering gehouden werd, en zulx om tijd te winnen, gelijk al mede het slot van de Resolutie,
schoon het zelve in die vergadering van den 1 Meij niet is doorgegaan, met die elucidatie <= verklaring> nogtans, dat de gevangene zegt bij desselfs
hiergegevene antwoord alleenlijk te bedoelen de Lijst van de oude bezitters, en dat hij de namen der nieuwe verkrijgers daar onder niet eerder heeft gestelt,
dan op den 14 Mei voornoemt, toen Schepenen vergadert waren, en ook niet, voor dat daar over was gedelibereert.
Art. 59.
Off hij gevange de Lijst aldaar geregistreerd, ooit van te vooren aan de Schepenen heeft vertoond, of met dezelve daar over gesproken of gedelibereerd?
Beantwoord.
Art. 60.
Off de Schepenen JAN JANSEN, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVEN niet hebben gedisapprobeerd <= geweigerd> de begeevinge der Peelvelden, zo als dezelve door hem gevange was gedaan, en in het voorschreeve Resolutie Boek was geschreven?
De gevangene zegt Neen.
Art. 61.
Off dezelve ook niet hebben gezegd, dat zij daar tegens zeer veel hadden in te brengen, en tijd begeerden, om het een en ander deswegens, nader te onderzoeken, om daarover rijpelijk te kunnen delibereeren?
De gevangene zegt Neen.
Art. 62.
Off hij gevange daarop niet heeft geantwoord, dat hij lang genoeg daar moeite mede gehad had, en dat men al genoeg daarover had gedebatteerd?
De gevangene zegt, dat het waar zoude konnen zijn, maar dat hij het niet weet.
De Post. bij de praelectuur zegt de gevangene, zulx ten minste niet te hebben gezegt in de Vergadering, maar, wat er naderhand zoude konnen gesproken zijn,
dat hij daar niet van weet te zeggen.
Art. 63.
Off hij gevange eindelijk de Schepenen JAN NOOYEN, ADRIAAN van den KERKHOFF en JAN FRANSEN, niet heeft doen teekenen hunne Naam onder het geene hij sub dato 14 Mey 1770 in het gemelde Resolutie Boek had geschreven.
De gevangene zegt, dat hij de drie Schepenen in het Artikel gemeld, niet heeft doen tekenen, maar dat hij de Resolutie aan de respective Schepenen in het
generaal ter tekening heeft gepresenteert en dat daar op de voorschreve drie Schepenen de ondertekening hebben gedaan benevens hem gevangene.
Art. 64.
Off de drie overige Scheepenen hier vooren gemeld, niet absolut geweigerd hebben meede te teekenen?
De gevangene zegt Ja.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschrevene articulen gehoort, ter Presentie en Requisitie van den Procureur Generaal de gemelde NICOLAAS van OMMEREN gevangene op DE VOORPOORTE alhier en heeft denzelve na dat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterativelijk <= herhaaldelijk> en distinctelijk <= afzonderlijk; apart> waren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert <= volhard>, en deze ondertekent,
Actum op DE VOORPOORTE den 3 Meij 1771.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present, PIETER van SPAAN.
Art. 65.
Off te BAKEL niet altoos de Resolutien welke bij Scheepenen genomen, en in het Register of Resolutieboek geschreven worden, door de praesent zijnde Schepenen onderteekend worden?
De gevangene zegt Ja, voor zoo veel de presente leden in de Resolutie hebben geconsenteert <= toegestemd>.
Art. 66.
Om welke reedenen de eerstgemelde praesente Resolutie van den 1sten Mey door geen eene der Schepenen is geteekend?
De gevangene zegt om reden, dat Schepenen het niet eens met elkanderen zijn geweest, vermits de stemmen in drien waren verdeelt, van twee, en twee,
voorts, dat hij gevangene, schoon hij zich hadde gevoegt bij het sentiment van de twee Schepenen JAN NOIJEN, en JAN FRANSEN, echter met dezelve de
voorschreve Resolutie niet heeft getekent, op hope dat bij een volgende vergadering de stemmen zich beter zouden vereenigen.
Art.67.
Uit wat oorzaak de voorschreve praesente Resolutie in het Register of Resolutie Boek, door hem gevange zoo beklad, gecanselleerd <= waardeloos gemaakt> en daarbij geschreeven is, dat dezelve bijna onleesbaar is?
De gevangene zegt, dat zulks toe te schrijven is aan de schielijkte <= snelheid>, vermits de donkerheid van den avond hem overviel.
Art. 68.
Om welke reedenen de tweede praesente Resolutie ontbloot is van het ordinaire Hoofd, staande voor de Resolutien, welke op een andere dag, als de vorige zijn genomen?
De gevangene zegt, dat, de eerste Resolutie van primo Meij wegens het verschil van sentimenten niet doorgegaan zijnde, in de volgende vergadering van den
14. dito slechts is voorgelezen als een propositie <= een voorstel> waar op vervolgens de Resolutie als toen genomen wierd, zonder dat hij gevange nodig
dagt, daar aan een nieuw Hoofd voor aan te stellen.
Art. 69.
Off hij gevange in het zelve Resolutie Boek, sub dato 29 Meij 1770 nog niet heeft geschreven een praesente nadere Resolutie, contineerende <= bevattende> quasi eenige verandering in de begeevinge van zommige der Peelvelden, zonder dat die is geteekend door de Schepenen, JAN JANSEN, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVEN?
De gevange zegt Ja.
Art. 70.
Off zijlieden of een van dezelve teegenswoordig zijn geweest, wanneer hij gevange de zaake daarbij vermeld, heeft voorgedragen, en de aldaar vermelde Resolutie zoud zijn genomen?
De gevangene zegt, dat de drie zoo even genoemde Schepenen wel alle geciteert zijn geweest, dog dat alleen gecompareert is JAN JANSEN, die op het
hooren van de propositie <= voorstel> heenenging, zeggende, ik moeij er mij niet mede.
Art. 71.
Om welke reeden zulks is gedaan bij affweendheid van gemelde drie Schepenen?
De gevangene zegt, omdat er zooveelerhande questien waren, en dat de drie meergenoemde Schepenen maar zogten alles in de war te helpen, weshalven de
overige Schepenen ook zeijden dat niet te kunnen afwachten, vermits hun niet gelegen kwam, daar over telkens te vergaderen.
Art. 72.
Off hij gevange de voorschreve praetense Resolutien niet in de Waereld heeft gebragt, en in het voorschreve Resolutie Boek geschreeven heeft, om, des noods, het te doen voorkomen even of de begeevinge der Peelvelden was geschied conform de ordres van de Souverain, door de gezamentlijke Regenten van BAKEL?
De gevangene zegt, het een, en ander te hebben verrigt om redenen, dat in de vergadering van den 14 Meij de begeving der Peelvelden is geschied met
goedvinden van alle de Regenten, ofschoon er drie zijn geweest, die de Resolutie niet hebben willen tekenen, hebbende JOHANNES van GRINSVEN, toen het
op het tekenen aankwam, niets anders gezegt, dan dat de verkrijgers van de beste Peelvelden eenige uitkeeringen behoorden te doen aen aan de verkrijgers
van de slechte Peelvelden en de twee andere Schepenen, JAN JANSEN, en ADRIAAN van de MORTEL, ook niet anders, dan dat het beter was geweest, om de Peelvelden te loten, met verdere bijvoeging, dat de overige Regenten als toen hebben te kennen gegeven, dat zij een eijnde van dit werk wilden zien, en dat
vervolgens de voorsz. Resolutie moest door gaan.
Art. 73.
Off die gemelde drie Schepenen, die de voorschreve Resolutie geteekend hebben, bevorens aan hem gevange niet wel hebben te kennen gegeeven, dat de begeevinge der Peelvelden, naar hun begrip, bij lotinge moest geschieden?
De gevangene zegt Neen.
Art. 74.
Off hij gevange die Scheepenen niet heeft gezegd, dat zij dan in handen van den Fiscaal zouden vervallen, want dat zij de Peelvelden niet mogten verlooten?
De gevangene zegt, dat hij het antwoord, in het Articul gemeld, heeft gegeven aan de voornoemde twee Schepenen, J. JANSEN en A. van de MORTEL, die de
Resolutie niet hebben getekent, en zulx, omdat na zijn begrip de loting strijdig was aan de Resolutie van Haar Hoog Mogende.
Art. 75.
Off hij gevange niet moet bekennen, dat hij in de begeevinge dier Peelvelden heeft gehandeld tegens de ordres en Beveelen van den Souverain vervat in Hoogst derzelver, voorschreve Resolutie van 4 January 1770?
De gevangene zegt Neen.
Art. 76.
Off hij gevange ook niet moet erkennen, dat hij ten dien opzigte aan zeer verregaande Exactien <= afpersingen> en Concussien <= verwarring> zig heeft schuldig gemaakt?
De gevangene zegt zulx, niet te weten, als hebbende nooyt verborgen, wat de respective luiden hem uijt eygene beweging voor zijn arbeyd en moeyte,
mitsgaders voor zijne onderrichtingen omtrent de dingen waar van hij gevangene particuliere kennisse hadde, hebben toegevoegt.
Art. 77.
En off hij gevange niet almede moet bekennen, dat hij zig daardoor schuldig heeft gemaakt aan overtreedinge van den Eed, de welke hij als Schepen van BAKEL heeft gedaan?
De gevangene zegt Neen.
Art. 78.
Wat hij gevange in dien opzigte ter zijner verschooninge kan allegueeren <= zich beroepen op>?
Aan hem gevange te exhibeeren <= bijbrengen> Copie Authentieq van zeekere verklaring door ADRIAAN van den KERKHOFF, JAN FRANSEN en JAN NOIJEN Regerende Scheepenen van BAKEL, op den 13en November 1770 aldaar gepasseerd.
En te vragen:
De gevangene zegt nooijt te hebben geweten, dat hij eenig sins qualijk daar in heeft gedaan.
(Lees verder Artt. 543 tot 551).
Art. 79.
Off die verklaring ter requisitie van hem gevange is gepasseerd?
De gevangene zegt Ja.
Art. 80.
Om welke reeden en tot wat einde hij gevange de zelve in de Waereld heeft gebragt.
De gevangene zegt, de verklaring in questie te hebben gerequireert om te dienen tot een bijlage van een Request Antidotaal <= verzoekbrief betrekking
hebbende op reconventie; wedereis>, het geen hij voornemens was aan dezen Rade te presenteeren.
De Post.
De gevangene zegt, dat zijn eerste intentie is geweest het voorschreve Request te presenteeren aan Schepenen van S'HERTOGENBOSCH, gelijk ook is
geschied, en dat gemelde verklaring als een bijlage daar van heeft gedient, met verdere bijvoeging, dat hij die verklaring heeft ingewonnen op de geruchten,
dat de Stadhouder Van ADRICHEM informatien tegens hem zoude nemen, en sulx te meer ondat de drie Regenten, die de Resolutie niet hebben getekent,
voorgeven, dat zij daar in niet hadden geconsenteert, waar jegens de meergemelde verklaring dienen moest, tot bewijs van het contrarie.
Art. 81.
Met wien hij gevange heeft geraadpleegd, om zoodanige verklaring in de Waereld te brengen?
De gevangene zegt, te hebben geraadpleegt met zijnen broeder JAN van OMMEREN, zonder te konnen zeggen, wie de concept verklaring, (nadat hij
gevangene de drie Regenten daar over had gesproken) heeft opgestelt, namentlijk hij gevangene of zijn gemelden broeder, en dat vervolgens hij gevangene
met zijn broeder te 'sHERTOGNBOSCH is geweest bij den Advocaat DONKERS, die het voorschreve concept heeft overgeschreven, om de verklaring in die
ordre te doen passeeren, erkennende wijders, dat zijn meergemelde broeder bij het overgeschreve concept, aan hem geexhibeert heeft geschreven de
bijvoegsels, die er op de kant staan.
Art. 82.
Off de Secretaris die verklaring heeft opgesteld, na 't gunt die getuigen aan denzelven hebben opgegeven, dan wel off hij gevange aan gemelte Secretaris heeft ter hand gesteld een opstel conform het welke de Secretaris die verklaring in het Prothocol of het Register moest schrijven?
De gevangene zegt aan den Secretaris ten zulken eijnde, als in het Articul gemeld te hebben overgegeven een opstel van gemelde verklaring, en wel apperent
hetzelfde, dat hem zoo even is geexhibeert.
De Post.
Bij prelectuure, de gevangene zegt, aan den Secretaris te hebben gezegt, dat bij aldien de getuigen hier of daar eenige swaarigheid in mogten vinden, hij dan
daar in zoude brengen de nodige veranderingen.
Art. 83.
Off die getuigen uit eige beweeginge dezelve hebben gepasseerd? dan wel, of dezelve daartoe door hem gevange, of iemand van zijnentwegen zijn aangezet?
De gevangene zegt, de getuigens in het Articul gemeld, te hebben afgevraagt, hoe de dingen gepasseert waren, en dat zij daar op ten eerste gewillig zijn
geweest, om de verklaring te geven, zonder eenigsins daar toe aangezet te wezen.
Art. 84.
Off die perzoonen aan hem gevange niet hebben gedeclareerd, dat zij dei verklaring niet konden teekenen, met bijvoeging der reedenen van hun bezwaar?
De gevangene zegt Neen.
Art. 85.
Off hij gevange dezelve egter daartoe niet heeft overgehaald, door haar te verzoeken dat het was tot dekkinge van hunlieden, dat zig daar geen kwaad aan konden doen, en dat hij zulks over zig nam?
De gevangene zegt Neen.
Art. 86.
Off hij gevange aan die getuigen ook niet heeft gezegd, dat hij wel zoude weeten te bezorgen, dat de drie andere Regenten meede de Resolutie over de begeevinge der Peelvelden zouden toestaan?
De gevangene zegt niet te weten, hoe het in zijne harsenen zoude zijn opgekomen, iets diergelijks aan de luiden voor te slaan.
Art. 87.
Off hij gevange niet tegenswoordig is geweest toen die verklaring ten zijnen Huize door de daarin voorkomende getuigen is geteekend?
De gevangene zegt te geloven dat hij daar bij present is geweest.
Art. 88.
Off zijn gevanges Broeder de Drossaard van STIPHOUT, niet tegenswoordig is geweest toen hij gevange met gemelde getuigen over het teekenen dier verklaring heeft gesprooken?
De gevangene zegt Neen.
Art. 89.
Off zijn gevanges gemelde Broeder niet mede gewerkt heeft om de gemelde getuigen tot het ondertekenen over te halen?
Beantwoord.
Art. 90.
Off de voorschreve verklaaring ook met kennis in overleg van zijn gemelde Broeder is ontworpen?
Beantwoord ad Articel 81.
Art. 91.
Off de getuigen de voorschreve verklaring niet hebben geteekend, zonder dat daarbij tegenwoordig zijn geweest de Schepenen FRANCIS MARTENS en GOORT NOOYEN.
De gevangene zegt, dat de Schepenen in het Artikel gemeld, present moeten zijn geweest, vermits de verklaring voor henlieden is gepasseert, en dat hij
gevangene daar verder niets van zeggen kan, als niet meer wetende, of hij zelve daar is bij geweest.
Art. 92.
Off hij gevange niet moet bekennen dat den inhoud der voorschreve verklaring is onwaarachtig, valsch en verdigt <verdacht>?
De gevangene zegt Neen.
Art. 93.
Off hij gevange niet is overtuigd, dat hij door het in de Waereld brengen van de voorschreeve verklaring, zig schuldig heeft gemaakt aan een zeer strafwaardige Falsiteit <= valsheid>?
Cessat.
Art. 94.
Off hij gevange ook niet moet erkennen dat hij die getuigen dus heeft misleid, en in gevaar gebragt heeft van een Crimineel vervolg?
Cessat.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschrevene articulen gehoort, ter Presentie en Requisitie van den Procureur Generaal de gemelde NICOLAAS van OMMEREN gevangene op DE VOORPOORTE alhier en heeft denzelve na dat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterativelijk <= herhaaldelijk> en distinctelijk <= afzonderlijk; apart> waren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert <= volhard>, en deze ondertekent, Actum op DE VOORPOORTE den 13 Meij 1771.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present, PIETER van SPAAN.
Art. 95.
Off hij gevange al verder zig niet heeft voorzien van een onderhandsche verklaring van ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris, en GOORT NOOYEN, Scheepen van BAKEL, op den Eed ten aanvang hunner respective Bedieninge gedaan, geteekend; gedateerd 24 January 1771?
De gevange zegt Ja.
Art. 96.
Off in die verklaring niet is gesteld geweest? Dat den Scheepen FRANCIS MARTENS op den 8sten January deezes jaars 1771 zoude geweest zijn bij hem gevange, met en beneevens FRANCIS WILLEM MARTENS, mede Scheepen van BAKEL: Dat onder anderen was te spreken gekomen over de voor eenign tijd bevoorens ingewonne Attestatien <= getuigenverklaringen> door Mr. H.A. van ADRICHEM ten lasten van hem gevange.
Dat dezelve FRANCIS MARTENS zoude hebben gezegd met deeze of diergelijke bewoordingen: Dat hij wel wiste, dat onder die genen, welke ter requisitie van den Heere Stadhouder verklaringen gegeven hadden, waren welke berouw hadden die verklaringen gegeven te hebben, en bij aldien hij zulks van te vooren geweeten hadde, hij niet over het inwinnen en passeeren van die Attestatien gestaan zoude hebben.
Mitsgaders dat dezelve FRANCIS MARTENS onder andere woordenwisselingen meer, gezegd zoude hebben, dat hij wel wist, dat onder die geenen welke ter requisitie als vooren verklaaringen gegeeven hadden, waren, die in dien opzigte valsche Eeden gedaan hadden.
De gevangene zegt Ja.
Art. 97.
Om welke reeden en tot welk einde hij gevange die verklaring heeft ingewonnen?
De gevangene zegt, om te konnen toonen, hoe ligtveerdig de luiden met den Eed omgaan, en voorts om daarover met wijzer luiden te raadpleegen.
Art. 98.
Off het niet onwaaragtig is, dat de voorn. FRANCIS MARTENS zodanige woorden ter praesentie van hem gevange heeft gebruikt?
De gevangene zegt. present te zijn geweest, toen FRANS MARTENS die woorden sprak.
Art. 99.
Off hij gevange met den voornoemden GOORT NOOYEN ten tijde bij die verklaring vermeld, spreekende over de informatien, door het Hoog Officie van de Stad en Meijerije van 'S BOSCH ter dier tijd ingewonnen, zig niet in deeze of diergelijke bewoordingen heeft uitgelaten?
Dat hij geen halve stuiver, of geen soopje van een halve stuiver er om gaf, want dat er onder die geenen, welke verklaringen hadden gegeeven, waren, die daar berouw van hadden, en dat er ook wel onder waren die valsche Eeden gedaan hadden, alzoo dezelve zaaken hadden verklaard, die nooit waren voorgevallen.
De gevangene zegt Neen, en dat hij nooijt heeft konnen denken, om zulke woorden te spreken, schoon het echter waar zoude konnen zijn, dat hij na die tijd
wel eens heeft gezegt, dat er valsche verklaringen zijn gegeven.
Aft. 100.
Off hij gevange naderhand de gemelde twee getuigen niet heeft geinduceerd <= onderwezen>, en in 't verkeerd begrip gebragt, dat FRANCIS MARTENS de perzoon was, die de gemelde uitdrukkinge in voorsz. onderhandsche verklaringe gesteld zoude hebben gebruikt?
De gevangene zegt Neen, en dat de Secretaris selve de verklaring heeft opgestelt, en doen tekenen door GOORT NOIJEN.
Art. 101.
Off hij gevange dan ook met het inwinnen van die verklaring, niet een onbehoorlijke en strafwaardige Misdaad heeft gepleegd?
Cessat.
(Lees verder Artt. 552 tot 572 incl.)
Art. 102.
Off in de maand Maart van den Jaare 1767, bij publicque besteedinge door Regenten van BAKEL, niet is aanbesteed, volgens de daarvan gemaakte conditien, het bouwen van een Nieuwe Pastorij Huisinge te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 103.
Off HUBERTUS van ESCH, woonende te BOXTEL, niet is gebleven Aanneemer van dat werk, om en voor een somme van Drie duizend een honderd en veertig guldens?
De gevangene zegt Ja.
Art. 104.
Off hij gevange ter dier tijd de zaaken van de Secretary voor den Secretaris niet heeft waargenomen.
De gevangene zegt Ja, schoon de Secretatis in die tijd present was, om dat hij te veel te doen had.
Art. 105.
Off de voorschreve conditien onder anderen niet hebben ingehouden, dat aan den Aanneemer zoude ter hand gesteld worden een Copie van dat Bestecq en Conditie, voorzien met behoorlijk 's Lands zegel, en dat hij daarvoor aan den Secretaris van BAKEL moest betalen een somme van zeeven gulden en tien stuivers, mitsgaders van zijn bedonge loon voor Wijnkoop van iedere gulden een duit, alsmede nog zeeventig guldens voor het maken van 't Bestecq?
De gevangene zegt Ja.
Art. 106.
Off hij gevange aan de voornoemde HUIJB. van ESCH niet heeft betaald zijn voorschreve Aanneem penningen onder kortinge van de zoo evengemelde drie sommens?
De gevangene zegt Ja.
Art. 107.
Off hij gevange aan den Secretaris ook heeft betaald of uitgekeerd de voorschreve zeeve guldens en tien stuivers na aftrek van het zegel tot de voorschreve Copie gebruikt?
De gevangene zegt Ja.
De Post bij prelectuure, de gevangene zegt, dat het ook wel zoude konnen wezen, dat hij de seven guldens, en tien stuivers niet heeft gekort, maar dat de
metselaar Van ESCH die selve heeft betaalt aan de Secretaris.
Art. 108.
Off de Secretaris niet verpligt is zodanige Copie te schrijven voor zijn ordinaris tractement?
De gevangene zegt dit niet te weten.
Art. 109.
Off uit de gemelde zeeventig guldens, aan den voorschreven Aanneemer gekort, ook zijn betaald de kosten van het maken van de Bestecquen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 110.
Off in de Dorps Reekening van BAKEL, concerneerende <= betreffende> der Gemeenten Huishoudinge over den Jaare 1767 niet ter contrarie in Uitgaaf is gebragt en geleeden de volle somme van drie duizend eenhonderd en veertig guldens, als aan den voorschreven Aanneemer ter zaake gemeld betaald?
De gevangene zegt Ja, en dat hij vermeent wel en te regt in uitgave te zijn gebragt de drie duizent, een hondert, enveertig guldens, erkennende dat daar jegens
weder in "Ontfang" hebben moeten gebragt worden de seventig guldens, voor het maken van het bestecq, gekort, gelijk hij gevangene betuygt, op dit
oogenblik niet anders te weten, dan dat die seventig guldens waarlijk in ontfangst zijn gebracht, met verdere bijvoeging, dat hij gevangene wel uitdrukkelijk
aan den Secretaris heeft gezegt die zeventig in ontfang te moeten brengen, en voorts de precise uitrekening te maken van de verteeringe met opzigt tot de
Wijnkoop.
Art. 111.
Off des niettegenstaande in uitgaaff dier Reekening niet zijn gebragt en geleeden de kosten van de Bestecquen?
De gevangene zegt Ja, refereerende zich verder tot zijn antwoord ad Articul 110.
Art.112.
Off hij gevange dienvolgende niet heeft geprofiteerd en genooten die voorschreve zeeventig guldens, aan den voorschreven Aanneemer gekort?
De gevangene zegt Neen.
Art. 113.
Off hij gevange aan HENDRIK van der QUINEN, Meester Metselaar woonende te HELMOND, voor het maken van een Bestecq, niet maar heeft betaald vijf guldens en eenige stuivers?
De gevangene zegt, aan de Metzelaar Van der QUINEN te hebben betaald een ducaat buiten zijne verteeringe.
Art. 114.
Off hij gevange dien Man niet heeft laten onderteekenen een quitantie, door hem gevange geschreven, zonder dat die Man dezelve heeft nageleezen?
De gevangene zegt niet precies te konnen zeggen, of de persoon, in het Articul gemeld, de quitantie heeft nagelezen, maar dat hij het echter gelooft, schoon
het ook zoude konnen wezen, dat hij gevangene aan hem die quitantie heeft voorgelezen.
Art. 115.
Off hij gevange egter in gemelde Reekening niet heeft doen brengen voor uitgaaf als aan gemelde HENDRIK van der QUINEN betaald vijfftien guldens en vijf stuivers?
De gevangene zegt volgens notitie door hem gevangene aan den Secretaris overgegeven.
Art.116.
Off hij gevange uit dien hoofde zig niet heeft verrijkt ten minsten met neege guldens?
De gevangene zegt Neen, vermits de tien guldens door hem zijn betaalt voor de verteeringen, geconsidereert <= in aanmerking genomen> dat meergemelde
persoon mogelijk wel tienmaal te BAKEL is geweest om de oude Pastorije te bezien.
Art.117.
Off hij gevange al verder in die Reekening niet heeft doen stellen voor uitgaaf een somme van ses en twintig guldens en tien stuivers als betaald aan HIJBERT HOEBE, voor het opneemen der Pastorij met het defroijement <= bescherming en vergoeding>?
De gevangene zegt Ja.
Art. 118.
Off hij gevange die somme ook niet heeft ontfangen?
De gevangene zegt Neen, vermits de ses en twintig, en tien waren begrepen onder de voorschreve gekorte somme van zeventig guldens.
Art. 119.
Off hij gevange aan den voornoemden H. HOEBE, en PIET VERBERNE, niet maar heeft betaald een ducaat voor hunne gedaane opneeminge?
De gevangene zegt Ja, aan ijder een ducaat.
Art. 120.
Wie de perzoon is, aan welke volgens gemelde Reekening betaald zoude zijn een somme van drie guldens voor vacatie, om Mr. H. HOEBE te verzoeken de nieuw gemaakte Pastorij te komen opneemen?
De gevangene zegt, dat hij zelve de persoon is geweest, die gereijst heeft na VENROIJ, om HOEBE te halen, dog dat dezelve niet thuis was, en ook niet voor
des anderen daags thuis kwam, tot zoo verre, dat hij gevangene deswegens drie dagen is uitgeweest, en daar voor heeft gerekent drie guldens.
Art. 121.
Off die Post in gemelde Reekening niet is gesteld volgens opgave van hem gevange?
De gevangene zegt Ja.
Art. 122.
Off die Post door hem gevange niet gefingeerd, en door zijne opgave tegens alle waarheid in die Reekening gebragt is?
Cessat.
Art. 123.
Off volgens de opgave van hem gevange in de vermelde Reekening voor uitgaaf niet is gebragt in geleeden een somme van ses guldens, om Meester H. HOEBE af te halen en wederom thuis te brengen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 124.
Off die ses guldens door hem gevange niet zijn ontfangen?
De gevange refereert zich tot zijn antwoord ad Articul 118, en voor zoo veel die, en diergelijke posten met elkanderen meer zoude bedragen, dan seventig
guldens, dat hij die meerdere penningen tot nog toe niet heeft ontfangen.
Art. 125.
Off hij gevange egter deswegens niet maar heeft betaald aan JAN CLAASE van de LAAR twintig dubbeltjes?
De gevangene zegt Ja, met bijvoeging, dat die twee guldens door hem zijn betaalt voor de kar, waarmede de persoon van HOEBE is gehaalt, en weder thuis
gebracht, en dat de overige vier guldens tot nu toe niet betaalt, als nog moeten betaalt worden voor de karre, die de gevangene zelve gebruikt heeft, om dien
meergemelde HOEBE af te halen, dog die met hem gevangene niet had konnen mederijden, met verdere bijvoeging, dat laatst gemelde karre is geweest van de
Pastoor, en het paard van de boer GOORT JOORDENS, die hem vier guldens daar voor heeft geeijscht, omdat hij zijn jongen medegaf wiens verteering daer
onder zoude begrepen zijn.
Art. 126.
Off hij gevange in die zelve Reekening niet heeft doen doen brengen als betaald voor een Expresse naar EYNDHOVEN, en van daar naar LEYSSEL, om PIETER VERBERNE te verzoeken de nieuwgemaakte Pastory als Meester Metselaar te koomen opneemen twee guldens?
De gevangene zegt Ja.
Art. 127.
Off hij gevange die penningen ook niet heeft ontfangen?
Beantwoord ad Artt. 118 en 124.
Art.128.
Wie als Expresse daartoe is gebruikt?
De gevangene zegt, zulks niet meer te konnen zeggen, en te gelooven, dat er wel twee expresses gebruikt zijn, de eene na EYNDHOVEN, de ander na
LEIJSSEL.
Art. 129.
Off hij gevange wel meerder ter dier zake dan twaalf stuivers heeft betaald?
De gevangene, misschien de twaalf stuivers te hebben betaalt aan de expresse na LEYSSEL, en mogelijk wel acht en twintig stuivers aan de expresse na
EIJNDHOVEN.
Art. 130.
Off hij gevange niet moet bekennen, dat hij zig zelven bij gemelde Reekening op een strafwaardige wijze heeft verrijkt met de penningen van de Gemeente?
Cessat.
Art. 131.
Off hij gevange als Schepen van BAKEL, met en benevens de verdere Schepenen en Secretaris niet heeft geteekend op den Eed in de aanvang van derzelver Bedieningen gedaan, het ordinaire Declaratoir <= gewone verklaring>, 't welke, volgens 's Lands wetten, voor elke Dorps Reekening gesteld moet worden ten bewijse, dat de Posten in die Reekening gebragt, zijn deugdelijk en opregt?
De gevangene zegt zulks niet meer te konnen zeggen.
Art. 132.
Off hij gevange niet moet bekennen, dat hij zig alzoo aan Meineed en misleidinge van die geenen, aan welke het Examen dier Reekeningen is aanbevoolen, heeft schuldig gemaakt, indien alle de Posten door hem opgegeven om in die Reekening te stellen, niet zijn deugelijk en opregt?
Cessat.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschrevene articulen gehoort, ter Presentie en Requisitie van den Procureur Generaal de gemelde NICOLAAS van OMMEREN gevangene op DE VOORPOORTE alhier en heeft denzelve na dat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterativelijk <= herhaaldelijk> en distinctelijk <= afzonderlijk; apart> waren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert <= volhard>, en deze ondertekent,
Actum op DE VOORPOORTE den 13 Meij 1771.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present, PIETER van SPAAN.
(Lees verder Artt. 573 tot 593 incl.)
Art.133.
Off aan hem gevange niet is bekend zeekere JAN JANS EVERDS, mitsgaders deszelfs zoon HERMANUS JANSEN, inwoonders van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 134.
Off dezelve niet zijn Menschen die behoeftig zijn, immers met grote moeite aan de kost moeten geraaken?
De gevangene zegt dat de personen in het Art. gemelt niet behoeftig zijn en tamelijk wel de kost te kunnen winnen met de landbouwerij.
Art. 135.
Off hij gevange eenige jaaren geleeden den voorschreven JAN JANSE EVERDS niet bij zig heeft ontbooden, en aangezegd, dat hij was vervallen in een Boete van Tweehonderd guldens?
De gevangene zegt Neen.
Art. 136.
Off de voornoemde HERMANUS JANSEN na eenige onderhandelingen die zaak niet heeft afgemaakt, en daarvoor ten Huise van hem gevange heeft betaald vier Ducaaten?
De gevangene zegt daarvan niets te weten.
Art. 137.
Wat de voorschreve JAN JANSE EVERDS had misdaan, waarover hij in een Boete was vervallen?
De gevangene zegt hiervan ook niets te weten.
Art. 138.
Off hij gevange niet in het geheel, of ten deele, heeft genooten de voorsz. vier ducaaten?
Cessat.
(Lees verder Artt. 594 tot 600 incl.)
Art. 139.
Off hem gevange niet is bekend de persoon van ADRIAAN van VELDHOVEN?
De gevange zegt Ja.
Art. 140.
Off dezelve, nu omtrent een jaar geleeden, niet is geweest ten Huise van hem gevange bij occasie <= gelegenheid>, dat aan denzelven eenig Land moest opgedragen worden?
De gevangene zegt Ja.
Art. 141.
Off hij gevange aan dien Man niet heeft geweigerd de bij hem verzogte elucidatie <= verlichting; verklaring; opheldering> omtrent het verboeken van een dier perceelen?
De gevangene zegt Neen als niets wetende dat de persoon in het Art. gemelt eenige elucidatie heeft gevraagt.
Art. 142.
Off hij gevange van gemelde persoon niet heeft ontfangen een Ducaaat?
De gevangene zegt daarvan niet te weten.
Art. 143.
Off dezelve niet is betaald voor de afmakinge van een Boete, waarin hij gevange voorgaf. dat gemelde ADRIAAN van VELDHOVEN was vervallen?
Is beantwoord.
Art. 144.
Waarin bestaan heeft de misdaad waarover dezelve eenige Boete was verschuldigd?
Is beantwoord.
Art. 145.
Off, nu omtrent een jaar geleeden, aan hem gevange in qualiteit van Praesident Schepen, niet is ter hand gesteld een Request om Authorisatie tot het verkopen der goederen welke LAURENS MARTENS in togt was bezittende?
De gevangene zegt al omtrent vier off vijff jaaren geleden en zedert van tijt tot tijt door LAURENS MARTENS en zijn kinderen gesproken te zijn over het
praesenteeren van een Reqt. dat hij gevangene die luijden als toen heeft gesonden na den Advt. Van RIJSINGEN te HELMOND, die vervolgens voor dezelve
heeft opgestelt een Reqt. en dat zij 't zelve aan hem gevangene hebbe ter hand gestelt dog niet in qualt. als Prasident Schepen om 't zelve te praesenteeren
maar alleen om te raadplegen, mits halve hij gevangene dikwils heeft gesproken met de Advt. Van RIJSINGEN, dan dat wegens de oneenigheijt van de
kinderen zulx niet tot stand is gebragt.
Art. 146.
Off hij gevange het zelve Request niet heeft gebragt ter deliberatie <= berading> van Schepenen om daarop te disponeeren <= schikken; beschikken>?
Cessat.
Art. 147.
Off daarop ooit eenige Dispositie is gevallen?
Cessat.
Art. 148.
Off hij gevange niet nadat intusschen den voornoemden LAURENS MARTENS overleeden was, van deszelfs Schoonzoon ADRIAAN van VELDHOVEN heeft gevorderd, en ook dadelijk ontfangen de somme van tien guldens en agt stuivers, over het praesenteeren van de gemelde Requeste?
De gevangene zegt Ja, tien guldens of daaromtrent.
Art. 149.
Off hij gevange ook niet van MARTEN DIRK, wonende te BAKEL, en WOUTER MARCELIS MEULENDIJKS, in de wandeling genaamd WOUTER SEELEN woonende te AARLE, elk een Ducaat heeft afgevorderd en ontfangen?
De gevangene zegt van MARTEN DIRK te hadden gevordert en ontfangen een Dukaat off vijff gulden en dat WOUTER MARCELIS MEULENDIJKS, hem
gevange dat van zelfs heeft gegeven.
Art. 150.
Uit welken hoofde hem gevange die penningen hebben gecompeteerd?
De gevangene zegt uijt hoofde van vacatie en meenigvuldige moeijten door hem aangewent.
Art. 151.
Off ten tijde van het vertimmeren der hiervooren gemelde Pastorij, door Regenten niet publicq zijn verkogt voor Gemeentes Reekening een parthij boomen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 152.
Off hij gevange van de respective kopers niet heeft afgevorderd en ontfangen eenig geld boven hunne uitgeloofde kooppenningen.
De gevangene zegt boven de cooppenningen zijn wetens niet te hebben affgenomen dan alleen den hout schat en het geene verdere de conditien mogte
mede brengen. Met verdere bijvoeging dat hij voorsz. houtschat heeft ontfangen voor Rek. van den pagter die aan hem gevangene gelt schuldig was voor
geleverde turff.
Art. 153.
Uit welken hoofde hij gevange bevoegd is geweest om dat meerdere afte vorderen en te ontfangen?
De gevangene zegt dat voorn. pagter had versogt om dien hout schat voor hem te ontfangen en vervolgens naderhand aff te maken.
Art. 154.
Off hij gevange eenige maanden geleeden geen different <= verschil> heeft gehad met JAN HENDRIKS, wonende te BAKEL, over het betalen van een somme van zeeve guldens wegens Lasten, welke hij gevange voorgaf, dat die Man nog schuldig was, dog waartegens de gemelde JAN HENDRIKS sustineerde dat hij die over lange had betaald dat hij daarvan een quitantie had gehad, en dat hij gevange van hem die quitantie terug geeischt hebbende, dezelve had verscheurd?
De gevangene zegt dat de persoon in het Art. gemelt verschil met hem heeft gemaakt en ontkent den verderen inhoud van den Art.
Art. 155.
Off niet vervolgens de voorschreve JAN HENDRIKS genoodzaakt is geweest die zeeve guldens andermaal aan hem gevange te betalen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 156.
Off hem gevange niet is bekend de persoon van JAN WILLEM MARTENS woonende te BAKEL?
De gevangene zegt Ja, zeer wel.
Art. 157.
Off dezelve circa vijf jaaren geleeden, aan hem gevange als Aanneemer en Collecteur van 'sLands en Dorps Lasten, en de goederen van de Kerk, niet is schuldig geweest eenige agterstallige Lasten en een Rent?
De gevangene zegt Ja.
Art. 158.
Off tusschen gemelde persoon en hem gevange over de betalinge van dien, niet is gemaakt zeekere conventie <= eis> of overeenkomst?
De gevangene zegt Ja.
Art. 159.
Waarin die Conventie of overeenkomst heeft bestaan?
De gevangene zegt den inhoud van die Conventie te zijn geweest, dat de voorn. persoon, ten behoeven van de gevangene zoude passeeren eene beleening
op zijne goederen en dat hij gevangene daar jegens zoude schieten tagtig guldens in affkorting van de agterstallige Lasten.
Art. 160.
Off daarbij niet speciaal was afgesprooken, dat hij gevange aan voornoemde JAN WILLEM MARTENS zoude opschieten een somme van tagtig guldens?
Is beantwoord.
Art. 161.
Off daarbij mede niet was overeengekomen dat de voornoemde JAN WILLEM MARTENS aan hem gevange daartegen zoude verbinden alle zijne vaste goederen, en daar van betalen voor Interest jaarlijks een Rijksdaalder, mitsgaders eens voor het maken der Obligatie, ten hoogsten drie guldens en tien stuivers?
De gevangene zegt bij voorsz. Conventie overeengekomen te zijn dat meergem. persoon voor de gem. somme zoude verbinden alle zijne vaste goederen en
dat hij daar voor zoude betalen voor jaarlijkse interest niet een Rijksdaalder maar drie persent dog dat er niet verder is gesproken van drie gulden tien wegens
costen voor passeeren der Obligatie maar wel dat voorn. persoon bij dat doen van de afflossing ook zou betalen de costen.
Art. 162.
Off hij gevange den voorsz. JAN WILLEM MARTENS vervolgens niet heeft laten passeeren ten behoeve van hem gevange een Acte?
De gevangene zegt Ja, dat er ingevolge de voorsz. conventie is gepasseert een acte van beleening.
Art. 163.
Off hij gevange die Acte zelfs heeft opgesteld?
De gevangene zegt Neen, maar dat de Secretrs. LOSEKAAT de voorsz. acte heeft opgestelt.
Art. 164.
Dan off hij aan den Secretaris heeft opgegeven, wat dezelve Acte moest behelzen?
De gevangene zegt Ja dat hij conform de meergem. Conve. den inhoud van de acte aan voorn. Secrtrs. heeft opgegeven.
De Post. Nadat aan den gevangene was geexhibeert de Copie Authent. der Acte van beleening heeft de gevangene gezegt, dat bij meergem. Conve. de Interest
was bedongen gelijk er in die acte staat te weten vier persent en dat hij zig dien volgende in zijn antwoort ad Art. 161 heeft geabuseert.
Art. 165.
Off hij gevange vervolgens op zijn Boek niet heeft uitgedaan de Lasten welke de gemelde JAN WILLEM MARTENS ter dier tijd ten agteren was?
De gevange zegt Ja.
Art. 166.
Off die Lasten niet bedroegen de somme van twee en sestig gulden?
De gevangene zegt dat zulx waar zoude konnen zijn maar dat hij niets precies kan zeggen.
Art. 167.
Off hij gevange aan gemelde persoon in contanten niet heeft toegegeeven twee guldens?
De gevangene zegt dat niet te kunnen zeggen.
Art.168.
Off hij gevange voor Jura en 't schrijven van de voorschreve Acte aan gemelde persoon niet heeft bereekend een somme van sestien guldens?
De gevangene zegt niet te weten hoe veel de meergem. persoon voor Jura en het schrijffloon heeft bet. dan hij in regtmatighijd schuldig is.
Art. 169.
Off hij gevange die sestien guldens in het geheel heeft betaald aan den Secretaris?
De gevangene zegt dat aan den Secerts. is bet. precies het geen op de acte staat aengetekent dat is naar zijn onthoud elff guldens en eenige stuivers.
Art. 170.
Off aan hem gevange in den jaare 1769 niet is gerestitueerd een somme van tagtig guldens?
De gevangene zegt Ja voordat de tijd van de afflossing was geexpireert <= uitgezonderd>.
Art. 171.
Off hij gevange alsdoen den voornoemden JAN WILLEM MARTENS niet wederom heeft doen betalen een somme van sestien guldens?
De gevangene zegt dat meergen. persoon, bij het ontfange der penningen niets heeft betaalt, maar bij het aflossen zooveel als er op de grosse staat genoteert.
Art. 172.
Uit welke hoofde die Man gemelde somme was verschuldigd?
De gevangene zegt dat de voorschr. persoon niet meer heeft betaalt dan het geen hij schuldig was te weten het capitaal men den interest en de Jura.
Art. 173.
Off hij gevange gedurende de tijd dat hij gemelde tagtig guldens had uitgeschoten, zig op de Collect-Boek niet heeft gesteld, of doen stellen als Eigenaar der vaste goederen, den voorschreven JAN WILLEM MARTENS toebehorende, en denzelven als Bruiker van dien?
De gevangene zegt dat buijten zijn kennis de Secrets. hem als eijgenaar van de goederen in questie heeft te boek gestelt apparent <= oogschijnlijk> om dat hij
begreep zulx in diervoegen te behooren.
Art. 174.
Hoeveel de gemelde goederen wel waardig waren?
De gevangene zegt de preciese taxatie niet te kunnen maken immers dat de goederen in questie geen drie honderd guldens waardig waren, maar op zijn beste
genomen twee honderd vijfftig guldens en voorts dat hij gevangene als dezelve nu verkogt wierden daar voor geen twee honderd guldens zoude betalen.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorsz Artlen. gehoort, ter Presentie en Requisitie van den Procureur Generaal de gemelde NICOLAAS van OMMEREN gevangene op DE VOORPOORTE alhier en heeft denzelve na dat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterativelijk <= herhaaldelijk> en distinctelijk <= afzonderlijk; apart> waren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert <= volhard>, en deze ondertekent, Actum op DE VOORPOORTE den 13 Meij 1771.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present, B. BOURS abs. graff.
(Lees verder Artt. 601 tot 618 incl.)
H.I.C.B. Rijksarchief in Noord-Brabant.
Raad van BRABANT.
Inv.nr. 447.263 A. d.d. 03-05-1771.
Copie.
Origineel ingehouden tussen 54 en 55 in het proces-verbaal van verhoor van N.v.O.
No. 6
Art. 4.
Off hij gevangene in niet in die qualiteit etc.
Art. 5.
Off hij gevangene dan ook niet (onder anderen).
Art. 17.Off hij gevangene van deezen en geenen der ingezetenen etc., ses, acht, of tien, etc..
Art. 18.
Door of van wegens de Wed. ADRIAAN TEUNIS WELTEN is circa betaalt / 2- 0 - 0 (en zijnde ten deele onvermogent).
No.21.
GIJSBERT DRIES JANSEN heeft drie of vijff sestehalve betaalt, (omdat zijn Beesten gestorven waren).
No. 24.
FRANCIS JOGHEMS NEERVEN niets betaalt, voor Jura en ook onvermogend.
No. 67.
HUYBERT WILLEMS geen Jura betaalt mits onvermogent is. en
GOORT van LEUNEN heeft maar betaalt drie sestehalven.
No. 92.
CHRISTIAAN GOOSSENS heeft bedankt.
No. 95.
JACOBUS van GROTEL heeft bedankt.
No. 98.
MEEUS GIJSBERS en ANDRIES GIJSBERS heeft bedankt zoo mij voorstaat.
No. 101.
PETER COCX en PETER van de VEN hebben bedankt.
No. 104.
D.W. JAN HENDRIKS bedankt. en
HENDRIK ADRIAANS als armoedig bedankt.
No. 106.
PETER MANDERS bedankt, dog meen ik op een ander velt geweesen te zijn.
No. 107.
JAN van BERLO bedankt.
PETER PETER MARTENS onvermogend bedankt.
No. 110.
TONI van OIRSCHOT en LEENDERT HENDRIKS dog de laatste als onvermogend heeft bedankt.
De navolgende hebben eygen beweegingen aan mij gegeeven voor mijne meenigvuldige en Particuliere onderrigting aan hen, bij continuatie <= aanhouding>, en zo dikwils als dezelve naa een of ander kwamen vragen, gegeven, als ook mede van sommige zaaken, welke ter Secretarije behoorden niet alleen aan elk ingezetenen, hoe gering of rijk dezelve waren.
No. 55.
PETER JAN MARTENS vijf gulden of een Ducaat.
JAN JOOST REYNDERS circa negen of tien guldens.
No. 57.
JAN PEETERS circa neege of tien guldens.
No. 60.
JAN NOYE ook Negen of tien guldens.
No. 76.
JAN MARTENS heeft na mijn onthouden gegeven een heele Reyder en een
Zeeuwscht Ryxdaalder dog welke Ryxdaalder aan hem aanstonts wederom gaff, onder den Reyder zijn begreepen de zeeve gulden costen voor GRINSVEN, die aan mij hadde verzogt zulks in zijn naam te ontfangen en zoo ik meen de Jura
<= rechten> van verboeking, dog alles wat hij aan mij uijt eige beweeging voor alle mijne Extrairdinaire moeyt gaff welke ik voor hem hadde aangewend en gedaan, om dat hij niet meede onder de geteekendens of betaalders was, en ten dien eynde hadde hij mij verzogt om imand voor sien te krijgen, welke als niet zoude de zeeve gulden costen betalen, dat als dan daarvoor soude instaan en ook betaalen, welke moeyten met denzelven gedurende eenige tijd niet klijn was, als ook om zo imand voor hem sien te bewilligen tot den afstand.
Denselve JAN MARTENS hadde mij almeede op soo meenigvuldige reijse aangezogt om het velt voor hem van sijn Schoonvader No. 78 sien te besolveeren <= betalen> bij Schepenen, dat hij mij als dan ... Ducaten soude geven, 't welke ik altijd hebbe gerefuseerd <= geweigerd> gehad. Na gedane begeeving en verboekinge der Peelvelden had denzelven JAN MARTENS veelpraatjes gaan maken van het geene hij aan mij had gegeven, soo ras ik zulks hoorde, heb ik 't geen door hem aan mij gegeevene wederom willen geeven, 't geen dog niet heeft willen hebben, maar integendeel heeft nog aan mijne Vrouw en Schoonmoeder gelt willen geven, 't welk sij niet van hem wildenhebben tijde dat mijn Vrouw int Kinderbed was.
No. 61.
Insgelijks met TEUNIS OP GROOTEL, welke alsook een van de aangeteekendens, daar ik op zijn verzoek (gelijk voor verscheyde andere) met zoo veel moeijtens en gedurige quelling van denzelve om hem tog met een Veld te helpen, soo hadde ik imand gevonden welke de seven gulden costen niet en zouden betalen, en waarvoor dezen TONY OP GROOTEL alsdoen was ingestaan, hebbende met denzelve ook menigvuldige moeyte gehad, waarvoor hij aan mij uijt eyge beweeging, na dat ik aan hem gevraagd hadde de geregtigheyd van verboeking en de seven gulden gegeven heeft dog weet niet hoeveel met seekerheyd dog na mijn onthouding eens twee en eens een Ducaat, zoo voor de kosten als verboeking, en het overige was voor mij, met bijvoeging seggende dat heb je wel verdiend, en ik sal het verder met je inzien.
Hebbende telkens aan eenige, en ook wel aan de gelijke Regenten kennis gegeven, als soo imand quam om voor een wanbetaalder in te staan, waarmede sij telkens genoege hebben genomen, om gelijk ook bij de begeevinge der Peelden door de Regenten gedaan, is gebleeken.
En ben soo vervolgens van de meeste ingezeetenen gedurig (na dat zij geinformeert waren geworden hoe dat haar Hoog Mog. de schikkinge tusschen de verschillende Plaatsen hadden begreepen te moet geschieden) geambarasseerd geworden, dat somwijlen geen tijd aan mij gaven om te kunnen eeten of drinken.
En voor mijne gedurige onpasselijkheid hebbe ik ook altijd, aan Rijk of Arm wanneer maar imand quam om hier of daar na te vragen de nodige onderrigtinge gegeven als ik in staat was om uijt mijn ziek bedde op te staan.
Ik heb ook nog wel van meer Luijden aangenomen 't geen zij uijt hun eygen aan mij hebben gegeven, sonder als nu nog te kunnen zeggen van wie of heveel zij aan mij hebben gegeven.
TONI KUIJPERS heeft mij ook voor mijn moeytens gegeven.
PETER van BUSSEL welke een Zeeuwse Rycxdaalder heb te rug gegeven.
Van TOMAS PETERS
Van WILBERT RAAYMAKERS
Van JAN NOYEN
Van PETER van ASTEN
Van ANTONI de WIT
Van SIJMON van de CRUYS / 5- 5- na mijne onthouding No. 81.
Deze alle hebben ook aan mij gegeven uijt eyge beweeeging voor mijn moeyte.
Alle uijt eyge beweeging, seggende voor mijne moeyte te zijn en voor mijne gedurige onderrigting soo van de Secretarey als van mijne particuliere dingen dien ik hadde, aan hen gegeven.
(Onder stond)
Op heden den 3 Meij 1771 deeze Memorie door NICOLAAS van OMMEREN gevange op DE VOORPOORTE in SGRAVENHAGE aan Heeren Commissarissen van den Rade van BRABAND overgegeeven, om te strekkentot nader antwoord op Art. 50 van het eerste verhoor
Mij present (en geteekend) PIETER van SPAAN.
Art. 4.
Off hij gevangene in niet in die qualiteit etc.
Art. 5.
Off hij gevangene dan ook niet (onder anderen).
Art. 17.Off hij gevangene van deezen en geenen der ingezetenen etc., ses, acht, of tien, etc..
Art. 18.
Off hij gevangene ook niet van sommigen boven het geld etc., diensten, of eet-waaren etc..
Art. 21.
Van niemant: die: aan iemant,
zal: zullen den soberen: dan den soberen.
Art. 24.
Off hij gevangene voor 't vergunnen van zoodanige permissie niet van tijd tot tijd heeft genoten zekere sommen gelds? En hoe veel?
Art. 26.
Regenten van BAKEL: die van BAKEL.
Art. 30.
Off hij gevangene niet te meermaalen is aangeset, om die Rekening te doen? en waarom hij tot dus verre daer van is gebleeven in gebreke?
Art. 34.
Dat in 't vervolg de Peel-velden niet zullen worden vergeeven door de Peel-meesters, dan op ordre van de Regenten der drie respect. plaatsen?
Art. 35.
Zouden. Zullen.
Art. 38.
Om welke reden hij gevangene bij die propositie <= voorstel> zich in die voegen heeft geuit, als of 't wel noodig was, dat er iemant etc..
gecommitteerd en aangesteld?
Art. 39.
Off hij gevangene wel heeft gedaan als Peel-meester van BAKEL? En zoo neen, waarom niet?
Art.51.
Te permoveeren <= beroeren> om te neemen: te beweegen tot het neemen van.
Art.73.
De voors. Resolutie getekend hebbende: die de gem. Resolutie hebben getekend,bevoorens.
Art. 76.
Of hij gevangene niet moet erkennen, dat hij ten dien opzigte zal, etc,
Art. 77.
En of hij gevangene niet al mede moet bekennen, dat hij zich daer doen schuldig heeft gemaakt aan, etc.
Art. 94.
Off hij gevangene ook niet moet erkennen, dat hij die getuigen dus heeft, etc.
Art. 96, 97, 98 en 99 < >
Art. 150.
Off hij gevangene niet, naadat intusschen de voorn. LAUWRENS MARTENS overleeden was, van derzelfs Schoonzoon ADRIAAN van VELDHOVEN heeft gevorderd, en ook daadelijk ontfangen de somme an / 10- 8- 4 oren te presenteeren van de gemelde Requeste?
Art. 162.
Of daer bij mede niet was overeengekomen, dat de voorn. J.W. MARTENS aan hem gevangene daer tegen, etc.
Art. 175.
Off hem gevange ook is bekend de perzoon van JOOST WEYERS woonende te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 176.
Off die Man niet is zeer behoefig, ten minsten met zeer veel moeiten aan de kost geraakt?
De gevangene zegt Ja, tot zoo verre, dat hem zomwijlen de Lasten gedeeltelijk werden geremitteert <= kwijt gescholden>.
Art. 177.
Off die Man eenige jaaren geleeden niet huur heeft gehad drie plakskens Land, toebehorende aan de minderjarige Kinderen van WILLEM HENDRIKS ZEELEN, welke bj Executie zijn verkogt?
De gevangene zegt, wel te weten, dat de drie plakjes Land, in het Artikel gemeld (zonder te konnen zeggen, hoe veel plakjes Land het waren) hebben gestaan
ten name van de Erfgenamen van WILLEM HENDRIKSE SEELEN, maar niet te hebben geweten, of de voornoemde JOOST WIJERS dat land in huur heeft
gebruikt, voor en al eer deselve bij hem gevangene is gekomen, om een ruiling van Landerijen te doen, met verdere bijvoeging dat hij gevangene dies tijds al
reeds was gevestigt in den eijgendom van voorsz. plakjes land, en voorts dat hij gevangene niet eer, dan op zijn vertreck naar d'HAGE, uit de mond van den
Burgemeester JAN NOYEN heeft vernomen, dat meergemelde JOOST WIJERS, door voor noemden Burgemeester gemaant zijnde, om zijne nog
verschuldigde Lasten te betalen, zulks heeft geweijgert, als ontkennende, dat hij het voorschreve Land in huur had gebruikt.
Art. 178.
Off die Executie niet is gedirigeerd wegens agterstallige Lasten?
De gevangene zegt Ja.
Art. 179.
Off die Lasten jaarlijks niet hebben bedragen dertien stuivers en drie ducaten?
De gevangene zegt het niet precies te konnen zeggen, dog dat het daar of daar omtrent is te doen.
Art. 180.
Off het te BAKEL niet wel gebeurd dat, als iemand der ingezetenen onvermogend is om de agterstallige Lasten te voldoen, en de kosten der Executie meerder zoude belopen, als de waarde van de zodanige goederen, off wel om zoodanig onvermogend ingezeeten niet ten eenemalen te ruineeren, zodanige Lasten voor Fault wierden geleeden?
Art. 181.
Off hij gevange als Praesident Schepen, niet belet heeft, dat de gemelde lasten voor Faulte geleeden zijn, en ter contrarie met de voorschreeve Executie is voort gevaaren?
De gevangene zegt Neen, maar dat de Burgemeester JAN NOIJEN, die de executie heeft laten doen, met hem gevangene daar over wel heeft gesproken, dat
voorschr. die executie heeft moeten geschieden met consent en permissie van het Officie, en gevolgelijk, dat hij gevangene, (indien de Stadhouder absent is
geweest, en hij gevangene present) als waarnemende het Officie, zekerlijk het consent heeft gegeven.
Art. 182.
Off hij gevange ter dier tijd, de zaaken der Secretary niet heeft waargenomen?
De gevangene zegt dit niet te geloven.
Art 183.
Off de gemelde JOOST WEYERS gesommeerd zijnde tot het doen der betalinge, niet heeft geoffereerd de betalinge der agterstallige Lasten te zullen voldoen?
De gevangene zegt dat niet te weten, immers, dat JOOST WYERS aan hem gevangene de betaling der achterstallige lasten niet schuldig was, en ook niet heeft
geoffereert.
Art. 184.
Off hij gevange aan denzelven JOOST WEYERS niet heeft gezegd, dat en reeds twee ducaaten aan onkosten daarop gelopen waren, en dat hij die beneffens alle de agterstallige Lasten moest betalen?
De gevangen zegt meergemelden persoon daar over niet te hebben gesproken.
Art. 185.
Off voorschreve JOOST WEYERS niet heeft gedeclareerd daartoe buiten staat te zijn?
Beantwoord.
Art. 186.
Off hij gevange vervolgens die drie Plekskens Land niet heeft gekogt voor vijf stuivers?
De gevangene zegt Ja, met bijvoeging, dat de koper boven dien gehouden was te betalen de kosten van executie, als namentlijk aan de Secretaris, aan den
Vorster, wijnkoop, transport en 80e penning.
De Post. De gevangene nader gevraagt zijnde specifiequer opgave van de kosten te doen, zegt door dezelve te verstaan het geen hij moest betalen aan den
Vorster voor het afhangen en verkopen van het goed, en aan de Secretaris voor het schrijven der copie conditien, transportbrief, en het overboeken.
Art. 187.
Off hij gevange in den Uitgaaf der Dorps Reekening de kosten der voorschreve Executie niet heeft gebragt te zamen tot een somme van vijf en sestig guldens en agt penningen, en dus vier en sestig guldens vijfftien stuyvers en agt penningen meerder, dan van die Executie was geprovenieerd <= had opgeleverd>?
De gevangene zegt. dat door den Burgemeester JAN NOIJEN zijn betaalt de kosten van Executie, in het Articul gemeld, dog dat hij daar door verstaat geheel
andere kosten, dan de hierbevorens gemelde, als namentijk aan den Vorster voor het sommeeren, arresteeren <= goederen in verzekerde bewaring stellen>,
het schrijven, en doen der publicatien te BAKEL, en te HELMOND etc., aan den Secretaris, Officier en Schepenen, mitsgaders aan den Advocaat die over de
rekening zit, dat vervolgens voornoemde Burgemeester de voorschreven door hem betaalde kosten bij de Dorps Rekening in Uitgaaf heeft gebracht, en dat
zulx hem gevangene niet concerneert <= betreft>, zonder te konnen zeggen, hoe groot het montant <= bedrag> van die kosten is geweest.
Art.188.
Hoe veel geld hij gevange van die Executie kosten voor zig heeft geprofiteerd?
De gevangene zegt dit niet te konnen zeggen.
Art. 189.
Off de Gemeente door die Procedures niet veel meer nadeel geleeden heeft, dan dat de voorschreve lasten voor Fault waren geleeden?
De gevangene zegt Ja.
Art. 190.
Off hij gevange van den gemelden JOOST WEIJERS ook niet heeft afgevorderd eenig geld voor de gemelde gevallene onkosten, met bedreiging, dat hij anders de goederen van dien Man zoude aanspreeken?
De gevangene zegt, dien meergemelden JOOST WYERS daar over niet te hebben gesproken.
Art. 191.
Off hij gevange den voorschreven JOOST WEIJERS niet heeft genoodzaakt om te naasten de helft in zeeker weij-veldje door zijn Broeder even te vooren verkogt aan JOOST JANSEN NOOYEN, waarvan de wederhelft aan dezelve JOOST WEIJERS toebehoorde?
De gevangene zegt Neen, maar dat meergemelde persoon hem uit zich zelve heeft gezegt, de naasting, in het Articul gemelt, te willen doen, en dat hij daar toe
de nodige penningen van hem gevangene te leen heeft verzocht.
Art. 192.
Off hij gevange aan de voorschreve JOOST WEIJERS niet heeft gezegd dat hij gevange hem tot het doen dier naastinge in staat zoude stellen?
De gevangene zegt Neen, en dat hij ter contrarie heeft geweijgert het geld te schieten, en zelfs tot het laatste toe tot dat zij namentlijk eens geworden zijn over
de ruiling van het perceeltje lands, door hem gevangene bij executie ingekogt, tegens eene Eewzel, waar van JOOST WYERS de helft in eygendom bezat, en
waar van de wederhelft aan deszelfs Broeder toebehoord hebbende door hem zoude genaast worden.
Art. 193.
Off niet die naastinge ook door de directie, en op zijn gevanges ordre is gedaan?
De gevangene refereert zich tot zijn antwoord ad Articul 191.
Art. 194.
Off de voorschreve JOOST JANSEN NOOIJEN niet heeft gevorderd dat de gemelde JOOST WEIJERS onder Eede moest affirmeeren <= bevestigen; bekrachtigen>, dat hij die naastinge voor zijn eigen deede?
De gevangene zegt, schoon hij wel present in de kamer is geweest, echter niet meer te konnen zeggen, of JOOST JANSSEN NOOIJEN, de Eed in het Articul
gemeld, heeft gevordert.
Art. 195.
Waarom de voorschreve JOOST JANSEN NOOIJEN van het praesteeren van dien Eed heeft afgezien?
De gevangene zegt dit niet te weten.
Art. 196.
Off de penningen die aan JOOST JANSEN NOOYEN zijn gegeven tot restitutie van de bij hem uitgeschoote kooppenningen niet zijn geweest penningen van hem gevange, en geenzints van voorsz. JOOST WEYERS?
De gevangene zegt Ja, dat, wanneer hij met JOOST WYERS was eens geworden over de meergemelde ruiling, hij gevangene als toen aan denzelve heeft
geschoten de uitgeloofde kooppenningen, die in een sakje op de tafel zijn nedergelegt, als wanneer JOOST WYERS de voorschreve penningen, die nu zijn
eygen geld waren geworden, heeft geoffereert aan JOOST JANSEN NOYEN, dog die het geld niet na zig wilde nemen, omdat de Regenten door hem gevraagt
zijnde, of hij het land mogt afstaan, en die penningen ontfangen, zich daar op niet hadden willen uytten, zeggende dat zij het niet wisten, met verdere
bijvoeging, dat JOOST WYERS tegens die uitgeschotene penningen zoude overgeven de genaaste helft, en wederhelft van het meergemelde land, blijvende
alle de kosten ten lasten van hem gevangene, die bovendien af zoude staan zijn meergemelde perceeltje land, het geen hij voor vijf stuivers had gekogt, zijnde
verders bepaald, en afgesproken, dat JOOST WYERS hem nog schuldig zoude blijven de somme van dertien guldens.
Art. 197.
Off gemelde JOOST JANSE NOOIJEN niet heeft ontfangen zeeve guldens minder dan hij voor koop van dat stukje land had betaald?
De gevangene zegt, niet te weten, hoeveel de Secretaris van de penningen die JOOST NOIJEN niet had willen na zich nemen, en die vervolgens onder hem
Secretaris waren geconsigneert <= in bewaring genomen waarover een rechtsgeding hangende is>, aen derzelven JOOST NOYEN bij de uitkeering heeft gekort.
Art. 198.
Wie die zeeve guldens genooten heeft, en uit welken hoofde?
De gevangene zegt, dat de Secretaris apperent zal afgehouden hebben de consignatie penningen.
Art. 199.
Off de geene welke afstand deed van een bij hem gekogt stuk goed, ter zaake dat hetzelve genaast word, niet moet terug krijgen zoo veel als hij als koper heeft uitgeschooten?
De gevangene zegt Ja.
Art. 200.
Off vervolgens niet tegens alle Regt de voorschreve JOOST JANSEN NOOIJEN de gemelde zeeve guldens zijn onthouden off gekort.
De gevangene zegt dat niet te weten, vermits hij geen korting heeft gedaan.
Art. 201.
Off hij gevange tegenswoordig niet is eigenaar van het geheele stukje land?
De gevangene zegt Ja.
Art. 202.
Hoe hij gevange aan dien eigendom gekomen is?
De gevangene zegt bij de meergemelde ruiling tegens het voorschreve stukje lands, het geen hij gevangene bij executie heeft gekogt.
Art. 203.
Wat hij gevange voor het bekomen van dien eigendom aan voorschreve JOOST WEYERS heeft betaald?
Beantwoord ad Artucul 202.
Art. 204.
Off hij gevange niet zeer wel heeft geweeten dat de voorschreve JOOST WEYERS buiten staat was de voorschreve van hem gerequireerde Eed te doen?
De gevangene zegt, wanneer JOOST WYERS bij hem is gekomen om de noodige penningen tot het doen der naastinge ter leen te vragen, hij gevangene
jegens hem heeft gezegt, de naasting luijstert nauw, ten minste ik schiet U dat geld niet, want ik weet niet, of gij dat wel doen kont, het is beter dat wij het een
dag of acht uit stellen, om daar over met iemand te spreken, dan dat voorn. JOOST WYERS in dat uitstel niet wilde toestemmen, maar dat hij ten eerste de
ruiling wilde doen, dog dat hij gevangene dit zoo veel doenelijk tegen hield, zelfs tot in den avond, tot dat hij door tusschenspraak van JAN JACOB VRIENDS,
welke JOOST WYERS met zich hadde gebragt, zich eijndelijk heeft laten overhalen, om het accoord over de ruiling te treffen, en te sluiten, dat vervolgens
voornoemden JOOST WYERS den meergemelden kooper JOOST NOOYEN, mondelijk heeft doen citeeren, om afstand van de koop te doen, dog die daar aen
weijgerde te defereeren <= opdragen>, zeggende dat hij de citatie schriftelijk wilde lezen, dat vervolgens hij gevangene daar over heeft geschreven aan den
Advocaat Van RIJSINGEN te HELMOND, die hem daar op heeft gezonden een Conceptcitatie, welke hij gevangene heeft overgeschreven, en dewelke door
JOOST WYERS getekent zijnde vervolgens door den Vorster aan meergemelden JOOST NOOIJEN en zijn broeder, en zuster, die bij hem woonde, is
geinsinueert <= aangezegd>, sustinerende den gevangene, dat voorn. Advocaat hem zoodanig concept niet zoude gezonden hebben, indien JOOST WYERS
de gerequireerde Eed niet zoude hebben mogen doen, gelijk deselve JOOST WYERS ook selve begrepen heeft, als hebbende nadat hij de penningen van hem
gevangene had ontfangen, gezegt, nu is dat geld mijn eygen geld.
Art. 205.
Off hij gevange dien Man niet heeft gebragt in gevaar, om een valschen Eed te doen?
Beantwoord ad Art. 204.
Art. 206.
Off hij gevange daarna van de meergemelde JOOST WIJERS nog niet heeft gevorderd dertien guldens?
De gevangene zegt Ja, vermits het was bedongen.
Art. 207.
Uit welken hoofde dezelve aan hem gevange competeerde <= rechtens toekwam>?
De gevangene zegt, dat hij voorschreve somme van dertien guldens had bedongen tegens de betaling der kosten, welke hij op zich hadde genomen.
Art. 208.
Off die somme aan hem gevange bereids in het geheel, of ten deele, is betaald?
De gevangene zegt gedeeltelijk, te weten niet meer dan ses guldens.
Art. 209.
Off hij gevange aan den Secretaris van BAKEL wel iets meerder heeft betaald wegens de vermangeling <= ruiling> der landen tusschen hem gevange, en de voorschreve JOOST WEIJERS geschied, als drie gulden agtien stuivers voor de verschotten van zegels, beneevens 's Lands veertigsten penning?
De gevangene zegt, niet te gelooven, dat hij aan den Secretaris boven zijne verschotten ietwas heeft betaalt, vermits men over, en weder zoo nauw niet op den
andere zag, en de Secretaris bij het uitgeven der Acte niets, meer heeft gevordert.
Art. 210.
Off gemelde Secretaris aan hem gevange niet heeft gezegd, dat hij van hem gevange geen Jura praetendeerde, en aan JOOST WEIJERS dezelve ook remitteerde <= kwijt schold> uit consideratie van zijn onvermogen.
Het eerste lid van het Articul beantwoord, en ten aanzien van het tweede lid zegt de gevangene, dat hij daar niet van weet.
Art. 211.
Off hij gevange desniettegenstaande nu onlangs den voorschreven JOOST WEYERS niet heeft gedagvaard, en tegens hem Eisch gedaan tot betalinge van een somme van zeeve guldens, hem gevange quasi per reste van kosten wegens die Erfmangeling etc. verschuldigd?
De gevangene zegt Ja.
Art. 212.
Hoe en op welke wijse hij gevange kan goed maken dat dien Man aan hem voorschreve zeeve guldens reste nog schuldig was?
De gevangene zegt, dat schoon hem de Secretaris zijne Jura hadde gecomitteert, hij gevangene echter meer andere kosten heeft moeten betalen, als onder
andere aan den Advocaat Van RIJSINGEN voor het opstellen der gemelde citatie, de Vorster, en de zegels.
Art. 213.
Of hij gevange bij gebrek van Bewijs, niet judicieel <= gerechtelijk; recht sprekelijk> heeft gepraetendeerd van die schuld met Eede te bevestigen, en daarop Uitspraak en Vonnisse heeft verzogt?
De gevangene zegt Ja.
Art. 214.
Off hij gevange niet overtuigd is dat hij alzoo heeft gepraesenteerd een valschen Eed te doen, en den Regter heeft getragt te misleiden, alsmede gebragt in de omstandigheid om onregt te doen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 215.
Off hij gevange dienvolgende met relatie tot de voorschreeve zaaken van voornoemden JOOST WEYERS en JOOST JANSEN NOOIJEN in veelen opzigten niet heeft gehouden een zeer strafwaardig gedrag om zig zelve te verrijken, en die Menschen te verkorten?
De gevangene zegt Neen.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorsz Articulen gehoort, ter Presentie en Requisitie van den Procureur Generaal de gemelde NICOLAAS van OMMEREN, gevangene op DE VOORPOORTE alhier en heeft deselve nadat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterativelijk <= herhaaldelijk> en distinctelijk <= afzonderlijk; apart> waren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert <= volhard>, en deze ondertekent,
Actum op DE VOORPOORTE den 16 Meij 1771.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present, PIETER van SPAAN.
(Lees verder Artt. 639 tot 675 incl.)
Art. 216.
Off den Secretaris van BAKEL met overleg van hem gevange, niet heeft geadviseerd met Mr. WILLEM CORNELIS van AKKERSDIJK, Advocaat te 'S-BOSCH over het huuren van een Kamer ten Huise van de Weduwe TEMPELAAR, om te dienen voor een Regtkamer en het inrigten der daar toe te doene propositie <= voorstel>, mitsgaders de te neemen Resolutie, ten einde de Kosten van dien bij de Leen en Tolkamer in Reekening zoude werden geleeden?
De gevangene zegt, dat zonder zijn overleg de Secretaris van BAKEL (volgens het geen hij aan hem gevangene heeft gezegt) heeft geadviseert met den
Advocaat W.C. van ACKERSDIJK, en dat voornoemde Secretaris hem ook heeft vertoont een brief van denzelven Advocaat van ACKERSDIJK, houdende in
instantie dat hij gespoken hadde met deeze, of geene Heeren van de Leen en Tolkamer, en dat die hadden begrepen dat het huuren van een kamer ten huize
van de Weduwe TEMPELAAR, of immers iets deugdelijks, wel gepermitteert was.
Art. 217.
Off gemelde Advocaat ten dien einde aan voorschreve Secretaris niet heeft gezonden een Concept Resolutie?
De gevangen zegt Ja, dat ook de Secretaris hem gevangene de concept Resoluti heeft laten zien, maar den voornoemde Secretaris nog een heel ander
concept heeft geformeert, en in het Resolutie boek gestelt, als een propositie aan hem Secretaris, die vervolgens met goedvinden van Regenten is gehecht tot
een Resolutie.
Art. 218.
Off hij gevange het gemelde Concept niet eigenhandig heeft geamplieerd <= uitgebreid> en geextendeerd <= vergroot>?
De gevangene zegt, dat het zonde konnen wezen dat hij daar iets, of wat bij gezet heeft, maar dat hij het echter niet weet.
Art. 219.
Off vervolgens dezelve Resolutie alzoo geextendeerd, niet met overleg van hem gevange, in het Resolutie Boek is geschreven, en gesteld Sub dato 3 December 1770?
De gevangene zegt Ja, maar zoodat hij gevangene wel expresselijk aan den Secretaris voor af heeft gevraagt, of hem dagt, dat het zoo zoude konnen gaan.
Art. 220.
Off niet waaragtig is, dat de overige Schepenen van het adviseeren bij den Advocaat AKKERSDIJK en 't voorsz. Concept Resolutie bij hem gesteld, geen de minste kennisse gehad, off eenige ordre daartoe gegeeven hebben?
De gevangene zegt, niet anders te weten, dan dat de Secretaris uit zich zelve het gemelde advis heeft gevraagt buiten kennisse van hem gevangene, of de
verdere Schepenen.
Art. 221.
Off de voorschreeve Resolutie door hem gevange geteekend zijnde, hij gevange die Resolutie meede niet heeft laten onderteekenen door nog vijf andere Scheepenen bij gelegenheid van een verkopinge op een gehugt van BAKEL, omtrent een uur van het Dorp geleegen?
De gevangene zegt Ja, dog dat niet hij gevangene, maar den Secretaris die onderteekening heeft laten doen, zonder dat hij gevangene kan zeggen, of de
verkooping in het Articul gemeld, is voorgevallen op den 3 December 1770.
Art. 222.
Off in die Resolutie niet is gesteld, dat de Secretaris wierd geauthoriseerd om te huuren ten Huise van de Weduwe TEMPELAAR een Kamer, om te dienen voor een Regtkamer?
De gevangene zegt te meenen Ja.
Art. 223.
Dat voor die Huur zoude worden betaald twee en twintig guldens jaarlijks, waar van het eerste jaar zoude verschijnen den 1sten October dezes jaars 1771?
De gevangene zegt ook te meenen Ja.
Art. 224.
Mitsgaders dat een groote Kast of Cabinet <= oud Hollands meubelstuk> door den Koopman ENTE te 'S BOSCH zoude werden gekogt, zoo hem best in de hand mogt komen, dewelke na expiratie <= beeindiging van een huurcontract> van elff jaaren, aan gemelde Huisinge zoude moeten verblijven?
De gevangene zegt Ja.
Art. 225.
Off die Resolutie aan de overige Scheepenen alvoorens dat dezelve geteekend hebben, ooit is voorgeleezen?
De gevangene zegt niet te weten dat er een vergadering is gehouden waar in de Resolutie zoude zijn voorgelesen.
Art. 226.
Off die Resolutie niet direct strijdig is aan het 17de Articul van het Reglement op de Politicque Reformatie van dato 1 April 1660, dewijl ten Huise van de voorsz Weduwe TEMPELAAR openbare Herberg werd gehouden?
De gevangene zegt Ja, maar dat hij hetselve op die tijd niet geweten heeft.
Art. 227.
Off hij gevange de zaaken ten gemelden einde niet heeft gedirigeerd om zig zelve, en zijne Schoonmoeder daar door in verscheide opzigten te bevoordeelen tot bezwaar van de Gemeente, en benadeelinge van die geenen welke te BAKEL meede Herberg houden?
De gevangene zegt Neen, maar dat hij zulks heeft helpen doen, opdat de papieren beter zouden bewaart worden.
Art. 228.
Off het Raadhuis te BAKEL in dien slegten staat waaren het zelve tegenswoordig is, niet is gekomen door dat daaraan van tijd tot tijd, geene nodige reparatie is gedaan, en niet behoorlijk is gelugt?
De gevangene zegt, dat hij altijd zijn werk heeft gemaakt, om het Raadhuijs digt te houden, en dat hij het ook twee a driemalen 's jaars heeft laten
schoonmaken, en witten <= de muren met kalk bestrijken>, nadat de omstandigheden het medebragten.
Art. 229.
Off hij gevange alvorens dat hij de gemelde Resolutie in de waereld heeft gebrage, wel behoorlijk door Luiden deskundig, heeft laten examineeren hoe veel kosten nodig waren, om het Raadhuis in behoorlijke staat te stellen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 230.
Off met een somme van tweehondert guldens die kosten niet zouden kunnen worden goed gemaakt?
De gevangene zegt Neen, want dat het Raadhuis, indien men daar iets aan had willen doen, veel eer had moeten werden afgebroken, en dat het nog altijd een
vochtig huijs zoude zijn gebleven, zoo de grond niet was verkogt en het huijs hoger opgetrokken.
Art. 231.
Off het voor de Gemeente niet voordeeliger ware om eens tweehonderd guldens daartoe te besteeden, dan jaarlijks twee en twintig guldens te betalen voor huur van een andere Kamer?
De gevangene zegt Ja. al was het ook geweest driehondert guldens, maar dat het echter gemakkelijker was voor de ingezetenen de jaarlijkse uitkeering, in het
Articul gemeld, te doen, dan in eens bij wijze van omslag een groote somme te betalen, ten minste in den
tegenwoordige omstandigheden, waar in de Gemeente zich bevind.
Art. 232.
Off hij gevange in dat respect ook niet heeft overtreeden de Beveelen van de Souverain in het voorschreve Reglement vervat, alsmede zijn pligt als Praesident Scheepen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 233.
Off de voorschreve Resolutie naderhand op propositie van den Secretaris, door Scheepenen niet vernietigd, en ten eene male buiten effect is geseteld?
De gevangene zegt Ja.
(Lees verder Artt.676 tot 680 incl.)
Art. 234.
Off hem gevange niet bekend is de persoon van BERNARDUS van NIEL, Minnebroeder in't Convent van VENROIJ?
De gevangene zegt Ja.
Art. 235.
Item de persoon van Pater HUTS een der Franciscaner Monniken uit het voorschreve Convent van VENROY?
De gevangene zegt Ja, vermits het een Landsman is van zijn Schoonmoeder.
Art. 236.
Off hem gevange niet is bekend, dat bij verscheide Placaten van den Souverain, op zeer zware poenaliteiten <= straffen> is verbooden, dat zodanige vreemde Monniken zig binnen de Generaliteit mogen onthouden?
De gevangene zegt nooyt anders te hebben geweten, dan dat de Monniken mogten in het land komen in wereldsche klederen, mits geenerhande dienst
doende.
Art. 237.
Off hem gevange niet bekend is geweest dat de gemelde Monniken te BAKEL waren gelogeerd?
De gevangene zegt Ja.
Art. 238.
Off hij gevange egter niet heeft gedoogd dat gemelde Monniken binnen BAKEL zig onthouden en Priesterlijke Dienst verrigt hebben?
De gevangene zegt, wel te hebben geweten, dat de voornoemde Monniken zich te BAKEL onthielden, maar niet dat zij eenige Priesterlijke diensten hebben
verrigt, vermits zij het hem nooyt kwamen zeggen, als zij te BAKEL kwamen.
Art. 239.
Off hij gevange met die Monniken niet familiair heeft geconverseerd, en met dezelve gegeten te BAKEL aan het Huis van MARIA van de WEIJER, zijnde een Klopje off Queesel?
De gevangene zegt met meergemelde Monniken wel te hebben gesproken op de straat, of aan het huijs van de queesel, maar niet te weten, dat hij ooyt met
deselve gegeten heeft.
Art. 240.
Off hij gevange zelfs die Monniken niet aan zijn Huis ontfangen en aan zijn tafel gespijst heeft?
De gevangene zegt, niet te weten dat de Monnik Van NIEL ooyt aen zijn huis heeft gegeten, maar wel de voornoemde Pater HUTZ.
Art. 241.
Off hij gevange aan den Minnebroeder Van NIEL niet heeft gezegd, dat hij hem wel in tijds zoude waarschouwen wanneer er eenig onderzoek na zijn perzoon gedaan wierd?
De gevangene zegt, dat hij nooyt daar gedagten op gehad heeft.
Art. 242.
Off hij gevange dezelve Minnebroeder geen Raad heeft gegeeven, hoe, en op welke wijse hij moest handelen om voor te komen dat hij niet agterhaald wierd?
De gevangene zegt, dat hij daar nooijt over met die per soon, of iemand anders heeft gesproken.
Art. 243.
Off hij gevange kennis heeft gehad dat gemelde BERNARDUS van NIEL ten Huise van MARIA van de WEIJER in den jare 1769 aan een ziekte laboreerde <= leed >?
De gevangene zegt Ja, ten tijde dat de Doctor van GEMERT aan des gevangens huijs heeft gegeten.
Art. 244.
Off hem gevange niet bewust is geweest dat de Fiscaal van BRABAND, en de Stadhouder KIEN informatien hadden dat gemelde Monniken zomtijds te BAKEL zig ophielden, en dezelve tragten te doen apprehendeeren <= vangen; vast houden>?
De gevangene zegt Neen, schoon echter de Stadhouder KIEN hem gevangene wel eens heeft gevraagt, of die Monniken daar niet waren.
Art. 245.
Off hij gevange van gemelde Monniken iets genooten heeft, om te gedoogen dat zijlieden te BAKEL zig ophieden?
De gevangene zegt, wel in zijn oog te kunnen bergen alles, wat hij daar van heeft genoten, behalven dat de queesel hem een anjer heeft present gedaan.
Art. 246.
Off hij gevange niet heeft getragt de voornoemde BERNARDUS van NIEL onder cautie <= borgtocht> te doen ontslaan wanneer hij in den jaare 1769 van wegen den
Hoogschout der Stad en Meijerije van 'S BOSCH binnen BAKEL is geapprehendeerd?
De gevangene zegt Ja, ten verzoeke van de Mulderin mitsgaders van de Schepen ADRIAAN van de MORTEL, en zijn huis vrouw.
Art. 247.
Om welke reeden hij gevange voor gemelde perzoon zig heeft geintereseerd?
Beantwoord ad Articul 246.
Art. 248.
Off hij gevange niet overtuigd is, dat hij door te gedoogen dat de gemelde Monniken zig te BAKEL ophielden, heeft overtreeden de Haage Beveelen van den Souverain, mitsgaders aan Meineed en Pligtverzuim heeft schuldig gemaakt?
De gevangene zegt dat nooyt te hebben geweten.
Art. 249.
Wat hij gevange op alle de zaaken aan hem voorgehouden in het generaal, en elk van dien in het bijzonder, ter zijner verschooning, allegeeren kan?
De gevangene zegt, niet te weten, dat hij ergens in misdaan heeft, maar in tegendeel, dat hij in alles heeft gehandelt als een eerlijk man, en speciaal zich
refereert tot het geene getuigt kan worden door JACOB MANDERS, (ofschoon een van zijne grootste vijanden) met betrekking tot het gepasseerde omtrent
JAN WILLEM MARTENS, waar van ook getuigen kan JAN FRANSEN, mitsgaders nog tot het geene kan worden getuigt door JAN JACOB MANDERS, ten
aanzien van de ondehandelingen met JOOST WYERS.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschreve Articulen gehoort, ter Presentie en Requisitie van den Procureur Generaal de gemelde NICOLAAS van OMMEREN, gevangene op DEVOORPOORTE alhier en heeft deselve nadat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterativelijk <= herhaaldelijk> en distinctelijk <= afzonderlijk; apart> waren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert <= volhard>, en deze ondertekent,
Actum op DE VOORPOORTE alhier in S'HAGE des namiddags op dato voorschreve = 16 V 1771.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present, PIETER van SPAAN.
(Lees verder Artt: 681 tot 744 incl.)
B.H.I.C. Raad van Brabant, Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B
d.d. 08-05-1771. (11-11-1771). p 8.
Pro Fisco.
Ick ondergeteekende ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris van BAKEL en MILHEEZE Quartiere van PEELLAND Meijerije van 'S-BOSCH, verklaart bij deeze op den Eed ten aanvang mijner bedieninge gedaan en zulx ter Requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, dat tijde van het passeeren van twee actens van Tauxatien en erffmangelingen ter Secretarije alhier op den 24e Maart 1770 zo ter Requisitie en behoeven van NICOLAAS van OMMEREN Praesident Schepen alhier als van zeekere JOOST WEIJERS mede alhier woonagtig, mij weijnige dagen na dato door den voorn. NICOLAAS van OMMEREN gevraagt was geworden wat of hoe veel etc. voor Jura's weegens het passeeren dier actens moest hebben? Dat ik daar op antwoordede of hij dezelve alle betaalen moest? waar op denzelven repliceerde van Ja; wanneer ik hem toevoegde met deze of dier gelijke woorden, dat het gemeriteerde <= verdiende> daar van wel tot zijn dienst waere en dat dat van JOOST WEIJERS als bij mij zelve consideerende <= bedacht> de onvermogentheijd van den zelven, hem zulx remitteerde <= kwijt gescholden>, bij aldien mij de verschotten van zeegels ten dien einde gebruijkt beneevens 's-Lands 40e Penning zamen ter somme van
f. 3-18- 0 betaalt wierden welke gemelde somme daar aan mij ondergeschr. door voorn. Van OMMEREN wierd ter hand gesteld zijnde dit al't geene welke ik ter dier zaeke ontfangen en genoten heb zonder ooijt iets verders of meerder ter zaake dier tauxatien en erffmangelingen genoten of gepretendeert, te hebben waar op voorts bereijt ben het geene boven gemeld is al zo mij 't zelve nog in goede en versse geheugen is leggende ten allen tijde des gerequireert werdende met Heijligen Eede te bevestigen.
T'oirkonde der waerheijd hebbe ik deeze eygenhandig onderteekent op heeden binnen BAKEL den agsten Meij 1700 een en zeeventig.
A.A. van NOORT.
Op huyden den 11e November 1771 zijn voor ons Commissarissen der presentie van den Procureur Generaal gecompareert ADRIANUS van NOORT dewelke na dat hem de vorenstaande verklaaring iterativelijk en distinctelijk was voorgelezen en den behoorlijke Eed aan handen van Ons Commissarissen was afgelegt bij den inhoude derselver heeft gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum S'HAGE dato ut Supra.
A.A. van NOORT.
G.J. v. PERSIJN.
F.W. CHION.
Mij present,
P. SPAAN.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263B. No. 29.
d.d. 16-05-1771.
Exhibitum aen den gevangene 16 Meij 1771.
De Heer Secretaris van NOORT heeft aan de vergadering voorgedraagen, dat het Raadhuys deezes Dorps zodanig bouwvallig, ruinatik en vogtig is, dat alle de papieren, documenten en boeken tot de Secretary behoorende doorwateren, en beschimmelen, dermate, dat, indien daar inne niet worde voorsien, alle dezelve percicliteeren <= bestaan> van te zullen verrotten en versoekende mits dien dat of een nieuw raadhuys getimmert of eene andere plaats tot berging der papieren, boeken en documenten tot de Secretary behoorende hem worde aangeweezen; waarop gedelibereert, en in agting genoomen zijnde, dat aan de eene zijde aan deeze vergadering overkennelijk is, dat het voorstel van den Heer Secretaris is conform de waarheyd, als meede dat Regenten in het raadhuys geen behoorlijke vergadering kunnen houden, maar aan de andere zijde, dat binnen korte jaaren verscheijde kostbaare evenementen aan het corpus zijn overkoomen, waar meede de gemeente nog beswaart is, en dat over sulx het timmeren van een nieuw raadhuys voor de gemeente al te drukkende zoude zijn, is goedgevonden en verstaan, dat tot berging der dorps papieren en boeken en houden van vergadereing een kamer provisioneel zal worden gehuurt bij de Weduwe TEMPELAAR alhier, en dat de Heer Secretaris van NOORT zal worden geauthoriseert zo als denselven geauthoriseert word mits deeze om uyt naam van deeze vergadering een onderhands contract van huuring ten fine als voor met voorsz. Weduwe TEMPELAAR van de groote kamer der huyzinge bij haar bewoont wordende aan te gaan voor de tijd van 11 jaaen voor de somme van jarelijks daar voor te sullen betaalen .......... gulden waar van het eerste jaar zal verschijnen den .... seedert die tijt, de meeste vergaderinge van Schepenen en andere gemeentens saake in gem. huysinge gedaan en verrigt, en word den Sectrs. verder als nog gelast en geauthoriseert om alle de Boeken en papiere uyt het raadhuijs doen transporteere en deselve alle te laaten drooge en schoonmake de Grote kast, na den eijs te laaten vermaken en het Clijne sluytbaar, mitsgaders alnog een Groote Kast off Kabinet door den Coopman ENTE te S'BOSCH te laaten koopen soo hem best in de hand mogt kome denwelke na Experatie <= eindiging> van gem. elf jaaren aan de gem. huysinge zal moeten verblijven, gelovende wij als regenten van BAKEL den Secretaris van allent geene voors. te sullen indemneeren, kost en schaadeloos houden, onder verband als na regten, Actum etc.
R.A.N.B. Raad van Brabant. Toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B
Copie.
Interrogatorien gerespondeert door
WILLIBRORDUS TEUNISSE
Regst. fol. 207verso.
in dato 23 en 24 Mei 1771. (29-05-1771).
Copie.
Interrogatorien omme daerop ter Requisitie en bij weezen van den Procureur Generaal van BRABAND ende Landen van OVERMAZE ten overstaan van Scheepene Commissarissen des Dorps van BAKEL Quartier van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH onder Solemneelen Eede te hooren en ondervragen de perzonen hier onder genoemt, alle ingezetenen van den voorn. Dorpe van BAKEL en ten dien fine geregtelijk geciteert zijnde.
Welke op de volgende vraag poincten yder afzonderlijk gehoort zijnde hebben geantwoord en verklaert, zo als bij ieder articul staet aengeteekent.
! Marge !
Compareerden voor Scheepene Commissarissen van BAKEL en MILHEEZE, Quartiere van PEELLAND, Meijerij van S'BOSCH
1. WILLEBRORDUD TEUNISSE
2. JOACHIMUS HENDRIKS
3. PEETER NOIJE schoonzoon van den eersten deponent
4. MARCELUS MANDERS
5. WILBERT van DUYNHOVEN
Art. 1.
Der deponenten ouderdom en handneering af te vragen.
Antwoord:
Den 1e deponent verklaard oud te zijn ruijm sestig jaeren, en van handneering een boer te zijn.
Den 2e deponent verklaard oud te zijn omtrent de dertig jaeren en boer van handneering.
Den 3e deponent verklaard oud te zijn ontrent de zeeven á agt en dertig jaeren en een boer van handneering.
Den 4e deponent verklaart oud te zijn vijff en tzeeventig jaeren en een boer van handneering
Den 5e deponent verklaart oud te zijn ruijm dertig jaaren en een boer van handneering.
Art. 2.
Of zij deponenten voor den jaare 1770 eenige Peelvelden in de BAKELSE PEEL gehad hebben.
Antwoord:
Den 1e deponent verklaart Ja, een enkeld Peelveld gehad te hebben.
Den 2e deponent verklaart Neen.
Den 3e deponent verklaart dat zijn schoonvader, den eersten deponent, bij wien hij inwoond een Peelveld gehad heeft.
Den 4e deponent verklaart Ja.
Den 5e deponent verklaart Jae.
Art. 3.
Hoe en wanneer zij deponenten aan die Peelvelden waeren gekomen,
Antwoord:
Den 1e deponent verclaart dat hij omtrent zeeventien jaeren geleeden, terwijl zijn ouders nog leefde, zijn best gedaen heeft om het Peelveld het welk zijn ouders bezaten aan zijn naam te krijgen dat de toenmalige Peelmeesters daar in wel consenteerden dog dat den President Schepen NICOLAAS van OMMEREN daar teegen was, dat hij deponent meermalen bij gen.de President van OMMEREN geweest is om te verzoeken dat die daer ook in zou consenteeren 't geen echter niet gelukt heeft, tot zo lange dat hij aen den zelven President een vijff blamuijzen stuk of een gulden in de hand stopte, wanneer hij deponent dat Peelveld heeft bekomen en daarvoor aen de Peelmeesters de geregtigheijd betaalt.
Cessat <= houdt op> voor zo veel den tweeden deponent aangaat.
Den 3e deponent verklaart dat hij niet weet hoe zijn schoonvader daer aen was gekomen, alzo hij deponent toen hij denzelven nog niet woonde.
Den 4e deponent verklaart dat Peelveld wel omtrent vijftig jaeren gehad te hebben en daar voor gegeven vijff gulden min vijff stuijvers.
Den 5e deponent verklaart dat hij voor omtrent vier á vijff jaaren geleeden aan den President van OMMEREN alhier heeft gegeven vier Zeeuwse Rijxdaelders ten eijnde dezelve hem gunstig zoude zijn om het Peelveld van zijn depts. ouders, aan zijnen naam te krijgen zo als den depnt. dan ook dat Peelveld gekreegen heeft, dat van OMMEREN ter dier tijd aan hem depnt. zeide dat hij deponent dat moest swijgen en dat hij van OMMEREN dat ook soude swijgen.
Art. 4.
Hoe en wanneer zij deponenten die Peelvelden weederom kwijt zijn geraakt?
Antwoord:
Den 1e deponent verklaart dat hij in't verleeden jaar 1770 door het disput over DE PEEL dat Peelveld weder is kwijt geraakt.
Cessat voor zo veel den 2e deponent aangaat.
Den 3e deponent verklaart dat zijn schoonvader dat Peelveld is kweijt geraakt door het dispuut over DE PEEL in het verleeden jaar.
Den 4e deponent verklaart dat Peelveld door het dispuut over DE PEEL in het verleeden jaar kweijt geworden te zijn.
Den 5e deponent verklaert dat Peelveld door het dispuut over DEN PEEL in het voorleeden jaar kweijt geworden te zijn.
Art. 5.
Off zij Deponenten in den jaare 1770 weeder eenige Peelvelden hebben verkreegen en omtrent welken tijd?
Antwoord:
Den 1e deponent verklaart Ja in de Lente van't voorleede jaar 1770 weeder een enkeld Peelveld gekregen te hebben.
Den 2e deponent verklaart Ja een enkeld Peelveld gekreegen te hebben in de voorzomer van't voorleeden jaar.
Den 3e deponent verklaart dat zijn schoonvader in de voorzomer van't voorleeden jaar weeder een Peelveld gekreegen heeft.
Den 4e deponent verklaart in de voorzomer van het voorleede jaar de helft van een dubbeld Peelveld gekreegen te hebben.
Den 5e deponent verklaart in de voorzomer 't voorleede jaar een vierde part in een dubbelt Peelveld gekreegen te hebben.
Art. 6.
Wie die Peelvelden aan de deponenten gegeven heeft?
Antwoord:
Den 1e deponent verklaart dat hij dat Peelveld van den President van OMMEREN alhier gekreegen heeft zonder dat hij er ooijt met eenige andere Scheepenen over gesprooken had.
Den 2e deponent verklaart dat Peelveld van den President NICOLAAS van OMMEREN gekreegen te hebben.
Den 3e deponent verklaart dat zijn schoonvader dat Peelveld gekreegen heeft van den President Scheepen NICOLAAS van OMMEREN alhier.
Den 4e deponent verklaart dat Peelveld van den President van OMMEREN alhier gekreegen te hebben.
Den 5e deponent verklaart dat Peelveld van den President van OMMEREN alhier gekreegen te hebben.
Art. 7.
Of zij deponenten om ter laatst gemelder tijde die Peelvelden te bekomen geen schenkagien of vereeringen in geld of andere dingen hebben moeten doen aan NICOLAAS van OMMEREN President Scheepen van deezen Dorpe van BAKEL?
Antwoord:
Den 1e deponent verklaart Jae aanden President van OMMEREN gegeven te hebben eerst zeeven gulden voor de onkosten gevallen ter zake van de differente <= verschillen> over DEN PEEL, en daarna twaalf gulden twee stuijvers voor het Peelveld zelve.
Den 2e deponent verklaart voor dat Peelveld aan gem.de President van OMMEREN gegeven te hebben twaalf guldens.
Den 3e deponent verklaart dat hij van zijn schoonvader heeft gehoort dat denzelve ter zaeke van de differenten over DE PEEL, betaelt heeft voor de costen zeeve gulden, dat hij deponent uijt ordre van zijn gent. schoonvader daerna aan den President van OMMEREN heeft moeten geeven neegen guldens en vier stuijvers en dat zijn voornoemde schoonvader daer en boven nog voor de onkosten van't verboeken betaelt heeft agt en vijftig stuijvers.
Den 4e deponent verklaart voor zijn Peelveld aan den President van OMMEREN gegeven te hebben ten minste tien gulden en negentien stuijvers.
Den 5e deponent verklaart voor zijn Peelveld aan den President van OMMEREN zes en vijftig stuyvers gegeven te hebben.
Art. 8.
En op wat wijze die onderhandelinge tusschen hen deponenten en gemelden President van OMMEREN zig hebben toegedragen?
Antwoord:
Den 1e deponent verklaart dat bij tijde der begeving der Peelvelden aan den President van OMMEREN door zijn schoonzoon verzogt heeft ook zo wel als zijn nabuuren een Peelveld te hebben, dat zijn gemelde schoonzoon, die genaamt is PEETER YBEN NOIJEN, daarop aangezeid President van OMMEREN zo als zijn schoonzoon hem deponent verhaelt heeft, heeft betaelt neegen guldens en vier stuyvers, voor dat Peelveld dat hij deponent naderhand door den Vorster bij gemelde President is ontboden geworden en alstoen nog acht en vijftig stuijvers voor het verboeken van dat Peelveld aan van OMMEREN heeft moeten betaelen.
Den 2e deponent verklaart dat hij al mede voor de onkosten der differenten geteekent, en zijn quote betaelt hebbende tijde der begeving der Peelvelden ook gaerne een Peelveld had, dat hij deponent daer om den President van OMMEREN ook verzogt heeft, welke hem toen een seer slegt Peelveld heeft gegeven, dat hij deponent daar na weeder bij gemelde President is gekomen, en gezegt heeft, dat dat Peelveld te slegt was, en dat hij daar voor bedankte, dog dat hij wel wat wilde geven zo hij een beeter Peelveld konde krijgen, dat hij dept. daer na aan van OMMEREN voor een beeter Peelveld heeft geboden twaalf gulden, alzo hij deponent van andere menschen had gehoort dat van OMMEREN voor dat Peelveld welk den deponent bedoelde twaalf guldens had geeischt, dat van OMMEREN daer op het aanbod van den deponent heeft geaccepteert, en eenige tijd daar na bij den zelven ontboden wierd, wanneer den deponent aan van OMMEREN de voorsz. twaalf gulden betaelt heeft.
Den 3e deponent verklaart dat hij op ordre van zijn gemelde schoonvader den President van OMMEREN heeft aangesprooken om een Peelveld te hebben, en aan den zelven heeft overgedraegen, dat hij gaarne dat Peelveld aan zijn eigen naam hebben zoude vraegende hoe veel dat meerder zoude kosten, dan dat dat Peelveld stond ten naeme van zijn gemelde Schoonvader, dat den President van OMMEREN daer op zulx met krijt uijtcijferde en zeide dat het twintig guldens en zes stuijvers meer zou kosten, zo hij dat veld op zijnen naam en niet op zijn vaders naam had, dat den deponent daer op antwoorde: "dat hij dan het Peelveld niet wilde hebben op zijn naam", dat van OMMEREN toen twee ducatan eijschte zo het veld wierd gezet ten naame van zijn deponents Schoonvader, waar teegen den Dept. egter veel had in te brengen, dog egter met van OMMEREN geaccordeert is voor neege gulden en vier stuijvers, en toen een Peelveld ten naame van zijn Schoonvader gekreegen heeft, welke daer na voor de verboeking nog agt en vijftig stuijvers heeft moeten betaelen.
Den 4e deponent verklaart dat hij tijde van de begeeving der Peelvelden den President van OMMEREN om een Peelveld versogt heeft, en om het zelve te bekomen twee gulden en neegentien stuijvers aan hem toegeteld heeft, dat van OMMEREN toen zeide dat zulx niet beschieten konde, weijgerende dat geld op te strijken, waarop den deponent hem vraagde hoe veel hij dan hebben moest, dat van OMMEREN antwoorde dat hij nog twee Zeeuwse Rijxdaelders moest hebben en als dan maken zoude dat hij deponent het Peelveld aan zijn naam had, waar op den deponent die twee Rijxdaalders ook heeft gegeeven, dat eenige tijd daar na den deponent bij van OMMEREN wierd ontboden om het Peelveld aan zijn naam te krijgen, dog vermits hij doen ziekelijk was, zijn schoonzoon JACOBUS van DUIJNHOVEN derwaards gezonden heeft, welke hem deponent heeft gezegt dat hij als toen nog zes en vijftig stuijver voor het overboeken heeft betaalt.
Den 5e deponent verklaart dat hij tijde van de begeeving der Peelvelden bij den President van OMMEREN alhier is ontboden en van denzelven de vierde part in een dubbeld Peelveld heeft bekomen en daar voor aan hem betaalt zes en vijftig stuijvers.
Art. 9.
Off zij deponenten onder de voorsz. somme welke zij aan voorzeide President van OMMEREN gegeven hebben, ook begrijpende zes gulden agtien stuijvers of zeeven guldens die tot goed making der costen weegens de differenten over DEN PEEL hebben moeten gedragen en betaalt werden?
Antwoord:
Beantwoord voor zo veel den 1e deponent aangaat.
Den 2e deponent verklaart dat onder de voorsz. twaalf gulden door hem aan van OMMEREN gegeven geenzints zijn begreepen de zeeve guldens tot goed makinge der onkosten weegens de differenten over DEN PEEL, maar dat hij deponent die zelven guldens onder quitantie aan J. van GRIENSVEN heeft betaalt.
Beantwoord voor zo veel den 3e deponent aan gaat.
Den 4e deponent verklaart Neen, en dat hij behalven de voorsz. penningen nog aan JOHANNIS van GRIENSVEN voor de onkosten weegens de differenten over DEN PEEL beraalt heeft zeeve guldens.
Den 5e deponent verklaart Neen, dat hij boven en behalven de gemelde zes en vijftig stuyvers al nog aan van OMMEREN betaalt heeft zeeven gulden voor de onkosten weegens de differenten over DEN PEEL.
Art. 10.
Off zij deponenten aan gemelden President van OMMEREN, die penningen ook betaalt hebben voor de moeijtens en onderrigtinge welke hij aan de deponenten over de legging der Peelvelden en dergelijke gaff?
Antwoord:
Den 1e deponent verklaart Neen, en daarbij geen onderrigtinge van den President van OMMEREN nodig gehad heeft, alzo bij deponent zelfs in DE PEEL genoeg bekend is.
Den 2e deponent verklaart neen, en dat hij geen onderrigting over DEN PEEL of over zijn Peelveld van van OMMEREN nodig had, alzo hij deponent daer zelve zeer wel bekend is.
Den 3e deponent verklaart neen, en dat van OMMEREN geen moeijte voor hem gedaan heeft.
Den 4e deponent verklaart neen, dat hij dat geld aan van OMMEREN gegeven heeft alleen om een Peelveld te hebben.
Den 5e deponent verklaart neen, en dat hij niet weet dat den President van OMMEREN moeijte daar in voor hem gedaan heeft.
Aldus de deponenten ieder afzonderlijk gehoort en ondervraagt en hebben dezelve op de voorenstaande articulen geantwoord en verklaart zoals bij ieder articul geschreeven staat, waarbij zij alle na duijdelijke praelecture hebben gepersisteert, met Solemneelen Eede bevestigt en eijgenhandig onderteekent binnen BAKEL den drie en twintigsten en vier en twintigsten Meij 1700 Een ent zeeventig; onderstont; dusdanig merk X waarbij geschreven stont, dit is 't merk van WILLEBRORDUS TEUNISSE zelfs gesteld, verklaart niet anders te konnen schrijven, dusdanig merk X waarbij geschreven stont; dit merk is door JOACHIMUS HENDRIKS zelfs gesteld om reedenen voorsz.; dusdanig merk X waar bij geschreeven stond, dit is 't merk van PEETER NOIJEN zelfs gesteld om reedenen voorsz. dusdanig merk X waarbij geschreeven stond, dit is 't merk van MARCELUS MANDERS zelfs gesteld om Reedenen voorsz., dusdanig merk X waarbij geschreeven stond, dit is 't merk van WILBERT van DUYNHOVEN zelfs gesteld om reedenen voorsz., was geteekent J. van GRIENSVEN, FRANCIS MAERTENS onderstont mij present, was geteekent A.A. van NOORT Secretaris.
Accordeert met zijn origineel staande ten Register van allerhande Actens sub. foli is 207verso et seqq.
BAKEL neegen en twintigsten Meij 1700 Een en't zeeventig.
Quod Attestor
A.A. van NOORT, Secretaris.
d.d. 24-05-1771.
Relatere ik ondergeschreve Eerste Deurwaerder van de Edele Rade en Leenhove van BRABAND en Landen van OVERMAZE, dat ik op ordre van de Procureur Generael van den zelven Landen mij op Zaterdag den 27 April deeses jaars 1771 hebbe vervoegt alhier in DEN HAGE van huijse en ten herberge van ROS op het SPUIJ, genaamt HET BOSSCHE VEERHUIJSE en aldaer van CHRISTOFFEL MULIE GERETS Bode van S'GRAVENHAGE hebbe overgenomen een geslote mantie en een sak toebehorende aan NICOLAAS van OMMEREN Predident Schepen te BAKEL, dat ik ondergeschreve aan de voornd. ROS betaald hebbe de verteering welke de gemelde NICOLAAS van OMMEREN ten zijnen huijse hadde gemaakt, het zelve mantie en sak op ordre voorschreven hebbe gebragt op de VOORPOORTE alhier in DEN HAGE, en aan de Cipier overhandigt, dat ik ondergetekende voorts op ordre van welgemelde Procureur Generael mij hebbe vervoegt ten Raadhuijse van S'GRAVENHAGE, en aldaar overgenomen van den Onderschout, de Persoon van gemelde NICOLAAS van OMMEREN, welke des avonds te vooren alhier in DEN HAGE ten versoeke van gemelde Procureur Generaal van BRABAND, op ordre van de Heer BALLIUW van S'GRAVENHAGE voor gearresteert en ten voorschreve Raadhuijs gelogeert, dewelke ik ondergeschreve Deurw. uijt kragte van het Mandament <= bevel> Crimineel met de clausule van apprehensie van den voorschreve Rade in dato den 25 April deses jaars, geobtineert bij den Procureur Generaal te lasten van dezelve NICOLAAS van OMMEREN, hebben overgebragt en gelogeert op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE, en dezelve aan de Cipier gerecommandeert, hebbende de voorschr. van OMMEREN aan mijn voorts ter hand gesteld een silver sakhorlogie als meede een beurse, waar in waren drie heele en nog seventien halve gouden Rijders, te samen uytmakende een somme van hondert een en sestig guldens, welk horlogie en beurse met voorschreve Specie, na aftrek van van het door mij betaalde ter somme van vier guldens en agt stuyvers volgens daar van geforneerde specificatie door mij ondergeschreve aan welgemelde Procureur Generaal zijn overgegeven, Actum S'HAGE den 24 Meij 1771.
Edele Mogende Heeren.
Het geene voorschr. staat Relatere ik te zijn mijn wedervaren.
Bij mijn
J.D ZWART, Deurwaarder.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263B.
d.d. 24-05-1771. Bijschriften 29-05-1771 + 12-11-1771,
Register fol. 215verso.
Pro Fisco.
Copie.
Compareerde voor Heeren Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE nagenoemt PAULUS FRANCISSE woonagtig op GROOTEL onder BAKEL, oud ontrent de vijfftig jaaren, denwelke ter Requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, onder Solemneelen Eede heeft getuijgdt waar en waeragtig te zijn, dat omtrent agtien of twintig jaaren geleden, als welken tijd den Comparant niet kan bepaalen, hij comparant een accoord gemaakt heeft met JAN TIJSSE en zijne huysvrouw, welke laatst gemelde een volle nigt van zijn comparants Vader was, bestaande dat accoord daar in: dat hij comparant beide die perzonen haar leeven lang zoude onderhouden in kost ende drank ten zijnen huize mitsgaders in kleederen en nader zelver dood hun een eerlijke begraefnis verzorgen, voor allen 't welke den comparant in eijgendom zoude krijgen alle de goederen, roerende en onroerende die de gemelde perzonen bezaten, en welke op GROOTEL onder BAKEL, alhier geleegen waeren, dat dit accoord vervolgens ook stand heeft gegreepen, enden comparant daar aan in allendeele voldaan heeft. Dat een jaar agt of neegen daar na is komen te overlijden eerst de voorsz. huijsvrouw van gemelden JAN TIJSSEN, en vervolgens een jaar daar na de man zelve waar door den comparant is gekomen in de volle Possessie <= bezit> van der overleedene goederen.
Dat drie of vier jaar na het overlijden van dezelve bij hem comparant gekomen is JENNE MARIE welke meede een volle nigt van zijn comparants vader was, en woonagtig te GASTEL Lande van CUIJK, welke teegens hem comparant zeide dat haar vader JAN PAULUSSE aan voornoemde JAN TIJSSE had beleent een stukie Land geleegen op GROOTEL voorsz. en hetgeen den comparant ingevolge het gemaakt accoord met JAN TIJSSE, als nog in gebruijk had. Dat die beleening was geschied onder den mits, dat JAN TIJSSE het gemelde stukie Land zijn leeven geduurende zoude gebruijke, dog dat het zelve na zijn overlijden weeder moest komen aan voorn. haar vader JAN PAULUSSE of desselfs Erfgenaemen. Dat gezeide JENNE MIE derhalven aan hem comparant verzogt, vermits zij door den dood van haaren vader, desselfs erfgenaam geworden was, dat zij dat stukie Land nu wederom mogte hebben.
Dat den comparant alstevoren wel gehoort hebbende van deze zaak, haar daar op antwoorde: dat indien zulx zo waere hij haar dan diesweegens zoude tevreeden stellen.
Dat daar op gemelde JENNEMIE van hem comparant is weg gegaan zonder voor eerst weeder bij hem te komen, dat hij comparant wel gehoort heeft van andere menschen, dat gezeide JENNEMIE vervolgens bij den President van OMMEREN is geweest, die aan haar voorgaff dat zij in een boette was vervallen en dat voornoemde President van OMMEREN toen dat stukie Land van haar gekogt zou hebben,
Dat hij comparant na verloop van eenigen tijd bij den President van OMMEREN alhier ontboden en gekomen is, welke teegen hem comparant zeide: dat hij in een boette van zes en dertig guldens vervallen was, omdat hij comparant het gemelde stukie Landt, na het overlijden van JAN TIJSSE niet had laten leggen zonder meer te gebruijken, dat den comparant zig daer over zeer verwondert toonde en aan gemelde President van OMMEREN antwoorde: dat zulx immers niet zo was en dat hij niet wist daar over in boette vervallen te zijn; dat gemelden van OMMEREN vervolgens zeide; dat zulx evenwel zoo was; dat den comparant verder antwoorde: dat hij dat stukie Land, 't geen hij gehoort had dat door van OMMEREN was gekogt, dan liever zoude vernaderen alzoo hij comparant een nabestaande van de voorzeide JENNEMIE die hetzelve aan hem van OMMEREN moeste verkogt hebben, was, voegende den comparant daar verders bij, dat hij geenzints instaat was om die boette te kunnen betaelen.
Dat den President van OMMEREN vervolgens aan hem comparant gezegt en geraeden heeft, om een obligatie van hondert gulden te maken, van vier per cento jaerlijx waarbij den comparant dan nog jaarlijx zoude moeten geeven twee guldens en een ham, dog 't geen in de obligatie niet mogt beschreven worden.
Dat van OMMEREN ook nog al verder conditioneerde <= voor houdende>, dat den comparant bij het passeeren der obligatie nog tien guldens contant moeste betaelen, welke hij zeijde dat den comparant verschuldigt was, weegens de drie of vier jaaren huur, als welken tijd den comparant het voorschreeve stukie Land na het overlijden van JAN TIJSSE nog gebruijkt hadt.
Dat van OMMEREN aan zijne zeide aannam, in plaats van aan den comparant de hondert guldens ter zaake dier obligatie te geeven de gepretendeerde boettens van zes en dertig guldens daar voor te zullen afmaken met den Officier, en de agterstallige lasten welke den comparant op de collect boeken van JOHANNES van OMMEREN schuldig was te zullen afdoen en zuijveren.
Dat daerop ingevolge het voorschreeve gemaakte accoord, den comparant ter Secretarij alhier een obligatie heeft gepasseert van hondert gulden, ten behoeven, zoo hij vermeent van voornoemden van OMMEREN, en dat den comparant daar en teegen bij naasting is geworden eijgenaar van het gemelde stukie Landt.
Dat den comparant van jaar tot jaar de voorschreeve interest van vier per cento die bedonge dog niet beschreevene twee gulden en ham aan den President van OMMEREN heeft betaalt uijtgezondert dat hij den interest van vier per cent weegens het laatste jaar nog niet betaelt heeft, en dat hij comparant van die betaaling nooijt een quitantie geeijscht of bekomen heeft.
Dat den comparant heeft vermeent dat aan hem nog competeerde vier gulden wanneer hij de boette van zes en dertig gulden en het geen hij op de collectboeken verschuldigt was, mitsgaders de Penningen der naasting door de voorschreeve hondert gulden der obligatie welke den comparant had gepasseert; betaalt reekende.
Dog dat daar na den President van OMMEREN hem comparant gezegt heeft dat hij nog geld schuldig was, op de Collectboeken van voornoemden JOHANNIS van OMMEREN.
Dat zijn Comparantens huijsvrouw, daarop is gegaan na gezeijde JOHANNIS van OMMEREN en zo als dezelve aan hem comparant gezegt heeft aen JOHANNIS van OMMEREN betaelt heeft dertien stuijvers en eenige duijten, wanneer er op die collectboeken nog twaalf guldens ten zijnen comparants Lasten gevonden wierd, zo als JOHANNIS van OMMEREN aan zijn vrouw zeide. Eijndigende den comparant hier mede zijne gegeeve verklaering, en heeft nae Prelecture < = voorlezing > daarbij gepersisteert, eijgenhandig onderteekent en met Solemneelen Eede bevestigt binnen BAKEL den vier en twintigsten Meij 1700 een ent zeeventig ter presentie en overstaan van JOHANNIS van GRIENSVEN en JAN FRANSEN Scheepenen. Onder stond dusdanig met waar bij geschreeven stont; Dit is 't merk van PAULUS FRANCISSE zelfs gesteld verklaerde niet anders te konnen schrijven was geteekent J. van GRIENSVEN, JAN FRANSE onderstond mij present en was geteekent, etc. etc. van NOORT, Secrtrs.
Accordeert met zijn origineel staande gerequireert in het Register van allerhande acten Sub. foliis 215verso ets, qq:
BAKEL neegen en twintigsten Meij 1700 een ent zeventig.
Quod Attestor,
A.A. van NOORT, Secrtrs.
Op huyden den 12 November 1771, is voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert PAULUS FRANCISSE dewelke nadat hem de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgeleezen en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt bij den inhoude desselver gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent, Actum S'HAGE dato ut Supra.
Dit is het merk van PAULUS FRANCISSEn verklaarde niet anders te konnen schrijven.
PERSIJN, 1771. F.W. CHION.
Mij present, P. v. SPAAN.
H.I.C. Den Bosch, toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B.
d.d. 24-05-1771.
Exhibitum <= voor de dag brengen, aanreiken, vertonen> ad Art. 643 dato 22 July 1771.
Den ondergeschr. JAN JACOB VRIENTS inwoonder alhier, verklaart bij desen en wel ter instantie van N.v.O. Presdt. Schepen alhier dat hem declarant seer wel kennelijk en in verse geheugen sijnde, dat JOOST WEIJERS mede alhier woonagtig in off ontrent de maant Meert 1770 door den voorn. JOOST WEIJERS is versogt geworden om te same na den requirant ten deese te gaan, en om te sien, mogelijk sijnde, Een verruijling tegens een parceeltje genoemt DEN BESTERT off KATER door den requirant onlangs ingekogt te doen en daar voor soude een parceeltje off half eeusel gelegen aan de BAKELSE BRUG souden geven, sijnde hij declarant met en beneffens gem. JOOST WEIJERS na den woonhuijsinge van den requirant gegaan en door hem declarant, off gem. WEIJERS den requirant voorgesteld hebbende om sijn voornt halff eeusel tegens het parceeltje van den requirant om te leggen en dat hij weijers dat andere helft door sijn Broer ARIAAN WEIJERS verkogt en getransporteert aan JOOST JAN WEIJERS Cum suo soude vernaderen, onder die mits nogtans dat den requirant in dat Cas uijtgeschreven coops item met ap- en depentie <= aanhorigheid en toebehoren> van dien moeste betaalen, mitsgaders alle de costen tot de verruijling noodig.
Alle welke voorstellinge den requirant niet en wilde accepteeren, door dien hij requirant die parceelen eerst wilde gaan sien, seggende dat hijse ook niet wel en kende.
Waarop den gem. WEIJERS met afsien het als om dat accoord als voorn. maar te volgen en na meenigvuldige woorden wisselinge met elkanderen daar over gehad te hebben wilde hij requirant eerst en alvoorens sulx te doen agt daagen met zijn vrouw in beraad gegeven te hebben en dan met elkanderen te sien om op een off andere wijse te accorderen waarmede gemelde WEIJERS niet anders was geresolveert <= voornemende>, als inmediaat <= direct> sulx maar aff te doen, en na veel moeijte met den requirant te hebben gehad, is eijndelijk het accordeert, dat gemelde WEIJERS de helft als soude vernaderen en na de vernadering 't geheel eeusel soude aan den requirant transoprteeren sonder dat hij WEIJERS iets soude behoeve te betaalen dan alleen 13 gulden. N 2.
Pro Fisco.
Deze verklaring door den Advocaat Fiscaal van BRABAND voor gehouden zijnde aan JAN JACOB VRIENDE heeft dezelve gedeclareert den inhoud van dien niet te kunnen verklaeren als niet des weegens waaragtig zijnde uytgenomen dat hem wel voorstaat dat JOOST WEIJERS heeft aangenomen gehad aan den President van OMMEREN te zullen betalen dertien gulden voor zekere vermangeling zonder dat hij van eene verdere omstandigheeden iets weet als alleen dat hij met zeekerheid kan verklaaren dat hij nooyt is verzogt om met JOOST WEIJERS bij den President van OMMEREN is gegaan ten eijnde om hem eenige hulp of dienst te doen.
Actum BAKEL den vier en twintigsten Mey 1700 een en tzeeventig mij present A.A. van NOORT, Secrets.
B.H.I.C. Noord-Brabant, inv.nr. 447.263B.
d.d. 28-05-1771. Bijschriften 12-06-1771 + 16-12-1771.
Pro Fisco.
Copie.
Extract uijt het Register der Resolutien en daagelijksche notulen van die van de Leen en Tolkamer over de Hoofdstadt Meijerije en Quartiere van 'SHERTOGENBOSCH.
Dingsdag den 28en Meij 1771.
Bij occatie van het examineeren der gemeentens Reekening van BAKEL ingegaan den eersten Januarij en geexpireert <= eindigende> den laatsten December 1768. Is geleegen een copie authenticq van HENDRIK RIJSTERBURG op den 21en Maart 1770 voor Officier en Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE gedaan waaruijt gebleeken is, dat de voorschreeve RIJSTERBURG de executie daar inne gemeld teegens de goederen aldaar geleegen niet anders had gedaan, als in qualiteijt van Vorster der plaatze, en alleen tot verhaal van den Reëlen Omslag over het jaar 1767 ter somme van dertien stuijvers en agt penningen, gelijk zulx onlangs aan deze Kamer was bekend gemaakt, welke om die reede de gemelde Reekening heeft ontboden. Nadat de Posten uit de voorschreeve Reekening in die der Borgemeesters, over het jaar 1767 op fol. 24 verso en 25 gebragt geresumeert waaren, heeft de Kamer geobserveert dat men de geringheijd van de oopsaak des schulds, waarom die executie eijgentlijk aangevangen was versweegen had, maar ook dat de Extensie <= omvang> dier Posten zodanig getourneert <= gedraaid> was dat die Executie uijt een geheele andere oorsaak scheen geschied te zijn.
En die agting genomen zijnde, dat de Officier, Scheepenen, Secretaris en Vorster van BAKEL en MILHEEZE, zig niet ten hazerde <= gokken>, nog ten lasten van het voornoemde corpus hebben mogen verrijken, vermits zij voor hunne tractemente alles voor het zelve hebben moeten doen. Ten anderen dat het hem mede bewust was, dat in het geval voor handen geen Judicium preferentia et concurrentiae konde exteeren, dewijl de cooppenningen der geexecuteerden goederen niet meer dan vijff stuyvers, en den Reëlen omslag niet meer dan dertien stuyvers en zes penningen emporteerden <= innemen>.
Dat het ook uyt de Reekening der geexecuteerde goederen in het hooft van dien niet blijkt dat ter tijde van het doen derzelver een eenig crediteur gecompareert was waar uyt volgt dat het gansch onnodig was den Advocaat van RIJSINGEN tot het bijwonen en het sluiten dier Reekening ten lasten van de gemeente te ontbieden. Item dat geen der Posten die op fol. 19 en volgende van de Reekening voorkomen in den text van dezelve geplaatst moesten zijn geweest, vermits zulx zo ver die volgens 'sLands Resolutien en Usantien <= gebruiken> op over schietende penningen van geexecuteerde goederen kunnen werden gepretendeert alleenlijk op de slooten van zulke Reekeningen pretensie kunnen maken. Is na deliberatie <= beraadslaging> goed gevonden en verstaan dat de Officier, Scheepenen. Secretaris en Vorster van BAKEL en MILHEEZE, aan het Corpus aldaar zullen moeten restitueeren de sommen hier onder respectivelijk uytgetrokken, en dt die sommen aan de Rendanten van de huijs-houdings Reekening over het jaar 1700 neegen en zestig om dezelven in een apart capitteel oft wel in dat der particuliere inkomsten voor ontfang te brengen, zullen moeten worden behandigt met allegatie <= aanwijzingen> deser Resolutie te weeten: De Officier dezes geschr. ten zijne behoeve. Ende executie Reekening fol.
12verso, 13, 14verso, 15 verso en 17 dus f. 6- 0- 0
De Officier en Scheepenen te zamen 2 guldens tien stuyvers fol. 16 vermeldt f. 2-10- 0
Scheepenen alleen drie gulden op fol. 17verso textus voorkomende f. 3- 0- 0
en het geen zij uyt de drie gulden elf stuyvers op fol. 15verso textus genoten hebben.
De Secretaris zo veel als hij uyt de gemelde drie guldens en elf stuyvers genoten heeft.
Voorts eene gulden zestien stuyvers op fol. 15verso textus f. 1-16- 0
Twaalf guldens tien stuyvers op fo. 16 textus f. 2-10- 0
Zo veel als na aftrek van het zeegel heeft genoten van de twee gulden zestien stuyvers op fol. 16verso textus voorkomende.
Drie guldens van fol. 17verso textus f. 3- 0- 0
Twee guldens van fol. 18, textus f. 2- 0- 0
Twee guldens van fol. 18verso, textus f. 2- 0- 0
Eene gulde en tien stuyvers van fo. 18verso textus f. 1- 0- 0
De Vorster H. RIJSTERBURG twee gulden en vijff stuyvers die als zijne vacatie en Salaris in verscheijde klijne Posten
op fo. 7verso en 8 zijn vervat. f. 2. 5- 0
Item neegen stuyvers uyt de twaalf stuyvers die voor zijne vacatie naar HELMONT op fol. 8 voor uytgaaff zijn gesteld
en zulx om dat hij op fol. 11 textu ult fol. 12 en fol. 13verso niet meer als drie stuyvers voor dergelijke vacatie heeft
gedeclereert f. 0- 9- 9
Item een gulden agt stuyvers die hij als Salaris in verscheijde op fol. 8verso en 9 voor uytgaaff reekend f. 3- 8- 0
Item neegen stuyvers van de twaalf stuyvers vacatie naar HELMOND om Reeden als boven f. 0- 9- 0
Item twee guldens en twee stuyvers in verscheijde posties van fol. 9verso en 10recto en verso als zijne vacatie
en Salaris respectivelijk gesteld f. 2- 2- 0
Item neegen stuyvers uyt de twaalf stuyvers vacatie naar HELMOND op fol. 11 f. 0- 9- 0
Item tien gulden agt stuyvers in verscheijde posties voor vacatie en Salaris van hem Vorster op fol. 11verso tot fol. 14verso
incluijs voor uytgaaff gesteld f. 10- 8- 0
Totaal f. 17-10- 0
Dat voorts de volgende Reekening van 1700 neegen en sestig en ter plaatze als hier voorgemeld explicatie zal moeten worden gegeven, met onderstaande declaratoir der Regenten off de Reële Omslagen op fol. 19 der voorschr. Reekening van Executie in uijtgaaff gesteld niet in de Fout Lijsten van die respective Reekeningen gebragt en gevalideert zijn geweest ook als dan bij de kamer te kunnen worden geoordeelt welke van dezelven ten lasten van het corpus zullen moeten blijven en welke niet:
En alzo uijt het hooff der Reekening van Executie blijkt dat de autorisatien door de Borgemeesters tot het doen deezer Executie aan den Vorster uijt gereijkt geweest is van den 13 November 1769 en het gedaane arrest van dato den 28 December 1769 ende verkooping den 12 Janurij 1770 is afgeloopen, dat over zulx JAN van der CRUIJS als collecteur der verpondingen en Beeden over het jaar 1767 aan het corpus zal moeten restitueeren de vijfftien stuyvers en agt penningen en HEIJCOOP in qualiteijt als voor over het jaar 1768 de twaalff stuyvers en FRANCIS van LEYENBURG mede in qualiteit als voor over 1769 de vijfftien stuyvers en agt penningen op fol. 19verso der voor-schreeve Executie Reekening voor uijtgaaff gebragt, welke aan de Rendant over het jaar 1769 zullen moeten worden overhandigt en ter plaatze als voor gemeld in zijne Reekening voor ontfang gebragt moeten worden, ten waare het corpus bij de conditien van verkooping voor die Lasten had ingestaan om het welk te doceeren, de conditien als dan met de gemelde Reekening zullen moeten worden overgelegt.
Dat de Officier en Scheepenen aan welken volgens het bij schrift neevens het hooft de voorsz. Executie Reekening, ter opneeminge en examen is gepresenteert geweest, aan het corpus zelven zullen moeten refundeeren <= vergelden; opbrengen> en het corpus aan den meergemelden Rendant over het jaar 1769 ter verantwoording daar en op plaetze als voor de vijff gulden op fol. 20 der Reekening van Executie texu's voor uijtgaaff gesteld als (quasi) komende Offr. H. van RIJSINGEN voor het overstaan dier Reekening om Reede dat deze daar toe geen gequalificeert perzoon te BAKEL heeft. Item nog de agt stuyvers textus voor uijtgaaff gesteld werdende bij deeze aan voorschreeven Officier en Scheepenen vrij gelaten, hun verhaal teegens die welke den voorsz. Mr. H. van RIJZINGEN daartoe ontboden hebben.
Wijders ter deezer geleegentheijd bij Resumptie <= herhaling; hervatting> over zeekere Post van neegen gulden en vijff stuijvers in de Reekening van BAKEL over het jaar 1767 fol. 23 verso Loco textus ult: gesteld, gedelbereert:
Item over een post van vijftien gulden en vijff stuyvers fol. 23 2de Loco verso: textus 1 mitsgaders over den post van zes en twintig gulden en tien stuyvers alle voor de auditoren dier Reekening, op simpele memorien zonder blijkt van ordonnantien en de laatste post zelfs, zo het schijnt in eenen post en egter zonder gebruijk van 'sLands zeegel geleeden en gepasseert is goed gevonden en verstaan, om Reedenen de Kamer hier toe moveerende dat de auditeuren, der Reekening van BAKEL over het jaar 1767 de eerst gemelde neegen gulden en vijff stuij-vers, aan het corpus die aan den Rendant van het huijshouden over het jaar 1769, om off in het Capittel van Particuliere in kortsten off in een apart Capittel in ontfang te brengen, en dat voorschreeve auditeuren of andere Regenten bewust, dat de twee laatstgemelde sommen alzo zijn uijtgegeeven, zo als in uijtgaaff gebragt zijn ter plaatze voorsz. daar van een declaratoir zullen moeten onderteekenen, en dat in dat geval de Secretaris een zeegel van drie stuijvers zal emploijeeren, het zelve beschrijven relatieff tot dien vorigen post van van zes en twintig gulden en tien stuijvers om in de Reekening over het jaar 1769, in het Capittel van allerhande zaken voor uijtgaaff te brengen. En om naar te zien off het geene voorsz. behoorlijk nagekomen is, dat de gemeentens Reekening over het jaar 1767 met die van 1769 zelf moeten overgebragt worden.
En zal copie van deze Resolutie worden gezonden om te strekken tot der zelve naechrigting.
Onderstont: Accordeert met de voorsz. Register voor zoo veel het geextraheerde aangaat,
Actum 'SHERTOGENBOSCH den twaalfden Junij een duizend zeeven hondert een en seventig was geteekend zeeven hondert een en seventig was geteekent, J.H. van HEURNE.
Accordeert met zijn Principaal
BAKEL zestienden December 1700 een en seeventig
Quod Attestor,
A.A. van NOORT, Secrtrs
d.d. 13-07-1764. Bijschrift d.d. 29-05-1771.
Regta. fol. 71verso.
Pro Fisco.
Copie.
Compareerde voor Scheepenen van BAKEL ondergenoemt PAULUS FRANCISSE wonende alhier den welke verklaarde nader van Bloede te weezen van JENNEKE MARIA JANSEN, als WENDELINA KOCKE Weduwe van HENDRIK TEMPELAAR, en dien volgende van Bloeds en Regts weegen bij deezen met klinkende en blinkende penningen, en woerden daartoe dienende bij dezen te vernaderen, zeekere koopen opdragte die JENNEKE MARIE JANSEN voornt. gedaan heeft aan en ten behoeve van de voorn. Weduwe TEMPELAAR bestaande in eene acker groot ontrent een Lopense neeven erve d'eene zijde en eene eijnde JACOB TEUNIS van GROOTEL.
Item HET KANTIE zijnde groes groot omtrent dertien Roeien neevens erve d'eene zijde MARCELIS MANDERS en d'een eijnde DE STEEG. En laatstelijk den kant langs DEN KLEINEN RUIJTER groot omtrent dertien Roeden neevens erve d'eene zijde en d'een eijnde JACOB TEUNISSE van GROOTEL, alles volgens transort daer van alhier gepasseert op den dertigsten Junij 17c vier en zestig verklaarende niet te konnen schrijven, was geteekent GOORT NOIJEN, A. van de KERKHOFF onder stont Mij present was geteekent J. LOSECAAT, Secrtrs.
! In de marge !
De vernaderde Penningen zijn f. 13- 0- 0
Waarvan den 40e penning is f. 0- 6- 8
Accordeert met zijn origineel staande ten Registre van Transporten en andere Brieven sub. fol. 73verso otse q.q.
BAKEL neegen en twintigsten Meij 1700 Een en tzeeventig.
Modo Attestor,
A.A. van NOORT, Secrtrs.
B.H.I.C. Den Bosch, toegangsnummer 19, inv.nr. 447.263B. W 1.
d.d. 11-06-1771. Bijschrift 12-11-1771.
Pro Fisco.
Wij LAMBERTUS JOHANNES BROUWER, Gesubs. Scholtis, PETER van WOELDEREN, Schepen en MARINUS ADRIANUS van ARDENNEN, Gesworen der Hoofd Banke van CUIJK, doen hier mede cond en tuigen, dat voor ons gecompareerd en verschenen is JOHANNA MARIA JANSSEN, oud ontrent vijfftig jaaren, zoo zij zeide, huijsvrouw van THEUNIS BONGERDS, wonagtig te GASSEL, zijnde de comparante gebooren te VEGGEL, Meijerije van 'S BOSCH, wiens ouders waaren JAN PAULUSSEN en MARIA HENDRIKS in leeven Echtel. beide al vroeg overleden, dewelke ter requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND, heeft verklaard waar en waaragtig te zijn:
Dat zij comparante en haare twee susters met naamen JENNEKE en HENDRINA JANSSEN uit de nalatenschap van hunne ouders, onder andere hadden geacquireerd <= verkregen> een stuk Erf, zo groes als Bouwland, groot ongeveer een halve Holl, Morgen, op GROOTEL, Ressort BAKEL, gelegen.
Dat volgens contract het gemelde Land bij zekeren JAN THIJSSEN en desselfs Huisvrouw hun leeven lang geduurende in gebruijk geweest was.
Dat tijde van dat gebruyk comparantes gemelde susters, zonder agterlaatinge van Lijffs, Erven, waaren koomen te overlijden.
Dat comparante als uit hoofden van het meergezeide gebruyk nooit eenige directie of genot van dat Land gehad hebbende, en onkundig geweest zijnde, dat van die verstorvene aandeelen van haare gemelde susters het Collateraal <= zijdelings> had moeten betaald worden, zulx dan ook hadde gecommiteerd.
Dat de comparante als een blinde man en sober bestaan hebbende, genoodrongen was de geringe middelen van subsistentie <= levensonderhoud>, welke zij nog hadde, wel gade te slaan, en over sulks ontrent veertien dagen voor St. Petry en Paulij (zoo zij niet beeter weet) des jaars 1764, zig na BAKEL begeeve hadde, om te verneemen, of die oude Lieden, Bruykeren, van voorsz. Land, nog leefden.
Dat sij te BAKEL voornt. komende geinformeerd geworden was, dat gemelde beide Lieden, reets ontrent vier jaaren dood waaren geweest.
Dat Comparante zig als doen hadden vervoegd bij den President Schepen van OMMEREN te BAKEL voorschr. om met den selven raad te plegen, hoedanig zij met dat Land handelen zoude.
Dat gem. President Schepen als totn tegens haar comparante hadde gesegt, dat zij in de Boete vervallen en het voorschr. Erff quijt was, want dat zij het Land en dn Heer te kort hadde gedaan; nadermaal de verstorvene Portien van haare gem. susters niet waaren getauxeerd nog daar van het Collateraal betaald; dog als zij dat Erf aan hem opdroeg, hij er nog een gulden of tien voor zoude geeven, maar dat zij over veertien dagen wederom komende en hij zig onderwijlen nader daat op bedenken zoude, of diergelijke in substantie.
Dat sij comparante met die zaak zeer verlegen, en zoo zij meende door gem. President van OMMEREN ten haaren beste geraaden zijnde, daar op heen gegaan, en veertien dagen daarna met een volmagt van haar man gemunieerd <= gesterkt>, wederom gekoomen was, als wanneer meergem. President van OMMEREN bij diezelve swarigheden persisteerde, dog hadde in plaatse van tien, dartien guldens aan de comparante gesteld, waarvoor zij het gemelde Erf aan hem hadde opgedragen, zonder dat zij iets verders wegens het provenue <= inkomen> van dien zeedert de dood der voorschr. bruykeren tot den opdragt als vooren genooten heeft.
En heeft de comparante deze haare verklaringe met Solemneele Eede gesterkt (Zoo waarlijk mogte haar God Almagtig helpen).
Ter waarer oirconde hebben wij gerichtspersoonen voornoemd deze beneffens de comparante met oude gewoone signaturen bekragtigt ende mede door onse Landschrijver en Griffier laaten contrasigneren tot CUIJK den 11e Junj 1700 éénenseventigh.
Handmerk gesteld door JOHANNA MARIA JANSSEN
Mij present D. v. HOIJTEMA.
L.J. BROUWER
P. v. WOELDEREN
M. A. van ARDENNE
Mij present D. v. HOIJTEMA, Landschrijver.
! Naschrift !
Op huijden den 12 November 1771 voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert JOHANNA MARIA JANSSEN dewelke na dat haar de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgelezen enden behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door haar was afgelegt bij den inhoude derselver heeft gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent, Actum 'S HAGE date ut Supra.
Dit het merk van JOHANNA MARIA JANSSEN verklarende niet anders te konnem schrijven (handmerk).
G.V.V. PERSIJN,1771.
F.W. CHION.
Mij present P. SPAAN.
Inventaris als boven.
d.d. 18-06-1771.
WelEdele Gestrenge Heer,
Nadien mij de tijt, in deese mijne droevige en sieke daage, soo lang vallen, en geene duurende plaatse en hebben, want kan dag, off nagt, niet alleen, door mijne siekte, maar ook door mijne droeffheit ruste.
Want gedeurende, de tijt ik alhier ben geweest, en hebbe ik geen drie uuren kennen slaapen.
Indien ik van UWelEdele Gestrenge konde en mogte versoeken om togh indien moglijk zijn kan, en ik naeder door Haar Edele Mogende, moet verhoort worden om zulx ten eersten te mogen erlangen, om dat ik togh mag geret worden.
Want ik en twijffel geensints off UWelEd, zult wel bij den ondersoekinge bevonden hebben, wat quaat-aardige en hardnekkige lieden tegens mij soo boosaardig getuijgt hebben, met beschuldiginge waaraan geen ziel heeft konnen dencken,
Want Haar Hoog Mog. hebben selfs immers ook wel gesien dat de stijffhooffdige ingesetenen en sommige Regenten, maar getragt hebben, om gedeurige moeijelijkheeden in de gemeente te stellen dato 4 Januarij 1770. en ten dien eijnde hoope ik dat UWelEd. Gestrenge deese mijne weijnige en geringe letteren niet ten quaade zult gelieven te duijden, maar mij daar en teegen spoediglijk zult konnen helpen, en redden, uijt deese mijne elendige droeffheijt.
Indien UWelEd. Gestrenge aan mij gelieft te permitteeren om een brieff aan mijn vrouw te schrijven, en als dan denselven aan mijn Broer denwelken als nog aan den Sterffhuisen van wijlen Mejuffrouw ERKELENS is, dewelke sekerlijk binnen korte daagen na huys zal gaan mede te geven, en soo het mogte zijn, dat ik hem selfs eens konde spreeken soude mij seer aangenaam zijn waarop ik UWelEd. ordres zal inwagten Blijve inmiddels na Oblatie <= aanbieding>.
WelEdele Gestrenge Heer
UWelEd. Gestr: D.W. Dienaar.
N. van OMMEREN.
'S.HAGE de n 18 Junij 1771,
d..d. 04-07-1771.
Notitie van N.v.O. inzake de z.i. ontereechte tegen hem ingebrachte beschuldigingen, 1771.
Ik ben beschuldigt door eenen HURKENS over te Consenteeren <= toestemmen> van 't weghaalen van Peel turff 't geen onwaar is, over een Beleening van JAN WILLEM MARTENS, dat 80 guldens is, en opgegeven 60 gulden te zijn en intrest á 3 percento 'twelk 4 percento volgens de acte is en oversulxs geantwoort dat 3 percento is doelende van de 80 guldens dus groot abuijs door de Regenten beschuldigt van 70 gulden welke van de aanneempenningen van de Pastorij van den aanneemers volgens Conditie gekort zijn en door mij meerder uijtgegeven en die posten alle in rekening gebragt; nu zal den Secretaris die 70 gulden vrees ik niet voor ontfang gebragt hebben, dat ik hem dog gesegt hebbe en mij nu dient ten beswaar, van JOOST WEIJERS over de Erffmangeling <= ruiling van een erfgoed> van een parceeltje door mij ingekogt als off ik denselven daarmede bedrooge en misleijt hadde, 't welk contrarie <= strijdig> kan bewesen worden door JAN JACOB VRIENTS en heeft sulx altijt ontkent dat parceel in gebruijk te hebben gehad volgens segge van JAN NOIJE die het had laaten verkoopen.
De 3 Regenten die een verklaring voor mij hebben gegeven gehad, over de begeving der Peelvelden declareeren nu als dat ik ze daar toe soud misleijt hebben, als ook over begeeven van die verklaaring, dat ook al onwaar is en de andere 3 Schepenen sullen verklaart hebben de begeevinge niet mede gedaan te hebben, van ESCH den aannemer der Pastorij heeft een verk: gegeven dat hij houtschat te AERLE aan den pagter bet: heeft. en ook aan mij, daar toe had ik ordre van den pagte soo dat de Fiscaal mij selfs heeft gesegt dat van ESCH een valschen verk: ten mijnen behoeve heeft gegeven, dan is ook een beschuldigging over tot huure van een camer bij mijn moeder dienende voor eenige Jaaren tot een Raedcamer om dat alle de Boeke en papieren in deselve, 't welk kan bewesen worden, verrotte van de nattigheijt, 't welk strijdig soude zijn tegens de Politique Reformatie dat mij onbekend was, De Secretaris en GOORT NOIJE hebben voor mij ook een onderhandse verd: gegeven over te leggen van de Schepen FR. WILLEM MARTENS dat hij nu wel wist dat er <= stuk weg gevallen> verk. tegens mij hadde gegeven, maar dat hij het doen geweeten hadde, dat d'acte <= stuk weg gevallen> hebben die 2 luijden soude ik ook daar toe <= stuk weg gevallen> luijde daar toe versogt gegeven. soo en op die wijse <= stuk weg gevallen> .
Ik ben ook beschuldigt, als off ik Consent <= toestemming> tot het inkomen van den Pater soude gegeven, 't welk nooijt is geschiet, nog ook geen genot daar van geprofiteert. Den Secretaris heeft alle minute welke tot eenige saake mij ten beswaaren dienende, waarop door mij off mijn Broer ges. is overgegeven, daar is ook ten mijne lasten, dat ik ter goeder trouwe op versoek van onser Mulderin van de MORTEL en zijn vrouw doen de pater was weggehaalt hem na was gegaan om denselven mogelijk zijnde, sien te lossen waar toe van de MORTEL ook mede met zijn peert was na gereeden, en die Luijde sullen dat mogelijk wel ontkennen, dog van de MORTEL is aan 't huijs van mijn oom te AERLE geweest gelijk BERKERS en meer ander, als ook de meijt wel gesien heeft.
En dan, als of ik alleen, de Gansche begevinge der Peelvelden gedaan hadde en daar toe de Luijden welke velden verkreege hebben met gelt van mij soude gekogt zijn waar van een meenigte verk: zijn, dog niet anders daar in te hebben gehandelt, als dat ik daarvan van deese en geene wel hebbe ontfangen, 't welk ik voor mijne particuliere moeijte en onderrigtingen, als ook van dinge de Secretarij Conserveerende <= in bewaring heeft> wel hebbe ontfange sonder eens te kennen denken dat daarin misdaat soude sijn schoon dog ik wel kan dencken anders te te zullen zijn verklaart, ik ben insgelijx verhoort, en ten mijnen lasten gebragt over de Costen vant Peel werk welke papieren ik hebbe weg gedaan en verscheurt en verbrant dog off ik daar van nog annotitie <= aantekeningen> heb is mij onbekent is mijn antwoort daarop geweest, en van H. van de QUINE etc. send dit eens aan mijn vrouw off Broer den Drost, ik ook nog beschuldigt van MARTE DIRK VRIJNSE en ADRIAAN VELTHOVE,
S'HAGE 4 Julij 1771. ik ben in 7 weeken niet verhoort.
! Het slot is weg gevallen !
Rijksarchief in Noord-Brabant.
Raad van BRABANT. Toegangsnummer 19. Inv.nr.447.263A.
d.d. 18-07-1771.
Pro Fisco.
Nadere Articulen gedaan maken, en de Ed.Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN, en FRDERIK WILLEM CHION, Raden in den Ed. Rade en Leenhove van BRABAND, ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den naam ende van wegens den Procureur Generaal over dezelve Landen, Inmoinct van Mandament Crimineel met de clausule van Apprehentie etc.
Omme daarop te hooren NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, gevange op de Voorpoorte alhier in DEN HAGE.
Art. 250.
Off hem gevange niet is bekend de perzoon van ANTHONY KUIJPERS inwoonder van BAKEL?
De gevange zegt Ja.
Art. 251.
Off de voornoemde perzoon niet al eenige jaaren voor dato van Haar Hoog Mog. Resolutie van 4 Januarij 1770, betrekkelijk tot de Peelvelden, heeft gehad een Peelveld?
De gevange zegt Ja.
Art. 252.
Of hij gevange van gemelde ANTONIJ KUIJPERS voor het verkrijgen van het zelve Peelveld, niet heeft ontfangen de somme van twaalf guldens?
De gevange zegt, dat A. KUIJPERS wel geld aan hem heeft gegeven maar niet te weeten hoe veel.
Art. 253.
Uit welken hoofde en in welke qualiteit hij gevange de voornoemde perzoon gemelde somme van twaalf guldens heeft afgenomen?
De gevange zecht het voorsz. geld te hebben ontfangen voor de moeyte, die de gevange heeft genomen, als particulier, en ook als de Secretarije
waarnemende bestaande die moeyte in verscheijdene onderrechtingen, die de gevangene gaf, als daar na gevraagd wert.
De Post bij prelecture, de gevange zegt, dat het voren staande Articul relatief is tot de begeving van het nieuw Peelveld.
Art. 254.
Off na dato van gemelde Haar Hoog Mogende Resolutie van den 9den Januarij 1770 de voormoende ANTHONIJ KUIJPERS hem gevange niet heeft verzogt, dat hij het gemelde Peelveld mogt behouden?
De gevanene zegt Ja.
Art. 255.
Off hij gevange daarop aan gemelde perzoon niet heeft gezegt. dat zulks twee ducaten zoude moeten kosten?
De gevange zegt Neen.
Art. 256.
Off daarop de voornoemde ANTHONIJ KUIJPERS aan hem gevange niet heeft gegeeven een ducaat en twee Zeeuwsche Rijksdaalders?
De gevange zegt niet te weeten.
Art. 257.
Off niet verder tusschen hem gevange en gemelde ANTHONY KUIJPERS is afgesproken dat hij met hem gevange wegens een eike boom aan gemelde KUIJPERS toebehoorende, en waarin hij gevange zin had, het wel zoude schikken.
De gevange zegt, dat hij aan ANTONIJ KUIJPERS wel heeft te kennen gegeven, dat hij eykenboom, in het Articul gemeld, wenschte van hem te koopen; dat
vervolgens de voornoemde ANTHONY KUIJPERS daar voor heeft geeyscht zeven guldens, en dat hij gevangene daar voor heeft geboden een ducaat, maar
dat KUIJPERS daarop heeft geantwoord, dat het zich wel souden schikken, en dat hij gevangene den boom tot nog toe niet na zig toe gehaald heeft maar dat
dezelve daat nog staat.
Art. 258.
Off voor de betalinge van die penningen en opgemelde afspraak de voornoemde ANTHONIJ KUIJPERS niet heeft behouden het Peelveld, welke hij reeds eenige jaaren te vooren had gehad?
De gevange zegt Ja, dat de Regenten het Peelveld in questie aan voorsz. A. KUIJPERS hebben gegeven.
Art. 259.
Off de voornoemde ANTHONIJ KUIJPERS niet boven dat alles heeft betaald ses guldens en agtien stuivers, of wel zeven guldens voor deszelfs aandeel in de kosten wegens de differenten over de Peelvelden gevallen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 260.
Off aan hem gevange niet is bekend WILBERT RAYMAKERS, inwoonder van BAKEL?
De gevange zegt Ja.
Art. 261.
Off die perzoon niet is een Boer en Klompemaker, alsmeede een dekker van Handteeringe?
De gevangene zegt Ja.
Art. 262.
Off dezelve niet eenige jaaren geleeden al een Peelveld heeft gehad te BAKEL?
De gevange zegt Ja.
Art. 263.
Off zijn vrouws moeder niet bevoorens het zelve Peelveld heeft gehad?
De gevange zegt Ja.
Art. 264.
Off dien Man aan hem gevange niet heeft verzogt dat het zelve op zijn naam mogt worden gesteld?
De gevange zegt Ja, dat hij gevangene dat van de Peelmeesters zoude verzoeken.
Art. 265.
Off hij gevange het zelve aan dien man niet heeft geweigerd?
De gevangene zegt zulks niet te weeten.
Art. 266.
Off eenige tijd daarna de gemelde perzoon het gemelde Peelveld op zijn naam niet gekregen heeft.
De gevangene zegt Ja.
Art. 267.
Off hij de verkrijginge van dien aan hem gevange niet heeft betaald omtrent agt guldens?
De gevangene zegt zekerlijk wel vijf guldens, meer niet te weten hoe veel meerder die men betaalt heeft.
Artt 268.
Off hij gevange boven dien niet heeft geconditioneerd dat de gemelde WILBERT RAIJMAKERS zijn gevanges stal met stroo niet moest dekken?
De gevangene zegt, dat W. RAIJMAKERS in het Articul gemeld zijn gevangens stal met stroo heeft gedekt maar niet te weten, dat sulks bevoorens
geconditioneert was, en verder ook niet wat door hem gevangene daar voor is betaalt.
De post bij prelecture zegt de gevangene bij het voorsz. huijs te bedoelen, het huijs van zijn Schoonmoeder.
Art. 269.
Off die Man aan de laastgemelde conditie niet insgelijks heeft voldaan?
Cessat.
Art. 270.
Off de voornoemde WILBERT RAIJMAKERS dat Peelveld door de differenten over de Peel niet is kwijt geraakt?
De gevangene zegt Ja, gelijk allen de anderen.
Art. 271.
En in den jaare 1770 wederom een Peelveld verkregen heeft?
De gevangene zegt Ja, wederom door de Regenten verkregen.
Art. 272.
Off dat hetzelve veld was, welke hij reeds bevoorens had gehad?
De gevangene zegt Ja.
Art.273.
Off de gemelde perzoon ter verkrijginge van dien aan hem gevange geen verzoek heeft gedaan?
De gevangene zegt daar toe verzoek gedaan te hebben om dat veld, of een ander.
Art. 274.
Off hij gevange aan dien Man als doen niet heeft gezegd dat hij het konde krijgen indien hij deede, zoo als zijn Gebuuren gedaan hadden, en dat die twee Ducaten hadden gegeven?
De gevangene zegt, zulks niet te weten.
Art. 275.
Off dezelve perzoon niet heeft gezegd dat zulks te veel was?
Cessat.
Art. 276.
Off hij gevange voorts aan dien Man niet heeft gezegd, dat hij het zelve anders niet konde krijgen, met deeze of diergelijke bijvoeginge: Dat hij er dat van maken konde?
Cessat.
Art. 277.
Off gemelde WILBERT RAIJMAKERS eenige dagen daarna niet wederom bij hem gevange is gekomen, en hem beloofd heeft dat hij dat geld zoude geeven, en dat hij doen zoude zoo als zijn Nabuuren gedaan hadden?
De gevangene zegt sulks niet te weten.
Art. 278.
Off die man voorts aan hem gevange alstoen niet heeft toegelegt omtrent dertien guldens?
De gevangene zegt immers niet te weten, hoe veel de voor noemde RAIJMAKERS hem heeft gegeven, maar zich echter te herinneren dat hij gevangene geld
aan heeft willen wederom geven, om redenen dat hij voor het Peelveld niets heeft willen trekken, vermits daar over al praat was ontstaan, maar dat
RAIJMAKERS het niet heeft willen terug nemen, zeggende, wat ik heb gegeven, heb ik uit een literaal kast gegeven.
Art. 279.
Off die dertien guldens niet zijn betaald boven en behalven de zeeve guldens voor de kosten der Differenten gevallen?
De gevangene zegt Ja, boven het geen hij aan hem gevangene heeft gegeven.
Art. 280.
Off die Man de gemelde zeeve guldens niet heeft betaald aan JOHANNES van GRINSVEN en daarvoor ook quitantie van dezelve heeft ontfangen?
De gevangene zegt sulks niet te konnen zeggen.
Art. 281.
Off hij gevange met dezelve JOHANNES van GRINSVEN niet heeft verreekend f. 6-18- welke dezelve wegens die kosten van WILBERT RAIJMAKERS had ontfangen?
De gevangene zegt, dat hij meent zulks verreekent te hebben met Van GRINSVEN.
Art. 282.
Off hem gevange niet is bekend ELISABETH GOORT LANEN, Weduwe HENDRIK JAN TIJSSEN, wonende te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 283.
Off de voornoemde HENDRIK JAN TIJSSEN al zeedert eenige jaren niet heeft gehad een Peelveld?
De gevangene zegt Ja.
Art. 284.
Off die Man niet is overleeden op het einde van het jaat 1769?
De gevangene zegt Ja, dog niet de preciese tijd van het jaar te weeten.
Art. 285.
Off hij dat Peelveld niet heeft bezeeten tot zijn overlijden toe?
De gevangene zegt Ja.
Art. 286.
Off hij gevange van dien Man niet heeft ontfangen een somme van twaalf guldens, of daaromtrent, wanneer hij eenige jaaren geleeden dat Peelveld verkreegen heeft?
De gevangene zegt daar niets van te weeten.
Art. 287.
Off de gemelde HENDRIK JAN TIJSSEN bovendien met zijn karre niet heeft gehaald een vragt kalk van BLERIK en naar AARLE gebragt voor hem gevange?
De gevangene zegt daar van niets te weeten.
Art. 288.
Off die karrevragt niet is gedaan, zonder dat die Man iets deswegens van hem gevange heeft ontfangen?
Beantwoord ad Art. 268.
Art. 289.
Off de voornoemde Weduwe in den Jaare 1770 niet bij hem is gekomen, en verzogt heeft dat zij haar voorschreve oude Peelveld terug mogt bekomen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 290.
Off zij alstoen aan hem gevange niet heeft gezegd, dat zij het na haar vermoogen goed zoude maken?
De gevangene zegt, zulks niet te weeten.
Art. 291.
Off de Schoonzoon van gemelde Weduwe, JAN ROIJAKKERS genaamd, naderhand bij hem gevange niet is geweest, en het gemelde verzoek voor zijn Schoonmoeder nader heeft gedaan met bijvoeging, dat zoo zijn Moeder het niet konde betalen, hij het zelve uit zijn zak dan zoude geven?
De gevangene zegt niet te weeten dat ROOIJAKKERS hem daar ooijt over gesproken heeft gehad.
Art. 292.
Off gemelde Weduwe vervolgens niet bij hem gevange wederom is gekomen en haar voorschreve verzoek en beloften vernieuwd heeft?
De gevangene zegt zulks niet te weeten.
Art. 293.
Off zij eenige tijd daarna door hem gevange niet is ontbooden, om ten zijnen huise te komen?
De gevangene zegt zulks niet te weeten.
Art. 294.
Off hij gevange alstoen aan die Weduwe niet heeft gezegd, dat zij het Peelveld konde krijgen?
Cessat
Art. 295.
Off gemelde Weduwe daarvoor aan hem gevange niet heeft gegeven twee Zeeuwsche Rijksdaalders en nog drie a vier guldens, zijnde al het geen zij in haar tas of zak had?
De gevangene zegt niet te weeten hoe veel hij gevangene van die vrouw ontfangen heeft.
Art. 296.
Off hij gevange aan gemelde Weduwe niet heeft gezegd, dat hij daarmeede niet te vreeden was. en gezegd heeft dat zij nog een present aan zijn vrouw moest doen, het geen niet klein moest zijn?
De gevangene zecht, Neen, maar dat hij in tegendeel die vrouw zoude hebben willen helpen met zijn bloed.
Art. 297.
Off voornoemde Weduwe niet heeft beloofd dat zij aan zijn gevanges vrouw nog iets geeven zoude?
De gevangene zegt Neen.
Art. 298.
Off voornoemde Weduwe vervolgens het Peelveld welke haar Man had gehad niet heeft verkreegen?
De gevangene zegt niet te weeten, of zij het zelve Peelveld heeft verkregen, maar wel te weeten, dat zij een Peelveld gekregen heeft.
Art. 299.
Off al het zelve niet is geweest buiten en behalven de zeeven guldens, welke door haar zijn betaald voor de meergemelde kosten?
De gevangene zegt sulks niet te weeten.
De Post bij prelecture zegt de gevangene dat onder het voorsz. geld zekerlijk ook zullen begrepen zijn geweest de zeven guldens voor haar aandeel in de
kosten.
Art. 300.
Off hem gevange niet is bekend WILLEM HENDIKS inwoonder van BAKEL?
De gevangene zegt Ja, maar denselven persoon te heeten WILBERT HENDRIKS.
Art. 301.
Off die Man in het jaar 1768 bij hem gevange niet is gekomen om te laten overboeken een Peelveld, het welk hij van zijn vrouws Moeder wilde overneemen?
De gevangene zegt Neen.
De Post, de gevangene zegt Ja, en dat hij dien man heeft gezonden na de Peelmeesters.
Art. 302.
Off die Man aan hem gevange daarvoor niet heeft willen geeven vijf guldens?
De gevangene zegt sulks niet te weeten.
Art. 303.
Off hij gevange niet heeft geweigerd daarmeede genoegen te neemen, en de overboekinge te doen?
Cessat.
Art. 304.
Off hij gevange boven de gemelde vijf guldens voor de overboekinge van het zelve Peelveld, niet heeft afgevorderd twee Ducaten?
De gevangene zecht van denzelve niet meer afgevordert te hebben, als het geen er toe stond.
Art. 305.
Off die Man eindelijk aan hem gevange niet heeft betaald twee Ducaten, een Rijksdaalder, en nog een halve stuiver?
De gevanene zegt zulks niet te weten.
Art. 306.
Off vervolgens die Man daarvoor niet heeft bekomen het gemelde Peelveld?
De gevangene zegt, dat de gemelde. W. HENDRIKS een Peelveld voor het geld, dat hij te voor betaalt heeft wegens jaren.
Art. 307.
Off die Man wegens de meergemelde differenten dat Peelveld niet wederom kwijt is geraakt?
De gevangene zegt Ja, gelijk alle andere Peelvelden.
Art. 308.
Off die Man ten tijde der begeevinge van de Peelvelden in den jaare 1770 niet verscheide malen bij hem gevange is geweest en verzogt heeft om een Peelveld?
De gevange zegt, zulks wel te konnen zijn dog het zelven niet zeker te weeten.
Art.309.
Off die Man niet maar alleen heeft gekreegen een half Peelveld het geen ook zeer slegt is?
De gevangene zecht, Ja, een half Peelveld, maar niet van de slechtste, schoon wat smal, echter lang.
Art. 310.
Off die Man aan hem gevange daarvoor niet heeft betaald ses en vijftig stuivers?
De gevangene zegt Ja.
Art. 311.
Off die Man ook niet heeft betaald zeeve guldens voor de meergemelde kosten op de differenten over de Peel gevallen?
De gevangene zegt, dat die persoon deszelve betaald heeft.
Art. 312.
Off hem gevange niet is bekend ELISABETH JAN JANSEN, Weduwe DIRK FRANCIS MICHIELS, wonende te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 313.
Off die Weduwe niet is belast met veele kinderen?
De gevangene zecht sulks niet te weten.
Art. 314.
Off de voormelde DIRK FRANCIS MICHIELS tot zijn overlijden toe niet heeft gehad een Peelveld?
De gevangene zecht Ja.
Art. 315.
Off hij het zelve over eenige jaaren van hem gevange niet heeft gekreegen, na dat hij verscheidene malen te vergeefsch aan hem gevange om een Peelveld had verzogt?
De gevangene zegt Ja, schoon hij niet weet dat de persoon in het Articul gemeld, zulks aan hem meermalen te vergeefs heeft versogt, maar dat voornoemde
persoon het Peelveld van de Peelmeesters heeft gekregen.
Ast. 316.
Off de voornoemde Vrouwe voor dato dat haar Man een Peelveld gekreegen heeft, aan hem gevange niet heeft present gedaan een half varken?
De gevangene zecht daar niets van te weeten.
Art. 317.
Off hij gevange aan de kinderen van die Vrouw, welke het gemelde halve varke aan hem thuis gebragt hebben, niet heeft gegeeven agt Duiten?
De gevangene zegt zulks niet te weeten.
Art. 318.
Off de voorschreve DIRK FRANCIS MICHIELS daarop niet heeft verkreegen een Peelveld?
De gevangene zegt zulks niet te weeten.
Art. 319.
Off zijn Weuwe dat veld niet is kwijt geraakt met het overlijden van haar Man?
De gevangene zegt, dat hem daar van niets voorstaat.
Art. 320.
Off die Weduwe nadien tijd, voor het jaar 1770 wel een Peelveld wederom heeft gehad?
Cessat.
Art. 321.
Off die Weduwe in den jaare 1770 aan hem gevange niet heeft verzogt om een Peelveld?
De gevangene zegt Ja.
Art. 322.
Off hij gevange die Weduwe niet ten Antwoord gegeeven heeft, dat er voor haar geen Peelveld te krijgen was?
De gevangene zecht zulks wel waar te konnen zijn, vermits de voorn. Weduwe niet mede hadt getekent voor de kosten.
Art. 324.
Off de voornoemde Weduwe daar op van hem gevange niet heeft gekregen een reedelijk goed enkeld Peelveld?
De gevangene zegt, dat die Vrouw een Peelveld heeft gekregen van de Regenten.
Art. 325.
Off het zelve aan haar niet wederom is afgenomen na dat zij het vol gestooken had?
De gevangene zegt Neen, vermits de Vrouw het nog heeft.
Art. 326.
Off zij in plaatse van dien niet heeft gekreegen een vierde parte van een dobbeld slegt veld?
Cessat.
Art. 327.
Off het niet een waarheid is dat die Vrouw niet geteekend heeft voor de onkosten van de gemelde differenten?
Beantwoord in Art. 324.
Art. 328.
Off het ook niet een waarheid is dat deswegens niets in de liquidatie tusschen hem gevange en J. GRINSVEN is gebragt?
De gevangene zegt niet te weten.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschrevene nadere Articulen ter presentie en requisitie van den Procureur Generaal gehoord de persoon van gemelde NICOLAAS van OMMEREN gevange op de VOORRPOORTE alhier, en heeft daartoe nadat de voorsz. Articulen hem iterative en distinctelijk waaren voorgelezen bij den inhoude derselver gepersisteert, en deze ondertekent.
Actum op de Voorpoorte alhier in S'HAGE den 18 Julij 1771.
N. van OMMEREN
G.J v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present (onleesbaar)
Vervolg.
Art. 329.
Off aan hem gevange niet is bekend de perzoon van FRANCIS WILLEM MARTENS, thans Regeerend Schepen te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 330.
Off deszelvs Schoonvader WILLEM MARTENS, niet zeer veele jaren heeft bezeten een Peelveld te BAKEL?
De gevangene zegt Ja, dog dat het niet is de Schoonvader maar de Vader.
Art. 331.
Off dat Peelveld niet is opengevallen door het overlijden van gemelde WILLEM MARTENS?
De gevangene zegt, dat door Haar Hoog Mog. Resolutie van dato 4 Januarij 1770 alle de Peelvelden vacant zijn geworden, zonder als nu te konnen zeggen of
de voornoemde WILLEM MARTENS gestorven is voor, of na dato van de gemelde Resolutie.
Art. 332.
Off de voornoemde FRANCIS WILLEM MARTENS zig niet heeft geadresseerd, aan hem gevange als President Schepen, en gevraagd, of hij het Peelveld dat zijn Vader bij deszelvs leven bezeeten had, nu op zijn naam konden krijgen?
De gevangene zegt dat F.W. MARTENS in het Articul gemeld, zich aan hem gevangene had geadresseert, eerst met verzoek om het Peelveld van wijlen
deszelfs Vader te mogen hebben op de naam van zijn Moeder, en naderhand op zijn eijgen naam.
Art. 333.
Off hij gevange aan voornoemde FRANCIS WILLEM MARTENS niet heeft geantwoord Neen, dat is al lang verzeid?
De gevangene zegt Neen, maar dat hij gezegd heeft, dat voornoemde F.W. MARTENS zich moest adresseeren aan Regenten.
Art. 334.
Off gemelde perzoon toen tegens hem gevange niet heeft gezegd, als ik dat eige Peelveld niet kan krijgen, begeer ik geen ander, en voorts is heen gegaan?
De gevangene zegt, zulks niet te kunnen zeggen.
Art. 335.
Off hij gevange enige dagen daarna voornoemde WILLEM FRANCIS MARTENS niet bij hem heeft ontboden, en tegens hem gezegd: "Het zou nog wel gevonden kunnen worden dat ik den geene, die ik het veld heb toegezegd, dat weer afnam, en geven hem een ander, en dan zoude ik U uw eigen veld kunnen weerom geven, maar dat zal veel geld kosten?
De gevangene zegt, die woorden nooyt te hebben gesproken.
Art. 336.
Off gemelde FRANCIS WILLEM MARTENS daarop aan hem gevange niet heeft gevraagd, hoe dat zoo kwam, dat de Peelvelden zoo veel kosten, en voorts gezegd, dat hij gaarne wilde betalen het geen daar van ouds toe gestaan had, maar boven dien geene schenkagien of iets anders wilde geeven?
De gevangene zegt hier van geen geheugen te hebben.
Art. 337.
Off hij aan hem gevange niet heeft gevraagd, wat dan dat Peelveld het geen hij gaarne wilde hebben, zoude moeten kosten?
De gevangene zegt hier ook niets van te weete.
Art. 338.
Off hij gevange niet heeft geantwoord: Precies agtiend'halve gulden, want dePeelvelden zijn duur?
De gevangene zegt, hier van niet te weeten, dan dat hij apperent zal hebben gezegt, sevan gulden voor de kosten en vijf gulden voor het overboeken.
Art. 339.
Off hij gevange denzelven FRANCIS WILLEM MARTENS voor dat Peelveld niet heeft ontfangen zeeventien guldens en tien stuivers?
De gevangene zegt te geloven, dat F.W. MARTENS boven de gemelde seven, en gemelde vijf guldens nog wel iets meer heeft betaalt, maar zonder te konnen
zeggen, hoe veel? en dat hij daar bij gezegt heeft in substantie, ziedaar is ook wat voor U.
Art. 340.
Off hij gevange naderhand aan denzelven FRANCIS WILLEM MARTENS de helft van dat Peelveld niet wederom afgenomen en aan JAN JANSSE MARTENS gegeven heeft?
De gevangen zegt, dat het zijn de Regenten, die naderhand het Peelveld, in het Articul gemeld, in het gemeen hebben toegewezen aan F.W. en JAN JANSSEN
MARTENS, zonder dat hij gevangene zich daar mede bemoeyt heeft.
Art. 341.
Of de laastgemelde perzoon met voorkennis van hem gevange, aan voorsz. FRANCIS WILLEM MARTENS niet heeft teruggegeven een Ducaat?
De gevangene zegt, dat de twee voorn. persoonen wel bij hem zijn geweest, om met hem daar over te spreken en dat hij toen heeft gewilt, dat zij het met
elkanderen zouden schikken, maar dat hij niet weet of J.J. MARTENS aan F.W. MARTENS een ducaat heeft terug gegeven.
Art. 342.
Off hij gevange aan den zelve FRANCIS WILLEM MARTENS niet op zijn gemoed bevoolen heeft van de onderhandeling tusschen hem en hem gevange, nopens voorschreve Peelveld, aan niemand iets te zeggen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 343.
Om welke reedenen hij gevange zulks heeft bevoolen?
Cessat.
Art. 344.
Off hem gevange niet is bekend de perzoon van JAN MARTENS inwoonder te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 345.
Off die niet is een Boer, en teffens Voerman op 'S-BOSCH?
De gevangene zegt Ja.
Art. 346.
Off die Man al eenige jaaren voor het jaar 1770 niet een Peelveld heeft gehad, en het zelve is kwijt geraakt door de hiervoorengemelde Differenten over DE PEEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 347.
Off de gemelde JAN MARTENS na dato van haar Hoog Mogende voorschreve Resolutie hem gevange niet een en andermaal heeft verzogt om een ander Peelveld te bekomen?
De gevangene zegt Ja, maar dat hij aan de persoon in't Art. gemeld telkens heeft te kennen gegeven dat hij geen Peelvelt konde hebben om dat hij niet mede getekent had.
Art. 348.
Off hij gevange aan denzelven niet telkens ten antwoord heeft gegeeven, dat hij geen Peelveld konde krijgen?
Artt. 349.
Off die Man niet telkens aan hem gevange eenig geld heeft gebooden, om een Peelveld te bekomen?
De gevangene zegt Ja, dat voorn. persoon hem gelt heeft geboden, eerst tot 2 ducaten, voorts tot drie en eijndelijk tot vier.
Art. 350.
Off hij aan hem gevange niet heeft betaald een Goude Rijder, twee Zeeuwsche Rijksdaalders en ses en vijftigh stuivers, te zamen makende twee en twintig guldens?
De gevangene refereert zig tot desselfs memorie op den 3e Meij laatstleden aan Heren Commissarissen overgegeven ter naderbeantwoording van Art. 50.
Art. 351.
Off de gemelde JAN MARTENS boven dien aan hem gevange niet heeft betaald ses gulden en agtien stuivers voor de onkosten wegens de meergemelde differenten?
Art. 352.
Off het niet een louter verdigstel van hem gevange is, dat de voornoemde JAN MARTENS uijt eige beweging de hiervoor gemelde penningen aan hem heeft betaald?
De gevangene zegt Neen, en zig als nog te refereeren tot desselfs opgemelde Memorie.
Art. 353.
Waarin bestaan heeft de extraorinaire moeite welke hij gevange zijn overgeleeverde Memorie voorgewend heeft, dat hij voor dien Man zoude hebben gedaan?
De gevangene zegt, dat die extraordinaire moeyte voornamentlijk heeft bestaan in het opsoeken van zodanige luyden die hun aandeel in de kosten nog niet
betaald hebbende mogelijk wel van hun regt op eenig Peelvelt zouden willen afzien en wat het mogelijk deze of gene daar toe over te halen, ten einde alzo den
voorsz. JAN MARTENS tegen betaling van de kosten aan een Peelveld te helpen.
Mitsgaders nog in het nazien van de nummers der Peelvelden en speciaal van het Peelveld van desselfs Schoonvader, 't geen hij gaarne wilde weerhebben.
Art. 354.
Wie de persoon is, welke hij gevange heeft bewilligd om afstand te doen voor gemelde JAN MARTENS, ten einde dezelve een Peelveld zoude krijgen, schoon niet geteekend hebbende voor de onkosten?
De gevangene zegt, dat hij diergelijke moeyte ook voor meer andere genomen heeft en dat hij verscheijde luyden heeft overgehaalt om afstand te doen, maar
zonder nu precies te kunnen zeggen wie eijgentlijk van zijn regt heeft afgestaan ten behoeve van JAN MARTENS.
Art. 355.
Off hij gevange voor die bewilliging en afstand wel iets van die penningen heeft uitgekeerd?
De gevangene zegt Neen.
Art. 356.
Zoo neen! waarom hij gevange die penningen voor zig heeft behouden, in plaatse van dezelve uit te keeren aan die geene, welke zodanige afstand deede?
De gevangene zegt, omdat hem die penningen voor zijn moeyte waren gegeven.
Akte 357.
Off hij gevange niet moet bekennen, dat hij daarontrent zeer onreedelijk heeft gehandeld, en zijn eige voordeel alleen betragt?
De gevangene zegt Neen, als begrijpende tot nog toe niet anders dan dat hij 't voorschr. gelt voor zijne moeyte mogt profiteeren.
Art. 358.
Off hem gevange niet is bekend PETER JAN MARTENS inwoonder van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 359.
Off dezelve in den jaare 1770 aan hem gevange niet heeft verzogt om het Peelveld te mogen hebben dat zijn ouders gehad hadden?
De gevangene zegt Ja.
Art. 360.
Off hij gevange hem het zelve niet heeft toegezeid?
De gevangene zegt Neen, maar dat hij aan voornoemden P.J.MARTENS heeft gezegt, te moeten afwachten wat hem door de Regenten zoude werden
toegewezen.
Art. 361.
Off hij gevange van dien Man daarvoor niet heeft ontfangen twee Ducaten?
De gevangene zegt, dat voornoemden persoon boven de overboeking aan hem of aan zijn Schoonmoeder heeft betaalt een ducaat tot een vereering, en wel
namentlijk voor de overboeking vijf Guldens.
Art. 362.
Off die Man boven dien niet heeft gegeven aan hem gevange voor deszelfs zoon een stok bijen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 363.
Off het zelve niet is geweest boven en behalven de f. 6-18-- voor de kosten op de voorschreve Differenten gevallen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 364.
Off hem gevange niet is bekend JOOST JANSE NOOIJEN inwoonder van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 365.
Off dezelve met hem gevange in het begin van den jaare 1770 niet in gesprek isgeweest over het verkrijgen van een Peelveld?
De gevangene zegt al sedert drie a vier jaren, wanneer de Moeder van voornoemde J. NOOIJEN was gestorven.
Art. 366.
Off hij gevange aan denzelven niet heeft gezegd gehad, dat ieder naar het verkrijgen van een Peelveld aan hem geld gaf?
De gevangene zegt Neen, maar dat voornoemde persoon om te mogen hebben het Peelveld van zijn Moeder, uit zich zelver aan hem gepresenteert heeft een
ducaat, maar dat hij echter van de Peelmeesters geen veld heeft gekregen, namentlijk voor dato van Haar Hoog Mogende Resolutie.
Art. 367.
Off de gemelde JOOST JANSE NOOIJEN daarop aan hem gevange niet heeft beloofd agt Guldens voor een Peelveld?
De gevangene zegt, dat meergemelten J.J. NOOIJEN niet meer dan een ducaat aen hem heeft belooft voor dato van meergemelte Haar Hoog Mog. Resolutie, en
dat hij naderhand maar altijd heeft gezegt, zijn woord te zullen houden.
Art. 368.
Off de Broeder van de voornoemde JOOST JANSE NOOIJEN die neevens hem te zamen een huishouden heeft, aan hem gevange bij vervolg niet heeft betaald dertien Guldens voor het Peelveld, welke voornoemde JOOST JANSE NOOIJEN heeft bekomen.
De gevangene zegt niet te weeten, hoe veel, maar echter wel te weeten dat het geen dertien Guldens is geweest.
Art. 369.
Off gemelde dertien guldens niet zijn ontfangen bij hem gevange, zonder dat dezelve in't geheel of ten deele hebben gediend voor de kosten der Differenten?
De gevangene zegt Ja, want dat meergem. JOOST NOOIJEN de kosten nog in het bijzonder heeft betaalt, refereerende zich tot zijn Antwoord ad
Art. 368.
Art. 370.
Off hem gevange niet is bekend JAN JANSE NOOIJEN, mede inwoonder van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 371.
Off dezelve aan hem gevange in den jaare 1770 niet heeft verzogt om een Peelveld?
De gevangene zegt Ja.
Art. 372.
Off hij gevange daarop aan voornoemde perzoon niet heeft gezegd dat hij dan iets moest uitloven?
De gevangene zegt Neen, en dat hij zulks nooyt aan iemand heeft gezegt.
Art. 373.
Off de voornoemde JAN JANSE NOOIJEN aan hem gevange vervolgens niet heeft beloofd tien Guldens, boven en behalven de vijf Guldens, die hij gevange zeide tot het beschrijven daar voor te staan?
De gevangene zegt, dat voornoemde persoon J.J. NOOIJEN, boven de vijf Guldens, in het Articul vermeld, hem nog wel iets zal hebben betaalt.
Art. 374.
Off hij gevange boven dien niet heeft gestipuleerd dat gemelde perzoon hem eens voor niet met zijn kar en paard naar 'S-BOSCH moest varen, en wederom thuis brengen?
De gevangene zegt, dat meergemelde persoon uit zich zelve heeft aangeboden om hem gevangene na 'S-HERTOGENBOSCH, en weder thuis te brengen, gelijk ook naderhand is geschied, waarvoor hij gevangene zegt de vracht te hebben willen betalen, maar dat voorn. persoon heeft geweijgert het aan te
neemen met verdere bijvoeging, dat het gemelde is voorgevallen op 24 Augustus 1770, en dat hij gevangene die betaling op kermis Dingsdag, of wel in het
begin van September heeft geoffereert.
Art. 375.
Off de voornoemde JOOST JANSE NOOIJEN aan voorschreve stipulatie niet heeft voldaan wanneer hij gevange als Scheepen op Bartolomei dag of 24 Augustus 1770 naar 'S-BOSCH is geweest ter geleegenheid der verpagtinge?
Art. 376.
Off de voorschreve penningen aan hem gevange niet zijn betaald, buiten en behalven de zeeven Guldens voor de meergemelde kosten?
De gevangene zegt Ja.
Art. 377.
Off hem gevange niet is bekend de persoon van ANTHONIJ JAN TEUNISSEN, mede inwoonder van BAKEL, anders bekend onder de naam van TEUNIS OP GROTEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 378.
Off dezelve in't jaar 1769 van hem gevange niet heeft gekreegen een Peelveld te BAKEL, om vol te steeken?
De gevangene zegt Neen, maar van de Peelmeesters.
Art. 379.
Off hij gevange daarvoor niet heeft genoten van gemelde perzoon twee Gulden en tien stuivers?
De gevangene zegt, bij aldien hij de twee Guldens, tien stuivers in het Articul gemeld, mogte hebben ontfangen, dat sulx dan is geweest in commissie voor
JAN GRINSVEN, gelijk hij gevangene dier gelijke penningen van andeen luyden heeft ontfangen, en dat voorn. van Januari daar uit betaalde de kosten.
Art. 380.
Off hij gevange van de gemelde twee Gulden en tien stuivers eenige uitkeeringe heeft gedaan?
Art. 381.
Off hij gevange van de President Schepen van AARLE, meede Van OMMEREN genaamd, in het begin van den jaare 1770 niet heeft ontfangen een Missive, ten einde de voornoemde TEUNIS OP GROTEL een Peelveld te bezorgen?
De gevangene zegt Ja, meenende zelfs wel twee, of drie brieven te hebben ontfangen.
Art. 382.
Hoe na de gemelde President Schepen van AARLE hem gevange in den Bloede is bestaand?
De gevangene zegt dat de persoon in het Articul gemeld zijn Oom is.
Art. 383.
Off die voornoemde TEUNIS OP GROTEL aan hem gevange voor het verkrijgen van een Peelveld, niet heeft betaald vier en twintig guldens en vijftien stuivers?
De gevangene zegt, dat TEUNIS OP GROTEL in twee termijnen aan hem gevangene heeft betaald drie ducaten.
Art. 384.
Off de Vrouw van gemelde TEUNIS OP GROTEL boven dien aan hem gevange niet heeft gegeeven vijf guldens?
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 385.
Off hij gevange aan die Man niet heeft gezegd, dat daaronder begreepen was de kosten der Differenten, en het overboeken?
De gevangene zegt, dat hij aan voornoemde persoon heeft te kennen gegeven dat hij voor de kosten moest betalen zeven guldens, en voor het overboeken
vijf guldens, zeggende verder tot , dat onder de gemelde drie ducaten, off daar omtrent begrepen zijn geweest zoo wel de kosten van de
differenten, als van het overboeken.
Art. 386.
Off hij gevange aan JOHANNES GRINSVIN eenige verantwoordinge heeft gedaan van het gunt hij onder die Penningen voor de kosten had ontfangen?
De gevangene zegt Ja, zeer wel te weeten dat hij die verantwoording aan J. GRINSVIN heeft gedaan.
Art. 387.
Off hij gevange boven de hiervoren gemelde Penningen, van voorschreve TEUNIS OP GROTEL niet heeft genooten een karrevragt met erwten staaken, zonder dat hij gevange daarvoor iets heeft betaald?
De gevangene zegt, dat verscheydene luiden wel gewoon zijn s'jaarlijcx aen zijn Schoonmoeder te bezorgen een karrevragt met etenstaken, dog die
zomwijlen geen schilling waard zijn en waar voor zijn Schoonmoeder dezelve dan tracteert, en dat het ook waar zoude konnen weesen in die voegen een
vracht heeft gelevert.
Art. 388.
Off die Man niet tegen zijn genoegen zoo veel geld voor het gemelde Peelveld heeft gegeeven?
De gevangene zegt Neen, maar in tegendeel te meenen, dat de Man seer vergenoegd was.
Art. 389.
Off hij gevange niet moet bekennen dat hij de Justitie met verscheide onwaarheeden met relatie tot zijne onderhandelingen met voorschreve TEUNIS OP GROTEL heeft opgehouden bij zijn eigenhandige Memorie aan Heeren Commissarissen op den 3en Meij 1771 overgegeeven om te strekken tot nader Antwoord ad Art. 50 van het voorige verhoor?
De gevangen zegt Neen.
Art. 390.
Om welke redenen en met wat inzigt hij gevange zulks heeft gedaan?
Cessat.
Art. 391.
Off hem gevange ook niet is bekend dat de gemelde perzoon aan voornoemde President Schepen van AARLE heeft betaald vijf guldens voor het schrijven van voorschreven Brief en daarbij gedaane sollicitatie ten zijnen behoeve?
De gevangene zegt Neen.
Art. 392.
Off hem gevange niet is bekend de perzoon van PETER van BUSSELEN te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 393.
Off die Man voor den jaare 1770 niet al heeft gehad een Peelveld te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 394.
Off die perzoon tijde der meergemelde Differenten over DE PEEL, dat veld niet kwijt is geraakt?
De gevangene zegt Ja.
Art. 395.
Off de voornoemde PETER van BUSSELEN in den jaare 1770 aan hem gevange niet heeft verzogt om zijn oud Peelveld wederom te mogen hebben?
De gevangene zegt Ja.
Art. 396.
Off hij aan hem gevange niet heeft gevraagd hoeveel hij daarvoor zoude moeten geven?
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 397.
Off hij gevange daarop niet heeft geantwoord, hoeveel hij er voor bood?
De gevangene zegt Neen.
Art. 398.
Off gemelde PETER van BUSSELEN hem gevange niet heeft gebooden twee Ducaten?
De gevangene zegt dat niet te weeten.
Art. 399.
Off hij gevange daarop niet heeft gezegd, dat er nog een Ducaat bij moest zijn?
De gevangene zegt Neen.
Art. 400.
Off die Man voorts aan hem gevange niet heeft betaald drie Ducaten, onder afspraak dat hij gevange aan hem zijn oude Peelveld wederom zoude geeven?
De geevangene zegt, dat voorn. PETER BUSSELEN, bij het verkrijgen van zijn Peelveld aan hem gevangene heeft betaalt zeven gulden voor de meergemelde
kosten en aen acht en twintig voor het overboeken en dan nog boven dien iets voor de moeyte van hem gevangene zonder dat te konnen herinneren hoe veel
dan dat het mogelijk waar zoude konnen zijn, dat het alles met elkanderen heeft bedragen drie ducaten, dog dat deselve persoon lang naderhand bij hem
gevangene is gekomen, om te zeggen dat hij wat al te veel aan hem gevangene had betaalt, en dat hij gevangene daarop aan die man heeft gerestitueert een
Zeeuwesche Rijxdaalder.
Art. 401.
Off de gemelde PETER van BUSSELEN boven de bij hem uitgeschote Penningen, aan hem gevange nog niet heeft betaald een somme van zeven guldens voor de gevalle kosten der Differenten zonder dat hij daarvoor had geteekend?
Art. 402.
Off hij gevange de voornoemde perzoon niet eenige tijd daarna bij hem heeft ontbooden en aan denzelven gezegd, dat hij niet meer dan de helft van zijn oude Peelveld konde hebben?
De gevangene zegt, dat voor de overboeking de Vorster uit zijn naam heeft ontbooden alle degeene die eenige Peelvelden van de Regenten hadden
ontfangen, ten eynde de overboeking te doen, en dat hij bij die gelegenheid ook apperent ten voorn. P. van BUSSELEN zal hebben gezegt, dat Regenten zijn
oude Peelveld in het gemeen hadden uitgegeven aen hem en HENDRIK RAYMAKERS.
Art. 403.
Off die Man ook niet maar gekreegen heeft de helft van zijn oude Peelveld?
Art. 404.
Off die perzoon daarop van hem gevange niet terug geëischt heeft van zijn voorig gegeeven geld een Ducaat?
Beantwoord ad Art. 400.
Art. 405.
Off hij gevange niet maar aan denzelven terug heeft willen geven, en ook dadelijk gegeeven heeft alleen een Zeeuwsche Rijksdaalder?
Art. 406.
Off hem gevange niet is bekend JAN JOOST RIJNDERS?
De gevangene zegt Ja.
Art. 407.
Off dezelve niet al over eenige jaren een Peelveld heeft gehad, welke de Weduwe WILBERT JAN MARTENS aan hem had afgestaan?
De gevangene zegt, Ja, zonder te konnen zeggen wie het Peelveld had afgestaan, of wie hetzelve te voren had beseten.
Art. 408.
Off die Man aan hem gevange voor de overboeking niet had betaald vijf guldens en ses stuivers?
De gevangene zegt apparantelijk vijf guldens gelijk alle anderen, zonder te konnen zeggen of daar bij zijn geweest ses stuijvers.
Art. 409.
Off die perzoon dat Peelveld niet is kwijt geraakt door de Differenten over DE PEEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 410.
Off voornoemden RIJNDERS in het begin van den jaare 1770 aan hem gevange niet heeft verzogt om zijn oud Peelveld weeder te mogen hebben?
De gevangene zegt Ja, tot verscheijdene keeren.
Art. 411.
Off hij gevange daar op niet heeft geantwoord, dat hem voor dat veld reeds drie Ducaten was gebooden?
De gevangene zegt Neen.
Art. 412.
Off gemelde RIJNDERS verder aan hem gevange niet heeft gevraagd, hoeveel hij daarvoor zoude moeten geeven?
De gevangene zegt dat voorn. REIJNDERS hem niet meer heeft belooft dan twee ducaten, en wel uit zich zelve.
Art. 413.
Off hij gevange toen niet heeft gezegd dat hij eens geld zoude bieden?
Cessat.
Art. 414.
Off gemelde perzoon voorts aan hem gevange niet heeft geboden twee ducaten?
Beantwoord ad Art. 412.
Art. 415.
Off hij na eenige onderhandeling het gemelde geld voor die prijs niet heeft gekreegen?
De gevangene zegt te meenen dat voornoemde perzoon heeft betaalt negen of tien gulden.
Art. 416.
Off gemelde RIJNDERS verder niet heeft betaald aan hem gevange voor de overboeking twee gulden en sestien stuivers?
De gevangene zegt, dat het waar zoude konnen weezen, schoon hij het niet volstrekt met ja beantwoorden kan.
Art. 417.
Off dezelve in presentie van JOHANNES van GRINSVIN buiten de gemelde Penningen niet heeft betaald zeeven guldens voor de kosten wegens de Differenten gevallen?
De gevangene zegt niet anders te weeten.
Art. 418.
Off hem gevange ook niet is bekend GOORT HENDRIKS ingezeeten van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 419.
Off die Man al voor den jare 1770 niet een Peelveld te BAKEL heeft gehad?
De gevangene zegt Ja.
Art. 420.
Off dezelve ten tijde der meergemelde Differenten dat Peelveld niet is kwijt geraakt?
De gevangene zegt Ja.
Art. 421.
Off de voornoemde GOORT HENDRIKS in het begin van den jare 1770 niet verscheide malen aan het huis van hem gevange is geweest om een Peelveld te verkrijgen, dog gedurig weggezonden is?
De gevangene zegt Ja, vermits de persoon in het Articul gemeld niet had mede getekent.
Art. 422.
Off gemelde GOORT HENDRIKS eindelijk aan hem gevange niet heeft gevraagd hoe veel hij gevange voor een Peelveld moest hebben?
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 423.
Off hij gevange van gemelde GOORT HENDRIKS niet heeft geeischt dertien guldens?
De gevangene zegt, dat hij apperent zal hebben opgegeven seven guldens voor de kosten en twee guldens en zestien stuivers voor het overboeken.
Art. 424.
Off hij gevange van gemelde GOORT HENDRIKS niet heeft geeischt dertien guldens?
De gevangene zegt, dat hij apperent zal hebben opgegeven seven guldens voor de kosten en twee guldens en zestien stuivers voor het overboeken.
Art. 424.
Off de voornoemde perzoon daarop aan hem gevange niet heeft toegeteld vier Zeeuwesche Rijksdaalders?
De gevangene zegt het niet precies te weeten, maar wel dat voorn. persoon meer heeft betaalt dan de zeven guldens en 2 guldens, sestien stuivers.
Art. 425.
Off hij gevange niet geweigerd heeft daarmeede genoegen te neemen voor dat die Man daar nog een Zeeuwsche Rijksdaalder bijgelegd heeft?
De gevangene zegt Neen. hoe zeer hij erkend den gemelden GOORT HENDRIKS te houden voor een geloofwaardig man dien hij op zijn woord zoude
geloven, zeggende verder uit dien hoofde niet te konnen begrijpen hoe die man iets diergelijks verklaren kan.
Art. 426.
Off de voornoemde GOORT HENDRIKS bovendien heeft betaald aan hem gevange zeeven guldens voor de kosten der voorschreve Differenten schoon daarover niet geteekend hebbende?
Art. 427.
Off SIMON van der CRUIJS inwoonder van BAKEL, inden jaare 1770 niet heeft gekreegen een Peelveld?
De gevangene zegt Ja.
Art. 428.
Off het zelve niet is een zeer slegt Peelveld?
De gevangene zegt te meenen, dat het is een goed Peelveld.
Art. 429.
Off door een slegt Peelveld te BAKEL word verstaan een Peelveld dat al zeer nabij tot de Limietgrave uitgestooken is?
De gevangene zegt, dat Peelvelden hoe seer ook ze bij de Limietgraven uitgestoken, echter niet te houden voor slechte Peelvelden, omdat de turf daar het
sweerste velt, maar veel eer voor slechte Peelvelden te houden die midden in DE PEEL gelegen zijn, vermits de turf daar lichter velt, schoon echter de boeren
die velden houden voor de beste, omdat zij de turf moeten vervoeren.
Art. 430.
Off hij gevange van dien Man niet afgevorderd en ontfangen heeft vijf guldenen twee stuivers?
De gevangene zegt niets te hebben afgevordert maar te geloven dat SIMON van de CRUIJS hem voor zijn moeyte betaalt heeft een ducaat.
Art. 431.
Off de gemelde SIMON van der CRUYS aan JOHANNES van GRINSVEN voor meergemelde kosten der differenten niet betaald heeft zeeve guldens.
De gevangene zegt apparentelijk Ja.
Art. 432.
Off dezelve met hem gevange ook niet zijn verrekend door voornoemden JOHANNES van GRINSVEN?
De gevangene zegt Ja.
Art. 433.
Off hem gevange niet is bekend de perzoon van PETER JAN PETERS inwoonder van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 434.
Off dezelve niet lange jaaren reeds voor het jaar 1770 heeft gehad een Peelveld te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 435.
Off hij het zelve niet kwijt geraakt is wegens de differenten over de PEEL ontstaan?
De gevangene zegt Ja.
Art. 436.
Off gemelde PETER JAN PETERS in het begin van den voorschreven jaare 1770 niet aan hem gevange heeft verzogt om een Peelveld?
De gevangene zegt Ja.
Art. 437.
Off hij gevange daar op niet heeft geantwoord dat het er aan lag, want dat hij dan braaf geld moest geven?
De gevangene zegt apparent te hebben gezegt, dat voorn, P. J. PETERS zoude moeten betalen de seven guldens voor de kosten, mitsgaders het overboeken.
Art. 438.
Off gemelde PETER JAN PETERS daarop aan hem gevange niet heeft gevraagd hoeveel hij dan zoude moeten geeven?
De gevangene zegt Neen, immers zulx niet te weeten.
Art. 439.
Off hij gevange niet heeft gezegd precies drie Ducaten?
De gevangene zegt Neen.
Art. 440.
Off gemelde perzoon niet antwoorde dat hij zoo veel niet had?
De gevangene zegt Neen.
Art. 441.
Off hij gevange voorts niet gezegd heeft dat hij het anders niet krijgen konde?
De gevangene zegt Neen.
Art. 442.
Off de gemelde PETER JAN PETERS aan hem gevange niet heeft betaald drie Ducaten onder afspraak, dat hij een heel Peelveld daarvoor zoude krijgen?
De gevangene zegt, dat voorn. P.J. PEETERS heeft betaalt seven guldens voor de kosten, mitsgaders het overboeken sonder te kunnen zeggen, hoe veel, en
verder nog iets voor hem gevangene, zonder ook verder iets van eenige afspraak te weeten.
Art. 443.
Off die man naderhand niet maar heeft gekreegen een half slegt Peelveld?
De gevangene zegt te meenen Ja, een half Peelveld.
Art. 444.
Off de voornoemde perzoon buiten de voorscheve drie Ducaten ook niet heeft betaald ses gulden en agtien stuivers, of zeeve guldens, voor de kosten op de differenten over de PEEL gevallen?
Beantwoord ad Lit 442.
Art. 445.
Off hem gevange niet is bekend DENIS PETERS inwoonder te BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 446.
Off dezelve niet lange jaaren reeds voor het jaar 1770 heeft gehad een Peelveld te BAKEL, het geen zijn vader tot zijn overlijden toe had gehad?
De gevangene zegt Ja zonder te kunnen zeggen, of de vader het Peelveld had bezeten.
Art. 447.
Off hij gevange met de Peelmeesters nu ruim twee jaaren geleeden aan dien man dat Peelveld niet heeft afgenomen?
De gevangene zegt te meenen, dat het langer, en mogelijk wel tien jaar geleden is geleeden, toe de Peelmeesters aan voornoemde DENIS PETERS het
Peelveld hebben afgenomen, zonder dat hij gevangene weet daer mede gemelleert < = betrokken > of gemoeyt heeft.
Art. 448.
Off zulks niet is geschied op pretext dat hij geen eigen huishouden had?
De gevangene zegt Ja.
Art. 449.
Off in 't begin van den jaare 1770 de voornoemde DENIS PETERS aan hem gevange niet heeft gegeeven een schaapje of lammetje?
De gevangene zegt Neen.
Art. 450.
Off hij vervolgens niet van hem gevange heeft verzogt om een Peelveld?
De gevangene zegt, Ja, nadat alle die geene, die voor de kosten hadden getekent, de voorkeus hadden gehad.
Art. 451.
Off hij aan hem gevange niet heeft geboden voor het zelve veertien guldens?
De gevangene zegt Neen.
Art. 452.
Off hij gevange daarop niet heeft geantwoord, dat zulks niet konde geschieden?
De gevangene zegt Neen.
Art. 453.
Off gemelde DENIS PETERS voorts aan hem gevange niet heeft gezegd, dat hij wel zag, dat een arme boer niet veel konde krijgen, maar de rijken wel, en vervolgens is vertrokken?
De gevangene zegt Neen.
Art. 454.
Off hem gevange ook is bekend HENDRIK RAEYMAKERS inwoonder van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 455.
Off dezelve in het begin van het jaar 1770 aan hem gevange niet heeft verzogt om een Peelveld?
De gevangene zegt Ja.
Art. 456.
Off hij gevange daarop niet aan gemelde perzoon heeft gevraagd wat hij daarvoor geeven zoude?
De gevangene zegt Neen.
Art. 457.
Off hij gevange al verder niet aan hem heeft gevraagd, of hij wel zwijgen konde?
De gevangene zegt Neen.
Art. 458.
Off hij gevange na eenige woordenwisseling niet heeft gezegd, dat als gemelde RAEYMAKERS eens vijf gaf.?
De gevangene zegt Neen.
Art. 459.
Off die man voorts niet heeft gezegd, dat hij niet wist wat hij gevange door vijff meende of schellingen off guldens?
De gevangene zegt Neen.
Art. 460.
Off hij gevange niet heeft geantwoord dat de vrouw van voornoemde RAEYMAKERS een Ducaat meer als andere had gebooden?
De gevangene zegt Neen.
Art. 461.
Off die perzoon niet heeft gezegd dat zulks te veel was?
De gevangene zegt Neen.
Art. 462.
Off hij gevange voorts niet heeft gezegd dat hij het dan voor vier zoude doen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 463.
Off hij gevange daarbij niet heeft gevoegd dat hij wilde versinken zoo hij van een ander niet meerder had kunnen krijgen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 464.
Off gemelde RAYMAKERSS eindelijk niet heeft gebooden drie Ducaten?
De gevangene zegt Neen, maar dat voorn. H. RAYMAKERS alleen heeft gezegt dat hij met hem gevangene het wel zoude maken zoo hij een Peelveld kreeg.
Art. 465.
Off hij gevange niet geweigerd heeft daarmeede genoegen te neemen?
Cessat.
Art. 466.
Off die man vervolgens niet is heengegaan?
Cessat.
Art. 467.
Off de vrouw van die man niet naderhand aan hem gevange heeft gepresenteerd voor een Peelveld vier Zeeuwse Rijksdaalders, een weg boter van tien Pond, mitsgaders twee goude oorringetjes voor het kind van hem gevange?
De gevangene zegt, Neen dat de vrouw van voorn. H. RAYMAKERS hem niets heeft gepresenteert, en speciaal niet de boter, of degoude oorringetjes, dan dat
die vrouw, die maar eens bij hem gevangene is geweest na het overboeken van het Peelveld, aan hem gevangene heeft betaalt vier Zeeuwse Rijksdaalders,
welke hij gevangene aannam in die gedagten, dat hem deselver werden gegeeven ter belooning van veele extraordinaire moeyte, door hem gevangene in het
opmaken van rekeningen, van wijlen haar schoonvader, die van zijn ambacht was geweest een timmerman, en hare papieren zoo verward waren, dat zijn zoon
daar niet uit kon komen, dog dat hij gevangene, nadat ende gehoort te hebbende van haar man, dat er praatjes over waren dat hij de gemelde vier
Rijksdaalders voor het Peelveld had genoten, dat geld aan die vrouw heeft gerestitueert.
Art. 468.
Off hij gevange niet geweigerd heeft daarmeede genoegen te neemen?
Beantwoord ad Art. 467.
Art. 469.
Off de voornoemde RAEYMAKERS bij die begeeving der Peelvelden vervolgens niet is voorbij gegaan, en zonder Peelveld gebleeven is?
De gevangene zegt Neen, want dat de meergemelde RAYMAKERS met P. van BUSSELE, een Peelveld in het gemeen heeft bekomen, uitwijsens de Lijste der
begevingen.
De Post de gevangene zegt zich nader te herinneren, dat de genoemde RAYMAKERS zijn deel in het voors. Peelveld bedacht hebbende, nu geen Peelveld
heeft.
Art. 470.
Off die man egter aan JOHANNES van GRINSVEN niet had betaald zeeven guldens voor de kosten op de voorschreve differenten over de Peel gevallen?
De gevangene zegt apparent van Ja.
Art. 471.
Off hem gevange niet is bekend de perzoon van PETER van ASTEN inwoonder van BAKEL?
De gevangene zegt Ja.
Art. 472.
Off dezelve in het begin van den jare 1770 aan hem gevange niet heeft gezegd, dat hij ook gaarne een Peelveld had?
De gevangene zegt Ja, tot verscheijden keeren toe.
Art. 473.
Off hij gevange daarop niet heeft geantwoord, dat hij zulks wel lijden mogt, dog dat er voor moest betaald worden?
De gevangene zegt apparent Ja, ten aansien van de kosten en seven guldens en het overboeken.
Art. 474.
Off de gemelde PETER van ASTEN na eenige onderhandelingen met hem gevange, niet is geaccordeerd voor tien guldens, behalven nog ses en vijfftig stuivers voor de onkosten van het overschrijven>.
De gevangene zegt geen accoord te hebben gemaakt.
Art. 475.
Off dezelve PETER van ASTEN voorts aan hem gevange heeft betaald twee Zeeuwsche Rijksdaalders, een Ducaat, en daarvan wederom terug heeft ontfangen twee Dubbeltjes, en alzo betaald heeft dertien guldens en eene stuiver?
De gevangene zegt wel te weeten dat voorn. P. van ASTEN, oit al iets heeft betaalt, maar niet hoe veel.
Art. 476.
Off de voornoemde PETER van ASTEN buiten de gemelde penningen niet heeft betaald ses guldens en agtien stuivers aan JOHANNES van GRINSVEN, ten bijweesen van hem gevangen, en ADRIAAN van de MORTEL?
De gevangene zegt dat niet precies te weeten.
Art. 477.
Off de voornoemde PETER van ASTEN niet is een man belast met twaalf kinderen?
De gevangene zegt Ja, zonder het precies getal te konnen bepalen.
Art. 478.
Off denzelve niet is een man die met veel moeite en arbeid aan de kost kan geraken?
De gevangene zegt Ja, gelijk als alle andere ingezetenen van BAKEL, maar dat de persoon, in het Artikel gemeld, op zijn eigen goed is gezeten, en vrijwel kan
bestaan.
Art. 479.
Off hij gevange dien man niet van tijd tot tijd heeft gebruikt om te rijden met mest, of naar de PEEL, zonder dat hij gevange iets daarvoor heeft gegeeven als een dronk bier.
De gevange zegt, dat de ingezetenen gewoon zijn van jaar tot jaar voor zijn schoonmoeder te rijden met mest, waar voor sij deselve dan tracteert.
Art. 480.
Off over eenige jaren geleeden WILLEBRORDUS TEUNISSE aan hem gevange niet verscheide malen heeft verzogt dat het Peelveld van zijn ouders op zijn naam mogt werden gesteld?
De gevangene zegt sulks niet meer te geheugen.
Art. 481.
Off hij gevange niet geweigerd heeft daartoe permissie te geven, ofschoon de Peelmeesters het verzoek van gemelde perzoon hadden toegestaan?
Art; 482.
Off die man eindelijk aan hem gevange niet in de hand gestopt heeft een vijf Blamuijse stuk of een gulden?
Art. 483.
Off hij gevange daarop niet heeft toegestaan het verzoek van voor.nden WILLEBRORDUS TEUNISSE om het voorschreve Peelveld op zijn naam te stellen?
Art. 484.
Off de voornoemde perzoon het zelve Peelveld ter zake van de meergemelde differenten over de PEEL in den jare 1770 niet is kwijt geraakt?
De gevangene zegt Ja.
Art. 485.
Off de gemelde perzoon niet wederom een ander enkeld Peelveld heeft bekomen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 486.
Off dezelve aan hem hem gevangen niet heeft betaald zeeven guldens voor de gevallen onkosten?
De gevangene zegt Ja.
Art. 487.
Off deszelvs Schoonzoon PETER IJBEN NOIJEN voor zijn gemelde Schoonvader nog niet heeft betaald negen guldens en vier stuyvers voor het gemelde Peelveld?
De gevangene zegt, niet te weeten hoe veel.
Art. 488.
Off hij gevange niet eerst daarvoor had geeischt twintig guldens, dog eindelijk na eenige onderhandelingen met gemelde NOOIJEN, het had verlaten voor gem. neegen gulden en vier stuyvers?
De gevangene zegt Neen.
Art. 489.
Off hij gevange den voornoemden WILLEBRORDUS TEUNISSE eenige tijde daarna, door den Vorster van BAKEL niet heeft doen aanzeggen om bij hem gevangen te komen?
De gevangene zegt Ja, refererende tot sijn antwoord het Art. 404.
Art. 490.
Off hij gevange voorts van dien man niet afgevorderd en ontfangen heeft voor het overboeken agt en vijftig stuyvers.
De gevangene zegt Ja, daer mede begrepen een dubbeltje voor de Vorster.
Art. 491.
Off JOACHIMUS HENDRIKS in den jaare 1770 niet een zeer slegt Peelveld gekreegen hebbende daar voor heeft bedankt?
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
De Post de gevangene zegt Neen.
Art. 492.
Off de gemelde perzoon aan hem gevange niet heeft gebooden twaalf guldens voor een beeter Peelveld?
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 493.
Off dezelve aan hem gevange die twaalf guldens ook niet heeft betaald, en alstoen een ander Peelveld bekomen?
De gevangene zegt dat het zoude kunnen weezen dat de voorn. J. HENDRIKS twaalf guldens had betaalt en bij nadere herinnering, dat hij betaalt zal hebben
seven guldens voor de kosten aen J. van GRINSVEN, mitsgaders aen hem gevangene vijf gulden voor het overboeken gevangene voor zijne moeyte.
Art. 494.
Off die man buiten die twaalf guldens nog niet heeft betaald gehad aan JOHANNES van GRINSVEN zeven guldens voor de onkosten der meergemelde differenten over de PEEL?
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschreevene nadere Articulen ter presentie, en registratie van den Procureur Generaal gehoort de persoon van gemelde NICOLAAS van OMMEREN, gevange op de VOORPOORTE alhier, en heeft dezelve, nadat de voorn. Articulen hem iterative en distinctelijk waren voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deese onderteekent. Actum op de Voorpoort in S'HAGE den 19 Julij 1770 des voormiddags.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present P. v. SPAAN.
Art.495.
Off hij gevange niet verder nog heeft genoten voor het uitgeven der Peelvelden, van: JOOST van de VEN voor een vierde part in een dubbeld Peelveld, agt en twintig stuyvers:
De gevangene zegt van JOOST van de VEN, en GOORT NOOYEN (yder wegens een vierde part in een dubbelt Peelveld) te hebben genoten in het geheel ses
en vijftig stuivers, te weeten ses stuivers voor den Officier en een Reyxdaalder, als de Peelmeesters plaats waarnemende.
Art. 496.
Van GOORT NOIJEN, voor een vierde part in een dubbeld Peelveld, agt en twintig stuivers.
Beantwoord adart 495.
Art. 497.
Van FRANS DIRK FRIJNSEN voor een vierde part en een dubbeld Peelveld neegen guldens, sestien of zeeventien stuijvers.
De gevangene zegt, van de persoon in het Articul gemeld, wel iets genoten te hebben, maar niet te weeten hoe veel.
Art. 498.
Van SIMON JANSE NOYEN voor een Peelveld agt guldens en veertien stuivers.
De gevangene zegt, dat de persoon in het Articul gemeld, hem voor .... niet meer heeft betaalt dan vijf gulden, en nog eene gulden daarenboven.
Art. 499.
Van JAN HUIJBERTS van OORSCHOT, voor een zeer slegt Peelveld, ses guldens en elf stuivers.
De gevangene zegt dat de persoon in het Art. gemeld zekerlijk zal hebben betaalt voor de Jura twee guldens sestien stuijvers, zonder te weeten, wat hij
daarboven heeft betaalt.
Art. 500.
Van GOORT PETER CLASEN, voor een Peelveld omtrent twee Ducaaten.
De gevangene zegt dat den persoon in het Art. gemeld heeft betaalt vijf guldens zonder te kunnen zeggen, of hij daer een of twee guldens boven heeft betaalt.
Art. 501.
Van JAN JANSE WILBERTS voor zijn oude Peelveld, een Ducaat een Rijksdaalder en een sesthalf.
De gevangene zegt zich thans niet te konnen herinneren wie de persoon is in het Articul gemeld, en ook niet te weeten, dat er iemand is geweest die de
specien in het Art. gemeld aan hem gevangene heeft betaalt.
Art. 502.
Van ANNEKE JAN PETER JACOBS, Weduwe PETER JAN TIJSSEN, voor een Peelveld, ruim negen guldens, mitsgaders een halve varkenskop.
De gevangene zegt, dat de Vrouw in het Art. gemeld, of haar zoon voor het Peelveld heeft betaalt vijf guldens en dat zij nog bovendien door iemand aan hem
gevangene eenig geld heeft willen doen betalen, dog het geen hij gevangene geweijgert heeft aan te nemen en voorts dat hij gevangene niets weet van een
varkenskop; gevende de gevangene voor redenen van zijne weijgering, dat de voorn. vrouw zeer quaadsprekend is, en ozo veel praatjes over van zoude
hebben gemaakt.
Art. 503.
Van LAURENS HENDRIK FRANS SCHEPERS, voor een vierdpart in een dubbeld Peelveld neegen guldens.
De gevangene zegt niet anders te weeten, dan dat de persoon in het Art. gemeld, aan hem heeft doen betalen vijf guldens, min acht en twintig stuivers,
dewelke betaalt waren door een ander, die ook deel had in het Peelveld.
Art. 504.
Van PETER COOIJMANS voor een Peelveld vier Zeeuwsche Rijksdaalders?
De gevangene zegt te geloven, dat hij de somme in het Art. gemeld heeft ontfangen, zonder de specien te konnen bepalen.
Art. 505.
Off hij gevange bovendien niet heeft bedongen een rogge mick?
De gevangene zegt, dat voornoemden persoon een Eusel off stukje weijland van hem in huur had en dat hij thans niet weet of hij daar voor bedongen heeft
een rogge mick, maar dat het echter waar zou konnen zijn.
Art. 506.
Off hij gevange al verder niet heeft genooten:
Van WILBERT HENDRIKS voor een slegt half Peelveld ses en vijftig stuivers.
De gevangene zegt zich thans niet te konnen herinneren de persoon in het Articul gemeld.
De Post zegt de gevangene zich te herinneren wie de persoon is, en dat hij voor het Peelveld heeft betaald ses en vijftig stuivers.
Art. 507.
Van TEUNTJE JAN FRANSE Weduwe MATTHIJS MANDERS, voor een vierde part van een dubbeld Peelveld elf guldens?
De gevangene zegt Neen, maar te geloven dat de vrouw in het Art. gemeld heeft betaalt ses guldens en tien stuivers.
Art. 508.
Off JAN STERKE voor een enkeld Peelveld niet heeft gegeven aan hem gevange twee guldens en sestien stuivers, en aan zijn gevangens vrouw zeven guldens.
De gevangen zegt, op het eerste lid van het Articul Ja, doch ten aensien van het tweede, niet te weeten, of de persoon in het Art. gemeld iets aan zijn
gevangens vrouw gegeven heeft.
Art. 509.
Off hij gevange niet heeft ontfangen:
Van MATTHIJS JAN THIJSSEN voor de helft van zijn voorig Peelveld agt guldens en twee stuivers.
De gevangene zegt dat de persoon in het Art. gemeld, hem ook iets heeft betaalt maar niet te weeten hoeveel?
Art. 510.
Van ARNOLDUS MOORS voor zijn oude Peelveld, dertien guldens.
De gevangene zegt Neen, ten zij dat daar onder mogten begrepen zijn de seven guldens voor de kosten.
Art. 511.
Van WILBERT TEUNIS voor een heel slegt Peelveld, een partij hout ter waarde van ses guldens.
De gevangene zegt Neen, want dat hij het hout in het Art. gemeld heeft gekogt en betaalt.
Art. 512.
Van JOHANNES RAEIJMAKERS, voor het oude Peelveld van zijn Moeder, vijftien guldens.
De gevangene zegt Neen. ten zij daar onder ook weder mogte zijn begrepen de zeven guldens voor de kosten, en vijf guldens voor de overboeking. Voorts
heeft de gevangene bij deze gelegenheid uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij voor zoo veel hij mogt hebben misdaan, door te profiteeren, hetgeen hij
volgens Haar Hoog Mog. Resolutie niet profiteeren mogt verzoekt gratie voor Justitie, en inzonderheijd om zijn vrouw, en ses kinderen, en familie.
Art. 513.
Van JAN NOOIJEN voor een Peelveld twee Ducaten en en omtrent vier of vijf guldens.
De gevangene zegt zich te herinneren dat de persoon in questie heeft betaalt negen of tien guldens.
Art. 514.
Van MICHIEL van der LINDEN voor een slegt Peelveld vijf guldens en sestien stuivers.
De gevangene zegt, niet anders te weeten dan dat de vrouw van de persoon in het Art. gemeld, heeft betaalt een Daelder.
Art. 515.
Van ANTHONIJ WILLEM de de WIT, voor een Peelveld zeeve guldens sestien stuijvers en een ham; En van zijn Vader WILLEM JANSE de WIT bovendien vijf guldens.
De gevangene zegt, dat de beyde personen in het Art. gemeld, geld hebben gegeven, te samen zoo hij meent, negen guldens en sestien stuivers, waar onder
het overboeken moet worden begrepen.
Art. 516.
Van de huisvrouw van PETER JOOST MANDERS voor een heel Peelveld zeve guldens.
De gevangene zegt Ja, met bijvoeging dat P.J. MANDERS, naderhand ook nog heeft betaalt vijf guldens voor het overboeken.
Art. 517.
Van THOMAS PETERS voor een Peelveld elf guldens.
De gevangene zegt te geloven Ja, of liever, dat het maar twee Ducaten zijn geweest.
Art. 518.
Van HENDRIK MANDERS voor reekening van MAARTEN JOOSTEN voor een half Peelveld vijf gulden en een Rijksdaalder voor het overboeken.
De gevangene zegt, dat de persoon in het Art. gemeld, hem in zijnen hof <nos?> wel heeft willen geven eenig geld, maar dat hij gevangene geweygert heeft
het aan te nemen en dat hij ook voor het overboeken niet meer heeft betaald dan acht en twintig stuivers.
Art. 519.
Van JAN PETER CLAESSEN voor een Peelveld, twee Ducaten en ses en vijftig stuivers.
De gevangene zegt dat de persoon in het Art. gemeld hem heeft betaalt negen of tien guldens, zonder te konnen zeggen of het overboeken daar onder is
begrepen.
Art. 520.
Van de zoon van RIJNDERT CLUIJSMANS voor reekening van zijn gemelde Vader voor een Peelveld, dertien guldens.
De gevangene zegt wel te weten dat de persoon in het Articul gemeld, niet meer heeft betaalt dan negen of tien guldens, het overboeken daar onder begrepen.
Art. 521.
Van MARCELIS MANDERS ten minsten tien guldens en negentien stuivers.
De gevangene zegt, te geloven dat de persoon in het Articul gemeld hem niet meer heeft betaalt dan een halve Rijksdaalder, en een schelling of vier en dat
naderhand de zoon wegens de overboeking heeft betaalt twee guldens, sestien stuivers.
Art. 522.
Off de hiervorengemelde perzonen ten minsten voor zo verre dezelve geteekend hebben voor de kosten de hiervoorengemelde differenten over de PEEL gevallen, niet boven dien het zij aan hem gevangene of aan JOHANNES van GRINSVEN hebben betaald hun aandeel in dezelve kosten ter somme van ses gulden en agtien stuivers off zeeven guldens?
De gevangene zegt Ja, except allen de persoon van F.D. FRIJNSSEN, ten wiens opzigte de gevangene zegt sulx niet precis te weeten.
N.B. voor en al eer de gevangene dit heeft geantwoort, zijn hem iteravivelijk en distinctelijk, voorgelezen de vorenstaande Articulen van 495 af.
Art. 523.
Zoo hij gevange tegens alle waarheid, nog mogt voorwenden dat onder het bij hem genootene zoude zijn gecomprehendeerd geweest de gemelde somme van ses guldens en agtien stuivers, of zeven guldens, te insteren <= aandringen> dat hij specifice zoodanig perzoon of perzonen opnoemd?
Cessat.
Art. 524.
Off hij gevange niet moet bekennen dat hij bij het voorige verhoor, speciaal ad Artt: 16, 17, 18, 41, 49 en 50 (ten dien einde op nieuws aan hem voor te leezen met zijne daarop gegeeve antwoorden) de Justitie met onwaarheden heeft opgehouden?
De Post de gevangene zegt Ja.
Art. 525.
Om welke reden en met wat inzigt hij gevange zulks heeft gedaan?
De gevangene zegt, omdat hij het zich als toen niet heeft konnen herinneren. Voorts heeft de gevangene nog betuigt, dat hij gedurende dese zijne
gevankenisse dagelijks, en ook nog heden God heeft gebeden, om met een oprecht hert te belijden, wat van de waarheid is, en ook voor het jegenswoordige
wel overtuigt te wesen, dat hij heeft misdaan ofschoon hij voor dese niet heeft begrepen, dat de zaken van die gevolgen zouden zijn, als hebbende niet
geconsidereert, dat daar in zoodanige misdaad was gelegen, verzoekende en biddende mitsdien als nog, dat speciaal bij Heeren Commissarissen daar op
reflexie mag werden genomen, wanneer de zaak aan de Raad zal worden voorgedragen.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschreve nadere Articulen, ter presentie en requisitie van den Procureur Gemeraal gehoort de gem. NICOLAAS van OMMEREN, gevange op DE VOORPOORTE alhier, en heeft dezelve, nadat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterative en distinctelijk waren voorgelezen, hij den inhoude derzelver gepersisteert, en deeze ondertekent.
Actum S'HAGE op DE VOORPOORTE alhier des namiddags op dato voorschreve.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN. (1771)
F.W. CHION.
Mij present, P. van SPAAN.
Art. 526.
Off hij gevange na dato van haar Hoog Mog. Resolutie van 4 Januarij 1770 wel eenige andere moeite wegens de begeevinge der Peelvelden, boven de andere Schepenen van BAKEL, heeft gehad, als dewelke hij aan zig zelve heeft veroorzaakt door de onderhandelingen welke hij met de ingezetenen heeft gehouden over het vergeeven van de Peelvelden, en hetgeen zij voor de verkrijginge van dien aan hem gevange zouden betalen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 527.
Off hij gevange alle de moeite, die hij daarvan mogt hebben gehad, niet uit eige beweeging, en zonder daartoe door de overige Schepenen verzogt te zijn, op zig heeft genomen?
De gevangene zegt Neen vermits hij door verscheydene ingezetenen is verzogt, om de moeyte te doen, zijnde zommige van de ingezetene door deeze, en
geene Regenten aan hem geadresseert geworden.
Art. 528.
Off die onderhandelingen ook niet hebben veroorzaakt de respective ingezetenen welke ten dien einde bij hem gevange van tijd tot tijd zijn gekomen ten huise van zijn gevangens Schoonmoeder, zeer veele verteeringe gemaakt hebben?
De gevangene zegt Neen, vermits dat verscheijdene sijn geweest, die weynig of niet hebben verteert.
Art. 529.
Off het zelve niet veel voordeel aan zijn gevangens Schoonmoeder heeft toegebragt.
Cessat.
Art. 530.
Off de Peelvelden niet zoodanig leggen geconstitueerd, dat ieder ingezeten van BAKEL, HELMOND, en AARLE RIXTEL aan welke maar opgegeven word het nommeren van het Peelveld, welke aan hem is gegeven, mitsgaders de banen waarop het zelve legt, zonder eenige verdere onderrigtinge dat Peelveld vinden kan?
De gevangene zegt Ja, dog dat er echter uit de meergemelde differenten eenige moeylijkheid in dit opzigt is ontstaan, en wel inzonderheid na de looting
tusschen de drie plaatsen, BAKEL, AARLE RIXTEL en HELMOND, zoo lange de respective ingezetenen niet wisten, welke Peelvelden aen BAKEL waren te
beurt gevallen, het welk dus aenleyding gaf, dat telkens de ingezetenen bij hem quamen om onderrichting.
Art. 531.
Off het niet een waarheid is, dat niet alleen elk van de overige Schepenen van BAKEL, maar ook elk van de respective ingezetenen die eenige jaaren te BAKEL hebben gewoond, zoo veel kennis als hij gevange hebben gehad om aan die geene welke een Peelveld wierd gegeeven, die onderrigtinge te bezorgen die nodig mogt zijn geweest om te vinden het veld dat hun uitgegeven wierd?
De gevangene zegt Neen, voor zoo wel de kennis moest worden gehaalt uit de boeken, te weeten de nieuwe Peelboeken, soo ter Secretarije van BAKEL als
onder andere gevangene berustende.
Art. 532.
Welke onderrichtingen de ingezetenen meerder nodig hadden als dat hun opgegeeven wierd het nommer van het veld, en of zij een heel of half Peelveld hadden verkreegen?
De gevangene zegt geen immers nadat de begeving van de Peelvelden was geschied, daar zij te voren zekerlijk onderrichting nodig hadden en zomtijds wel vijftigmaal om een ding quamen lopen, dog het welke na de begeving, en het overboeken ten eenemaal casseerde.
Art. 533.
Waarin zoude hebben bestaan die extraordinaire moeite die hij gevange voor de verkrijgers der Peelvelden, volgens zijn voorgeeven bij vorig verhoor gedaan, dat hij deswegens zoo veel geld tot belooninge zoude hebben verdiend, als hij van elk na zig genoomen heeft?
Beantwoord ad Art. 530.
Art. 534.
Off hij gevange in presentie van den Secretaris van BAKEL en JOHANNES van GRINSVEN, niet heeft aangenomen, dat hij alle de papieren rakende de gevalle differenten over DE PEEL en speciaal de reekeningen der onkosten wel zoude bewaren, en dat hij gevange daarvan zoude formeeren een generale staat off reekening?
De gevangene zegt dat de papieren, voor zoo verre deselve gedeeltelijk berust hebben onder J. van GRINSVEN nooyt aan hem gevange zijn overgegeven en
hij dus ook niet heeft aangenomen om dezelve te bewaaren, voorts dat hij gevange geenen andere papieren onder zich heeft gehad, daervoor eerst een lijst
van ontfang, bestaande in de respective meergemelde posten van ses guldens, achtien stuivers, ten andere een lijst van uitgave, bestaande in de posten,
respectivelijk verschoten door J. van GRINSVEN, A. van de MORTEL, en hem gevangene, mitsgaders de quitantien, relatief tot het uitschot van hem
gevangene, dat voorts op de gemelde lijsten de gevangene met de voornoemde twee personen, nog in dit jaar heeft afgerekent, zonder deswegens te
formeeren een schriftelijke staat, of afrekening, en zonder dat hij gevangene heeft aangenomen, de gemelde lijsten, of andere papieren te bewaren, except
alleen de lijst van de ontfangsten gelijk hij gevangene dan ook niet weet, buiten die lijst eenige andere papieren expresselijk bewaart te hebben.
Art. 535.
Off het zelve ook niet noodzakelijk en dienstig was, om altijd te kunnen aantoonen waarvoor de penningen bij de ingezetenen voor de gevallen kosten betaald, waren uitgegeven, indien deeze of geene ooit opgave of bewijs daarvan vorderde?
De gevangene zegt Ja, dog dat zulks niet zijn affaire was, maar die van J. van GRINSVEN, die apparent zal hebben vermeent te konnen volstaan met de
publicatie, waar bij hij alle de respective ingezetenen heeft geconvoceert, om op zekere dag, uur en plaats de rekening van ontfang en uitgave te zien doen, en
die vervolgens, wanneer daarop maar een, of twee persoonen zijn gecompareert, nimmer aan den gevangene te kennen heeft gegeven, dat de lijsten in
questie zouden dienen bewaart te worden.
Art. 536.
Off ADRIAAN van de MORTEL en JOHANNES van GRINSVEN hem gevange niet te meermalen te vergeefsch hebben verzogt en aangezet om de gemelde reekening te doen?
De gevangene zegt, dat hij op het eerste aanzoek door ziekte buiten staat zijnde geweest, om daar aan te voldoen, echter op het tweede aenzoek, terstond
daar aan heeft voldaan.
Art. 537.
Off JOHANNES van GRINSVEN op den 1en April deezes jaars 1771 in presentie van de Schepenen JAN FRANSEN en FRANCIS WILLEM MARTENS van hem gevangene de gemelde reekening niet te hebben gerequireerd?
De gevangene zegt hier niets van te weten.
Art. 538.
Off hij gevange daarop niet heeft geantwoord, eerst, dat hij de documenten niet had, maar dezelve had meede genomen toen hij laast van huis ging, en daarna, dat hij geen andere quitantie meer zoude geeven dan de liquidatie, welke hij met JOHANNES van GRINSVEN had gesloten?
Art. 539.
Hoe dat overeen komt met des gevangens voorgeeven ad Art. 29 van het voorige verhoor, dat hij die papieren in het vuur gesmeeten of ten minsten weg gedaan heeft?
Cessat.
Art. 540.
Off hij gevange niet ten eenemale onbevoegd is geweest, om buiten consent van JOHANNES van GRINSVEN die papieren weg te doen of te verbranden, indien zijn gevangens antwoord ad Art. 30 van het voorig verhoor waaragtig ware, namentlijk dat hij niet zoude zijn verpligt geweest, om reekening aan de ingezetenen te doen, dewijl hij niet direct door hunlieden was gequalificeerd om de penningen te ontfangen, maar JOHANNES van GRINSVEN?
De gevangene zegt Ja, ten minste dat hij meende daar aan niet te misdoen, vermits J. van GRINSVEN hem nimmer heeft verzocht die papieren over te geven, of
te bewaren.
Art. 541.
Hoe hij gevange bij zijn vorig verhoor naar waarheid kan hebben geantwoord, dat hij ten behoeve der Peelmeesters zoude hebben ontfangen het geld (te weten voor zoo verre het niet is geweest ten behoeve van den Stadhouder) met intentie, om voor zig zelve daarvan te genieten 't geen hem als Peelmeester toekwam, en het overige uit te keeren aan de verdere Peelmeesters die daartoe geregtigd zouden zijn;
Daar er voor eerst op dien tijd geen Peelmeesters buiten hem gevange zijn geweest te BAKEL, en ook niet dan in October 1770 eerst Peelmeesters zijn aangesteld geworden; En in de tweede plaatse uit de voorschreve Resolutie van haar Hoog Mog. consteerde dat door geen Peelmeesters, maar door Regenten de begeeving moest geschieden?
De gevangene zegt te persisteeren, dat hij ten tijde, wanneer hij het geld, in het Articul gemeld, ontfangen, geene andere intentie heeft gehad, vermits hij voor
zich zelve in het onzekere was of ook daar toe gerechtigd zoude geoordeelt konnen worden de Peelmeesters, die er in het vervolg zouden konnen aangestelt
worden, dog dat hij naderhand op het advies van verscheydene Advocaten is geraekt in het begrip, dat het voorn, geld, hem als Peelmeester toe kwam, en ook
uyt dien hoofde geen swarigheid gemaakt om die penningen te profiteeren.
Art. 542.
Zoo hij gevange met zoodanige intentie een gedeelte dier penningen heef ontfangen, waarom hij gevange dan die penningen voor zich heeft behouden, in plaatse van dezelve uit te keeren aan de Peelmeesters, die naderhand zijn aangesteld?
Cessat.
(Zie nu Art. 51 tot 78 incl.)
Art. 543.
Om welke reeden hij gevange ad Art. 54. heeft voorgegeven, dat hij op den 1sten Meij 1770 een Resolutie van Schepenen van BAKEL in het Resolutie Boek ter hunner presentie zoude hebben geschreven, daar alle de Schepenen door den Procureur Generaal daar over onderhouden zijnde, eenparig hebben gedeclareerd, dat zij op dien dag het Resolutie Boek niet hebben gezien, en ook ter hunner presentie, door hem gevange ter dier tijd, niets in het zelve is geschreven, maar heenen gegaan zijn, zonder dat iets bepaald is geworden?
De gevangene, schoon zeer serieus op dit point onderhouden zijnde, zegt onaangezien het eenparig declaratoir van alle de Schepenen, te persisteren bij zijn
antwoord, in het Articul gemeld, sustineerende, dat het gemelde declaratoir tegens alle waarschijnlijkheid aan loopt.
Art. 544.
Welke reeden van waarschijnlijkheid hij gevange geven kan, dat als hij ter dier tijd, en in presentie van Schepenen die Resolutie in het Resolutie Boek had geschreven, dat hij gevange dezelve niet had laten teekenen op hoop dat de Regenten zig op een nadere vergadering zouden eens maken?
De gevangene zegt, de Resolutie in het Articul gemeld door geen van alle de Regenten te hebben laten tekenen, als zijnde deselve slechts geweest conform
het sentiment van hem gevangene en nog twee Schepenen, genaamt J. NOOIJEN en J. FRANSSEN, sonder dat hij ook de ondertekening van hun drie daar
onder heeft doen stellen, omdat dan al de hatelijkheid op hun drieen zoude gevallen zijn.
Art. 545.
Off, dat voorgeeven van hem gevange waaragtig zijnde, het niet natuurlijker zoude zijn, dat hij gevange dan ook niets in het Resolutie Boek had geschreven om eerst af te wagten die nadere Vergadering, ten einde te zien of zijn voorgewende hoop vervuld wierd?
De gevangene zegt Ja, dit nu wel te begrijpen, maar dat hij het heeft gedaan, om te doen blijken van de respective sentimenten.
Art. 546.
Off hij gevange op den 14en Meij 1770 aan de Scheepenen niet heeft voorgeleezen een Lijst van de perzonen aan welke de Peelvelden zouden werden begeeven, door hem gevange op een apart papier geschreven?
De gevange zegt op sterke <irotentie?> van Schepenen zoodanige lijst, als in het Articul gemeld, niet te hebben voorgelezen maar te hebben overgegeven aan
J. van GRINSVEN, die dezelve na zich nam, schoon hij gevangene in den beginne geweijgert heeft de voors. Lijst over te geven om de praatjes, die daar over
mogten ontstaan.
Art. 547.
Off het niet absolut tegens alle waarheid is, dat hij gevange als doen uit het Resolutie Boek aan Schepenen voorgelezen heeft de Lijst welke daarin tegenswoordig geschreven staat?
De gevangene zegt Neen, maar dat het contrarie waar is.
Art. 548.
Dewijl hij gevange ad Art. 64 van het voorige verhoor heeft bekend, dat drie Schepenen JAN JANSSEN, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVEN absolut geweigerd hebben de Resolutie sub dato 14 Meij 1770 te teekenen.
Hem gevange te vragen:
Off daaruit niet absolut volgen moet, dat zij geenzints hebben geapprobeerd de begeevinge der Peelvelden, zoo als dezelve bij de Resolutie gezegd wierden gedaan te zijn, en in het Resolutie Boek geschreven was?
De gevangene persisteert bij zijn antwoord in het Articul gemeld, en wel namentlijk dat de drie Schepenen de begevinge der Peelvelden wezentlijk hebben
geapprobeert, ofschoon zij, wanneer het op de tekening aan kwam, hebben geweijgert, de ondertekening te doen.
Art. 549.
Off het niet natuurlijk is, dat als die drie Schepenen meede de begeevinge der Peelvelden hadden gedaan, zoo als dezelve door hem gevange in het Resolutie Boek geschreven is, zijlieden dan ook dezelve zouden hebben onderteekend?
Cessat.
Art. 550.
Hoe hij gevange zijn Antwoorden ad Artt. 60 en 61 van het voorige verhoor gegeeven, kan over een brengen met zijn Confessie ad Art. 64 en 65 van het zelve verhoor?
De gevangene zegt niet anders, dan omdat de drie Schepenen, bevorens gemeld, nadat het slot was geschreven en het op de ondertekening aanquam, van
sentiment zijn verandert, of immers niet hebben willen tekenen.
Art. 551.
Om welke reeden hij gevange ad Ar. 71 van het vorig verhoor heeft voorgewend, dat hij de zaake vermeld in de Resolutie van dato 29en Meij 1770 heeft voorgedragen en die Resolutie zoude zijn genomen:
"Omdat er zoo veelerhande questien waren, en dat de drie meergenoemde Schepenen maar alles zogten in de war te helpen, weshalven de overige Schepenen ook zeiden, dat niet te kunnen afwagten, vermits hun niet geleegen kwam daarover telkens te vergaderen":
Daar JAN NOOIJEN, JAN FRANSE, en ADRIAAN van den KERKHOFF, welke die Resolutie geteekend hebben, daarover onderhouden zijnde, hebben gedeclareerd, dat het gemelde voorgeeven van den gevangen absolut onwaar is?
De gevangene zegt als nog te persisteeren bij zijn Antwoord in het Art. vermeld, en zelfs wel te mogen lijden, bij als-dien het nodig word geoordeelt, dat de
persoonen in het Articul gemeld, worden geconfronteert, als vertrouwende, dat hij dezelve met hunne ygene woorden sal overtuigen.
(Lees nu Artt. 79 tot 101 incl.)
Art.552.
Off hij gevange op den 3en April 1771 aan JAN FRANSE, ADRIAAN van den KERKHOFF en JAN PETER NOOIJEN, regerende Schepenen van BAKEL, ten huise van hem gevange niet heeft voorgelegd een geprothocolleerde Attestatie, met verzoek, dat zij die zouden teekenen?
De gevange zegt, dat hij, nadat de drie Schepenen in het Articul gemeld, hem al zeer dikwils hadden te kennen gegeven, dat het ongenoegen der ingezetenen,
die met geene Peelvelden waren bedeelt, voornamentlijk viel op hun drieen, nevens hem gevangene, met hulp van derselfs Broeder den Drossaart van
STIPHOUT, en van den Advocaat DONKER heeft geformeert, of doen formeeren een Concept van een Attestatie conform aan het geene de voornoemde drie
Schepenen aan hem gevangene mondelijk hadden verklaart, dat hij vervolgens, nadat die drie Luijden daar over nog weder waren gesproken, het gemelde
Concept heeft overgegeven aan den Secretaris, die het selve toen heeft ten prothocolle gebragt, aan meergemelde Schepenen voorgelegt, om te tekenen.
Art. 553.
Off de voornoemde JAN FRANSSEN alstoen geen zwarigheid heeft gemaakt, om dezelve te teekenen?
De gevangene zegt, dat hij de persoon in het Articul gemeld nooyt geen zwarigheid heeft horen maken, maar wel A. van den KERKHOF zwarigheid heeft
gemaakt omdat er niet in stond, dat J. van GRINSVEN had gesegt Ik teken dat zoo niet.
Art. 554.
Off gemelde JAN FRANSSEN niet onder anderen voor een reede van zwarigheid heeft gezegd, dat men de Peelvelden wel begeeven had, dog dat zulks was geschied zonder de drie andere Schepenen, of wat of dat dan zijn zoude?
De gevangene zegt hier niets van te weeten.
Art. 555.
Off hij gevange daarop niet heeft geantwoord, dat hij die drie Schepenen wel zoude doen zeggen dat zij de Peelvelden meede vergeeven hadden, en dat hij daar wel raad toe wist en daarvoor zorgen zoude alzoo hij meester was.
De gevangene zegt Neen.
Art. 556.
Off hij gevange op die wijse den voornoemden JAN FRANSSEN niet heeft overgehaald tot het teekenen van gemelde aan hem voorgelegde en geprothocolleerde verklaring?
Beantwoord ad Art. 552.
Art. 557.
Off hij gevange nog langer halsstarrig kan ontkennen, dat de inhoud dier verklaring niet onwaarachtig en verdraaijd is, daar de drie Schepenen, de voorschreve verklaring geteekend hebbende, onder Eede hebben verklaard, dat JAN JANSSEN, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVEN, de begeevinge der Peelvelden niet meede hebben gedaan, en alzoo tegens de Resolutie sub dato 14 Meij, zig hebben gekant, en geweigerd die te teekenen, mitsgaders, dat hij gevange de begeeving der Peelvelden genoegzaam geheel na zijn zin heeft gedirigeerd?
De gevangene zegt als nog dat de inhoud van de verklaring in questie, met de waarheyd overeenkomstig is.
Art. 558.
Off dat getuigenis dier drie Schepenen niet volkomen geloof moet verdienen, daar het zelve niet alleen overeenkomt met het getuigenis van de gemelde drie andere Scheepenen, en het een en ander ook versterkt word daarmede, dat de Resolutie van de zogenaamde begeevinge der Peelvelden niet alleen niet is geteekend door JAN JANSSE, ADRIAAN van de MORTEL en JOHANNES van GRINSVIN, maar daar hij gevange reeds geconfesseerd heeft dat dezelve absolut de teekening geweigerd hebben, en dat alle Resolutien te BAKEL worden onderteekend door die Schepenen, welke in het neemen derselve hebben geconsenteerd?
De gevangene zegt Neen, om dat de Schepenen in het Articul gemeld hebben getuigt tegens de waarheyd bij hunne laast gegevene verklaring.
Art. 559.
Off hij gevange, wanneer tusschen hem gevange en de Schepenen JAN FRANSSE, ADRIAAN van den KERKHOFF, en JAN PETER NOOIJEN gesprek is gevallen om de Peelvelden te verlooten, hij gevange zig niet heeft uitgelaten in deeze of diergelijke onordentelijke bewoordingen:
"Let er eens op, dan zal ons de Fiscaal bij ons kont vatten, en dan is het tijd, dat wij oppakken, want dan gaan wij tegens de Resolutie in"?
De gevangene zecht zich nimmer in zulke onordentelijke bewoordingen te hebben uitgelaten, maar mogelijk wel eens te hebben gezegt, dat het verlooten van
de Peelvelden in liep tegens Haar Hoog Mog. Resolutie, en dat het Officie Fiscaal daar over licht een actie zoude moveeren <= in beweging brengen>.
Art. 560.
Off hij gevange tegens ADRIAAN van den KERKHOFF met hem gevange spreekende hoe de begeevinge der Peelvelden te doen, en zig tegen de gedagten van hem gevangen omtrent die begeeving aankantende niet heeft gebruikt deeze of diergelijke woorden in substantie: Nu zal ik God dome maken, dat gij'er niet met al van hebt?
De gevangene zecht niet te konnen begrijpen hoe het iemand zeggen kan.
Art. 561.
Off hij gevange op dier gelijke wijse zig niet heeft uitgelaten om die Schepenen van hunne gedagten af te trekken, en te doen doorgaan de begeevinge op die wijse als hij gevange dezelve had gereguleerd?
De gevangene zegt niets te hebben gedaan om andere van hunne gedagten af te trekken, neen maar in tegendeel dat hij na te hebben geformeert een Lijst van
de indeeling en begevinge der Peelvelden, de Regenten heeft laten begaan, om die verdeeling, en begeeving te reguleeren, zonder dat hij gevange zich daar
mede verder heeft bemoeyt.
Art.562.
Off de begeevinge niet op eene meer billijke wijze zoude zijn geschied, indien dezelve bij lotinge ware gedaan, als op de wijze op welke dezelve is geschied volgens de Lijst in de Resolutie van 14 Mey 1770 vermeld?
De gevangene zegt Neen, vermits na zijn begrip de lootinge met Haar Hoog Mog. Resolutie niet bestaanbaar was, gelijk dan ook in de twee andere plaatsen de
begeving niet bij loting is geschiet.
Art. 563.
Off bij de Resolutie van haar HoogMog. van 4 January 1770 aan de Regenten niet maar in't generaal is gedemandeerd de begeevinge der Peelvelden zonder bepalinge, om die te doen bij lotinge, of bij stemmen?
Art. 564.
Op welke grond de Fiscaal dan de Regenten zoude hebben kunnen vervolgen indien dezelve de begevinge bij lotinge hadden gedaan?
Art. 565.
Off hij gevange bij zijn voorig verhoor ad Art. 82 niet tegens de waarheid heeft voorgewend, dat hij aan den Secretaris zoude hebben gezegd, dat hij aldien de getuigen hier of daar eenige zwarigheid in mogten vinden, hij daarin zoude brengen de noodige verandering?
De gevangene pesisteert bij zijn antwoord in het Articul gemeld.
Art. 566.
Off hij gevange niet ter contrarie aan den Secretaris van BAKEL op denzelven dag dat de voorschreve verklaring is geteekend, heeft ter hand gesteld de Concept verklaring bij vorig verhoor aan hem gevange geexhibeerd, met deeze off diergelijke bijvoeging: "De regenten off zijlieden zouden aan mij zodanig declaratoir geven, mag ik uw verzoeken het zelve zoo en in dier voegen ten Prothocolle te willen brengen?"
Art. 567.
Off gemelde Secretaris van hem gevange niet heeft geantwoord: zoo; dan hebben zij daar kennisse van, om het zelve dusdanig te kunnen registreeren?
Art. 568.
Off hij gevange daarop niet heeft gezegd, Jaa?
Art. 569.
Off niet de gemelde Secretaris voorts conform het ontfange Concept, de verklaring in het Prothocol geschreven heeft, zonder dat de gemelde Schepenen daarover zijn gesprooken?
Art. 570.
Off DE PEEL aan BAKEL toebehorende niet zodanig uitgestrekt en groot is dat daar uit heij en turff voor al naar de kant van SAMBEEK, kan worden gestooken en weggehaald, schoon dat er ses Peelmeesters van BAKEL, HELMONT en AARLE zijn?
De gevangene zegt Ja, mits dat de wegen, die al zeer krom lopen, extraordinair droog moeten zijn, dog dat die geene die niet gerechtigt zijn, van heij en turf
aldaar te steken, altijd in gevaar zijn, om te vallen in de handen van Peelmeesters, of Peelmeesters, wanneer er een bij de hand is, die deselve calangeert, en de
karre met turf naar BAKEL voert, gelijk dagelijks de Peelmeesters daar omtrent zich laten vinden, om hun eijgen brand te halen.
Art. 571.
Off de Peelmeesters, en speciaal JAN FRANCE, niet aan hem gevange, niet aan hem gevange te meermalen hebben verzogt om naar DE PEEL te gaan, ten einde aan die van SAMBEEK te beletten het weghalen van de heij en turf uit DE PEEL?
De gevangene zegt, dat er ten tijde van de differenten, nergens nagesien werd, ofschoon er wel dikwils werd gesproken van te beletten, dat die van SAMBEEK,
GEMERT, OPLOO, en andere plaatsen, daer om streeks gelegen, de turf niet kwamen weghalen, dog dat hij gevangene voor die tijd zeer dikwils is uitgegaan,
om het voorschr. te beletten en ook meenigmaal zoodanige luiden heeft geattrappeert, en gecalangeert.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschreve nadere Articulen, ter presentie en requisitie van den Procureur Gemeraal gehoort de gem. NICOLAAS van OMMEREN, gevange op DE VOORPOORTE alhier, en heeft dezelve, nadat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterative en distinctelijk waren voorgelezen, hij den inhoude derzelver gepersisteert, en deeze ondertekent. Actum S'HAGE op DE VOORPOORTE alhier den 20 July 1771 voor de middag.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN. (1771)
F.W. CHION.
Mij present, P. van SPAAN.
(Lees nu Artt. 102 tot 132 incl.)
Art. 572.
Off hij gevange niet altoos onder deeze en geen preetexten geweigerd heeft daartoe permissie te geven?
Voorts aan hem gevange te exhibeeren het duplicaat der reekening over den Dorpe van BAKEL en MILHEEZE zeedert den 1sten January tot den laatsten December 1767, gesloten den 16en October 1770.
En te vragen:
Art. 573.
Off hij gevange als nu niet moet bekennen dat in den ontfangst dier Reekening niet is gebragt de somme van zeeventig guldens, die hij gevange bij vorig verhoor heeft bekend van den Aanneemer der Pastorij voor het maken van het Bestecq te hebben gekost?
De gevangene zegt Ja, vermits hem zulks uit het aan hem geexhibeerde, duplicaat, blijkt, maar dat hij het echter aan den Secretaris had gezegt de zeventig
guldens in het Articul gemeld, in ontfang te heugen, en dat hij derhalven ook heeft vermeent, zulks geschied te zijn.
Art. 574.
Off hij dienvolgende niet consteerd, dat de Gemeente bij gemelde Reekening uit dien hoofde is verkort ter somme van zeeventig guldens?
De gevangene zegt Ja, dog dat niet hij, maar de Burgemeesters of Rendanten van Rekening de 70 guldens in questie moeten hebben geprofiteert.
Art. 575.
Hoe hij gevange, in qualiteit van Schepen, op den Eed in den aanvang van zijne Bedieninge gedaan, heeft kunnen onderteekenen de deugdelijkheid dier Reekening, daar hij gevange die somme gekort had, en dezelve in die Reekening in ontfangst niet is verantwoord?
De gevange zegt, hier op onder niet anders te konnen antwoorden dan dat hij op het horen van het lezen van den Rekening geen acht zal hebben gegeven, of
de 70 guldens in questie, in ontfang waren gebracht.
Art. 576.
Off hij gevange buiten de verkortinge der Gemeente, zig vervolgens niet heeft schuldig gemaakt aan MeinEed en misleidinge der Leeden van de Leen en Tholkamer, door het Declaratoir voor die Reekening staande, en door hem gevange onderteekend?
De gevangene zegt, zich niet met opzet schuldig te hebben gemaakt aan MeynEedigheid, of misleyding van de Leen en Tholkamer.
Art. 577.
Off het vervolgens niet absolut zeeker is dat hij gevange zig met gemelde somme van zeeventig guldens in verkortinge van de Gemeente heeft verrijkt?
De gevangene zegt Neen, en zich nogmaals te refereeren tot sijn Antwoord ad Art. 574.
Art. 578.
Hoe hij gevange zijn Antwoord ad Art. 116 van het vorig verhoor (aan hem wederom voor te leezen) kan goedmaken daar HENDRIK van LUINEN deswegens onderhouden zijnde, aan den Procureur Generaal heeft betuigd, dat des gevangens voorgeeven absolut onwaar is, en dat hij nooit meer ter zaake van de Pastorij te BAKEL zijnde, als een Pintje of kan bier gebruikt heeft, dat hij nooit een stuk brood bij hem gevange alsdoen heeft gebruikt, maar dat hij wel op andere tijden, wanneer hij in 't particulier werk van hem gevange geweest is, bij hem heeft gegeeten.
De gevangene zegt niets anders hier op te konnen antwoorden dan te persisteeren bij zijn antwoord in het Articul gemeld.
Art. 579.
Off hij gevange tegenswoordig langer kan ontkennen, dat op dat respect almeede bij gemelde Reekening de Gemeente van BAKEL niet is verkort, en hij gevangen zig zelven niet heeft verrijkt?
Art. 580.
Derwijl hij gevange ad Art. 119 van zijn voorig verhoor heeft bekend, dat hij gevange aan HUYBERT HOEBE en PEETER VERBERNE maar heeft betaald elk een Ducaat voor het opnemen der Pastorij, waarom hij gevange dan aan den Secretaris heeft opgegeven, om in voorschreve Reekening te stellen voor uitgaaf ses en twintig guldens en tien stuivers?
De gevangene zegt, dat de sestien guldens boven de twee Ducaten door hem opgegeven zijn voor de verteeringen van de twee Persoonen in het Art. gemeld.
Art. 581.
Off hij gevange ad Art. 120 van het voorig verhoor, de Justitie niet met een onwaarheid wederom heeft opgehouden?
De gevangene persisteert bij zijn Antwoord, in het Articul gemeld.
Art. 582.
Off niet ter contrarie waar is, dat hij gevange niet expresselijk naar VENRAIJ is gerijst om HENDRIK HOEBE af te halen, maar om andere reedenen te VENRAIJ is geweest met de karre van den Pastoor, en thuis gekomen zijnde, gezegd heeft, dat hij getragt had voornoemde HOEBE te spreeken, dog dien niet thuis gevonden had?
De gevangene zegt te persisteeren, als voren.
Art. 583.
Off men van BAKEL naar VENROIJ niet een Expresse kan zenden om aldaar een boodschap te doen voor agt stuivers?
De gevangene zegt dat niet te weeten.
Art. 584.
Off zodanige Expresse niet zeer gemakkelijk op een halve dag van BAKEL naar VENROIJ en wederom kan gaan?
De gevangene zegt, dat de plaatsen, in het Articul gemeld, vier uren van elkanderen gelegen zijn.
Art. 585.
Off dienvolgende niet tegens alle waarheid door hem gevange bij zijn voorig verhoor is voorgewend dat hij daartoe drie dagen zoude hebben gevaceerd?
De gevangene zegt, als nog te persisteren bij zijn Antwoord ad Art. 120.
Art. 586.
Off hij gevange vervolgens niet moet bekennen dat hij de Gemeente heeft verkort met deswegens drie guldens in den Uitgaaf der Reekening voor zijn vacatie te doen stellen.
De gevangene zegt Neen.
Art. 587.
Off de karre waarmeede HUIJBERT HOEBE daarna is afgehaald, en wederom thuis is gebragt, niet is geweest de karre van den Pastoor?
De gevangene zegt dit niet te weeten, maar wel dat hij voor een kar betaalt heeft twee guldens aan JAN CLAASSE van de LAAR.
Art. 588.
Off het niet een waarheid is dat daarvoor niets is betaald, buiten de twintig dubbeltjes die door hem gevange zijn betaald aan JAN CLAASSE, welke met die karre den voornoemde HOEBE afgehaald heeft?
De gevangene zegt Ja, behalven nog vier guldens voor de voerman, die hem gevangene heeft gehaalt en gebracht.
Art. 589.
Off men te BAKEL voor een Expresse naar EIJNDHOVEN, niet maar betaald agt stuivers, en naar LIJSSEL ses stuijvers?
De gevangene zegt dit niet te weeten.
Art. 590.
Hoe hij gevange dan in gemelde Reekening heeft doen brengen als betaald voor een Expresse naar EIJNDHOVEN en van daar naar LIJSSEL twee guldens, schoon zijn gevangens Antwoord ad Art. 128 er wel twee Expressens naar EIJNDHOVEN, en de andere naar LIJSSEL zouden zijn gebruikt?
De gevangene zegt, omdat mogelijk de expressens in questie, s'nachts hebben moeten overnachten.
Art. 591.
Hoe hij gevange ad Art. 129 van het vorig verhoor naar waarheid heeft kunnen voorwenden, dat mogelijk voor de Expresse naar LIJSSEL zoude zijn betaald twaalf stuivers, en agt en twintig stuivers aan de Expresse naar EIJNDHOVEN, daar men twee zodanige Expresjes kan zenden van BAKEL voor veertien stuivers?
Art. 592.
Hoe hij gevange kan goed maken dat het Declaratoir, voor gemelde Reekening gesteld, en door hem op den Eed in den aanvang zijner Bedieninge als Scheepen gedaan, geteekend, is conform de waarheid?
De gevangene refereert zich tot zijn Antwoord Art. 590 en 591.
Art. 593.
Off hij gevange ter contrarie niet moet bekennen, dat hij zig alzoo aan MeinEed en misleidinge van de geenen aan welke het examen dier Reekeningen is aanbevolen, heeft schuldig gemaakt?
De gevangene zegt Neen.
(Lees nu Artt. 133 tot 138 incl.)
Art. 594.
Off hij gevange eenige jaaren geleeden, niet is geweest Collecteur van den Houtschat voor PETER van HIRTUM welke daar Pagter van was?
De gevangene zegt Ja.
Art. 595.
Off hij gevange aan HENDRIK RIJSTERBORG Vorster van BAKEL, gedurende de voorsz. Collecte geen ordre heeft gegeven om JAN JANSSEN EVERTS wonende te BAKEL, ter plaatse genaamd HET ZAND, te citeeren om bij hem gevange te komen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 596.
Off het zelve niet is geweest ter zaake dat hij gevange vermeende dat die man had gepleegd zeekere Contraventie <= overtreding>?
De gevangene zegt niets hier van ooyt te hebben geweten.
Art. 597.
Waarin die Contraventie bestond?
Cessat.
Art. 598.
Off hij gevange niet tegens de waarheid bij zijn vorig verhoor heeft ontkend, dat die voorgewende Contraventie ten huise van hem gevange door HERMANUS JANSE, zoon van gemelde JAN JANSE EVERTS is afgemaakt?
Art. 599.
Off hij gevange naar waarheid kan ontkennen, dat hem niet bewust zoude zijn dat voor die afmakinge eenig geld is betaald?
Art. 600.
Wie dat geld dier afmakinge genoten heeft?
(Lees nu Artt. 139 tot 174 incl.)
Art. 601.
Dewijl hij gevange bij zijn voorig verhoor heeft bekend van den schoonzoon van wijlen LAURENS MARTENS tien guldens, of daaromtrent van MARTEN DIRKS, en WOUTER MARCELIS MEULENDIJKS elk een Ducaat te hebben ontfangen, wegens het presenteeren van zeeker Request aan Schepenen van BAKEL, en dat hem gevange het zelve zoude hebben gecompeteerd uit hoofde van vacatie en meenigvuldige moeiten, hem gevange te vragen waarin die vacatien en moeiten zouden hebben bestaan?
De gevangene zegt, dat hij meenigvuldige keeren te HELMOND is geweest om te consuleeren met den Advocaat Van RIJSINGEN, en voorts verscheijdene
goede Officien aangewent, om de luiden in het Art. gemeld te vereenigen, behalve dat daar onder ook nog moeten werden begrepen meenigvuldige vertee
ringen.
Art. 602.
In welke qualiteit hij gevange die vacatien en moeitens heeft gedaan?
De gevangene zegt, in geen qualiteit.
Art. 603.
Off bij de respective Fautlijsten al zeedert eenige jaaren agter den anderen de Lasten van JAN WILLEM MARTENS, bekend onder den naam van JAN WILLEMS, niet zijn gebragt en door hem gevange als meede Schepen gevalideerd, of in het geheel, of ten deele, voor Fault wegens het onvermogen van gemelde persoon.
De gevangene zegt, te geloven Ja, dog met verdere bijvoeging dat JAN WILLEM MARTENS, en JAN WILLEMSE zijn twee distincte persoonen, die beyde wel
eens uit hoofde van onvermogen op de faultlijsten zijn gebracht.
Art. 604.
Off zulks niet speciaal plaats heeft gehad over de jaaren 1760, 1761, 1762, 1763 en 1764?
De gevangene nadat aan hem vertoont zijn de Faultlijsten over de respective jaaren, in het Articul gemeld, zegt Ja, met exceptie <= uitzondering> van het jaar
1763.
Art. 605.
Off hij gevange wel is geweest Collecteur van eenige Lasten te BAKEL over de jaaren 1765 en 1766.
De gevangene zegt Neen.
Art. 606.
Off het niet zeeker is als de Collecteurs op hunne Faultlijst brengen een gedeelte van de Lasten van eenig ingezetenen, dat dezelve dan het overige over zodanig jaar heeft voldaan?
De gevangene zegt Neen, maar dat het contrarie plaats heeft.
Art. 607.
Hoe de voornoemde JAN WILLEMS aan hem gevange in den jaare 1766 als Collecteur nog Lasten zoude zijn schuldig geweest, zoo zijn Lasten voor Fault op de Lijsten in het geheel, of ten deele zijn gebragt en geleeden?
Cessat.
Art. 608.
Off de Dorps Reekeningen niet eenige jaren later worden gedaan als het jaar over welke dezelve lopen?
De gevamgene zegt Ja, meenende dat de Reekeningen moeten worden gedaan in het derde jaar.
Art. 609.
Off het niet zeeker is, als de Lasten van dien man, vervallen voor 1766, door hem gevange als Schepen voor Fault zijn aangenomen bij de Reekeningen na dato opgenomen en gesloten, hij gevange dan dien man de Acte van beleening bij het vorig verhoor vermeld, heeft doen passeeren ten behoeve van hem gevange, voor het gunt hij gevange als Collecteur nooit heeft verantwoord onder de Lasten bij de Reekening vermeld?
Art. 610
Off het dan ook niet teffens zeeker is dat hij gevange daaromtrent heeft gepleegd een dubbelde Bedriegerij, voor eerst, met dien man te doen passeeren de gemelde Acte van beleening, en bij aflossing het Capitaal en Interessen te genieten, 't geen hem niet toekwam; en in de tweede plaats in de Reekening voor Fault te brengen het geen die man had betaald?
Art. 611.
Off hij gevange bovendien in dien reguarde zig niet heeft schuldig gemaakt aan Meineed, wanneer hij heeft gepasseerd en geteekend als Schepen het Declaratoir voor de Reekeningen staande?
Art. 612.
Off hij gevange bij zijn vorig verhoor ad Art. 165 niet tegens de waarheid heeft voorgegeven, dat hij na het passeeren van gemelde Acte van Beleening de Lasten van dien man op zijn Boeken zoude hebben uitgedaan?
Art. 613.
Hoe hij gevange die Lasten heeft bereekend tot op een somme van twee en sestig guldens?
Art. 614.
Waar die Boeken van hem gevange berusten?
Art. 615.
Off het ook niet duidelijk blijkt, dat, als hij gevange het een of ander had te pretendeeren gehad wegens Lasten van dien man, en het zelve op de Faultlijsten had gebragt, zulks ook bij Regenten zoude zijn gevalideerd geworden, zonder dat het nodig was geweest dat die man met zoo veel schade alle zijne goederen had moeten transporteeren ten behoeven van hem gevange?
De gevangene zegt Neen, dat zulks hem niet blijkt.
Art. 616.
Off niet handtastelijk blijkt dat hij gevange buiten eenige noodzaak, en alleen om zig te verrijken dien man heeft gebragt tot het passeeren van de Acte van Beleeninge.
De gevangene zegt Neen.
Art. 617.
Off hij gevange aan den voornoemden JAN WILLEM MARTENS niet maar twee guldens aan contant geld heeft gegeven, wanneer de meergemelde Acte van beleeninge door denzelven is gepasseerd?
De gevangene zegt niet precies te weeten, hoe veel contant geld hij gegeven heeft, maar wel dat hij betaald heeft tot tachtig guldens toe.
Art. 618.
Off de overige sestien guldens niet door hem gevange zijn ingehouden voor de kosten op het passeeren dier Acte naar zijn gevangens voorgeven gevallen?
Aan hem gevange te exhibeeren zekere Acte van Authorisatie in dato 13 November 1769.
En voorts te vragen:
De gevangene zegt geen duyt te hebben ingehouden en dat het contrarie van dien hem nooyt zal konnen bewesen worden, vermits dat niemand buiten den
voornoemden J.W. MARTENS daar bij geweest is.
(Lees nu Artt. 175 tot 215 incl.)
Art. 619.
Off uit die Acte niet consteerd <= vast staat> dat te BAKEL zeer wel is bekend geweest dat JOOST WEIJERS was Bruijker van de stukjes Land staande ten name van de Erfgenamen WILLEM HENDRIK ZEELEN?
De gevangene zegt Neen, als niet wetende hoe de Vorster aan die wetenschap is gekomen.
Art. 620.
Off het zelve aan hem gevange ook niet volkomen reeds is bekend geweest in het gemelde jaar 1769?
Zoo hij gevange als nog mogt voorwenden dat hij niet zoude geweeten hebben dat JOOST WEIJERS was geweest de Bruiker van gemelde stukjes Land, alsdan aan hem gevange te exhibeeren een Acte van Arrest in dato 28 December 1769, gepasseerd onder anderen ten overstaan van hem gevange als President Schepen;
Item Copie Authentieq der koop conditien waarop het zelve Land is verkogt:
En te vragen:
De gevangene zegt Neen.
Art. 621.
Off daaruit niet onwederspreekelijk consteerd dat hij gevange ten minsten bij het passeeren van die Acte reeds geweeten heeft dat JOOST WEIJERS was Bruiker van die stukjes Land staande ten name van de Erfgenamen van WILLEM HENDRIK ZELEN?
het Antwoord, bij abuis genoteert ad Artikel 623.
Art. 622.
Off hij gevange niet moet bekennen dat hij vervolgens tegens alle waarheid ad Art. 177 van het voorig verhoor heeft voorgewend:
Dat hij gevange niet zoude hebben geweten of de voornoemde JOOST WEIJERS dat Land in huur heeft gebruikt voor en al eer dezelve bij hem zoude zijn gekomen om een ruiling van Landerije te doen, en, na dat hij gevange al reeds was gevestigd in den Eigendom van de voorschreve Plekjes Land?
De gevangene zegt Neen.
Art. 623.
Om welke reeden hij gevange almede in dat opzigt, de Justitie met zodanige onwaarheeden heeft opgehouden?
De gevangene zegt Neen, als hebbende geen acht gegeven dat JOOST WEIJERS als bruiker van de stukjes Land in questie, stond genoemt bij de Acte, in het
Articul gemeld.
Dit antwoord komt tot Art. 621.
Cessat Art. 623.
Art. 624.
Off de Borgemeesters en Collecteurs, alvorens tot eenige Executien der Lasten te treeden, niet gehouden zijn een Lijst der Debiteuren aan de Regenten over te geven, om bij hem gedelibereerd te worden, of zij de Collecteur of Borgemeester zullen doen voort procederen bij parate Executien, dan of zij denzelven voor deligent <= verplicht> zullen houden?
De gevangene zegt Ja, met relatie tot de Collecteurs, maar niet met opsigt tot Borgemeesters, voor zoo veel hem gevangene kennelijk is.
Art. 625.
Off bij die deliberatien dan ook niet moet worden onderzogt, off het Interest vorderd de Lasten voor Fault in te neemen, in plaatse van bij Executie te doen procedeeren?
De gevangene zegt, Neen.
Art. 626.
Hoe hij gevange als President Schepen heeft kunnen geven permissie, om bijde Executie te doen procedeeren op die stukjes Land daar de agterstallige Lasten, waarom die Executie werd gedirigeerd, niet meerder hebben bedragen dan dertien stuivers en ses penningen?
De gevangene zegt de permissie tot de executie te hebben gegeven, om de wanbetaling, zonder iets verder te onderzoeken, gelijk nimmer door een Officier of
die het Officie waarneemt, iets verder word onderzogt.
Art. 627.
Off de gemelde Lasten niet alleen waren verschuldigd over het jaar 1767?
De gevangene zegt Ja.
Art. 628.
Off vervolgens niet zeeker is, dat de Lasten van de voorige jaaren van die stukjes Land waren voldaan toen gemelde Executie is gedirigeerd?
Voorts aan hem gevange te exhibeeren een Restant Lijst van JOHANNES van OMMEREN:
En te vragen:
De gevange zegt Neen, dat zulks daar uit niet kan blijken.
Art. 629.
Off van die Lijst aan zijn gevangens Broeder niet in de Reekening over den jaare 1767 voor Restanten zijn gevalideerd de posten in margine genoteerd, en te zamen bedragende vier en veertig guldens en twee stuivers?
De gevangene zegt Ja.
Art. 630.
Om welke reeden hij gevange die agterstallige Lasten over het jaar 1767 niet als Fault heeft willen admitteeren daar hij gevange als Schepen van BAKEL, deselve bij gemelde Restant Lijst zoodanig over verscheide jaaren geadmitteerd heeft?
De gevangene zegt, omdat wanneer zijn Broeder der faultlijst overtracht de Regenten hebben goedgevonden; dezelve aan te nemen, als hebbende reeds te
voren gelast, om niet al te zeer met de Executie voirt te gaan.
Art. 631.
Hoe op gemelde Lijst als Restanten hebben kunnen werden gebragt de Lasten over de jaaren 1759, 1760, 1761 en 1762 van gemelde Erfgenamen van WILLEM HENDRIK ZEELEN, daar in de stukken der gedirigeerde Executie gesteld is, dat de agterstallige lasten niet meerder bedroegen dan dertien stuivers en agt penningen, en wel alleen voor het jaar 1767?
Cessat.
Art. 632.
Welke reeden hem gevange heeft kunnen permoveeren <= beroeren> om toe te staan de gemelde Procedures van Executie, daar hij gevange zelvs als Collecteur der Verpondingen bij zijn Fautlijsten te meermalen aan Regenten opgegeven heeft als Fault de Lasten, welke de voornoemde Bruiker JOOST WEIJERS was verschuldigd?
De gevangene zegt, omdat in alle gevallen JOOST WIJERS geen eygenaar van het Land was.
Art. 633.
Hoe hij gevange zijn gehoude gedrag goed kan maken daar bij de Faultlijst van dat zelve jaar 1767 de Lasten van JOOST WEIJERS c.s. om voor Fault te brengen waren opgegeeven?
Cessat.
Art. 634.
Off die Faultlijst niet door hem gevange eigenkundig is geschreven?
De gevange zegt Ja.
Art. 635.
Off hij gevange dienvolgende niet overtuigd was dat die Man was onvermogend, en het gemeen belang van het Dorp niet permitteerde om het Land welk die Man gebruikte te executeren,
De gevange zegt niet te hebben geweten wat het intrest was.
Art. 636.
Off hij gevange niet almeede in die zelve Reekening over het jaar 1767 als Fault heeft doen brengen, en als Schepen in Reekening geleeden de Lasten van het Land hem gevange in eigendom behoorende in het welk de Weduwe MARTINUS JOOSTEN in gebruik had?
De gevangene zegt Ja.
Art. 637.
Off die Lasten niet wel tienmaal zoo veel bedragen hebben als waarvoor hij gevange gepermitteerd heeft dat het gemelde Land van de Erfgenamen van HENDRIK ZELEN bij Executie is verkogt?
De gevangene zegt Ja.
Art. 638.
Off hij gevange vervolgens niet moet bekennen in qualiteit van Schepen op een zeer onregtvaardige wijse tegens Eed en pligt ten dien opzigte te hebben gehandeld?
De gevangene zegt Neen.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschreve nadere Articulen, ter presentie en requisitie van den Procureur Gemeraal gehoort de gem. NICOLAAS van OMMEREN, gevange op DE VOORPOORTE alhier, en heeft dezelve, nadat hem de voorsz. Articulen en Responsiven van hem iterative en distinctelijk waren voorgelezen, hij den inhoude derzelver gepersisteert, en deeze ondertekent.
Actum S'HAGE op DE VOORPOORTE alhier des namiddags op dato voorschreve.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN. (1771)
F.W. CHION.
Mij present, P. van SPAAN.
Art. 639.
Off hij ook niet moet bekennen de Gemeente verkort te hebben door voor Fault te admitteeren, Lasten, welke hij gevange van zijn Landen was verschuldigd, daar hij gevange rijkelijk in staat was om dezelve te kunnen voldoen?
De gevange zegt Neen, vermits hij volgens 't algemeen gebruijk bij de huur had bedongen, dat voormelde Weduwe MARTINUS JOOSTEN de Lasten zoude
betalen zodat gevolglijk niet hij maar die Vrouw 't voordeel heeft genoten door de Lasten in questie te admitteeren voor Fault.
Art. 640.
Off hij gevange als koper van de gemelde bij Executie verkogte stukjes Land aan den Secretaris wel iets heeft betaald voor Jura of schrijfbehoeftens?
De gevanene zegt niets in contant geld, maar dat hij aan den Secretaris verscheijde diensten heeft gedaan, en dat zij dat tegen elkanderen bij schikking
hebben gerekent, zonder te kunnen zeggen hoeveel hij ten aanzien van JOOST WEIJERS heeft betaald.
Art. 641.
Off het ook niet een waarheid is dat hij gevange als koper niets aan den Vorster betaald heeft?
De gevangene zegt Neen, maar dat hij ter contrarie aan den Vorster heeft betaald alles dat hij moest hebben.
Art. 642.
Off hij gevange niet moet bekennen dat tegens alle waarschijnlijkheid inloopt des gevangens voorgeeven ad Artt. 191 en 192 van het voorig verhoor, ten dien einde aan hem gevange wederom voor te leezen?
De gevangene zegt Neen.
Art. 643.
Off hij gevange eenige waarschijnlijke reeden kan opgeeven, waarom gemelde JOOST WEIJERS bij hem gevange zeer sterk zoude hebben aangehouden om hem geld te leenen, tot het naasten van de helft van een stuk Land, niet om het zelve voor zig te behouden maar om dadelijk het zelve met de wederhelft aan hem toebehoorende, te verruilen met hem gevange tegens een stukje Land van veel minder waarde, het welk hij gevange even te voren had gekogt voor vijff stuivers.
Voorts aan hem gevange te exhibeeren een Concept verklaring beginnende: de Ondergeteekende JAN JACOB VRIENTS etc.
En te vragen:
De gevangene zegt Ja, vermits de Persoon in den Art. vermelt hem gevangene te kennen heeft gegeven, dat het stukje Lands van hem gevangene veel beter
voor hem was gelegen, dan wel het stuk Lands waar van hij de helft wilde naasten ten eynde de ruyling met hem gevangene te doen.
Art. 644.
Off dezelve door hem gevange niet eigenhandig is geschreeven?
De gevangene zegt Ja.
Art. 645.
Off dezelve niet is geweest onder de papieren die bij hem gevange zijn gevonden, wanneer hij alhier in DEN HAGE is geapprehendeerd en op DE VOORPOORTE gelogeerd?
De gevangene zegt Ja.
Art. 646.
Om welke reden hij gevange die verklaring heeft geconcipieerd <= opgesteld>?
De gevangene zegt, omdat hij had vernomen dat de voorn. JOOST WEIJERS den handel zo als dezelve was gepasseert tegensprak en ontkende, weshalven
hij de verklaring in den Art. gemeld had geconcipieert om daar over te conculeeren met een advies alhier in 'S HAGE.
Art. 647.
Off hij gevange zulks niet heeft gedaan om dat hij ontdekt had, dat op het gemelde geval door den Stadhouder Van ADRICHEM, wegens het Officie Fiscaal van BRABAND mede was geinquireerd, en om met die verklaring het zoo te doen voorkomen, als of hij gevange ten dien opzigte was onschuldig?
De gevangene zegt, niets anders te hebben ontdekt dan dat JOOST WEIJERS bij den Stadhouder was geweest, dat hij aldaar een verklaring had gepasseert
en een Rixdaalder genoten, zonder zig als nu te erinneren wie 't hem gevangene heeft gezegt, en zonder ook te weten of de voorm. JOOST WEIJERS uyt zig
zelve bij den Stadhouder was geweest dan of hij daar was ontboden, gelijk mede niet waar over schoon hij gevangene wel kon denken dat het was over de
gem. affaire van de ruyling.
Art. 648.
Tot welken einde hij dezelve Concept verklaring heeft meede genomen, wanneer hij naar 'S GRAVENHAGE is gereist?
Art. 649.
Off hij gevange den voornoemden JAN JACOB VRIENTS niet heeft verzogt conform het gemelde Concept een verklaring te onderteekenen?
De gevangene zegt dat hij de Persoon int Art. vermelt, meermaals heeft versogt een verklaring ten zijnen behoeve te passerren wegens meergem. affaire dat
ook die Persoon hem gevangene niet geweijgerd had een verklaring te geven, wanneer hij dezelve mogt nodig hebben, en dat hij gevangene conform aan't
geen die Man heeft gezegt, de verklaring heeft geconcipieert, maar tot dus verre nog niets versogt te onderteekenen als hebbende daar over eerst willen
adviseren en verder sien of hij dezelve nodig had.
Art. 650.
Off de voornoemde JAN JACOB VRIENTS niet heeft gewijgerd dezelve te onderteekenen?
De gevangene zegt Neen, maar ter contrarie dat de persoon in't Art. gemelt den inhoud van't Concept meer dan eens aan hem voorgelezen telkens heeft
toegestemd.
Art. 651.
Off hij zulks niet heeft geweigerd om dat de inhoud van dien volstrekt onwaaragtig was?
Art. 652.
Off hij gevange ook niet volkomen bewustheid gehad heeft dat dezelve tegens alle waarheid was ingerigt.
De gevangene zegt Neen.
Art. 653.
Off hij gevange door zodanige valsche verklaring niet heeft getragt de Justitie te misleiden?
Art. 654.
Off JOOST JANSE NOIJEN, wanneer hij op de gedaane dagvaardinge van JOOST WEIJERS is gecompareerd voor Schepenen van BAKEL, in presentie van hem gevange als President Schepen, de Schepenen JAN NOIJEN en ADRIAAN van den KERKHOFF mitsgaders den Secretaris en den Advocaat Van RIJSINGEN niet heeft geeischt, dat JOOST WEIJERS onder Eede moest affirmeeren dat hij die Naastinge voor zijn eigen deede?
De gevangene zegt te geloven van Jaa, schoon hij 't niet positief kan zeggen, ontkennende verder dat hij ten tijde in't Art. gemelt present zoude zijn geweest in
qualiteit als President Schepen.
Art. 655.
Of de voornoemde JOOST JANSE NOOIJEN niet heeft gepreesenteerd om de kosten van den Eed te betalen, al was het vijf en twintig guldens, mits dat Schepenen verstonden dat hij zulks schuldig was?
De gevangene zegt als nu dat hem wel iets voorstaat van den Eed die er zoude gevordert wezen en dat ook de Persoon in 't Art. gemelt iets of wat heeft willen
overlaten, aan de Uytspraak van Schepenen.
De Post: de gevangene zegt zig alles nader herinnerende nu zeer wel te weten dat J.P. NOIJEN den Eed heeft gevergt, dat JOOST WEIJERS toen ook bereijd
was om den Eed te doen maar dat er questie ontstond wie de kosten zoude moeten betalen en dat JOOST NOIJEN zulx overliet aan de Uytstpraak van
Schepenen, dog dat die zulx niet wilden decideeren, zeggende dat zulx wat de affaire van J.J. NOIJEN, en dat JOOST WEIJERS doen den Eed niet heeft
gedaan.
Art. 656.
Off hij gevange, zonder dat Scheepen hun Advijs daar omtrent hebben geuit, daarop aan gemelde JOOST JANSEN NOOIJEN niet heeft gezegd, als hij de kosten van den Eed niet wilde betalen, dat hij dan de kamer konde uitgaan?
De gevangene zegt, dat het waar zoude kunnen zijn vermits de gem. JOOST JANSE NOYEN, is een grote schreeuwer die veel woorden maakt, dat hij
gevangene zoude kunnen gezegt hebben dat er een einde van mocht wezen, en dat hij J.J. NOYEN sig moest declareren tot het een of het ander het zij dan om
afstand te doen of niet zonder zig egter te kunnen erinneren, de woorden van de kamer uit te gaan. Voorts gevraagt zijnde in wat qualiteit hij gevangene
ondernam eenige ordres te stellen in plaats van Schepenen die aldaar in hunne qualiteit als Commissarissen fungeerden. Heeft de gevangene daar op
geantwoord zulx wel te hebben gedaan zonder eenige qualiteit, maar dat het geschiede, om dat er nog meer andere zaken waren af te doen dewelke zijne
presentie als President Schepen vereijste.
Art. 657.
Off de gemelde JOOST JANSE NOOYEN voorts niet de kamer uitgegaan is?
De gevangene zegt, Ja schoons hij zig niet kan erinneren of meer gem. Persoon juyst is vertrokke, immediaat op de voorz. woorden van hem gevangene.
Art. 658.
Off hij gevange het geld voor die naastinge aan den Secretaris niet direct heeft toegeteld, zonder dat de voornoemde JOOST WEIJERS het zelve in handen heeft gehad?
De gevangene zegt, dat hij voor de komst van JOOST JANSE NOYEN het gelt int Art. gemelt aan JOOST WEIJERS heeft ter hand gestelt, dat vervolgens
omtrent 1 en 1/2 uur naderhand JOOST WEIJERS dat geld weer aan hem gevangene heeft overgegeven met versoek om't zelve toe te tellen aan JOOST JANSE
NOIJEN, die toen present was, dat voorts de gevangene die penningen wel heeft willen toetellen aan JOOST JANSE NOYEN, maar dat dezelve weygerde dat
geld aan te nemen om dat hij zekerlijk zijn gekogte stuk lands liever wilde behouden dan daar afstand van te doen, dat hij gevangene daarop het sakje met dat
geld heeft gelegt op de tafel in voorschreven kamer om door den Secretaris te werden geconsigneert.
Art. 659.
Off de Secretaris daarop die penningen niet onder zig heeft genomen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 660.
Hoe hij gevange bij zijn voorig verhoor heeft kunnen voorwenden dat door de gedane leeninge het waren geworden de eige Penningen van JOOST WEIJERS?
De gevangene zegt omdat volgens het accord tussen hem gevangene en meergem. JOOST WEIJERS getroffen deselve JOOST WEIJERS niet gehouden was
tot eenige restitutie van dat geld.
Art. 661.
Off JOOST JANSSEN NOOIJEN niet ontrent een half uur, off drie quartier uurs daarna wederom is gekomen?
De gevangene zegt te meenen dat het wel 3 a 4 uren, was geleden zo dat gemelde J.J. NOYEN eerst na 't eeten is weer gekomen.
Art. 662.
Off de Secretaris als doen het geld niet in een zakje op tafel nedergelegd heeft?
De gevangene zegt niet anders te weten dan dat de Secretaris het geld aan JAN JANSE NOYEN heeft toegetelt, schoon hij gevangene daar op geen reflectie
heeft gegeven, dan dat het als doen was een affaire tussen den Secretaris en meer gemelde JOOST JANSE NOYEN.
Art. 663.
Off de gemelde JOOST JANSSEN NOOIJEN het geld niet heeft opgenomen zonder het na te tellen?
Art. 664.
Off de Secretaris niet heeft gezegd dat er zeeven guldens min vijf groot kosten waren, die van het geld afgenoomen waren?
De gevangene zegt wel te weten dat de Secretaris het zijne daar van heeft afgehouden, zonder te kunnen zeggen hoeveel.
Art. 665.
Off uit die Penningen aan den voornoemden Advocaat geen betaling is gedaan, en speciaal voor het opstellen van de gedane Citatie?
De gevangene zegt Neen.
Art. 666.
Off hem gevange niet is bekend dat de Costumen van 'S HERTOGENBOSCH uitdrukkelijk vorderen dat die geenen, die Nader-schappen presenteerd, schuldig is ten verzoeke van den koper bij Eede te verklaren, dat hij dezelve naderschap doed voor hem zelve, tot zijn eigen profijt, ende met zijn eige Penningen, zonder bij iemand daartoe gerequireerd te zijn?
De gevangene zegt Ja.
Art. 667.
Off hij gevange niet overtuigd is dat de voornoemde JOOST WEIJERS in het doen der voorschreve naastinge een valschen Eed zoude hebben gedaan, als hij conform gemelde Costumen geswooren had?
De gevangene zegt Neen, erkennende niet te min dat hij in den beginne der onderhandelingen, toen JOOST WEIJERS hem vergde de penningen in questie te
lenen zelve die bedenke lijkheid heeft geoppert, of de voorn. JOOST WEIJERS danwel den Eed zoude kunnen doen en daarom ook heeft gewilt dat hij eenige
dagen van beraad zoude nemen, om daar over te kunnen adviseeren met een Advocaat, maar dat voorn. JOOST WEIJERS dat niet heeft willen doen zeggende
dat hij die naastinge gerust op zig nam als doende die uyt zig zelve en tot zijn eygen voordeel mitsgaders nog verder dat hij JOOST WEIJERS het geld bij een
ander zoude gaan halen indien de gevangene hem dat niet wilde schikken.
Art. 668.
Hoe hij gevange heeft durven bestaan den voornoemden JOOST WEIJERS te laten doen de gemelde Naastinge, en wel na dat hij gevange met denzelven eens was geworden om hetzelve stuk land aan hem gevange wederom afte staan?
Art. 669.
Hoe hij gevange als Schepen daarbij heeft kunnen present zijn toen die Dagvaarding diende, en JOOST JANSE NOOIJEN vorderde dat JOOST WEIJERS den gemelden Eed moest doen, en aan te zien dat die Man afstand deede, daar JOOST WEIJERS zodanige Eed niet konde doen?
Art. 670.
Dewijl hij gevange ad Art. 199 van het vorig verhoor heeft bekend, dat de geene welke afstand doed van een bij hem gekogt stuk goed, ter zaake dat het zelve genaast word, terug moet krijgen zoo veel als hij als koper heeft uitgeschooten, hoe hij gevange als Schepen daar tegenswoordig zijnde, dan heeft kunnen aanzien, dat dien Man van dat geld nog zijn afgenomen zeeven guldens, of daaromtrent?
De gevangene zegt, dat in allen gevalle die zaak hem niet concerneert (= betreft), maar te geloven dat JOOST JANSE NOIJEN, zelve aanleyding heeft gegeven
tot de kosten van Consignatie <= sub. bewaring van gelden waarover een rechtsgeding hangende is> omdat hij ten eersten niet gereed was afstand te doen.
Art. 671.
Off hij gevange niet moet bekennen, dat hij speciaal ad Art. 204 van het voorig verhoor de Justitie met veele onwaarheden heeft opgehouden?
De gevangene zegt Neen,
Art. 672.
Dewijl hij gevange bij voorig verhoor ad Art. 207 heeft heeft bekend, dat hij dertien gulden heeft bedongen van JOOST WEIJERS, mitsgaders ad Art. 209, dat hij niet geloofd, dat hij den Secretaris ietwes zoude hebben betaald boven de verschotten: Hoe hij gevange dan goed kan maken, dat hij bevoegd zoude zijn geweest om van den voornoemden JOOST WEIJERS nog judicieel te eisschen zeeven guldens, daar hij reeds ses guldens van denzelven ontfangen had, en alzoo de geheele dertien guldens te vorderen, even of hij alle de Jura van den Secretaris had betaald?
De gevange zegt, ofschoon de Secretaris aan hem gevangene de Jura mogt hebben geremiteert <= kwijt gescholden> in Consideratie van de diensten aan
hem gedaan dat egter JOOST WEIJERS de volle dertien gulden aan hem gevangene schuldig was ingevolge van't beding int Art. gemelt.
Art. 673.
Hoe hij gevange verder goed maken kan dat hij zig niet aan Meineed schuldig heeft gemaakt wanneer hij geoffereerd heeft de deugdelijkheid van zijn Eisch met Eede te bevestigen vooral daar hij hij gevange bij zijn Eijsch gesteld heeft, dat JOOST WEIJERS het geeischte aan hem schuldig was gebleeven wegens voor hem betaalde Jura van vernadering, Insinuatie en Vermangeling.
Art. 674.
Hoe veel hij gevange aan den Vorster voor het doen der Citatie tot de vernadering heeft behaald?
De gevangene zegt dat niet precies meer te weten, maar wel dat de Vorster nimmer iets voor niet doet.
Art. 675.
Off het niet onwaar is dat hij gevange aan den Advocaat van RIJSINGEN voor het opstellen dier Citatie iets betaald heeft?
De gevangene zegt Neen, schoon hij wel gelooft dat hij aan den Advocaat Van RIJZINGEN geen contant geld heeft betaald maar wel eenige verteeringe
voorheen.
(Lees nu Artt. 216 tot 233 incl.)
Art. 676.
Hoe hij gevange ad Art. 226 van het vorig verhoor naar waarheid heeft kunnen antwoorden, dat hij bij het in de waereld brengen van de Resolutie van Schepenen van BAKEL, sub. dato 3 December 1770 wegens het huuren van een kamer ten huise van zijn gevangens Schoonmoeder om te doen dienen voor een Regtkamer, niet zoude geweeten hebben dat die Resolutie direct strijdig was aan het 17de Articul van het Reglement op de Politieque Reformantie van dato 1 April 1660, daar dat Reglement aan hem als zoo veele jaaren President Schepen te BAKEL zijnde geweest, niet onbekend konde zijn?
De gevangene zegt om dat hij geen agt had gegeven op 't 17de Art. van 't Reglement in 't Art. vermelt met verdere bijvoeging dat de gemeente door 't huren van
de Kamer niet is benadeeld is geworden.
Art. 677.
Off dat Reglement niet alle jaaren op elke plaatse van de Meijerij moet worden gepubliceerd?
De gevangene zegt Ja, maar dat egter de Publicatie niet alle jaren geschied.
Art. 678.
Off zulks ook niet overal word geobserveerd?
De gevangene zegt dat niet te kunnen zeggen.
Art. 679.
Om welke reeden hij gevange zedert eenige jaaren nagelaten heeft het zelve te BAKEL te doen publiceeren?
De gevangene zegt, geen reden daartoe te hebben gehad.
Art. 680.
Hoe hij gevange naar waarheid (ad Art. 232) heeft kunnen ontkennen dat hij met het neemen der voorschreve Resolutie niet zoude hebben overtreeden de Beveelen van den Souverain in het voorschreve Reglement vervat, daar in het zelve uitdrukkelijk is verboden in enige Herberg de zaaken van het Geregt te verhandelen?
Beantwoord ad Art. 676.
(Lees nu Artt. 234 tot 249 incl.)
Art. 681.
Off het huis waarin MARIA van de WEIJER te BAKEL heeft gewoond, niet staat over en nabij zijn gevangens huis?
De gevangene zegt Ja.
Art. 682.
Hoe hij gevange kan ontkennen niet geweeten te hebben dat de Monnikken welke van tijd tot tijd daar hebben gelogeerd, Kerkedienst zouden hebben verrigt, daar een groot aantal van ingezeetenen dagelijks aan dat huis kwamen als de Monnikken daar waren gelogeerd?
De gevangene zegt dat er tussen zijn huis en dat van MARIA van de WEIJER nog twee andere huyzen in staan, en dat er tusschen die twee huyzen wel een
slop is dog 't welke gevult is met lange takkenbossen waar door hij buyten staat is om te konnen zien wie er bij voorn. MARIA van de WEIJER in of uyt gaan.
Art. 683.
Off daaruit niet konde en moest werden opgemaakt dat die ingezeetenen derwaarts gingen om den dienst van zodanigen Monnik bij te wonen.
Art. 684.
Hoe hij gevange bij zijn vorig verhoor met eenigen schijn van waarheid heeft kunnen voorwenden en ignoreeren <= sub. bewust niet willen horen of zien.> dat gemelde Monniken zig in de Meijerij niet mogen ophouden, schoon in Waereldsche Kleederen zijnde, daar bij de Plaatsen van den Lande zulks absolut is verboden?
De gevangene zegt nooyt te hebben horen spreken van de Plaatsen inden Articul gemeld.
Art. 685.
Off hij gevange zig bij CORNELIS BRUIJSTENS Secretaris van het Hoog Officie der Stad en Meijerije van 'S BOSCH niet sterk heeft geinteresseerd om den Monnik BERNARDUS van NIEL te ontslaan onder Cautie, wanneer dezelve was geapprehendeert te BAKEL?
De gevangene zegt, Ja zonder eenig nadenken te hebben gehad daar in misdaan te hebben.
Art. 686.
Off hij gevange niet heeft geoffereerd om immediaat <= onmiddelijk> Borge te willen stellen voor tweeduisend guldens?
De gevangene zegt Ja te hebben gesproken van Borg stellen, zonder egter zig zelve te hebben geoffereert als Borg en zonder ook precies te kunnen zeggen
voor hoe veel, schoon hij gevangene zegt dat hij wanneer 't hem was gevergt geworden coutie <= borgtocht> te stellen voor 2000 gulden geen zwarigheid
daar in zou gemaakt hebben, als daar in geen erg hebbende gehad, maar dat voorm. Secretaris BRUYSTENS hem toen te kennen heeft gegeven dat zulx hem
gevangene niet geleek en dat hij 't hem zou afraden waar op hij gevangene zig verder daar buyt heeft gehouden.
Art. 687.
Welke reedenen hem gevange daartoe hebben bewogen, in dien hij gevange geen interest voor zig zelven had in 't ontslag van voorsz. Monnik.
De gevangene zegt dat hij zonder enig intrest voor zig zelve daar in te hebben, alleenlijk daartoe is bewogen geworden door de sterke instantien der
ingezetenen die hem baden om alles te te willen doen wat in zijn vermogen was, waar aan hij gevangene vermeende te moeten defereren <= opdagen;
verlenen.> uyt vrees dat zij anders de schuld op hem zouden hebben gelegt, en legt wel aan hem gevangene in zijn huysgezin het leven zouden benomen
hebben.
Art. 688.
Off hij gevange de ingezetenen van BAKEL niet afgeraden heeft om die zaak met den Stadhouder van het voorschreve Officie af te maken?
De gevangene zegt dat hij de ingezetenen van BAKEL die door 't officie waren gecalangeert en onder anderen het advis van hem gevangene vroegen wel
heeft geraden om't niet affte maken bij aldien zij konden justineren onschuldig te wezen, maar indien zij het contrarie schuldig waren, dat ze dan moesten zien
het af te maken.
Art. 689.
Off hij gevange de ingezeetenen van BAKEL niet aangezet heeft tot het presenteeren van het Request welk over die zaak aan haar Hoog Mogende is gepresenteerd?
De gevangene zegt Ja naardien hem was ter ore gekomen dat zulx door Advocaten in 'S HAGE was geadresseert, zonder egter te kunnen zeggen dat er
dadelijk een Request zoude zijn gepresenteert.
Art. 690.
Off hij gevange niet aan de ingezeetenen verzekerd heeft, dat hij wel een middel wist om die zaak in DEN HAGE naar hun genoegen afgedaan te krijgen?
Voorts aan hem gevange te exhibeeren een Grosse van een Transport Brief door JENNEKE MARIA JANSEN wonende te GASSEL, Lande van CUIJK, geadsisteerd met JACOBUS van DUIJNHOVEN, ten behoeve van zijn gevanges Schoonmoeder op den 30en Junij 1764 gepasseerd.
Item een Obligatie groor Eenhonderd guldens door PAULUS FRANCISSE ten behoeve van zijn gevangens Schoonmoeder op den 13en Julij 1764 gepasseerd.
En te vragen:
De gevangene zegt, dat er wel met hem is gesproken om over die zaak iemand te zenden na 'S HAGE, en dat hij gevangene daar toe wierd aangezogt, maar dat
hij zulx lang heeft gewijgert om zijn indispositie <= ongesteldheid; ongezondheid>, tot dat zig eijndelijk door sterke instantien heeft laten overhalen om die
Commissie op sig te nemen, mits dat hem zouden werden goedgedaan, de advisgelden, rijskosten en verschotten mitsgaders indien de zaak na genoegen
uytviel zo veel voor zijn salaris als zij zouden goedvinden, dog welke rijs egter geen voortgang heeft gehad.
Art. 691.
Off beide die documenten niet zijn geweest onder des gevangens papieren alhier in DEN HAGE wanneer hij geapprehendeerd en op DE VOORPOORTE alhier in gevangenschap gebragt?
De gevangene zegt, zulx hem niet te geheugen.
Art. 692.
Tot welk einde hij gevange die documenten herwaarts gebragt heeft?
De gevangene zegt indien hij de voorschr. documenten mogt hebben mede genomen, zulx abuzivelijk is geschied en zonder intentie.
Art. 693.
Om welke reeden de voornoemde JENNEKE MARIA JANSEN het Land bij gemelde Transport brief vermeld aan zijn gevangens Schoonmoeder heeft getransporteerd?
De gevangene zegt, omdat de vrouw int Art. gemelt het Land apparent had willen quijt geweest zijn of mogelijk geld nodig heeft gehad.
Art. 694.
Off dat Land niet veel meerder waardig is als dertien guldens?
De gevangene zegt dat niet te weeten.
Art. 695.
Off hij gevange niet oorzaak is geweest dat het voorschreve Transport ten behoeve van zijne Schoonmoeder is in de waereld gebragt?
De gevangene zegt dat niet te weeten.
Art. 696.
Waarin de onderhandelingen tusschen hem gevange ende voornoemde JENNEKE MARIA JANSEN, ten dien opzigte hebben bestaan?
De gevangene zegt, dat het al te lang is geleden om hier op te kunnen antwoorden.
Art. 697.
Off zeekere JAN TIJSSEN, en deszelvs Huisvrouw, hun levenlang gedurende dat Land niet hebben gehad in gebruik?
De gevangene zegt dit nooyt te hebben geweten en nog niet te weten.
Art. 698.
Off dezelve dat gebruik niet hadden afgestaan op zeekere conditien aan PAULUS FRANCISSE wonende te BAKEL?
De gevangene zegt dat hem daar wel iets van voorstaat te weten, dat er een acte is gepasseert waar bij PAULUS FRANCISSE heeft aangenomen den voorn,
JAN TIJSSEN en zijne huisvrouw hun leven lang te onderhouden en voor een eerlijke begrafenis te zorgen, dog zonder dat hij gevangene precies kan zeggen
op wat conditien en speciaal ook niet te weten, of de voorn. Egtelieden, het land in questie daar voor hebben afgestaan.
Art. 699.
Off de voornoemde JENNEKE MARIA JANSEN na het overlijden van voornoemde JAN TIJSSEN, wegens het vooroverlijden van haar twee susters, niet heeft gesustineerd tot dat Land alleen geregtigd te zijn, en met hem gevange heeft geraadpleegd hoe zij in het bezit van het zelve konde komen?
De gevangene zegt Ja dat voorn. Vrouw hem heeft komen spreken zonder van de verderen inhoud van den Art. iets te weten.
Art. 700.
Off hij gevange aan die Vrouw niet heeft gezegd dat zij in een Boete vervallen was in het voorschreve Erff of Land kwijt was, dewijl daarvan ter behoorlijke tijd de Impost op de Collaterale Successie niet was betaald, en alzo het Land en den Heer te kort was gedaan.
De gevangene zegt niets ter waereld hier van te weeten.
Art. 701.
Off hij gevange aan die Vrouw niet verder gezegd heeft dat als zij dat Erff aan hem opdroeg, hij er dan nog een gulden of tien zoude geven, maar dat zij eens over veertien dagen wederom moest komen, en dat hij gevange zig onder wijlen nader daarop bedenken zoude?
De gevangene zegt als voren.
Art. 702.
Off de voornoemde Vrouwe eenigen tijd daarna wederom te BAKEL gekomen zijnde, hij gevange aan dezelve niet nog nader gezegd heeft dat zij in de Boete was vervallen, en eindelijk met haar is overeengekomen, dat zij daarvoor dat Land aan hem gevange zoude transporteeren, en dat hij haar dan dertien guldens nog geeven zoude?
Art. 703.
Off hij gevange ook die dertien guldens aan haar niet heeft geteld?
Art. 704.
Off daaro het gemelde transport door de inductien <= aanrading> van hem gevange niet is gepasseerd, en wel ten behoeve van zijn gevangens Schoonmoeder?
Art. 705.
Om welke reeden hij gevange dat transporte heeft doen stellen ten behoeve van zijn gemelde Schoonmoeder, in plaatse van ten zijnen name?
Cessat.
Art. 706.
Off hij gevange daarna den voorschreven PAULUS FRANCISSE niet bij hem heeft ontboden, en aangezegd, dat dezelve ook was vervallen in een boete van ses en dertig guldens, om dat hij het gemelde stukje Lands na het overlijden van JAN TIJSSEN niet had laten leggen, zonder meer te gebruiken?
Art. 707.
Off die Man daarop niet heeft geantwoord dat hij niet wist dat hij in eenige Boete vervallen was, ende zelve ook niet konde betalen?
Art. 708.
Off hij gevange ook van dien Man al verder niet heeft afgevorderd tien guldens voor het gebruik welke hij van dat Land had gehad?
Art. 709.
Off hij gevange eindelijk den voornoemden PAULUS FRANCISSE niet heeft genoodzaakt om het gemelde stukje Land te naasten, en daartegens ten zelven dage te passeeren de voorschreve Obligatie van Eenhonderd guldens, zonder dat die Man het gemelde Capitaal in het geheel of ten deele van zijn gevangens Schoonmoeder heeft ontfangen?
Art. 710.
Off hij gevange dien Man boven dien niet heeft doen beloven, dat hij jaarlijks boven de in de Obligatie vermelde interessen van vier per cent, nog zoude geven aan hem gevange twee guldens en een ham?
Art. 711.
Off hij gevange ook niet jaarlijks van gemelde PAULUS FRANCISSE heeft ontfangen vier per cent van het voorschreve Capitaal en boven dien twee guldens en een ham?
De gevangene zegt, dat voorn. PAULUS FRANCIS juyst niet regulier 'sjaarlijx den intrest betaald maar dat er wel eens twee a drie jaren verlopen, en dat hij
zelden het effen maakt, zonder verder iets te weten van de twee gulden of den ham. Schoon het egter waar zoude kunnen zijn dat hij wel eens een ham of iets
dergelijx brengt aan zijn Schoonmoeder dog uyt anderen hoofde tot vergelding van deze of gene diensten.
Art. 712.
Om welke reeden hij gevange de voorschreve Obligatie almede ten behoeve van zijn voornoemde Schoon Moeder heeft doen passeeren.
Art. 713.
Off hij gevange voor het passeeren van gemelde Obligatie niet heeft aangenomen dat hij gevange aan den Officier zoude betalen sesen dertig guldens voor de Boete?
De gevangene zegt niets ter waerelt hier van te weten.
Art. 714.
Off hij gevange niet verder aangenomen heeft te zullen betalen de Lasten welke gemelde PAULUS FRANCISSE ten agteren was op de Boeken van zijne gevangens Broeder JOHANNES van OMMEREN?
De gevangene zegt, dat hem wel iets hier van voorstaat zonder te kunnen zeggen hoe 't zig heeft toegedragen.
Art. 715.
Off hij gevange aan den Officier ooit iets heeft verantwoord weegens Boetens, ter dier zaake gevallen?
De gevangene zegt zakelijk niet.
Art. 716.
Hoeveel hij gevange aan zijn Broeder JOHANNES van OMMEREN te STIPHOUT, voor agterstallige Lasten van gemelde PAULUS FRANCISSE heeft betaald?
De gevangene zegt, dat met geen mogelijkheid te kunnen zeggen.
Art. 717.
Off niet ter contrarie <= strijdig> hij gevange die Lasten onbetaald gelaten heeft?
Art. 718.
Off de agterstallige Lasten van PAULUS FRANCISSE niet ten minsten van het jaar 1761 of tot het jaar 1764 ingesloten jaarlijks als Fault <= gebrek; verzuim> zijn gebragt en geleeden?
De gevangene zegt Ja, gedeeltelijk zo als uyt de aan hem geexhibeerde fautlijsten blijkbaar is.
Art. 719.
Off hij gevange niet moet bekennen dat hij zoo met relatie tot de voornoemde JENNEKE MARIE JANSEN als ten opzigte van gemelde PAULUS FRANCISSE in veelen opzigten een zeer bedriegelijk en Strafwaardig gedrag heeft gehouden om de Menschen van hunne bezittingen te berooven, en zig zelven te verrijken?
Cessat.
Art. 720.
Off hij gevange niet zeedert verscheide jaren is geweest Kerkmeester der Parochie Kerke van BAKEL?
De gevange zegt Ja.
Art. 721.
Zeedert welk jaar hij gevange in de gemelde bediening geweest is?
De gevangene zegt dit niet te weeten.
Art. 722.
Off hij gevange ingevolge het 5de Articul van het Reglement en Ofdonnantie op de aanstellinge van Kerk- en Armmeesters in de Meijerije van 'S BOSCH van dato 16 Maart 1700, niet den gewoonen Eed als Kerkmeester heeft gedaan?
De gevangene zegt Ja.
Art. 723.
Off die Eed in substantie niet inhield dat hij gevange zig in de administratie der Kerkepenningen trouw en eerlijk zoude gedragen?
De gevangene zegt Ja.
Art. 724.
Off hij gevange bij deszelfs Kerke Reekening over de jaaren 1761, 1762 en 1763 ten zijnen behoeven niet heeft gebragt folio 6 verso voor Uitgava voor deszelfs vacatien in Maart 1764 f. 1-10-- per dag, en dus voor drie dagen vier gulden en tien stuivers.
De gevange zegt Ja.
Art. 725.
Uit welken hoofd hij gevange daartoe is bevoegd geweest, dewijl het 35ste Articul van het gemelde Reglement uitdrukkelijk inhoud dat de Kerk of armmeesters niet meer voor vacatien of daggelden en verteeringen mogen reekenen dan tien stuivers daags?
De gevangene zegt dat niet te weten, maar te geloven dat hij daartoe bevoegt was, vermits de auditeuren <= controleurs> van de Reekening 't anders niet
zoude hebben geleden.
Art. 726.
Off de gemelde Post niet te meer ondeugend is, daar in de Dorps-Reekening over den jaare 1763 Folio 21, ten behoeven van hem gevange, reeds is gebragt een somme van ses guldens voor vier dagen vacatien naar 'S BOSCH den 27en, 28en, 29en en 30sten Maart 1764?
De gevangene zegt Neen, vermits de vacatien bedoeld Art. 24 schoon in Maart 1764 voorgevallen egter apparent <= waarschijnlijk; mogelijk> op vroegere
datums gedaan zullen zijn dan de vacatien in dit Articul gemelt.
Art. 727.
Off niet dagelijks verscheide gelegenheden te BAKEL zijn, om van HELMOND meede te doen brengen, of te ontbieden eenige spijkers welke benoodigd mogten zijn voor de Kerk?
De gevangene zegt Ja, schoon hij de gelegenheid niet altijd weet.
Art. 728.
Om welke reeden hij gevange tot het haalen van eenige spijkers, Expresses heeft gebruikt, em met de kosten van dien de Kerk bij deszelfs Reekening, gesloten 11 April 1768, Fol. 4 verso heeft bewaard?
De gevangene zegt, om dat hem geen andere gelegenheden bekend waren.
Art. 729.
Aan wien hij gevange heeft betaald de post van negentien gulden en zeeve stuivers in het derde Capittel dier Uitgaaf gebragt voor Klot, die in de Kerk zoude zijn gestookt gedurende de drie jaaren?
De gevangene zegt aan differente persoonen, die klot en de tussen hebben gelevert; het zij van BAKEL of DEURNE.
Art. 730.
Item de post van een en twintig gulden en zeeventien stuivers agt penningen in des gevangens volgende Reekening gesloten 20 April 1771, mede voor Klot in de Kerk gestookt, gebragt.
De gevangene zegt Ut supra.
Art. 731.
Of die Klot niet maar heeft moeten dienen tot vuur in de stooven gedurende den Godsdienst?
De gevange zegt Ja.
Art. 732.
Off te BAKEL in dien tijd niet alleen zijn geweest de Predikant, hij gevange, en de Schoolmeester aan welke ten kosten van de Kerk, stooven gegeven worden?
De gevangene zegt niet alleen de personen int Art. gemelt, benevens den Vorster, maar ook hunne respective familjes als vrouwen kinderen en dienstmeijden,
gelijk mede nog de Secretaris.
Art. 733.
Hoe het mogelijk is dat in gemelde Kerk voor zoo veel geld aan Klot kan zijn verbrand, daar een karre klot te BAKEL voor een zeer geringe prijs te krijgen is?
De gevange zegt, om dat er niet karig word gestookt en dat de klot zedert eenige jaren vrij duur is, zo dat het gevangene zelfs heeft moeten betalen vijf en
twintig stuyvers voor een kar met klot waar op geen drie manden waren, ja somtijds ook wel agt en dertig stuyvers voor karren die groter waren.
Art. 734.
Off de voorschreeve twee Posten nog niet te meer suspect <= verdacht> moet voorkomen, daar in de vorige Reekening wegens de Klot welke in de Kerk mede in drie jaren gebruikt is, niet meerder is gebragt als drie gulden tien stuivers, agt penningen en twee gulden, en dus te zamen vijf gulden tien stuivers en agt penningen?
De gevangene zegt Neen, vermits dat er in de drie jaren bij 't Art. bedoeld wegens ontstane differenten, geen vuur anders is gestookt, dan maar in een jaar.
Art. 735.
Off hij gevange Fol: 6recto et verso van gemelde Reekening gesloten 11 April 1768, ten zijnen behoeven als Uitgaaf niet heeft gebragt in diverse posten voor vacatien vijf en vijftig guldens?
De gevangene zegt Ja gelijk uyt de aan hem geexhibeerde Reekening blijkbaar is.
Art. 736.
Op wat wijze hij gevange de voorschreve Posten als deugdelijk kan doen voorkomen, dewijl hij volgens het gemelde Reglement gereekend hebbende, in gemelden jaare zoude moeten gevaceerd hebben honderd en tien dagen buiten het Dorp ten dienste van de Kerk?
De gevangene zegt dat het Art. van 't Reglement waar bij de vacatien worden gestelt op tien stuivers daags alleen daarop ziet wanneer Arm- of Kerkmeesters
rondgaan om te manen, maar anders niet sustineerende dat de Posten in questie deugdelijk moeten zijn gebragt vermits dezelve anders door de auditeuren,
van de Rekening hadden moeten geroyeert werden.
Art. 737.
Off het ook niet absolut onnoodig is geweest twee expresse reisen ten kosten van de Kerk naar 'S BOSCH te doen in Julij 1765 om drie honderd vijf en zeeventig guldens te beleggen ten Comptoire der Beeden, en de Obligatie af te halen?
De gevangene zegt, te oordeelen van Neen, maar ter contrarie dat het nodig was, doordien 't wel is gebeurt dat aan de ordinaris voerluyden het geld is
afgenomen en dat hij gevangene geen lust had om zulx te riskeeren, en in zulken geval de vergoeding te doen.
Art. 738.
Alsmeede in November 1767 om honderd en vijftig guldens te beleggen?
Art. 739.
Of te BAKEL in die jaaren niet geleegenheid genoeg is geweest om het zelve te bezorgen het zij door den ordinairen voerman, het zij door de Schepenen of den Secretaris welke in dien tijd te 'S BOSCH zijn geweest ten dienste van BAKEL?
De gevangene zegt dit niet te weeten.
Art. 740.
Off het ook niet is een allezints onbetamelijke administratie van Kerkgelden ten lasten van de Kerk te brengen vijftien guldens voor het beleggen van een gering Capitaaltje van drie honderd vijf en zeeventig guldens of honderd vijftig guldens?
De gevangene zegt Neen, vermits hij er nog zelfs op heeft toegegeven.
Art. 741.
Off hij gevange expresselijk voor de Kerk naar DEURNE, HELMOND, VALKENSWAARTS en 'S BOSCH heeft gedaan die reisen waarvoor hij gevange alle de gemelde Posten in zijne Reekening gebragt heeft?
De gevangene zegt niet altijd expresselijk maar te hebben gemeent dat hij zulx ook wel mogt waarneemen wanneer hij in zijn Particulier indie plaatsen iets te
doen mogt hebben.
Art. 742.
Off het gunt bij de vier laatste Posten zijner vacatien is vermeld, met zoo wel door Missives konde werden verrigt als door hem gevange in Persoon?
Beantwoord ad Art. 741.
Art. 743.
Off hij gevange niet moet bekennen dat hij zig almede heeft verrijkt met de gelden van de Kerk aan zijn administratie toevertrouwd?
Art. 744.
Hoe hij gevange zig in dien opzigte vrij kan spreeken van zig aan geen Meineed en Kerkdieverije schuldig gemaakt te hebben?
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorschreve nadere Articulen, ter presentie en requisitie van den Procureur Gemeraal gehoort de gemelde NICOLAAS van OMMEREN, gevange op DE VOORPOORTE alhier, en heeft dezelve, nadat hem de voorsz. Articulen en Responsiven iterative en distinctelijk waren voorgelezen, hij den inhoude derzelver gepersisteert, en deeze ondertekent.
Actum S'HAGE op DE VOORPOORTE den 22 July 1771.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN. (1771)
F.W. CHION.
Mij present,
Uijttenboogaart
Abste Graphrio.
Staat van Kledingstukken toegezonden aan N. v. O. 1771.
Zijn Vader, Moeder, Vrouw en Kinderen vaaren wel.
Zijn Vrouw zend een RijsZak waarin zoude zijn:
1 Pompadour Camisool <= een bont bedrukt lang vest met mouwen>.
1 Calminke Borstrok <= vroeger een wollen stof, aan de ene zijde geglansd als satijn, vooral gestreept, eerder dan gebloemd>.
2 Hemden
2 Paar witte kousen.
1 Paar Swarte dito met streepen.
1 Dikke muts.
De vraag is bij provisie wat hij gaarne van dit goed zoude willen hebben.
Hierop wagt ik antwoord.
Het geen hij missen kan of wil of reparatie nodig heeft kan gereed worden gemaakt om bij vervolg in de RijsZak terug te kunnen worden gezonden.
Briefwisselingen.
d.d. 08-05-1771.
Monsr.
Monsr. N.van OMMEREN
President van BAKEL etc.
Te
S'HAGE
met een paar schoenen.
Beminde en Seer Geliefd Vader.
Hoope dat ue desen in gesontheijdt sal aentreffe wij zijn seer verlangende hoe het met ue is ue kont wel begrijpen in wat omstandigheijdt wij zijn sende ue 2 hemden Een witte Neusdoek, Een witte muts en uwen Japon en in den sak sijn 6 gekookte kivitseijeren en 2 groote eijeren hoope dat ue die in gesontheijdt sult gebruijken soo ue iets nodig hebt schrijft dan maer eens aen ons met den eersten want wij sijn seer verlangende om ue te sien en te spreeken, wenschen de ue alle Bedenkingen seegeningen van den Heer dat die ue mag ondersteuen, Blijve ue Soon
Bemind vader
Ued. d.w. Dienaar
.. van OMMEREN Per ordre van mijn moeder
P.S. alle goede vrienden laten ue groeten.
BAKEL den 8 Meij 1771.
d.d. 22-05-1771.
Seer Warden en Veelgeliefde man.
Hebue brief wel ontfangen en daer in gesien dat ue noch al brakende bent hetwelk mijn van herten leet is wij sijn alle welvarende de kinderen allemaal als WILLEM HENDRIK is maer redelijk hij heft weder op sijn borst de kinderen spreken dagelijks van haer vader eens te sien ue kont dan wel begrijpen hoe hart mijn dat valt togh niet tegen stande hopen dat den Hemel ue sal onder stuenen in alle ue weder werdigheijt en ue de warheijt op ue liepen sal leggen in welker vertrouwen ik altuij gerust ben togh niet tegen stande het een eerlijk man hart valt om soo vel rampen aen te don moet daer van af sien ik mag niet om dijnken dat ik het klijn kint niet had soude eens over komen maar versoeken van herten dat ue mijn nu en dan schrijft hoe gij vart TOON de Schonmaker is afgebrant op den eersten Sondagh in Mij. GRINSVEN is mijn moeder komen manen en sij had bier bestelt en niet ontfangen sij sal't weder van HELLEMONT krijgen nou sult ue wel begrijpen dat hij geen vrint maar een vijant is. Sebde ue de broek met 2 paar gespen en 2 bonten nusdoeken <= zakdoeken>.
Hier mede breke ik af onder toewenschen van alle bedijnkelijken seegen soo naer siel als lighaam en troost ue selven Godt sal al weder uijt komst geven want de tegt verdigheijt sal altijt boven blijven.
Moeder laat ue van harten groeten.
Vader en alde vrinden.
Haaiju mijn lieve man vartwel. Blijven ue vrou.
FRANCINA TEMPELAAR huijs vrou van NEKLAS van OMMEREN
BAKEL 22 Meij 1771.
d.d. 02-07-1771.
Mejuffrouw.
Mejuffrouw WENDELINA KOOKEN Wed.
Wijlen H. TEMPELAAR. etc.
te BAKEL
Met een pakje.
Beminde en Seer Gelieffde vrouw
Ik hebbe Ued. Geëerde van den 22e Meij laatstleden wel ontfangen, en daarin Ued. aller welstand ter mijner verheuging en blijdschap gesien, uijtgenomen dat WILLEM HENDRIK als doen het wederom soo op sijn borst had, waar van ik hoop dat wederom zal hersteld zijn.
Het doet mij leet den afbrand van het huijs van ANTONIE COCX dat komt er van als Regenten geen brandschouw en gaan.
GRINSVEN hebbe Rook gesien dat aan Moeder, na gelde heeft koomen vraagen die sekerlijk, en de meeste geen vrinden zijn, goed doen is vergeeten dog ik moet met die man ook nog eenige postjes verreekenen, dien ik voor hem op zijn versoek ontfangen hebbe, waar tegens ik insgelijks ook nog zal te pretendeere hebben als ook de turff die bij JACOB VRIENDS gestaan heeft welke door hem van mij gekogt heeft gehad, want ik hebbe het op zijn rekening voor ontfang niet gevonden, soo ik meen 27 off voor 28 Guldens, dog ik heb het een en ander aangeteekend, dog waar, is mij thans onbekent.
Ik soude liever het bier van AERLE van JAN van de VEN, hebbe laaten koomen, in plaats van HELMOND dat sal op ider Ton wel Een gulden Proffijt zijn, en ook soo goed bier als te HELMOND.
Mijn onpasselijkheijd blijft mij nog daaglijks bij, dog hebbe den geheelen tijt genoegsaam gemedicineert, 't geen dat de Professer SWENKE geordonneert heeft, mijn beenen kunnen genoegsaam mijn lighaam niet draagen, door de swaekte en onmagt, dog als ik kan, wandel ik op een dag wat meenigmaal mijn kamer over, die seer ligtig is, met twee raamen en de groote als onse slaapkamer, daar schoorsteen, kastje; bedden, en Capstok op is.
Ik hebbe tot mijne geduurige onpasselijkheijt nog die droevige en smartelijke saak, om hier soo, in deese droevige omstandigheijt te moeten zitten, Ued. kunt ligtelijk begrijpen hoe mij dat smaakt, en hoe lang en droevig mij ideren dag valt, ik hoop dat ik togh binne weijnige daage wederom al moogen gehoort worden, want is nu in de sevende week, met de ingevalle vacantien, dat ik niet verhoort en ben, want ben daar naer seer verlangende, door welke wegh togh een eijnde van de saake zal moeten koomen, daar ik den Almagtigen God dag, en nagt genoegsaam om aanroepen en bidden, dien ik hoope mijne Beeden en droevige sugte, sal willen verhooren, om mij dog eens binnen korte daage uijt deese mijne droeffheijt te willen verlossen om dog wederom met vreugde en blijdschap bij den anderen te konnen verschijnen dit is mijn sugt en Beede daaglijks ik kan off mag niet verder in de droevige Beschuldigde saake koome door dien mijn ziel en lighaam, als ik in de saake koomen als uijt den anderen genoomen worden, en ten dien eijnde breek ik af onder toewensingen van des Heeren Zeegen en soent alle de kinderen en moeder togh van mij genagt en hout Ued. alle twee, en troost Ued. met mij in mijne droeffheijt, hoopen dat den Almagtigen God het wederom sal voorsien en uijtkomste geven en ik kan dag off nagt nooijt slaapen. Groet alle de vrinden en goede bekende.
Ik sal de hier neffens de 2 paar bewuste schoene voor Ued. 2 paar seijen kousen van mij, Een overhemd en den silveren gespe van JACOB HENDRIK en een selectie doek 2 kamisoole en 2 broeke
Blijve
Beminde den seer gelieffden vrouw
Ued. W.Dienaar en man
N. van OMMEREN
Mijn ziel verlangt na agtkomste.
S'HAGE de 2 Julij 1771.
P.S.
Ik hoop dat de kinderen alle Ued. wel sullen gehoorsaam zijn en dat zij school en kerkdienst wel waarnemen. Als u mij schrijft, dan laat mij ook eens weete off WENDELINA MARIA ook nog siekelijk is. Ik kan niet meer schrijven door die mijn droefheijt mij onverwint. Ik ken te BAKEL geen vrint off vijant meer uijt den anderen, Vaart wel.
d.d. 19-07-1771.
Mijn Heer
De Heer N. van OMMEREN
President Schepen van BAKEL etc.
te S'HAGE
Seer Beminde veel Geliefde Man.
Heb uw Geëerde van den 3den wel ontfangen en daer in gesien Uw onpasselijkheijd het welk ons van herten leet is. Hopen dat Godt de Heer Uw sal ondersteunen in uw swakheijd waer voor men den Heeren moet neerstig aen roepen die is onze best medicijn en helper en sal uw niet meer op leggen als uw kont draegen maer een seer verlangende om uw mijn lieve man eens te sien, en al de kinderen WILLEM HENDRIK is hersteld maer heeft een soort van tering gehad, WENDELINA MARIA die heeft in die tijd nooijt van het colicq geweeten en spreekt dagelijks van haar vader, uw cont wel begrijpen hoe mijn hert gesteld is maer mag daer niet in komen en moet van mijn hert eene steen maken het welk niet goed doen is, ik heb het gesonde goed wel ontfangen en Broer WILLEM is wel overgekomen. Vader die heeft hem in DEN BOSCH afgehaalt die laat u groeten beneffens al de vrienden en goee bekenden. Nigt CORNELIA van MEEGEN is overleden den 10 Junij en heb een rouwbrieff daer van ontfangen, en was soo ontsteld want de spraak was bij ons dat u Dood waert en wel ses uuren in't rondt, weet ik niet dat ik van mijn leven een blijde brieff heb gehad van den eenen cant dat uw nog int leven bent maer bedroeft dat uw die siekte nog bij blijft. Hoopen dat Godt de Heer een uijtkomst sal geven voor uw en voor mijn en mijn kinderen hopen dat Godt de Heer ons zal ondersteunen wat de kinderen aen betreft het geen reden om over te klaegen sijn mijn wel gehoorsaem maer moette van de straet houden haer Kerke Dienst nemense wel waer maer school wort niet meer gehouden dat is het oud gebruijk den man moet sijn gemak houden. Moeder laet uw van Herten groeten, beneffens alle de kinderen en de geheele Familie.
Wij krijgen het bier van AERLE van JAN van de VEN en betalen voor de ton  5.10. 0 en is heel goet bier en te HELMOND cost f. 6.16. 0.
Versoeke om mijn tog te schrijven off uw wat beter bent had uw twee Flesse mee gestuurd en op uw brieff geschreven, maar Broer die heeft hem selfs gehouden het welk mijn van herten spijt nog maals van ons allen gegroet.
Verder weet ik niet te schrijven als u Man alles toe te wenschen, want van den hemel wenschelijk is zoo naer ziel als naer lighaam en Godt de Heer aem roepen in den gebeden was mede blijven uw vrouw Beminde en veel Geliefde Man U Ed.D. W. Dienaresse en vrouw FRANCINA TEMPELAER nu van OMMEREN
BAKEL 19 Julij 1771.
Ik ben op den 29 April met het Oude Testament begonnen en op den 15 Augustus geeijndigt, dog de Elff eerst Cappittel van Cronica overgeslaagen
En
Op den 16de met het Nieuwe Testament begonnen, en op den 7 September geëindigt op den 8e wederom met en het eerste Cappittel van Genesis begonnen.
1771.
27 April alhier op de Poort gebragt.
Bij Thurij de uijtregten keukenmeijt kost  0. 8. 0 te S'HAGE.
Op Maandag den 9 Sept. Kermisdag, seer ontstuimig en Reegenagtig weer geweest.
Zeeland
Friesland
Den 6 en 18 Sept Een flesje voor Suur gehad dat goed was
Zee-Land
Eau de Luce water te bekomen te ROTTERDAM bij M.A. JULIEN bij de Beurs. Cost 1- 0- 0 is Goed voor Reuk voor hoofdpijn zenusiekte en Heijpochondrique en andere toevalle.
Te DELFT bij J. KOK op DE MARKT wordt verkogt 't Engelen Tinctuur voor de maag de Tinctura, Stomaestica, Anglica is goed voor alle walginge, Brakinge, Suuren, Galagtige opgevingen, Alle pijnen krimpingen en vreetinge der maag, beswawrt-heijt der speijsen, wurmen der maag  0.15. 0 en voor appetijt ROTTERDAMS HUTTE op DE BLAAK.
Bij da: van TOL off bij THURIJ is te bekomen voor 2 stuyvers om te distileeren.
Bij Juff. HAMET te ROTTERDAM in DE KEIJSERSTRAAT is te bekomen Een doosje met pillen is goet voor purgeeren <= zuiveren> met sagte affgang, allen Slijm en galagtige stoffe, welken opt hooft, versterke de maag en dooden de wormen, doosje cost  0. 7. 0. En een Eluxtis suijvert 't bloed versterkt de borst en flauwigheijt van 't hert <= het hart>, en goed voor beroertens vallende siektens verdrijfft de coors <= de koorts> en Colicq, Cottss Slijm en gravael etc. kost 0.12. 0 met berigtje.
d.d. 31-07-1771.
Aan Mijn Heer NICLAES van OMMEREN President van BAKEL A A
A
S'HAGE
Ontfangen 31 Julij 1771
en den selve aanstons beantwoordt.
Beminde en veelgeliefde man.
U moet hel verwondert staen van mijn aenkomst in SCRAVEN HAGEN door dien mijn leeven op gen water ben gewest en mijn suijgen kint tuijs te laten door dien mijn kinder en moeder hebben niet af gestoten om u mijn lieve man te sien het genen niet mag te gescieden ben bij twee heeren gewest maar hebben mijn niet toe gestaen nou soude ik morgen weder vertreeken versoeken nu vrindelijk mijn te laten weten hoe u vart en of u noigh niet een ijende helt want valt mijn bieter en hart van mijn selver van mijn kinder en moeder gelijk u kont begrijpen hopen daet Godt de Heer u sal onder stuenen in u lijden eens een uijtkomst te geeven dat ik mijn wens en bede uijt gront mijns herten verder weet ik niet te scrijven als u alles toe te wenschen waart van den heemel wenselijk is beneffens en van suster ANGENIET en broere vrou de Heer BOCKHOT is vrijdagh overleden wie nu eijk mester sal worden weet men niet, hier mede blijven u vrou FRAMCINA van OMMEREN.
Vart wel mijn lieve man hopen dat u nogh welvarent bent schrijft mij wou of laet het eens seggen aan huijs de Heer van DANKERS hoe u tans vart, vart wel mijn lieve man het is hart voor mijn om soo te vertreeken mijn hert berst van spijt dat ik niet eens bij u magh komen.
Psalm 3. v2.
O Heer hoe sijn mijne tegen partijders vermenig vuldigt. Veele staan tegen mij op en 25 v2. Laat mijne vijanden maar van vreugde opspringen over mij.
Psalm 24 v4 en 5. die niet Bedriegelijken Sweert die zal den Zeegen ontfangen van den Heeren en 25v 19 Aansiet mijne vijanden want sij vermenigvuldigen ende sij haten mij met eenen wreeveligen haat, en 27 v12 want valsche getuijgen zij tegen mij op gestaan, mitsgaders die wrevel uijtblasen.
d.d. 16-09-1771.
Den 4. Octob:
Een Missive aan Haar Edele Mog. Gest.
Mijn Heer
DeHeer N. van OMMEREN oud President Schepen etc.
te S'HAGE
Ontfangen den 25 Sept 1771
Bantwoort den 2 Octob. 1771.
Beminde en veelgeliefde man.
Heb uwe miesieve wel ontfangen van 31 IJulij en daar in gesien uwe onpasselijk het wellik mij van herten leet is hopen als daet Godt de Heer uwe beneffen mijn en mijn kinderen weder en een beteren staet sal gelieve te stellen ben oik niet al te veel heb weder gelijk over uijgaven daer mij den hoesaer mij doen af heft geholpen ik sal die plaet weder moeten gebruijken u man weet wel wat ik daer met meen kant u niet schrijven kan menigh mael niet gaen mag te daer niet inkomen de kinderen en moeder sijn wel van de WENDELINA en GRIETA crijten dagelijs om haar vader dat ik van die twee uijt sta kan niet scrijven van soo twee klijne kinderen maar moet mij daar met mijn kinderen en u mijn lieve man tot Godt op dragen in den gebeden gelijk ik dagelijs doe daar de Heer een getuijgen af is hopen dat die al sijn volgens ... want ander sout onmogelijk sijn om voor een vrou uijt te staen togh werp u met mijn op de Heren die allens onderhout en regert togh valt mijn hart u mijn lieve man niet eens te sien daar ik om was over gekomen heb een bedroefde tijd gehaed magh daer niet om dijnken u schrijft nogh om gpet maer hopen al daet u togh eens een uijt komst van saek salt hebben den tijt valt mij langer als al mijn tijt die wij getrout sijn geweest maar soo u het nodigh sout hebben scrijft mij dan melden eersten post want verlange seer om te weten hoe u vaert ik heb weder moeten onder staan u bedanken op den 23 Augustus den mester is President moeder heeft geen nerin <= nering> ik heb u man drie heel rijders geven van mijn moeder sou u versoeken van mij die te sende u kent wel begrijpen daer alleseven duer is het al waet te seggen is met 6 kinderen heb hopen dat Godt de Heer u cragten sal geeven in al u smerten en rampen het is of een vervollinge waergelijk de Gode met ons Hijlant togh is hart voor soo een man die niet vriesch en op geen tugt magh komen maer de Heer sal u het goede doen sien het is ons beste medisijnmester.
Verder weet ik niet te scrijven als u mijn lieve man toe te wensen wat wenselijk is
Onder toewensen van des Heren SEEGIN soo van mijn kinderen en moeder die vrou verlangt seer om u eens te sien ik moet ijndige doer die mijn drofhijt mijn hert verwint en blijven uw vrou FRANCINA van OMMEREN mijn lieve man hopende daet Godt ons togh sal behoede.
BAKEL den 16 Sept 1771.
d.d. 25-09-1771.
Omme N. van OMMEREN
S'HAGE
Seer Beminde Broer.
Hier neffens sende u een brief van u vrouw hoopen ik die in gesondheijd mogt ontfange ik ben God danck nog wel varende ik hoop het selve van u ook zoo te hooren schrijft mijn ook eens hoe uwe al vaerd met den en send den brier op het hof bij Heer DANKKERS en die van uw vrouw ook dan zal ik die in sluyten want ik zal eens aan uw vrouw schrijven zoo gauw als ik een brief van u heb, ik wens u het nodige wat van den hemel wensselijk is na siel en lighaam en wens u geduld,
verblijve u liefhebbende Suster A.v. OMMEREN.
Ommezijde:
Omme
N. van OMMEREN
S'HAGE
Dese brieff kan aan N.van OMMEREN overgegeven werden S'HAGE 25 Sept 1771 JOH, FREDI. v. STEELANT.
Klaagschrift.
d.d. 04-10-1771.
Edele Mogende Heeren
De Heeren Raden van den Souverainen Leenhoven van BRABAND en Landen van OVERMAZE, etc. etc. aff te geven aan den WelEdelen Gestr. Heer W .... van PARIJN Raad, en Commissaris van Gem. Rade, etc. etc.
Te S.HAGE.
Edele Mogende Heeren.
Hoop deese mijne weijnige en geringe letteren, bij UEdele Mogende niet ten quaade sullen mogen worden aangenomen, door dien ik de vrijheijt neeme, om aan UEdele Mogende, onder aanbiedinge van des Goddelijke Naam, dat het dog UEdele Mogende mag behaagen, dat mijne droevige, en soo ziel-roerende saak, welke alleen is voortgekomen uijt hooffden van Religie saake, dat mijne vijanden, mij hebben beschuldigt, als off ik de verrader van den opgeligter Pater geweest was, als ook de oorsaak tot het sluijten der Roomse Kerkschuur, en dan eijndelijk om dat Haar Hoog Mog: bij een Resolutie bepaalt hadde, dat gem. Kerkschuur, vier weken lange moest geslooten blijven, voor het inslaan van de glaase aan mijne woonhuijsinge, welke saaken, door de ingesetenen sodanig op mij zijn wreekende geweest, en haar moet niet anders en hebben weeten te koelen, dan om saaken tegens mij op te soeken, waar van geen waarheijt is, dan alleenig dat wel waar is dat ik voordeele van sommige ingesetenen genooten en ontfangen hebben, voor alle mijne moeijte en onderrigtinge dien ik telkens aan ider gaff, soo van de papiere dewelke ik onder mij particulier had als van saaken welken ter Secretarije waaren berustende, van de geheelen Peelse saaken, ik en hadde mij ten dien eijnde, noeijt van iemand ontrocken maar altijt, aan ider wie egter eenige onderrigtinge vraagde, met des uijterste berijtwilligheijt, altijt, ten dienste (soo bij avonde en onteijde) geweest, en alle mogelijke divoire <= zaken; plichten> daar als dan toe aangewend sijnde, dit alles geweest, op een uijt, waarin ik mij, soo swak van lighamen gesteltenis bevond, dat ik meenigmaal, niet en konde gaan, en de dingen waarna de ingesetenen quame vragen, in het bed leggende, bij mij liet brengen en soo met een innige goede intentie, een ider ten dienste geweest, soo dat ik wel wil bekomen, en ook selfs noijt, daar van aan niemand geen ontkentenis heb gedaan, als dat ik daar voor voordeelen ontfangen en genooten heb, niet kunnde dencken, dat ik daar aan soude een misbruijk hebben kunnen maken en soude daarin ook Edele Mogende Heeren, niet de uijterste hardigheijt in opgeslooten leggen dat imand voor soo meenigvuldige arbijt, moeijte en onderrigtinge, als ik geduurende de verschillen gehad en gedaan hebbe, niets te mogen proffiteeren, waar aan ik tot nog toe niet weet, quaad gedaan te hebben, nog ook niet, aan de andere beschuldinge, welke ik in gemoede, kan, en durff seggen, part nog deel te hebben, ende ten dien eijnde hoope ik dat het Haar Edele Mogende sal gelieven te behaagen (daar ik den Alvermogende God bij aanhoudenheijt om bidden) mij mijne droevige, en jammerlijken daagen, waarin ik hier thans gesteld ben, kort en voorspoedig te willen maken, en dog sodanig, als mij ten besten souden konnen strecken op dat ik eens kan en mag in staat gesteld worden, om bij mijn arme droevige vrouw, en ses kinderen te mogen, en konnen verschijnen, welke alle soo seer bitterlijk om mij zijn schreijende, en weenende om over dees mijne droeffenissen.
Ik heb nu nog Edele Mogende Heeren, boven mijn swacke lighams gesteltenis, dat mij soo negentien jaaren is aanklevende is geweest, dat ik geduurende die tijt, altijt heb moeten medicineeren <= dokteren: medicijnen gebruikt>, van mijn vrouw vernomen, welk mij mede seer smertelijk is, dat aan haar wederom een quaal welke sij over elff jaaren nog eens heeft gehad sig geopenbaart heeft, waar door sij veel maale buijten staat is om van den eenen stoel, aan den anderen te konnen komen, UEdele Mogende Heeren, ik kan met waarheijt getuijgen, dat geduurende ons huuwelijk, dat circa negentien jaar is, wij noeijt sonder siektens en andere droevige besoekingen geweest zijn. Waar door wij, gelijk UEdele Mogende wel kunt denken, in een soberen staat heeft gebragt, en daar in dese mijne droevige saak wederom daaraan boven, maar hoopende dat God den Heeren aan Haar Edele Mog. sal willen schencken, alle vereijstens, welke mij ten meesten nutten en voordeeln soude kunnen strecken in de uijtspraaken, om dat ik met mijn vrouw, en konderen niet tot een verder reuine <= ruïne> gebragt mag worden alle saake welke ik hoope, dat bij UEdele Mogende eens mag ter herten genomen worden, en dog soo spoedig als immers mogelijk soude konnen zijn, mij wederom, na mijn droevige vrouw en ses kinderen, met mijn oude vader, en moeder, welke ider in de seventig jaaren oud zijn, te laaten heenen keeren, om bij deselve met de verdere Familie, in vreugde en blijdschap te mogen aanschouwen, en ik daar door, door mijne swacke lighams gesteltenis, des te beeter soude konnen hersteld worden, want ik mij thans, en gedeurende de tijt, dat ik alhier ben geweest, veel maalen soo swak ben geweest, dat ik niet heb konnen, gaan staan, off liggen, soo dat veel maalen in een staat ben, dat ik niet weet wat ik doen, hoopende en biddende God nogmaals, dat het dog UEdele Mog. sal moogen behaagen, om mij uijt dit droevig jammerdal, te willen verlossen, waarop ik dag en nagt, en uur, op uur wagtende ben, want ik hoope dat de saake welke mij ten beswaare zijn voorgekomen dog niet ten quaade, bij UEdele Mog. sullen moogen worden opgenomen, want weet niet, iemand ooijt, off ooijt voorwetens, verongelijkt off benadeelt te hebben, off dingen gedaan te hebben, die niet behoorde, en ten dien eijnde hoope dog het goede voor mij te mogen van UEdele Mog. te erlangen en een genadige en voorspoedige uijtspraak, want ik bevinde mij thans in soo een droevige en swaecke staat, dat ik het aan geen mensch seggen kan, en ten dien eijnde, hebbe de vrijheijt genoomen het een en ander, aan UEdele Mog. voor te dragen, ik blijve, na alvoorens UEdele Mogende in de protectie <= bescherming>, des Alderhoogsten aanbevoolen te hebben.
Edele Mogende Heeren
UEdele Mog. Geringe en Dienstwillige Dienaar
N. van OMMEREN
S.HAGE den 4 October 1771.
d.d. 12-10-1771.
Omme
N. van OMMEREN.
Seer Beminde Broer,
Hier neffens een brief van uw vrouw die send mijn rijsak met goet voor u zoo al dit goet gelieft te hebben versoek ik een briefje van af dan zal ik het u besorge of anders houwe tot tijt en wijle als u het nodig hebt de vrinde tuys zijn alle wel maar mijn lieve suster CATRINA is den 28 Sept. overleden zij heeft seer veel geleden men mag seggen als een Martelaar zij heeft 14 dagen in barensnoet geweest en endelijk gekraemt van twee kinderen en na de tijt buyten haer verstand geweest ik hoop en wens dat God haer in Zijnen hoogen hemel mag op genomen hebben met haar twee kinderen daar zij de hemelse vreugde mag geniete want in dese werelt is niets als sorg en kommer verblijve u toegenege suster A. v. OMMEREN
P.S.
Send den brief op het hof als u schrijft en laet mijn tog ook eens weten hoe u vaerd.
S'HAGE 12 Octob 1771
Deesen den 13 Octob. 1771 ontfangen
Ik heb in 3 weken van droeffheijt, over den brieff van mijn vrouw dato 15 Sept. niet konnen lesen.
Brieven door FRANCINA TEMPELAAR en WILLEM HENDRIK v. OMMEREN geadresseerd aan N. v. O, alsmede een (niet verzonden?> antwoord, 1771.
Veelgeliefd man.
U sult een brif van WILLEM HENDRIK sien want ben niet in staet om veel te schrijven maar versoek togh vrindelijk dat u mijn togh een schrift.
Moeder laet u van herten groeten beneffens van mijn en alle de dinderen <= kinderen>.
Vart wel mijne lieve man
U bent noijt uijt mijn gedagten en kan niet mer mijn hert bedroft als daeraen dengt.
Smeekschrift.
d.d. 12-10-1771.
Rec. 14 Oct: post tot HELMOND 6. st. 2 voor Expresse.
Wel Edele Gestrenge Heer,
door den Heer van PEREIJN mij gecommuniceert zijnde de nevene- gaende Missive van N. van OMMEREN, hebben wij gemeent daer van geen ander of beeter gebruik te kunnen maaken dan deselve aan Uwe Ge. toe te senden, ten einde daer op sodanige reguard <= opzicht; aanzien; achtneeming> te slaan, als het Uwege, sal doenlijk sijn tot verder voortsetting der procedures en accelleratie <= versnelling; bespoediging> van de Justicie in deeze saak. De overgegeven Articulen, die tot de Confrontatie moeten dienen, sijn in handen gestelt van de Clerq MUNSTER<?>. die reets beezig is dezelve te colationeeren <= samen brengen>. Ik hoop dat de saaken betrekkelijk tot de Commissie Uwege. niet te lang zullen ophouden, en dat ik het geluk sal hebben Uwege. binnen korten in een volmaakte welstand weder te zien.
Ik heb deeze niet willen afsenden sonder mij in staat te stellen Uwege. tijding te geeven van Mevrouw van STEELAND en verdere familie, die ik de eer heb gehad deeze morgen te zien. Haar Edele heeft mij gelast Uwege. wel de groeteniszen te doen, dat sij hoopte, dat Uwege. de twee brieven, die Uwege. sijn toegesonden geweest, wel ontfangen hebt: dat zij nog wat verkoude, en zeer verlangende is Uwege. hier weder te zien, en dat Uwe lieve kinderen die mede swaar verkoude waaren nu alle aan de beeterhand zijn. De Heer van PERZIJN heeft mij verzogt Uwege. sijn compliment te maaken, voor het overige heb ik de Eer mij te noemen met veel agting en consideratie <= inzicht>.
U Wel Ed. gestrenge seer ootmoedige Dienaar
F.W. CHION
S'HAGE den 12 October 1771.
Pro Fiscaal.
Asten 17-10-1771.
Fiat citatie ut petitur <= rechtsgeding ontstaan uit verzoekschriften>. Gedaan bij de Heeren en Mrs. W. van LAAR en A.HOENEN Raden in den Rade van BRABANT als Commissarissen in het Raadhuijs te ASTEN den 17 October 1771.
Ter ordonnantie van deselve
P. v. SPAAN
Aan den Edele Rade en Leenhove van BRABAND en Lande van OVERMAZE.
Vertoont reverentlijk de Procureur Generaal van BRABAND en de voors. Landen.
Dat hij vertoonder genootsaakt is tegens NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, gevange op DE VOORPOORTE in DEN HAGE verder voort te procedeeren bij Confrontatie tegens de personen van:
ALBERTUS ADRIANUS van NOORT, Secretaris van BAKEL voornt.
JAN JANSE.
ADRIANUS van de MORTEL.
JOHANNES van GRINSVEN.
JAN FRANCE.
ADRIAAN van de KERKHOF.
GOORT NOYEN, JAN PETER NOIJEN.
En
FRANCIS WILLEM MARTENS.
Respectivelijk over den Jare 1770 en dese Lopende Jare 1771 Schepenen van BAKEL geweest zijnde.
ANTONIJ KUIJPERS.
WILBERT RAIJMAKERS.
HENDRIK JAN TIJSSEN.
ELISABETH JAN JANSE Wed. van DIRK FRANCIS MICHIELSE.
JAN MARTENS.
JOOST JANSE NOOYEN.
ANTONIJ JAN TEUNISSE anders bekend onder de naam van TEUNIS op GROTEL.
GOORT HENDRIKS.
PIETER JAN PETERS.
HENDRIK RAYMAKERS, en desselfs Huijsvrouw.
PETER van ASTEN.
PETER van BUSSELE.
ANNEKE JANS PETER JACOBS, Wed. van PETER JAN TIJSSE.
PETER JAN TIJSSE.
JAN WILLEM MARTENS.
JAN van der KRUIJS.
JOOST WIJERS.
PAULUS FRANCISSE.
Alle ingeseetene van BAKEL, mitsgaders de persoon van HENDRIK van der QUINE Meester Metselaar woonende te HELMOND.
En eijndelijk met de persoon van TEUNIS BONGERS wonende te GASTEL Lande van KUIJK.
Weshalven de vertoonder zig keert tot desen Ed. Rade versoekende UEd.Mog. appointement <= een aantekening op een verzoek-brief>, waarbij den Eerste Deurwaarder van desen Rade werde geauthoriseert de voorn. personen te citeren ten eijnde op Maandag den 11e November aanstaande te Compareren voor desen Rade omme ter Requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND, ten dienste der justitie gehoort te worden.
'T welk doende etc.
JOH. FRED. van STEELANT.
! In de marge !
Relateere ik ondergeschreve Eerste Deurwaarder van den Edele Rade en Leenhove van BRABAND, en de Landen van OVERMAZE, op den 18 en 19 October 1771 mij vervoegt en bevonden te hebben tot BAKEL int t Quartier van PEELAND Meijerije van S'BOSCH, ten huijze en aan alle de persoonen in dese vermelt uijtgenoomen, HENDRIK van der QUINE te HELMOND, dat den Deurwaarder HEIJNSBERGEN her exploit voor aangenomen heeft aan deselve dit Request en bovenstaande appointement van woort tot woort geinsinueert en gelevert aan een iegelijk van dezelve Copie zoo van de Regters te als appointement met actens van Exploit en daar onder gestelt ten eijnde zig na het disposityff zo dan hebben te Reguleeren waarop van alle de voorst. geinsinueerden generalick tot antwoort heb bekoomen het is wel wij zullen Compareren.
Actum dato ut Supra.
Bij mijn Deurwaarder.
Noch heb ik uit cragte van het voorenstaande appointement onder geciteert JOHANNA MARIA JANSE Huijsvrouw van TEUNIS BONGERS wonende te GASTEL Lande van KUIJK.
Actum dato ut Supra.
MULIE, Deurwaarder.
d.d. 05-11-1771.
Mijnheer DANCKAERTS.
Gelieft dese eens aan mijn zuster ten eersten te laaten besorgen, na alvorens geleesen te hebben, dog daar dient nog bij, waar over ik naerder ben gehoort geweest, als over de uijtsettinge der Capitaale van de ... te Comptoire der Beeden waar voor ik ider reijs f. 7.10. 0 in rekening had gebragt, op welke teijde ik dog evenwel ider maal f. 5. 5. 0 op toe gegeven heb, dan ook over een parceel lant ik gekogt had, en door een POULUS FRANCISSE mij vernadert zijnde, welke POULUS FRANCISSE geen gelt hebbende aan mijn moeder een Obligatie van f. 100. 0. 0 passeert met welke penningen denselven Bet. Xa, En als off ik den Pastoor en Ingesetenen souden affgeraade hebben (om den paenaliteijt <= op peene> van de Calangie <= boete> door ADRICHEM gedaan, aan Pastoor en ingesetenen) niet aff te doen,'t geen juijst Contrarie <= strijdig> is.
So dat ik rondborstig durff uijt komen tot hier toe niet te weeten waar aan ik soude een misbruijk gemaakt hebben, dog U Ed.Gestr. kunt alle ligtelijk begrijpen door de meenigvuldigen vraagen, en van oude tijden, er voor soo een swak mensch als ik ben mogelijk alles wel niet in ordre sal hebben kunnen beantwoorden, dog seg als nog geen misdaat te kennen.
Ik wagt alle dagen nog om verhoort te worden daar zullen seer apparent <= mogelijk> Luijden komen, waar tegen ik zal geconfronteert worden, ik ben seer verlangende naer den uijtslag te meer, door dien D'Heer Fisco mij gesegt heeft dat ik sonder een Condemnatie <= vonnis tot iemands nadeel> niet uijt souden komen. JAN JACOB VRIENTS laet ook een Contrarie verk: tegens mij gegeven hebben.
Suste moet aanstons een brieff aan de vrouw van HIJCOOP schrijv off aan haar vader, dat HEIJCOOP ter plaatsen hij sig buijten slants bevind, niet veijlig is en ten dien eijnde sig moet versetten 't welk ik van Goederhand heb, ik wagt alle dagen nog om naerder gehoort te worden, Haar Ed. Mog. zijn mij niet ongenege soo mij voorkomt.
Ik heb op den 4 October een missive Aan H.E.M.Gestr. met versoek om dog mogelijk zijnde mijne daagen hier wat kort en voorspoedig te wille maaken Ja ik ken bij ons geen vrinden meer, maar alle vijanden wat God. de Heere over mij besloote heeft sal ik moete affwagten, want is mogelijk wel Kersmis zijn Aan de Heer P. DANCKAERTS.
BHIC Raad van Brabant 447.263 B.
d.d. 11-11-1771. No. 20. O.2.
Pro Fisco.
Compareerde voor Scheepenen Commissarissen des Dorps van BAKEL Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, JAN FRANSE Regerend Schepen van desen Dorpe van BAKEL, denwelke ter instantie en requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE, heeft getuijgt en verclaert, waer en waeragtig te sijn,
Dat aen hem op hede dato van het passeeren deses is voor geleesen een attestatie van JAN WILLEM MARTENS en JAN van de CRUIJS, op den ses en twintigsten Februraij laestleden alhier voor Scheepenen van BAKEL gepasseert, en inhoudede dat den President van OMMEREN bij nae alle de vaste goederen van JAN WILLEMS MARTENS door het passeeren van een acte soude hebben verkregen, om trent welke attestatie den Comparant verclaert, sig daer mede te conformeren, voor soo verre in deselve van hem Compt. gewag gemaakt word, en dat hij Comparant begreepen heeft dat deese geheele saek door den President van OMMEREN niet na behoren was behandelt geworden, waeromme hij Compt. de gemelde JAN WILLEM MARTENS, en JAN van de CRUIJS opening van deese sijne gedagten gegeven heeft,
Eijndigende de Comparant hier mede sijne gegevene verclaringe, en heeft naer duijdelijke prelecture daarbij gepersisteert, eijgenhandig onderteekent en met solemneele Eede bevestigt, binnen BAKEL den derden April 1700 Een en seeventig, ten overstaan van JOHAN van GRINSVEN en FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepenen binnen BAKEL, die de minute prothocollair deses, benevens de Comparant, en mij Secretaris van 't Hoog Officie, behoorlijk hebben onderteekent
Quod attestor
CORN. BRUIJSTEN.
Op huijden den 11 November 1771 zijn voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert JAN FRANCE dewelke nadat aan hem zo de vorenstaande als de verklaring op den 26 February 1771 door JAN WILLEM MARTENS en J. van de KRUIJS gepasseert iterativelijk en distinctelijk was voorgelezen, en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt, bij den inhoude dezes heeft gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum 'S HAGE dato ut supra
JAN FRANSEN
G.J. v. PERSIJN 1771
F.W. CHION
Mij present P. v. SPAAN.
B.H.I.C. Raad van Brabant, Toegangsnummer 19. inv.nr. 447.263B
Akten en verdere stukken betreffende de verdeling der Peelvelden, 1768 - 1770 (Copien 1771).
d.d. 11-11-1771.
Op huijden den 11 November 1771 is voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generael gecompareert FRANCIS WILLEM MARTENS, dewelke nadat aen hem de vorenstaande verklaring iterative en distinctelijk was voorgelezen, en de behoorlijke eed aen handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt,bij de inhoude derzelver heeft gepersisteert, uitgezondert hij Comparant bij prelecture der gemelt verklaring gesegt heeft, dat de persoon die in dezelve des Comparants Schoonvader genaamt werd, des Comparants eijgen Vader geweest is en heeft dese beneffens ons Commissarissen ondertekent.
Actum S'HAGE dato ut supra.
FRANCIS WILLEM MAERTENS
G.J. v. PERSIJN 1771 F.W. CHION
Mij present,
P. v. SPAAN.
d.d. 12-11-1771.
Pro Fisco.
Ik ondergeschr. GOORT NOIJEN regerend Schepen van BAKEL, Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH verklare ter requisitie van het Officie Fiscaal van BRABAND en de Landen van Overmaze, waar en waaragtig te zijn dat de ondergeschr. op zeekere avond int laast van den jaare 17c en zeventig, zonder de preciese tijd te kunnen bepalen, geweest zijnde binnen BAKEL voornoemd ten Huyse van NICOLAAS van OMMEREN alstoen Praesident Schepen aldaar, met ende benevens FRANCIS WILLEM MARTENS, mede ter dier tijd Schepen van BAKEL, dat ik ondergeschr. ter dier tijd aan de voorndn. FRANCIS WILLEM MARTENS, welke in die qualiteit had gestaan over de Informatien, welke eenige dagen bevorens waren ingewonnen door den Hr. Stadthouder Van ADRICHEM, ten lasten van voorn. NICOLAAS van OMMEREN. Ik ondergeschr. aan den voorn.den FRANCIS WILLEM MARTENS heb gevraagd wat JOOST JANSEN NOOYEN verklaard had.
Dat de voorn.de FRANCIS WILLEM MARTENS aan mij ondergeschr. ten antwoord gegeven hebbende dat hij daarvan niets mogt zeggen wijl hem zulks verboden was, vervolgens over het inwinnen dier Informatien door voornoemde NICOLAAS van OMMEREN en zijne Huijsvrouw, wel is gesproken, dog dat ik ondergeschr. mij niet meerder kan herinneren, wat dezelve daarover hebben gesproken gehad, dat ik ondergeschr. ook met hardhoorigheid bezet, niet hebbe verstaan wat al ter dier tijd is gesproken geworden, dog dat ik ondergeschr. nog op dien tijd, nog op eenige andere tijd den voornoemden FRANCIS WILLEM MARTENS ooit hebbe hooren zeggen "dat hij wel wiste, dat onder die geene welke ter requisitie van den Heer Stadhouder verklaringen gegeven hadden - waren die in dien opzigte valse Eeden gedaan hadden". Dat eenige tijd daarna wederom ik ondergeschreve ten Huyse van voorn.de Van OMMEREN zijnde, de Schoonmoeder en de Huisvrouw van gemelden NICOLAAS van OMMEREN hebben gesproken over het inwinnen der voorsz. Informatien, en een van die Beyde aan mij ondergeschr. hebben gezegd, dat de voorn.de WILLEM MARTENS in bijwezen van mij ondergeschr. zig in voegen gemeld zoude hebben utgelaten, en dat zij het zelve hadden gehoord, zonder dat ik ondergeschr. mij herinneren kan wie van gem. twee Vrouwspersoonen het zoo even gemelde aan mij ondergeschr. heeft verhaald. Dat vervolgens de voornoemde Praesident Schepen NICOLAAS van OMMEREN gevorderd heeft dat ik ondergeschr. ten zijnen behoeve een verklaring zoude teekenen, dat ik ondergeschr. op deszelfs verzoek, zulks ook hebbe gedaan, en houdende (zoo ik ondergeschr. onderrigt worden), dat de voorsz. FRANCIS WILLEM MARTENS zoude hebben gezegd ten bijweezen van mij ondergeschr., dat hij wel wiste dat onder die geene, welke ter requisitie van gemelde Heer Stadhouder verklaringen gegeven hadden, waren die in dien opzigte valse Eeden gedaan hadden.
Dat ik ondergeschr. in een begrip ben gebragt, dat die verklaring alleen inhield, dat aan mij gezegt was door anderen, dat de voorn.de FRANCIS WILLEM MARTENS zoodanige woorden zoude hebben gesproken, maar nooit in gedagten ben geweest dat die verklaring inhield, dat ik ondergeschr. zelfs de voorn.de FRANCIS WILLEM MARTENS zodanite woorden zoude hebben horen spreeken, dat zoo ter contrarie in gem. verklaring die door mij is onderteekend, is gesteld, ik ondergeschr. daarin ben misleid en bedrogen geworden, verklarende dezelve te houden voor onwaar.
Gevende voor reedenen van Wetenschap als in den Text bereid zijnde deze mijne verklaringe des verzogt, ten allen tijden met Solemneele Eede te bevestigen.
Gedaam in DEN HAGE den 12en November 1771
JOOST NOIJEN
Mij Present
A.A. van MUNSTER.
Op huyden den 12e November 1771 is voor Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert JOOST NOYEN dewelke na dat hem de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgelezen, en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt bij den inhoude der selver heeft gepersisteert en deze beneffens ons Commissarissen onderteekent. Actum S'HAGE dato ut Supra.
JOOST NOIJEN.
G.J.v. PERSIJN. 1771,
F.W. CHION.
Mij present
P.SPAAN.
d.d. 12-11-1771.
Op huijden den 12 November 1771 is voor ons Commissarissen ter presentie van den Procureur Generaal gecompareert JOOST WEIJERS, dewelke na dat hem de vorenstaande verklaring iterativelijk en distinctelijk was voorgelezen, en den behoorlijken Eed aan handen van ons Commissarissen door hem was afgelegt bij den inhoude derselves heeft gepersisteert, hebbende hij Comparant tot elucidatie <= opheldering> en veranderinge zijnes voorsz. verklaring verklaard dat hij niet meer weet of hij Comparant het papier, door van OMMEREN geschreven om aan JOOST JANSE NOIJE te senden heeft ondertekent.
Dat hij ook het gelt door van OMMEREN aan JOOST JANSE NOOIJE gegeven tot de gemelde naastinge niet heeft gezien, of gemelde van OMMEREN heeft zien tellen voor dat JOOST JANSE NOOIJEN voor de tweede maal ten huyse van gem. van OMMEREN is gekomen en aan den selve het geld is gegeven.
Dat hij Comparant ook niet weet of hij den gemelde Eed zoude hebben gedaan, indien de voorsz. JOOST JANSE NOOYEN had blijven aanhouden, dat dezelve moest gedaen worden, dat hij ook zedert de gedane vermangeling nog heeft betaald jaarlijx twee gulden tien stuyvers en dus in de twee jaer vijff gulden voor een pagt of belasting op dat land staande of schoon de voordelen zijn getrokken bij voorsz. van OMMEREN, en heeft deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum 'S HAGE dato ut Supra.
Dit is het merk van X JOOST WIJERS, verklarende niet anders te konnen schrijven.
G.J.v. PERSIJN, 1771
F.W. CHION.
Mij present, P.J. SPAAN
d.d. 12 + 13 + 14 + 15 + 16 + 18 November 1771.
Getuigenverhoren.
I.
ANTHONY KUYPERS.
PRO FISCO.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
ANTHONY KUIJPERS, wonende te BAKEL voornoent,
Te vragen:
Off hij gevange de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevange zegt ANTHONY KUIPERS te kennen.
En:
Off hij gevangen ietwes op de gemelde Perzoon weet te zeggen tot reproche <= tot wraak> van dezelve?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat, den voornoemden ANTHOMIJ KUIJPERS eenige jaaren geleeden, een Peelveld te BAKEL gekreegen hebbende, hij gevangen daarvoor aan dien Man heeft
afgenomen omtrent twaalff guldens.
De getuige affirmeert < = bevestigd > het Articul immers voor zoo veel het hem geheugt.
De gevange zegt niet meet te weeten of de getuige ietwes boven de Jura betaalt heeft.
Art. 2.
Dat ten tijde, toen in den gepasseerden jaare 1770, te BAKEL op nieuw de begeevinge der Peelvelden stond te geschieden ingevolge haar Hoog Mogende Resolutie van dato 4 Januarij 1770, zoo niet allen, ten minsten de meeste ingezetenen van BAKEL, en daar onder ook de voornoemde ANTHOMIJ KUIJPERS zig aan hem gevangen hebben geadresseerd, en verzogt, om hun een Peelveld te bezorgen.
De getuige affirmeert het Articul, ten miste voor zoo veel hem zelfs raakt, zeggende van de andere ingezetenen niet dan bij horen zeggen te weten.
De gevangene erkent het Articul.
Art. 3.
Dat hij gevangen van voornoemdem ANTHONIJ KUIJPER voor de weeder verkrijging van zijn oude Peelveld heeft afgeeischt twee Ducaten.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 4.
Dat hij gevangen daarvoor ontfangen heeft een Ducaat en twee Zeeuwse Rijksdaalders, met verdere afspraak, dat voornoemde ANTHONIJ KUIJPERS met hem gevange wegens een Eike boom, die hem ANTHONIJ KUIJPERS toebehoorde, en waarin hij gevange had doen blijken zin te hebben, het wel schikken zoude.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt wel te weeten, dat er van de boom is gesproken, en dat ook de getuige aan hem gevange iets betaalt heeft boven de Jura.
Art. 5.
Dat voornoemde ANTHONY KUIJPERS boven dien, aan hem gevangen nog heeft betaald zeven guldens, wegens de gevallen onkosten.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene erkent het Articul, zeggende die betaling aan GRINSVEN geschied te zijn.
Art. 6.
Dat de gemelde ANTHONIJ KUIJPERS aan hem gevangen die betalinge heeft gedaan, om dat hij zonder dezelve aan geen Peelveld konde geraaken.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de gemelde ANTONIJ KUIPERS onder eede gedeponeert, als mede beneffens den gemelde gevange, nadat het geene voorsz. is hun itereative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze te bevestigen, ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.
ANTONIE IJAN CUIJPERS
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
II.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfronteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
WILBERT RAIJMAKERS wonende te BAKEL voornoemd.
Te vragen:
Off hij gevangene de hiervoorgemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt den voorn. WILBERT RAIJMAKERS te kennen.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelve Perzoon weet te zeggen tot reproche van dien?
De gevangene zegt, dat hij op derzelve persoon nietwes tot reproche weet te zeggen.
Den Procureur Generaal zegd den gevangen aan
Art. 1.
Dat de voornoemde WILBERT RAIJMAKERS, eenige jaaren geleeden, het Peelveld 't welke zijn Vrouw's Moeder bezat, gaarne op zijn Naam willende hebben, hem gevangenen daar over heeft aangesproken, dog dat hij gevangene zeijde, dat zulks niet konde geschieden.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt wel te geloven, dat de getuige bij hem is geweest om dat Peelveld, maar niet te weeten, wat hij gevangene daar op geantwoord heeft.
Art. 2.
Dat gemelde Persoon eenigen tijd daarna aan hem gevangene, voor het overboeken van het gemelde Peelveld, heeft beloofd en gegeven omtrent agt gulden, met verdere beloften, dat hij de stal van hem gevangenen voor niet met stroo zoude dekken, zoo als hij dan ook heeft gedaan, en vervolgens het meergemelde Peelveld op zijn Naam gekreegen.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt wel te weeten dat de getuige de stal zoude dekken, maar niet te weeten van eenige conditien, en ook niet te konnen zeggen, hoe veel de
getuige aan hem gevange boven de Jura betaalt heeft.
Art. 3.
Dat gemelde perzoon, door de verschillen over de Peel, het gemelde veld in den jaare 1770 quijt geraakt zijnde, in de Lente van dat jaar hem gevangen heeft verzogt, dat hij zijn Peelveld wederom mogt bekomen.
De getuige, en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 4.
Dat hij gevangene daar op heeft geantwoord, dat voornoemde Perzoon het konde krijgen, indien hij deede, zoo als zijne geburen hadden gedaan; en dat die twee Ducaaten hadden gegeeven.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 5.
Dat gemelde WILBERT RAIJMAKERS daar tegen spreekende, om dat zulks naar zijne gedagten te veel was, hij gevangene aan hem heeft gezegd, dat hij het zelve anders niet konde krijgen, met bijvoeginge, dat hij gevangene er dat van konde maken.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevange zegt er niets van te weeten.
Art. 6.
Dat gemelde Perzoon eenige dagen daar na wederom bij hem gevangene is gekomen, en hem heeft beloofd, dat hij die twee Ducaaten zoude geeven, en doen zoo als zijne Nabuuren hadden gedaan.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, dat hem de getuige wel heeft gezegt, iets te geeven, dan dat hij gevangene van de verdere inhoud van het Articul niet weet.
Art. 7.
Dat voorts gemelde WILBERT RAIJMAKERS hem gevangen heeft toegeteld omtrent dertien gulden voor het gemelde Peelveld, en de kosten der overboeking.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevangene zegt niet te weeten, hoe veel de getuige boven de Jura betaalt heeft, met verdere bijvoeging, dat hij gevangene eenige tijd daar na, omdat er
praat over was, aan den getuigen geld heeft terug gepresenteert, vermits hij van de Peelvelden niets wilde trekken, dan dat RAIJMAKERS hem heeft
geantwoord, wat heb ik gegeven, dat heb ik uit een blank hart gegeven en vervolgens het ook niet wilde wederom nemen.
De getuige ontkent dit voorgeven wel expresselijk.
Art. 8.
Dat onder de voorschreve betalinge niet zijn begreepen geweest de kosten over de gemelde verschillen gevallen, maar dat dezelve WILBERT RAIJMAKERS daarvoor boven dien heeft betaald aan JOHANNES van GRINSVEN zeeven guldens.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, dat de getuige zekerlijk de seven guldens, of ses guldens achtien stuivers betaalt zal hebben, boven het geen gemelde W. RAIJMAKERS
aan hem gevangene heeft gegeven.
Art. 9.
Dat gemelde betalinge aan den gevangen is gedaan, om dat voornoemde Perzoon, zonder dezelve te doen, aan geen Peelveld konde geraaken.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent den Articul en zegt, dat hij van de getuige zulks voor zijne moeyte gekregen heeft.
De gevangen mondeling gevraagt zijnde, waar in de genomene moeyte voor dese persoon bestaan heeft, heeft de gevangene geantwoord, zulks met geene
mogelijkheid te konnen zeggen, zeggende de getuige niet te weeten, dat hij gevangene eenige moeyte voor hem gedaan heeft.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige WILBERT RAIJMAKERS onder eede gedeponeert, als mede beneffens den gemelde gevange, nadat het geene voorsz. is hun itereative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze te bevestigen, ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.
WILBERT RAIJMAKERS.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
III.
PRO FISCO.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
FRANCIS WILLEM MARTENS, Schepen van BAKEL voornoemd.
Te vragen:
Off hij gevange de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevange zegt de voornd. FRANS WILLEM MARTENS te kennen.
En:
Off hij gevangen ietwes op de gemelde Perzoon weet te zeggen tot reproche <= tot wraak> van dezelve?
De gevangene zegt Neen, maar ter contrarie de getuige te houden voor een braaf eerlijk Man.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat de voornoemde Perzoon in den jaare 1770 aan hem gevangen heeft gevraagd of hij het Peelveld, dat zijn Vader bij deszelfs leeven bezeeten had, nu op zijn Naam konde krijgen.
Art. 2.
Dat hij gevange daarop heeft gezegd neen, want dat is al lang verzeid.
De getuige affirmeert den Articul.
De gevangene ontkent den Articul met bijvoeginge dat hij aan de getuijge gezegt heeft, dat bij aldien hij ses gld, agtien stuivers a zeven gld. betaalde hij dan
een Peelveld konde vragen of schoon hij gev. het gezegde van den getuijge moet erkennen dat namentlijk dezelve reets voor desselfs overledene Vader de 6
gld. 18 st. had betaald.
Art. 3.
Dat voorts gemelde FRANCIS WILLEM MARTENS tegen hem gevangen heeft gezegd, als ik dat eige Peelveld niet kan krijgen, begeer ik geen ander, en daar op is heen gegaan.
De getuige affirmeert den Articul.
De gevange zegt het niet te kunnen tegenspreken, als moetende erkennen dat sulx waarschijnlijk en natuurlijk was.
Art. 4.
Dat hij gevangene gemelde Perzoon eenige dagen daarna bij zig ontboden hebbende, teegens hem heeft gezegd: het zoude nog wel kunnen worden gevonden, dat ik de geenen dien ik het veld heb toegezegd, dat weer afnam, en geeven hem een ander, en dan zoude ik U uw eige veld kunnen weederom geeven, maar dat zal geld kosten.
De getuijge affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent den Articul.
Art. 5.
Dat gemelde FRANCIS WILLEM MARTENS aan hem gevangen heeft gevraagd, hoe dat zoo kwam, dat de Peelvelden zoo veel kosten? en daarbij gevoegd, dat hij gaarne wilde betalen het geene daar van ouds toe gestaan had, maar dat hij boven dien geen schenkagien <= schenkingen> of iets anders, wilde geeven, dan egter aan hem gevangen heeft gevraagd wat dat Peelveld het geen hij gaarn wederom had, zoude moeten kosten?
De getuijge affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent den Articul.
Art. 6.
Dat hij gevangen daarop heeft geantwoord, praecies agtiend' halve gulden, want de Peelvelden zijn duur.
De getuijge affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 7.
Dat gemelde perzoon ook aan hem gevangen voor het verkrijgen van het gemelde Peelveld, heeft betaald zeeventien guldens en tien stuivers.
De getuijge affirmeert het Articul.
De gevange zegt wel te weten dat hem de getuijge meer heeft betaald dan hij schuldig was, dat is te zeggen meer dan twaalf gulden zonder als nu precies te
weten hoe veel.
Waar jegens de getuijge tot affirmatie heeft opgegeven de navolgende specie als vier Zeeuse Rijxdaalders, Een Hollandse met een dubbeltje tien Schellingen,
een Luykse halve pattacon en een sesthalf makende samen Schellingen, een Luykse halve pattacon en een sesthalf makende samen zeventien gulden tien
stuivers en vier duyten, tot betalinge van gemelde somme.
Art. 8.
Dat hij gevangene daarna aan gemelden FRANCIS WILLEM MARTENS de helft van het gemelde veld wederom heeft afgenomen, en gegeeven aan JAN JAN MARTENS meede te BAKEL woonagtig.
De getuige zegt dat hem de gevangene daarna te kennen heeft gegeven, dat hij getuijge de helft van 't Peelveld weer moest afstaan, ten behoeve van JAN
JANSE MARTENS.
De gevangene zegt het bovenstaande niet te kunnen tegenspreken.
Art. 9.
Dat de laastgemelde perzoon daarvoor aan FRANCIS WILLEM MARTENS, met voorkennis van hem gevangen, heeft gegeeven een Ducaat.
De getuijge affirmeert dit Articul.
En de gevangene insgelijx.
Art. 10.
Dat hij gevangen den voornoemden FRANCIS WILLEM MARTENS op zijn gemoed heeft bevoolen van de onderhandeling tusschen hun beiden voorgevallen, aan niemand iets te zeggen.
De getuijge affirmeert het Articul.
De gevangene zegt het zelve niet te durven bekennen of ontkennen.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuyge FRANS WILLEM MARTENS onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevange, nadat hem het geene voorsz. is iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze tot bevestiging, ondertekent.
Actum 's HAGE den 12e November 1771.
FRANCIS WILLEM MAERTENS.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: D. UIJTENBOOGAART Abse Graph.
IV.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met PETER van ASTEN wonende te BAKEL,
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt de voornoemde PETER van ASTEN te kennen.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes op dezelve tot reproche te konnen zeggen.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat in de Lente van het gepasseerde jaar 1770, tijde wanneer DE PEEL op nieuw verdeeld wierd, de voornoemde PETER van ASTEN bij hem gevangen is gekomen, en gezegd heeft, dat hij ook gaarne een Peelveld had.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevange zegt Ja, zelfs dikwijls in het jaar 1770.
Art. 2.
Dat hij gevangene aan de gemelde perzoon heeft gezegd, zulks wel te mogen lijden, dog dat er voor moest worden betaald.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt apparent Ja, te weeten de Jura.
Art. 3.
Dat die Man na eenige onderhandelingen, met den gevangen is geaccordeerd voor tien gulden, behalven nog ses en vijftig stuivers voor de onkosten van het overschrijven.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange ontkent den Articul.
Art. 4.
Dat voornoemde perzoon ook naderhand aan hem gevangenen heeft betaald twee Zeeuwsche Rijksdaalders, een Ducaat en een drie guldenstuk, waarvan hij maar heeft te rug ontfangen vier stuivers.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange zegt niet te weeten hoe veel hem de getuige gegeven heeft.
Art. 5.
Dat vervolgens voornoemde PETER van ASTEN voor die penningen, van hem gevangen heeft ontfangen een Peelveld?
De getuige affirmeert het Articul met bijvoeging dat hij nooyt iemand der Regenten daar over gesproken heeft.
De gevangene zegt, dat niet hij maar de Regenten aan hem getuige het Peelveld heeft gegeven.
Art. 6.
Dat de voornoemde perzoon boven de reeds gemelde penningen nog aan JOHANNES van GRINSVIN in tegenwoordigheid van hem gevangen, en van ADRIAAN van de MORTEL heeft betaald ses guldens en agtien stuivers voor de kosten wegens de verschillen over de Peelvelden gevallen.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene erkent het Articul met bijvoeging, dat de getuige anders geen Peelveld zoude hebben konnen krijgen, vermits de getuige daar voor ook had
getekent.
Nog aan de gevangene mondeling gevraagt zijnde, waar in de moeyte bestaan heeft, welke hij voor dezen PETER van ASTEN ten opzigte van DE PEEL gedaan heeft, heeft geantwoord nu niet te konnen zeggen, welke moeyte hij daar aan gehad heeft.
Aldus de voorsz. confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige PETER JAN PETERS onder eede gedeponeert en mede beneffens de gemelde gevangene, nadat aan hun het geene voorschreve is, iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.
PETERIJANSEN van AESTEN.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present P. v. SPAAN.
V.
PRO FISCO.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
ELISABETH JAN JANSE, Weduwe van DIRK FRANCIS MICHIELSE, wonende te BAKEL.
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes.
Den Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat wijlen de voornoemde DIRK FRANCIS MICHIELSE, omtrent vijftien jaaren geleeden van hem gevangen een Peelveld heeft gekreegen na dat hij er verscheide malen hem gevangen te vergeefsch daarom had gevraagd, en het zelve niet gekreegen heeft voor dat zijn Vrouw de voornoemde ELISABETH JAN JANSEN aan hem gevangen heeft praesent gegeven een half vet varken.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange ontkent het Articul met betrekking tot het half vet varken.
Deposant <= ondervraagde> de gevangene zegt dat het Peelveld aan gemelde persoon door de Peelmeesters gegeven is.
De getuige ontkent het expresselijk, met bijvoeging van niemand anders dan den gevangene daar over gesproken te hebben.
Art. 2.
Dat de voornoemde Weduwe in den jaare 1770 hem gevangenen gevraagt hebbende om een Peelveld, de gevangene daarop heeft geantwoord dat er voor haar geen Peelveld te krijgen was.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange erkent hetselve met bijvoeging dat hij voor reden had gegeven, dat zij niet had getekent of betaalt voor de onkosten.
Art. 3.
Dat de gemelde Weduwe eindelijk aan hem gevangen heeft gegeeven drie Zeeuwse Rijksdaalders, en een agt en twintig stuk, mitsgaders een rogge mik, en daarvoor toe heeft gekregen een reedelijk goed enkeld Peelveld.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt het selve niet te konnen ontkennen, schoon niet precies wetende, hoe veel zij aan hem heeft betaalt, maar echter wel wetende dat onder
het betaalde geweest is het geld voor de onkosten, op de differenten van de PEEL gevallen.
Art. 4.
Dog dat hij gevangene het zelve veld aan gemelde Weduwe wederom heeft afgenomen toen zij het vol gestooken had, en in de plaatse gegeven een vierde part van een dubbeld slegt veld.
De getuige affirmeert dit Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de gemelde ELISABETH JAN JANSSEN, Weduwe van DIRK FRANCIS MICHIELSE onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevange, nadat het geene voorsz. aan hun iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze te bevestigen, ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.
Handmerk van ELISABETH JAN JANSSEN Weduwe van DIRK FRANCIS MICHIELSE, verklaarde niet anders te konnen schrijven.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
VI.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
ELISABETH GOORTS LANEN, Weduwe HENDRIK JAN TIJSSEN, wonende te BAKEL.
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt ELISABETH GOORT LANEN Weduwe HENDRIK JAN THIJSSEN te kennen.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes.
Den Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat de voornoemde HENDRIK JAN TIJSSEN, eenige jaaren geleeden een Peelveld te BAKEL verkreegen hebbende, daarvoor aan hem gevangen heeft betaald omtrent twaalff gulden, en boven dien een karre vragt kalk voor hem gevangene heeft gedaan van BLERIK naar AARLE.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 2.
Dat de gemelde Weduwe dat veld door de dood van haaren voornoemden Man te Kersmis 1769 quijt geraakt zijnde, in het voorjaar 1770 van hem gevangen heeft verzogt, om haar oude Peelveld te rug te mogen hebben, met belofte, dat zij het naar haar vermoogen zoude goed maken.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene erkent het Articul dog zonder iets te weeten van een belofte.
Art. 3.
Dat de gemelde Weduwe daarna, eerst door haaren Schoonzoon JAN ROIJAKKERS, en vervolgens zelve aan hem gevangen nader hebbende gedaan dat verzoek en die belofte, ten huise van hem gevangen is ontboden.
De getuige affirmeert het Articul, van hare Schoonzoon zulks gehoort te hebben, zeggende met denzelven te gelijk tot dat eynde aan het huijs van Van
OMMEREN die haar ontboden had, geweest te zijn.
De gevangene onkent het Articul.
Art. 4.
Dat hij gevangene aan gemelde Weduwe kennisse hebbende gegeven dat zij haar Peelveld wederom zoude krijgen, dezelve Weduwe daar voor heeft betaald twee Zeeuwsche Rijksdaalders, en drie of vier guldens, zijnde al het geld, dat zij in haar zak had.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, dat de getuige schoon zij had behoren te betalen de seven guldens voor onkosten en nog vijf guldens voor Jura, dat geld nog niet eens
ten volle betaalt heeft en dat hij gevangene daar op had gezegt, dat het er met haar niet op aankwam.
De getuige zegt ter contrarie dat zij reeds te voren had betaalt de seven guldens voor de onkosten en naderhand de specien, in het Articul gemeld.
Art. 5.
Dat hij gevangene aan gemelde Weduwe heeft gezegd, dat zulks niet genoeg was, dog dat zij egter het Peelveld heeft gekreegen onder belofte, dat zij nog iets aan de Vrouw van hem gevangenen zoude geven, het geen zij egter niet gedaan heeft.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange onkent het Articul, voor zoo veel aangaat het gezegde van hem gevange of de gedaane belofte van de getuige.
Art. 6.
Dat de voornoemde Weduwe boven de hiervooren gemelde betalinge nog aan hem gevangene heeft betaald zeeven guldens voor de kosten, wegens de verschillen
over de Peelvelden gevallen.
De getuige, en gevange affirmeeren zich ad Art. 4.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de gemelde ELISABETH GOORTS LANEN, Weduwe HENDRIK THIJSSEN onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevange, nadat het geene voorsz. aan hun iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze te bevestigen, ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.
Handmerk van ELISABETH GOORTS LANEN Weduwe JAN HENDRIK THIJSSEN, verklaarde niet anders te konnen schrijven.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
VII.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
JAN MARTENS, wonende te BAKEL, voornoemd.
Te vragen:
Off hij gevangene de hier voorengemelde perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangen ietwes op dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes.
Den Procureur zegd den gevangen aan:
Art. 1.
Dat de gemelde JAN MARTENS in den jaare 1770 een en andermaal bij hem gevangen is geweest, om een Peelveld te hebben in plaatse van het geen hij bevoorens had gehad, en door de verschillen over de PEEL was quijt geraakt.
De getuige, en gevangene affirmeeren het Artikel.
Art. 2.
Dog dat hij gevangene aan dien Man telkens heeft gezegd, dat hij geen Peelveld konde krijgen.
De getuige en gevangene affirmeeren het Artikel.
Art. 3.
Dan dat die Man daar een en andermaal geld aan hem gevangen te bieden, een Peelveld heeft bekomen, en daar voor aan hem gevangen heeft betaald een goude Rijder, twee Zeeuwsche Rijksdaalders en ses en vijftig stuivers, te zamen makende twee en twintig gulden.
De getuige affirmeert het Artikel, met bijvoeging, dat zijn Vader die mede getekent had voor de kosten, reeds betaald had ses guldens achtien stuivers.
De gevangene zegt wel te weeten dat hij een goude Rijder heeft ontfangen, en niet meer ten minsten niet precies te weeten hoe veel meer.
Art. 4.
Dat die Man aan hem gevangen niet uit eige beweeginge, maar omdat hijzonder die betalinge aan geen Peelveld konde geraken, de voorsz. penningen heeft gegeeven.
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene zegt, dat de getuige die betalinge heeft gedaan uit eyge beweging, voor de moeyte door hem gevangene genomen.
De getuige ontkent expresselijk en zegt zulx alleenlijk om een Peelveld te bekomen aan hem gevangene gegeven te hebben.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige JAN MARTENS onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevange, nadat het geene voorsz. is iterativ, en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze te bevestigen, ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.
Handmerk van JAN MARTENS verklarende niet anders te konnen schrijven.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
VIII,
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
JOOST JANSE NOOYEN, wonende te BAKEL.
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene Ja.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat, den voornoemden JOOST JANSEN NOOYEN in den jaare 1770 van hem gevangen verzogt hebbende om een Peelveld, hij gevangene daar op heeft geantwoord, dat een ieder hem daarvoor geld gaf.
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevange ontkent het Articul met relatie tot zijn gezegde.
Art. 2.
Dat daarop de voornoemde Perzoon aan hem gevangenen heeft geboden agt guldens.
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene zegt wel te weeten, dat de getuige reeds eenige jaren geleden hem gevangene heeft beloofd een ducaat, bij aldien hij mogt een Peelveld krijgen
en dat hij die belofte meenigmalen heeft betaalt zonder iets te weeten van de acht guldens in het Artikel gemeld.
Art. 3.
Dat de Broeder van gemelde JOOST JANSE NOOIJEN, die met hem een Huishouden heeft, genaamd JOHANNES JANSE NOOIJEN, naderhand aan hem gevangenen heeft moeten betalen dertien guldens voor het verkrijgen van een Peelveld.
De getuige affirmeert het Artikel op het zeggen van zijn broeder, zonder dat onder de dertien guldens in het Artikel gemeld begrepen zijn de kosten a zes
guldens achtien, welke hij gevangene zelf betaalt heeft.
De gevangene zegt niet te weeten hoe veel, maar wel te weeten van de ses guldens achtien, door den getuige zelve betaalt.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige JOOST JANSEN NOOIJEN onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevangene, nadat aan hun het geen voorsz. is iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.
Handmerk van JOOST JANSEN NOYEN, verklaarde niet anders te konnen schrijven.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
IX.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
ANTONIJ JAN TEUNISSE, anders bekend onder den Naam van TEUNIS OP GROTEL wonende te BAKEL,
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene Ja.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat gemelde ANTHONY JAN TEUNISSE in het jaar 1769 van hem gevangen heeft gekreegen een Peelveld te BAKEL om vol te steeken.
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevange erkent, dat hij wel apperent aan de getuige heeft gezegt, dat hij getuige een Peelveld had verkregen om vol te steeken.
Art. 2.
Dat hij gevangene van dien Man daarvoor heeft genoten twee guldens en tien stuivers.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt niet te weeten hoe veel.
Art. 3.
Dat gemelde ANTONY JAN TEUNISSE in het begin van het jaar 1770 van hem gevangen heeft verzogt om een Peelveld te mogen hebben, dat de gevange daarop aan hem heeft geantwoord, dat hij geen Peelveld konde krijgen.
De getuige, en gevangene affirmeren het Articul.
Art. 4.
Dat de voornoemde perzoon eenigen tijd daarna, en wel na dat hij van den Praesident Schepen van AERLE een Brief had ontfangen, om aan denzelven een Peelveld te bezorgen door den gevangen is ontboden met een Karre Mist.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt niet te weeten dat hij den getuigen met een kar mist ontboden heeft, maar wel dat de getuige, even als andere ingezetenen gewoon is,
'sjaarlijs aan de Schoonmoeder van den gevangene te bezorgen een karre met mist sonder iets anders daar voor te genieten, dan een tractement op bier,
tabak en pijpen.
Art. 5.
Dat hij gevangene bij die geleegenheid, na eenige onderhandelingen heeft gezegd jegens gemelde perzoon, dat een Peelveld veel waardig was.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange zegt zulks niet te konnen tegenspreken.
Art. 6.
Dat gemelde perzoon daar op aan hem gevangen heeft geantwoord, dat hij wel twee ducaaten wilde geeven.
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene zegt daar van niet te weeten, maar dat de getuige heeft betaalt drie ducaten, waar onder de zeven guldens voor de onkosten.
Art. 7.
Dat hij gevangene heeft gezegd, dat zulks te weinig was, want dat hij er wel meer van konde maken.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt het niet tegen te konnen spreken vermits het een waerheid was, dat zulks te weijnig was voor de Jura, en de kosten.
Art. 8.
Dat na eenige verdere onderhandelingen, die perzoon hem gevangenen heeft toegeteld negen en twintig guldens en vijftien stuivers, welke hij gevangene opgestreeken heeft, en waarin de Huisvrouw van voornoemde perzoon vijf guldens heeft gegeven.
De getuyge affirmeert het Articul met bijvoeging, dat het geld, in het Artikel gemeld, heeft bestaan in drie ducaten, een halve Rijder en twee guldens behalven
nog de vijf guldens, door zijn vrouw betaalt.
De gevange refereert zich ad Art. 6.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige ANTONY JAN TEUNISSEN onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevangene, nadat aan hun het geen voorschreve is, iterative endistinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.Handmerk van ANTONY JAN TEUNISSE, verklaarde niet anders te konnen schrijven.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
X.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
HENDRIK RAIJMAKERS en deszelfs Huisvrouw, won. te BAKEL.
De Huisvrouw van den genoemden HENDRIK RAYMAKERS is met communicatie en goedvinden van Heeren Commissarissen niet gecompareert.
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt de bovengenoemde H. RAYMAKERS te kennen.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelve weet te zeggen tot reproche ?
De gevangene zegt niets anders, dan dat voorn. persoon gezegd word hem gevangene te HELMOND beschuldigt te hebben, dat hij gevang. den Pater van
NIEL wel soude verraden hebben, en zoo dat niet waar mogt wezen, dat hij gevangene dan ook niets tot reproche heeft te zeggen.
De getuige ontkent expresselijk immer de gevangene van de Pater van NIEL verraden te hebben, beschuldigt te hebben, maar wel rusie ter zake van de PEEL
met de gevangens Swager Van SCHAYK te HELMOND gehad te hebben.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat den voornoemden HENDRIK RAIJMAKERS in den jaare 1770 hem gevangen om een Peelveld te bekomen, verzogt hebbende hij gevangene denzelven heeft gevraagd wat hij hem gevangene wel geeven zoude, en off hij wel konde zwijgen?
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene ontkent het Artikel.
Art. 2.
Dat gemelde perzoon hem gevangene verder heeft gevraagd, wat hij zoude moeten geeven, en sterk aangehouden dat hij gevangene een somme zoude noemen.
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene ontkent het Artikel.
Art. 3.
Dat hij gevangene egter heeft doen blijken, dat hij daartoe niet wilde komen, maar egter evenwel gezegd, als gemelde RAYMAKERS eens vijff gaf.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevangene ontkent de Articul.
Art. 4.
Dat die perzoon hem gevangene daarop heeft geantwoord niet te weten, wat hij gevangene met vijf meende, of Schellingen of Guldens.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 5.
Dat hij gevangene voorts heeft gezegd, dat de Vrouw van gemelde RAIJMAKERS een Ducaat meer dan anderen had gebooden.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 6.
Dat meergemelde RAIJMAKERS verder gezegd hebbende dat zulks te veel was, hij gevangene daar op heeft geantwoord, dat hij het dan voor vier zoude doen, en dat hij, met zijn voet op de grond stampende, verder heeft gezegd te willen verzinken, zoo hij van een ander niet meer had kunnen krijgen.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 7.
Dat meergemelde HENDRIK RAIJMAKERS aan hem gevangene gebooden heeft, drie ducaaten voor het verkrijgen van een Peelveld, dan dat hij gevangene daar meede nog niet te vreede is geweest.
De getuige affirmeert de Articul.
De gevangene zegt niet te weeten hoeveel de getuige gezegt heeft aan hem te zullen geven.
Art. 8.
Dat de Huisvrouw van voornoemde HENDRIK RAIJMAKERS daarna heeft gebragt vier Zeeuwsche Rijksdaalders, en nog beloofd een Wegh Boter van tien pond, mitsgaders twee goude oorringetjes voor het kind van hem gevangenen.
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene zegt te gelooven, dat de Vrouw van RAYMAKERS hem vier Zeeuwsche Rycxdaalders heeft gegeven, die hij gevangene weder heeft gegeven
dan dat van de boter, nog de goude ringetjes niet gesproken is.
Art. 9.
Dat die zelve HENDRIK RAIJMAKERS, des niet tegenstaande bij de verdeelinge der Peelvelden geen Peelveld heeft gekreegen.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, dat de getuige wel een Peelveld heeft gekregen, en dat hij gevangene hem zulx niet alleen door den Vorster heeft doen weeten, maar ook
selve aan hem gezegt, dan dat de Vrouw van hem getuige op zekere avond aen hem gevangene heeft komen zeggen, dat haar man het voorsz. Peelveld niet
begeerde, dog wel een ander of beter.
De getuige ontkent dit wel expresselijk, maar zegt ter contrarien, dat zijn vrouw op zekere avond in den jare 1770 dat hij getuige na 's HERTOGENBOSCH was,
Is geweest aan het huys van den gevangene en aan den gevangene heeft gestelt vier Zeeuwsche Rycxdaalders en bovendien beloofd een weg <= pond>
booter, en twee goude oorringetjes, dat de gevangene aan haar daar voor heeft toegezegt een Peelveld, mits dat haar man des morgens vroeg bij hem zoude
komen, dat hij het dan den eerste zoude aantekenen, dat hij getuige de volgende morgen ook is geweest aan het huijs van den gevangene, dan dat de
gevangene toen aan hem heeft gezegt die menschen waar van ik H.E.E. Vrouw gesproken hebbe, zijn hier al geweest voor dat ik op was, en die hebben het
Peelveld gekregen, je komt te laat, en dat hij getuige vervolgens is heenengegaan, en tot nog toe geen Peelveld gekregen.
Art. 10.
Dat vervolgens de gemelde Vrouwe van hem gevangene heeft te rug geeischt en bekomen de door haar gegeevene vier Zeeuwsche Rijksdaalders.
De getuige en gevangene affirmeeren beyde het Artikel.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de gemelde HENDRIK RAYMAKERS onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevangene, nadat het geene voorsz. is, hun iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 13 November 1771.
HENDRICK RAIJMAKERS
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
XI.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
ANNEKE JAN PETER JACOBS, Weduwe PETER JAN TIJSSEN wonende te BAKEL.
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelfde weet te zeggen tot reproche ?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat de voornoemde Weduwe in het begin van den jare 1770 meer dan eens is geweest ten Huise van hem gevangenen om van denzelven te verzoeken een Peelveld, maar telkens door hem gevangenen is uitgesteld geworden.
De getuige, en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 2.
Dat de gemelde Weduwe toen door HENDRIK MANDERS, aan hem gevangene heeft laten geven vier guldens, wanneer hij gevangene aan haar, heeft laten toezeggen, dat zij een Peelveld zoude verkrijgen.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt niet te weeten hoe veel geld de Vrouw aan hem heeft willen geven, maar wel, dat hij geweygert heeft het aan te nemen, en haar ook geen
Peelveld heeft toegezegd.
De getuige ontkent zulx expresselijk.
Art. 3
Dat gemelde Weduwe daarna bij hem gevangen is ontbooden om het Peelveld op de Naam van haar te krijgen.
De getuige, en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 4.
Dat de gevangene daarvoor aan voornoemde Weduwe heeft afgeeischt twee Rijksdaalders, die hij gevangene ook van haar heeft ontfangen.
De getuige en de gavangene affirmeeren het Artikel.
Art. 5.
Dat gemelde Weduwe bevoorens aan de Vrouw van hem gevangen nog heeft gegeeven een halve varkens kop.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt zulx niet te weeten.
De getuige voegt er bij, dat zij boven het gemelde geld heeft betaalts zes guldens, en achtien stuivers.
De gevangene zegt zulx niet te konnen ontkennen.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige ANNEKE JAN PETER JACOBS onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevangene, nadat het geene voorsz. is, hun iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 14 November 1771.
Merkteken van ANNEKE JAN PETERS, verklarende niet anders te knnen schrijven.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
XII.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
PETER van BUSSELEN, wonende te BAKEL,
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene ietwes op de gemelde perzoon weet te zeggen tot reproche van dezelve?
De gevangene zegt Neen,
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat de voornoemde PETER van BUSSELEN in het begin van den jaare 1770, ter zaake van de Verschillen over de Peelvelden te BAKEL quijt zijnde geraakt het Peelveld, het geen hij reeds eenige jaren bevoorens volgestooken had hem gevangenen heeft verzogt om zijn oude Peelveld wederom te mogen hebben. en teffens gevraagd, hoeveel hij daar voor zoude moeten geeven?
De getuige affirmeert het Artt.
De gevangene ontkent dat hem de getuijgen zoude gevraagt hebben hoeveel hij voor een Peelveld moest geven.
Art. 2.
Dat hij gevangene aan dien Man daarop heeft geantwoord: dat hij moest zeggen hoe veel hij er voor bood?
De getuijge affirmeert.
De gevangene ontkent het Arttl.
Art. 3.
Dat vervolgens gemelde PETER van BUSSELEN hem gevangen heeft gebooden twee ducaaten.
De getuige affirmeert 't Art.
De gevangene ontkend 't.
Art. 4.
Dat hij gevangene daarop aan den zelven PETER van BUSSELEN heeft gezegd, dat er nog eene ducaat bij moest weezen.
De getuijge affirmeert 't Artt.
De gevangene ontkend 't.
Art. 5.
Dat voorts die Man hem gevangen heeft betaald drie ducaaten, onder afspraak dat hij gevangene hem zijn oude Peelveld weeder zoude geeven.
De getuijge affirmeert 't Artt.
De gevangene zegt wel te weten van eenig gelt te hebben ontfangen maar niet precies hoeveel.
Art. 6.
Dat gemelde PETER van BUSSELEN boven de voorschreve drie ducaaten aan hem gevangen nog heeft betaald een somme van zeeven guldens voor de gevallene kosten op de Verschillen over de Peelvelden ontstaan, zonder dat hij daarvoor had geteekend.
De getuijge en gevangene affirmeeren den Arttl. zonder dat de gevangene accordeert 't precies montant <= bedrag> van de drie dukaten.
Art. 7.
Dat hij gevangen de gemelde perzoon eenigen tijd daarna bij zig heeft ontbooden, en jegens hem gezegd, dat hij niet meer dan de helft van zijn oude Peelveld kon hebben.
De getuijge en gevangene affirmeren den Artl.
Art. 8.
Dat de meergemelde PETER van BUSSELEN daarop van hem gevangene te rug heeft geeischt van zijn gegeeve geld een ducaat.
De getuijge affirmeert den Artt.
De gevangene zegt niet te weten, van een dukaat maar wel dat de getuijge van zijn gegeven gelet iets heeft weerom geijscht.
Art. 9.
Dat hij gevangen maar aan hem te rug heeft willen geeven, en ook dadelijk maar gegeven eene Zeeuwsche Rijksdaalder.
De getuijge en gevangene affirmeeren den Arttl.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige PETER van BUSSELEN onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevangene, nadat het geene voorsz. is, hun iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 14 November 1771.
Merkteken van PETER van BUSSELEN.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
XIII.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
PETER JAN PETERS inwoonder van BAKEL,
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene ietwes op dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat den voornoemden PETER JAN PETERS in den jaare 1770 hem gevangenen verzogt hebbende om een Peelveld, hij gevangene daarop heeft geantwoord, dat het er aan lag, want dat hij dan braaf geld moest geeven.
De getuige affermeert het Articul.
De gevangene zegt niets anders te hebben geeischt, dan de seven guldens voor de kosten.
Art. 2.
Dat de voornoemde perzoon daar op aan hem gevangen gevraagd hebbende, hoe veel hij dan zoude moeten geven, hij gevangene geantwoord heeft praecies drie ducaten.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange zegt niets boven de gemelde seven guldens te hebben geeischt.
Art. 3.
Dat gemelde PETER JAN PETERS tegens hem gevangen gezegd hebbende, dat hij zoo veel niet had, hij gevangene daarop heeft geantwoord, dat hij het anders niet konde krijgen.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 4.
Dat voorts gemelde Perzoon hem gevangen heeft gegeeven drie ducaaten, waarvoor de gevangene hem een heel Peelveld heeft toegezegd.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, dat hem de getuige wel iets heeft gegeven na de begeving van het Peelveld, zonder te weeten hoe veel.
Art. 5.
Dat vervolgens de gemelde perzoon voor die betaling alleen heeft gekreegen de vierde part van een dubbeld Peelveld.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene affirmeert het Articul.
Art. 6.
Dat gemelde PETER JAN PETERS boven de voorschreve drie ducaaten nog aan hem gevangen heeft betaald voor de kosten op de verschillen over de Peelvelden gevallen, ses gulden en agtien stuivers.
Aldus de voorsz. confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige PETER JAN PETERS onder eede gedeponeert en mede beneffens de gemelde gevangene, nadat aan hun het geene voorschreve is, iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 14 November 1771.
Handmerk van PETER JAN PETERS.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
In kennisse van mij Ab. Griffier B. BOURS 1771.
XIV.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
GOORT HENDRIKS, wonende te BAKEL,
Te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene ietwes op de gemelde perzoon weet te zeggen tot reproche van dezelve?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat de gemelde Perzoon verscheide jaaren geleeden, het Peelveld van zijn Vader gekreegen hebbende, hij gevangene voor het overboeken van dat Peelveld, aan zig heeft doen betalen vijf guldens of een Ducaat.
De getuige affirment het Articul.
De gevange affirmeert het Articul met bijvoeging dat de Jura vijf guldens bedroegen.
Art. 2.
Dat die Man, het gemelde veld door de verschillen, over de Peel ontstaan, quijt geraakt zijnde, verscheidemalen ten Huise van hem gevangene om een Peelveld te verzoeken, is geweest, maar geduurig weggezonden, en dat hij aan den gevangenen gevraagd hebbende, hoe veel hij voor een Peelveld moest hebben, de gevangene heeft geeischt dertien gulden.
De getuige affirmeert het Articule.
De gevange ontkent iets te hebben geeischt.
Art. 3.
Dat gemelde Perzoon toen aan hem gevangen heeft toegeteld vier Zeeuwsche Rijksdaalders, waarmede hij gevangene geen genoegen heeft willen neemen, voor dat dezelve perzoon daar nog eenen Zeeuwschen Rijksdaalder bijgelegd heeft, waarmede hij gevangene zig heeft te vreeden gehouden.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt niet te weeten, hoeveel geld hem door de getuige gegeven is.
Art. 4.
Dat gemelde perzoon vervolgens van hem gevangen ook heeft gekreegen in den voorzoomer van 't voorleeden Jaar 1770 een halff Peelveld.
De getuige, en gevange affirmeeren het Articul voegende hij gevange daarbij, dat de Regenten aan den getuige het selve gegeven te hebben.
De getuige zegt, met niemand, als den President van OMMEREN daar over te hebben gesproken.
Art. 5.
Dat hij GOORT HENDRIKS boven de gemelde penningen aan hem gevangen nog heeft betaald zeeven gulden voor de kosten, door de verschillen over de Peelvelden veroorzaakt.
De getuige en gevange affirmeeren het Articul.
Aldus de voorsz. confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige GOORT HENDRIKS onder eede gedeponeert, als mede beneffens de gemelde gevangene, nadat aan hun het geene voorschreve is, iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 14 November 1771.
GOORT HENDRICKS
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
XV.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
JOHANNA MARIA JANSSEN, Huisvrouw van FRANCIS BONGERS woonagtig te GASSEL in den Lande van KUIJK.
En te vragen
Off hij gevangene de hiervooren gemelde Vrouwe kend?
De gevangene zegt Neen.
En
Off hij gevangene ten laste van dezelve weet te zeggen tot reproche van haar Perzoon?
De gevangene zegt Neen, vermits hij de Vrouw niet kent.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat de voornoemde JOHANNA MARIA JANSSEN en hare twee Susters, met Naamen JENNEKE en HENDRINA JANSSEN, uit de Nalatenschap van haare ouders onder anderen hebben geacquireerd <= bekomen; verkregen> een stuk Erff, zoo groes als bouwland, groot ongeveer een halve Hollandsche Mergen, op GROTEL onder BAKEL geleegen;
Dat volgens Contract, zeekere JAN TIJSSEN en deszelvs Huisvrouw, hun leevenlang gedurende het gemelde land moesten hebben in gebruik;
Dat, gedurende dat gebruik de gemelde JENNEKE en HENDRINA JANSSEN overleeden zijnde, zonder agterlatinge van Lijfs Erven; De voornoemde JOHANNA MARIA JANSSEN omtrent veertien dagen voor St, Petry en Paulij (zo zij niet beeter weet) des jaars 1764 zig naar BAKEL heeft begeeven, om te verneemen, of die Oude Lieden en Bruikers van het voorschreve land nog leefden.
Dat zij, te BAKEL voornoemd komende, geinformeerd was geworden, dat de gemelde Oude Lieden reeds toen omtrent vier jaren dood waren geweest.
Dat zij als doen zig aan hem gevangen heeft geadresseerd, om met hem raad te plegen, hoedanig zij met dat land handelen zoude.
De getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene zegt Ja, dat een vrouwspersoon zich aan hem heeft geadresseert om met hem raad te pleegen.
Art. 2.
Dat hij gevange als doen in substantie tegens de voornoemde JOHANNA MARIA JANSSEN heeft gezegd, dat zij in de Boete vervallen, en het voorschreve Erff quijt was; want dat zij het land en den Heer te kort hadde gedaan, nademaal de verstorve portien van haar gemelde susters niet waren getaxeerd, nog het collateraal daarvan betaald, dog, als zij dat Erff aan hem opdroeg dat hij er nog een gulden of tien van zoude geven, maar dat zij toen over veertien dagen moest weeder komen, en dat hij zig onderwijlen daarop nader zoude bedenken.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 3.
Dat voornoemde JOHANNA MARIA JANSSEN, met die zaak zeer verleegen, en (zoo zij meende) door hem gevangen ten haren besten geraaden zijnde, daar op is heen gegaan, en veertien dagen daarna, met een Volmagt van haaren Man voorzien, wederom te BAKEL gekomen, als wanneer hij gevangene zijn hiervoren, gemelde zwarigheden wederom heeft gemaakt, dog in plaatse van tien dertien gulden aan haar heeft geteld.
De gevangene zegt, dat er wel een vrouwspersoon bij hem is geweest voorzien met een volmacht van haar Man, dog dat hij gevangene niet weet eenige
zwarigheden te hebben gemaakt, maar de dertien guldens aan haar heeft getelt.
Art. 4.
Dat zij vervolgens daar voor op den 30sten Junij 1764, voor Schepenen van BAKEL heeft gepasseerd een Transport van het voorschreve land, ten behoeven van des gevangens Schoonmoeder WENDELINA KOOKE, Weduwe HENDRIK TEMPELAAR.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene affirmeert het Articul.
Art. 5.
Dat gemelde JOHANNA MARIA JANSSEN niets verder, dan de gemelde dertien gulden, heeft genoten, zelfs niet wegens het Provenue <= inkomst> van 't gemelde land zeedert de dood van de voornoemde Bruijkers, tot dat zij de voorschreve Acte van Transport heeft gepasseerd.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene affirmeert het Articul.
Aldus de voorsz. confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige JOHANNA MARIA JANSSEN onder eede gedeponeert, en beneffens de gemelde gevangene, nadat aan hun het geene voorschreve is, iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 15 November 1771.
Handmerk van JOANNA MARIA JANSSEN
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
XVI.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
PAULUS FRANCISSE woonende op GROTEL onder BAKEL.
En te vragen
Off hij gevangene de voornoemde perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene iets tot laste van dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt Neen.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat de voornoemde PAULUS FRANCISSE uit hoofde van zeeker Accord, door hem gemaakt met JAN TIJSSEN en zijne Huisvrouwe, zeer veele jaaren heeft gehad het gebruik van zeker stuk lands, in den jaare 1764 door JOHANNA MARIA JANSSEN, Huisvrouw van TEUNIS BONGERS, getransporteerd aan des gevangens Schoonmoeder, WENDELINA KOOKE, Weduwe HENDRIK TEMPELAAR, en bij denzelven PAULUS FRANCISSE naderhand op 13 Julij 1764 genaast.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 2.
Dat meergemelde PAULUS FRANCISSE, na dat hij had gehoord dat hij gevangene het gemelde stukje lands had gekogt, bij hem gevangene is ontbooden, en, wanneer hij bij hem is gekomen, dat hij gevangene tegen denzelven PAULUS FRANCISSE heeft gezegd, dat hij in een Boete van ses en dertig guldens was vervallen, om dat hij het gemelde stuk lands na het overlijden van JAN TIJSSEN, niet had laten leggen, zonder het meerder te gebruiken.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange ontkent het Articul.
Art. 3.
Dat voornoemde PAULUS FRANCISSE zig daarover zeer verwonderd heeft getoond, en hem gevangen geantwoord dat zulks immers niet zoo was, en dat daar over, in boete vervallen te zijn.
De getuige affirmeert het Articul.
De getuige ontkent het Articul.
Art. 4.
Dat hij gevangene vervolgens heeft gezegd dat het evenwel zoo was.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 5.
Dat voorts meergemelde PAULUS FRANCISSE aan hem gevangen heeft gezegd, dat hij het gemelde stukje lands, het geen hij gehoord had door hem gevangenen gekogt te zijn, dan liever volgens het voorstel van hem gevangenen zoude vernaderen, alzoo hij een Nabestaande was van die geene, die het zelve moest hebben verkogt, met verdere bijvoeginge, dat hij geenzins in staat was, om die Boete te kunnen betalen.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt niet anders te weeten, dan dat de getuigen het land in questie vernadert heeft.
Art. 6.
Dat vervolgens hij gevangene aan denzelven PAULUS FRANCISSE gezegd en geraden heeft een Obligatie van honderd gulden te maken tot vier percento jaarlijks, en dat hij dan nog jaarlijks daarbij zoude moeten geeven twee gulden en een ham, dog dat het zelve in de Obligatie niet moeste werden geschreven.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt niet anders te weeten, dan dat de getuige ten behoeve van zijns gevangens Schoonmoeder heeft gepasseert een Obligatie van hondert
guldens tegens vier percent 'sjaars, dog zonder te konnen zeggen, of de man daar het geld op heeft ontfangen, en hoe hij dit met zijns gevangens
Schoonmoeder heeft gestelt.
De getuige zegt nimmer met de Schoonmoeder van den gevangene daar over te hebben gesproken.
De gevangene zegt, alleen iets te weeten van de lasten, die de getuige schuldig was.
Art. 7.
Dat hij gevangene nog verder heeft bedongen, dat meergemelde PAULUS FRANCISSE nog moest geeven tien gulden comptant welke hij gevangene zeijde dat voornoemde Perzoon verschuldigd was wegens de drie of vier jaaren huur, gedurende welken tijd hij dat stuk land had gebruikt na het overlijden van voornoemden JAN TIJSSEN.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 8.
Dat hij gevangene van zijne zijde heeft aangenomen in plaatse van aan gemelde PAULUS FRANCISSE de honderd gulden ter zaake van de gemelde Obligatie te geeven, de bij hem gevorderde Boete van ses en dertig gulden daarvoor te zullen afmaken met den Officier, en de agterstallige lasten welke dezelve PAULUS FRANCISSE op 't Collectboek van JOHANNES van OMMEREN schuldig was, te zullen afdoen en zuiveren.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt van de gevorderde boete van ses en dertig guldens niet te weeten, maar wel, dat hij zal hebben aangenomen de achterstallige lasten te betalen.
Art. 9.
Dat meergemelde PAULUS FRANCISSE ingevolge van die afspraak, ter Secretarije van BAKEL op den 13den Julij 1764 een Obligatie heeft gepasseerd van honderd gulden, soo hij vermeende ten behoeven van hem gevangenen, dog dewelke is ingerigt ten behoeven van WENDELINA KOOKE, Weduwe HENDRIK TEMPELAAR des gevangens Schoonmoeder.
De getuige, en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 10.
Dat daartegen de gemelde PAULUS FRANCISSE bij Naastinge is geworden Eigenaar van het meergemelde stukje land.
De getuijge en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 11.
Dat dezelve PAULUS FRANCISSE de interessen van 't voorschreve Capitaal van honderd gulden a vier percento, alsmede de jaarlijks bedonge twee gulden en een ham, aan den gevangenen heeft betaald, uitgezonderd 't nu laatst verscheene jaar, 't gunt dezelve nog niet heeft betaald gehad.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange zegt dat de getuige wel jaarlijks heeft betaelt de intrest in handen van hem, of zijns gevangens Schoonmoeder, dog van de bedonge twee guldens
niet te weten, maar wel dat de getuige van tijd tot tijd een ham heeft gebracht.
Aldus de voorsz. confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige PAULUS FRANCISSE onder eede gedeponeert, en beneffens de gemelde gevangene, nadat aan hun het geene voorschreve is, iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 15 November 1771.
Handmerk van PAULUS FRANCISSE, verklaart niet anders te konnen schrijven.
N. van OMMEREN
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
Bijlage.
PAULUS FRANCISSE heeft voor eenige jaaren geleeden aangenomen in kost en drank geduurende het leeve van zeker JAN TIJSSEN en zijn huijsvrou te onderhouden voor zodanige goederen als welke dezelve in eijgendom waeren bezittende, als wanneer drie a vier jaaren na overlijden van de langst leevende van hen beyden zig zeeker vrouwspersoon met naeme JENNEKE MARIA JANSEN wonende te GASTEL, Land van CUIJK na den boedel van dagement JAN TIJSSEN en zijne Vrouw kwam informeeren te kennen geven aan hem PAULUS FRANCISSE dat haare ouders zeeker stukie lands van voorn. JAN TIJSSEN hadden beleent onder die noits dat den zelven het gemelde stukie lands zijn leeven lang geduurende zoude mogen gebruijken verzoekende dierhalven aan hem P. FRANCISSE als bij Acte daer van eijgenaar geworden zijnde het gemelde stukie land wederom te mogen hebben, waar op den zelver antwoordede als dat zo is dan zo zal ik U daarvan te vreeden stelle of wel anderzints het zelve van U over neemen, zijnde daar op voorschr. Vrouwspersoon van hem vertrokken zonder meer bij hem te komen. Waarop na verloop van eenige dagen den voornoemde P. FRANCISSE bij den President Van OMMEREN onboode wierd zeggende tot hem dat hij in de boete van 30 guldens vervallen was omdat hij het gemelde stukie land na overlijden van voorn. JAN TIJSSEN als de langst leevende zijnde niet had laten leggen zonder meer te gebruijken waarna den zelven antwoorde dat is immers niet met de President hoe zou ik daar over in de boete kunnen vervallen zeggende gemelde President wijders, Ja dat is evenonwel zo, waarop voorn. P. FRANCISSE antwoorde dat hij het zelve stukie land als nog eenigzints van de vrienden zijnde zoude vernaderen als het anders niet zijn en kon, wijl hij niet in staat en was die boette te kunnen betalen, raadende voorn. v. OMMEREN hem als toen aan omme als dan een Obligatie van 100 glds. ten behoeven van zijn moeder de Wed. TEMPELAAR te passeeren ad vier percento jaarlijx dog nog twee gulden en een ham jaarlijx boven dien dat niet, mogt bescheeven worden en dan daar en boven nog dertien guldens contant betaalen moest wegens het vernaderen van het hier voren genoemde stukie land dat eenige tijd bevorens door het hier boven genoemde vrouwspersoon aan hem President ad gelijke somme van 11 glds was getransporteert geweest als wanneer hij President v. OMMEREN hem P.FRANCISSEN wijders beloofde het met den Officier ter zaeke dier calany <= boete en rechtspleging> te zullen afmaken en te gelijk ook de lasten van hem die op de Collectboeken van den Drost Van OMMEREN toen t'er tijd Collecteur alhier zijnde nog open stonden af te be-talen en niet teegenstaande voorn. P.FRANCISSE wel konde na reekenen dat van de voorsz. 100 glds. na aftrek der verschulde lasten en voorsz. boete van 36 glds. bij zekerhijt nog eenig geld mogte overhouden was 't egter dat hij tot nog verdere betalinge der aan den Drost Van OMMEREN verschulde lasten, daer de President eenige rijzen agter de andere was aangezegt geworden het restant dier lasten aan zijnen Broeder te moeten gaan betalen, alwaar desselfs vrou komende van voorn. Drost verstont dat er nog eenige posten open en onbetaalt waren.
N.B.
Hebben ende dat nog op een Restant Fout lijst .... Drost v. OMMEREN laatst in Reekening gevalideert het gantsche opgegeven restant der laste van die man, aan hem van gemeentens weege is goed gedaan.
XVII.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
JOOST WEIJERS, wonende te BAKEL
En
JOOST JANSE NOIJEN mede woonagtig te BAKEL voornoemd,
Mitsgaders nog JAN PETER NOIJEN, ADRIAAN van den KERKHOFF, beide Schepenen van BAKEL en ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris van BAKEL.
Respectivelijk voor zoo verre zij in de navolgende Articulen vermeld zijn, of de zaaken daarin voorkomende, aan hun lieden kennelijk zijn.
En te vragen
Off hij gevangene de eerstgemelde perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene iets ten lasten van dezelve weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat tegens den voornoemden JOOST WEIJERS als Bruiker van drie Plekskens Land, toebehoorende aan de minderjarige Kinderen van WILLEM HENDRIK ZELEN, in het laatste van den jaare 1769 Procedures van Executie met kennis van hem gevangen, zijn ondernomen wegens de agterstallige Lasten van die drie stukjes Land, niet meerder bedragen hebbende, dan dertien stuivers en drie duiten.
De eerste getuigen en gevangene affirmeren het Articul.
Art. 2.
Dat de voornoemde JOOST WEIJERS, zig alstoen hebbende begeeven bij hem gevangen als President Schepen, hem over de voldoeningen dier Lasten heeft gesprooken, en zig bereidwillig daartoe getoond.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 3.
Dat hij gevangene daarop aan gemelde JOOST WEIJERS heeft gezegd, dat er omtrent twee ducaaten aan onkosten reeds op waren gelopen, en dat hij die beneffens alle de agterstallige Lasten moest betalen, of dat hij het land zoude verkopen.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 4.
Dat de voornoemde JOOST WEIJERS, die ter nauwer nood en met veel moeite voor zijn Huishouden zijne Brood kan winnen, zoo als hem gevangene was bekend, aan hem gevangene heeft geantwoord, dat hij daartoe was onmagtig en heenen gegaan is.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene erkent de behoeftigheid van den eerste getuige, maar ontkent het overige van den Articul.
Art. 5.
Dat de gemelde drie stukjes land publiecq zijn verkogt, en niet meerder hebben gegolden dan vijff stuivers, waarvan hij gevangene koper is geworden.
De eerste getuige, en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 6.
Dat de voornoemde JOOST WEIJERS eenigen tijd daarna bij hem gevangene is ontboden, en dat hij gevangene teegens denzelven JOOST WEIJERS heeft gezegd dat hij nu de onkosten van het verkopen van 't voorschreve land moeste betalen, of dat hij gevangene de goederen van denzelven JOOST WEIJERS daarvoor zoude aanspreken.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 7.
Dat hij gevangene naar het beste onthoud van den gemelden JOOST WEIJERS, die kosten heeft begroot omtrent op vijf en veertig gulden.
De eerste getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene ontkent het Artikel.
Art. 8.
Dat meergemelde JOOST WEIJERS hem gevangene heeft geantwoord onmagtig te zijn tot die betalinge.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangen ontkent het Articul.
Art. 9.
Dat hij gevangene daar op heeft gezegd, dat ADRIAAN WEIJERS, Broeder van voornoemde JOOST WEIJERS, onlangs de helft van een weijveldje, gelegen omtrent de BAKELSE BRUGGE, voor in de twintig guldens had verkogt aan JOOST JANSEN NOOIJEN, in welk weijveldje meergemelde JOOST WEIJERS de andere helft bezat, en dat hij dit stukje moest naasten en dan in het geheel het zelve moest verruilen en transporteeren tegens die drie stukjes land, door hem gevangenen in voegen gemeld bij Executie gekogt voor vijf stuivers, wanneer dat zoude strekken tot betalinge en voldoeninge dier kosten.
De eerste getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene ontkent het Artikel.
Art. 10.
Dat meergemelde JOOST WEIJERS daar op aan hem gevangene heeft geantwoord, dat hij geen geld off magt had, om dat weijveldje te naasten.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, dat de eerste getuige hem heeft gevraagt om eenig geld, ten eijnde hij het weijvelfje zoude naasten.
Art. 11.
Dat hij gevangene daarop heeft gezegd, dat hij aan voornoemde JOOST WEIJERS daartoe dan de Magt zoude geven.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene ontkent Articul.
Art. 12.
Dat daarop hij gevangene immediaat <= onmiddelijk> den Vorster van BAKEL geroepen en hem ordre gegeven heeft, om naar JOOST JANSEN NOOIJEN te gaan, en te zeggen, dat JOOST WEIJERS het voorschreve weijveldje liet vernaderen, en dat hij konde komen om de Penningen te ontfangen.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene affirmeert het Articul.
Art. 13.
Dat de Vorster daarop terstond is heen gegaan, en weder komende, voor bescheid bragt, dat JOOST JANSEN NOOIJEN zulks mondeling niet wilde aanneemen, maar het zelve schriftelijk begeerde.
De getuige en gevangene affirmeeren den Artikel.
Art. 14.
Dat den gevangene als doen aan het schrijven is gegaan, en, daarmeede gedaan hebbende, het zelve papier zonder het aan voorn. JOOST WEIJERS voor te lezen of te zeggen, wat daarin stond, aan den Vorster heeft gegeven.
De eerste getuige affirmeert de Articul.
De gevangene zegt, de insinuatie eerst geschreven te hebben, de volgende dag en deselve als toen ter ondertekening aan het huijs van JOOST WEIJERS
gezonden te hebben.
De eerste getuige persisteert.
Depost de gevangene zegt, dat het Artikel conform de waarheijd, maar dat egter apparentelijk <= waarschijlijk> de voorlezing is geschied.
Art. 15.
Dat hij gevangene wijders aan voornoemde JOOST WEIJERS heeft beteekend een dag, wanneer hij moest wederkomen, en de naastinge geschieden zoude, op welken dag dezelve JOOST WEIJERS zig dan ook heeft laten vinden ten huise en in de keuke van hem gevangenen.
De eerste getuige affirmeert het Artikel.
De gevangene erkent, dat er is betekent een dag, waar op de voorn. getuige ten zijnen huijse is gecompareert.
Art. 16.
Dat voorts gemelde JOOST WEIJERS geroepen zijnde in een kamer ten Huize van hem gevangene, aldaar gevonden heeft den gevangene, benevens de meede Schepenen JAN PETER NOOIJEN en ADRIAAN van den KERKHOFF, mitsgaders den Secretaris van BAKEL, en den Advocaat Van RIJSINGEN te HELMOND woonagtig.
De eerste, derde, vierde en vijfde getuige en de gevangene affirmeren het Artikel.
Art. 17.
Dat hij gevangene aan meergemelde JOOST WEIJERS heeft belast voornoemden JOOST JANSEN NOOIJEN binnen te roepen om zijn geld te halen.
De eerste getuige affirmeert de Artikel.
De gevangene zegt te weeten, dat JOOST JANSEN NOOIJEN is geroepen, maar niet te weeten of hij daar ordre toe heeft gegeven.
Art. 18.
Dat JOOST JANSEN NOOIJEN, binnen gekomen zijnde, heeft gevraagd, of hij die vernadering zoo moest aanneeemen, en off JOOST WEIJERS dezelve voor zijn eigen deede? en zulks met Eede konde bevestigen? en voorts het doen van den Eed heeft gevorderd?
De respective getuigen, en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 19.
Dat hij gevangene daarop aan JOOST JANSEN NOOIJEN heeft gevraagd, off hij dan de kosten van dien Eed zoude betalen?
De respective gentuigens, en gevangene affirmeren het Artikel.
Art. 20.
Dat gemelde JOOST JANSEN NOOIJEN daarop heeft geantwoord Jaa, al was het vijffentwintig gulden, ingeval hij zulks verpligt was, mits dat Schepenen verstonden dat hij 't verschuldigd was.
De respective getuigens, en gevangene affirmeeren het Artikel.
Art. 21.
Dat voorts hij gevangene, zonder dat een van de twee Schepenen, aldaar tegenswoordig, zijne gedagten heeft geuit, teegens JOOST JANSEN NOIJEN heeft gezegd, wij zijn hier geen Advocaa-ten, om uw te zeggen, of gij dat verpligt zijt, maar als gij niet wild zeggen, dat gij den Eed betalen zult, dan kunt gij maar van hier vertrekken, waarop dezelve de kamer is uitgegaan.
De vier eerste getuigen affirmeeren het Artikel.
De gevangene zegt, het niet te konnen tegenspreken.
Art. 22.
Dat den voornoemden JOOST JANSEN NOOIJEN heen gegaan zijnde, hij gevangene het geld voor die naastinge direct heeft ter hand gesteld aan den Secretaris van BAKEL met ordre, om het zelve te houden in consignatie <= bewaring van gelden waarover een rechtsgeding hangende is>.
De resp. getuigens, except de tweede, affirmeeren het Articul.
De gevangene erkent de Articul.
Art. 23.
Dat den voornoemden JOOST WEIJERS het geld voor die naastnge nooit in handen heeft gehad, off van hem gevangen heeft ontfangen.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, dat hij het geld aan JOOST WIJERS heeft gegeven in een sakje, en dat die het aan hem gevangene wederom heeft gegeven om het aan
JOOST JANSSEN NOOIJEN toe te tellen.
De eerste getuige ontkent zulks expresselijk, de overige getuigens verklaren nimmer gezien te hebben, het geene de gevangene voorwend.
Art. 24.
Dat gemelde JOOST JANSEN NOOIJEN een wijl, na dat hij was heen gegaan, weeder is gekomen ten Huise van hem gevangenen, en verzogt heeft om een Scheepen, die alstoen nog in de kamer was, te mogen spreeken.
De tweede getuige affirmeert het Articul.
De gevangene erkent het eerste, en ontkent het tweede lid.
Art. 25.
Dat die Schepen naar voornoemde NOOIJEN is toegekoomen, wanneer hij gevangenen voor hem uit ging, en tegens denzelven JOOST JANSEN NOOIJEN heeft gezegd deeze of diergelijke woorden: De Advocaat zit al te schrijven, en daar zijn nu al onkosten gevallen.
De tweede getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt er niet van te weeten.
Art. 26.
Dat de gemelde JOOST JANSEN NOOIJEN daarop in de kamer alwaar hij gevangenen de Schepenen en den Secretaris van BAKEL, beneevens gemelde Advocaat Van RIJSINGEN tegenswoordig waren is gegaan.
De resp. getuigens en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 27.
Dat de Secretaris voor zig had leggen op de tafel een hoopje Rijksdaalders, het welke hij aan gemelde JOOST JANSEN NOOIJEN heeft aangepraesenteerd, zeggende, kom, bend gij dan te vreeden dan neemt uw geld op.
De resp. getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt er niet van te weeten.
Art. 28.
Dat meergemelde JOOST JANSEN NOOIJEN dat geld heeft opgevat, zonder na te tellen, waarop de Secretaris tegens hem heeft gezegd, daar zijn, zeeven guldens, min vijf groot, afgenomen voor de kosten.
De resp. getuigens affirmeeren het Articul, zonder de preciese som te konnen noemen, except de tweede getuige.
De gevangene affirmeert ook den Articul, zonder de preciese somme te konnen noemen.
Art. 29.
Dat voorts de gemelde JOOST JANSEN NOOIJEN de naastinge geaccepteerd en geteekend heeft.
De respective getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene ardfirmeert <?> het Articul.
Art. 30.
Dat uit de gemelde zeeven gulden min vijf groot, zijn betaald de gevangene, als Praesident Schepen, de gemelde twee Schepenen, de Secretaris, en den Advocaat Van RIJSINGEN voor het stellen van een Acte van Consignatie.
De respective getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt het niet te konnen tegenspreken.
Art. 31.
Dat gemelde JOOST WEIJERS, niet uit zijn eigen vrijen wille, maar alleen door dat hij gevangene hem heeft afgevorderd de betalinge der kosten, op de hiervoorengemelde Excecutie gevallen, en de bedreiginge, dat zijne goederen daarvoor zouden worden geëxecuteerd, en door de directie van hem gevangenen tot het doen van die naastinge is gebragt.
De eerste getuige affirmeert, en de gevangene ontkent het Articul.
Art. 32.
Dat de voornoemde JOOST WEIJERS eenige daagen daarna het voorsze. vernaderde weijveldje, en de anderen helft van het zelve, dat hem in eigendom toebehoorde, volgens de gemaakte afspraak met hem gevangene heeft verruijld tegens het hiervoorgemelde bij Executie verkogte land, het geen vijff stuivers had gekost.
De eerste getuige en gevangene affirmeeren de Articul.
Art. 33.
Dat hij gevangene boven dien aan den voornoemden JOOST WEIJERS nog heeft afgevorderd een somme van dertien guldens voor de kosten.
De eerste getuige, en gevangene affirmeeren den Articul.
Art. 34.
Dat hij gevangene eindelijk tot de betalinge van dien, aan gemelde JOOST WEIJERS heeft geaccordeerd een uitstel van een jaar.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt tot Bartholomeus toe.
Art. 35.
Dat hij gevangene omtrent een jaar daar na den voornoemden JOOST WEIJERS om de voldoeninge der gemelde dertien guldens aangesproken en bedreigd heeft, dat, indien hij dezelve niet betaalde, hij daarvan meerder schade zoude hebben, dan de geheele somme.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt het niet te konnen tegenspreken.
Art. 36.
Dat gemelde JOOST WEIJERS toen bij zijn nabuuren eenig geld is gaan leenen, tot dat hij ses guldens bij een had, welke hij aan hem gevangene heeft gegeeven, en voor de betalinge der nog resterende zeve guldens uitstel van hem heeft verkreegen tot Paasschen toe aanstaande.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt tot Kersmis van het voorlede jaar.
Art. 37.
Dat de voornoemde JOOST WEIJERS door ht voornoemde geval met hem gevangene, zodanig is ten agteren geraakt en geruineerd, dat hij nauwelijks voor zijn vrouw en kinderen de kost weet te winnen, alzoo hij zijn beste land daar door is quijt geraakt.
De eerste getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt hiervan niet te weeten.
Aldus de voorsz. confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en hebben de gemelde getuigens JOOST WIJERS, JOOST JANSSEN NOOYEN, JAN PETER NOOYEN, ADRIAAN van den KERKHOF, en ALBERTUS ADRIANUS van NOORT onder eede gedeponeert, en mede beneffens den gemelden gevangene, nadat aan hun het geene voorschreve is, iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 15 November 1771.
Handwerk van JOOST WEIJERS.
Handmerk van JOOST JANSZE NOOYEN.
JAN PETER NOIJE.
A. van de KERKHOF.
A.A. van NOORT.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
N.B.
Bijlage.
Den ondergetekende JAN JACOB VRIENTS, inwoonder alhier, verklaart bij desen, en wel ter instantie van N.v.O. Praesident Schepen alhier, dat hem declarant seer wel kenneljk en in verse geheugen sijnde, dat JOOST WEIJERS meede alhier woonagtig in off omtrent de maant Meert 1770 door den voorn, JOOST WEIJERS is versogt geworden, om te same na den Reqt. ten deese te gaan, en om te sien, mogelijk sijnde een verruijling tegens een parceeltje gent. DEN BESTERT of KATERT door den Reqt. onlangs ingekogt te doen en daar voor zoude een parceeltje off halff Eeusel gelegen aan de BAKELSE BRUG soude geven, sijnde hij declarant met en beneffens gem. JOOST WEIJERS na de woonhuysinge van den Reqt. gegaan en door hem declarant of gem. WEIJERS den Reqt. voorgestelt hebbende om sijn voorn. half Eeusel tegens het parceeltje van den Reqt. om te leggen, en dat hij WEIJERS de andere helft door sijn Broeder ARIAAN WEIJERS verkogt en getransporteert aan JOOST JAN NOYE Cum suo soude vernaderen, onder die mits nogtans dat den Reqt. in dat cas de uytgeschoote Coopspenningen met ap en dependentie van dien moeste betaalen, mitsgaders alle de kosten tot de verruijling noodig.
Alle welke voorstellinge den Reqt. niet en wilde accepteren, daar dien Reqt. die parceelen eerst wilde gaan sien seggende dat hij ze ook niet wel en kende.
Waarop den gem. WEIJERS niet af en liet als om dat accoord als voors. maar te volgen en na menigvuldige woorde wisselinge met elkanderen daar over gehad te hebben wilde hij Reqt. eerst en alvoorens sulx te doen, agt dagen met zijn vrouw in beraat gegeven te hebben, en dan met elkanderen te sien, om op een of andere wijze te accorderen waarmede gem. WEIJERS niet anders was geresolveert <= besloten> als in mediaat <= onmiddelijk> sulx maar aff te doen, en na veel moeyte met den Reqt. te hebben gehoad, is eindelijk het accordeert dat gem. WEIJERS de helft als zoude vernaderen, en na de vernadering 't geheele Eeusel soude aan den Reqt. transporteren, sonder dat hij WEIJERS soude behoeve te betaalen dan alleen 13 gulden, etc.
XVIII.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
HENDRIK van der QUINE Meester Metselaar, wonende te HELMOND,
Te vragen
Off hij gevangene de hiervorengemelde perzoon kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene iet wes op de gemelde perzoon weet te zeggen tot reproche?
De gevangene zegt nietwes, maar den getuige te houden voor een braaf eerlijk man.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat hij gevangene aan HENDRIK van der QUINE voornoemd, niet meerder heeft betaald voor het maken van een Bestecq dan vijf gulden en eenige stuivers.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene affirmeert in gelijks het Articul.
Art. 2.
Dat hij gevangene dien man heeft laten onderteekenen een quitantie door hem gevangene geschreven zonder dat die man dezelve heeft nageleezen.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt niet meer te konnen zeggen of de getuige dan wel zijnde kinderen de quitantie hebben nagelezen.
Art. 3
Dat hij gevangene in de Dorps Reekening van BAKEL, concerneerende der Gemeente Huishoudingee 1767, egter heeft doen brengen voor Uitgaaf als aan voornoemden HENDRIK van der QUINE betaald voor het maken van het Bestecq en verteeringen, vijftien gulden en vijf stuivers ofschoon voornoemde HENDRIK van der QUINE, ter dier zaake te BAKEL geweest zijnde, nooit meer dan een pintje, of eene kanne bier heeft gebruikt, en voorts ten Huise van hem gevangenen, of wel van zijn Schoonmoeder, nooit heeft gegeeten, zoo als hij gevangene tegens de waarheid, bij zijne verhooren heeft voorgevend en staande gehouden.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en heeft de getuige HENDRIK van de QUINE onder eede gedeponeert, en mede beneffens den gemelden gevangene, nadat aan hun het geene voorschreve is, iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 15 November 1771.
HENDRIK van der QUINE.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
XIX.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
JAN WILLEM MARTENS, JAN van der CRUYS beide ingezeetenen van BAKEL
En:
JAN FRANSEN Regeerend Schepen van BAKEL.
Te vragen
Off hij gevangene de twee eerst gemelde perzoonen kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij gevangene iets ten laste van dezelve weet te zeggen tot reproche van henlieden, of een van beiden?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1
Dat, nu ruim vijf jaaren geleeden, de voornoemde JAN WILLEM MARTENS aan hem gevangenen, als Aanneemer en Collecteur van 's Lands- en Dorpslasten, en de goederen van de Kerk, schuldig zijnde eene somme van twee en sestig gulden, wegens agterstallige Lasten, over de voldoeninge van dien met hem gevangenen heeft gesprooken, en dat zij te zamen zijn overeen gekomen dat hij gevangene aan voornoemde JAN WILLEM MARTENS zoude opschieten een somme van tagtig guldens. waarvoor dezelve JAN WILLEM MARTENS, ten behoeven van hem gevangenen zoude verbinden alle zijne vaste goederen, en daarvan betalen voor interest jaarlijks eene Rijksdaalder; dat hij gevangene ook heeft opgegeeven, dat de kosten zouden bedragen drie guldens en tien stuivers.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt met opzicht tot het eerste, lid dat hij wel weet, dat de getuige hem geld schuldig was wegens de lasten, mitsgaders dat er is gepasseert een
Acte, bij den gevangene genoemt werdende een Acte van beleening groot in capitaal tachtig guldens, en dat hem was toegezegt vier guldens van het hondert
in het jaar, en dat hij niet weet de kosten tot drie gulden en tien stuivers gegeven te hebben.
Art. 2.
Dat voornoemden JAN WILLEM MARTENS korten tijd daar na, en wel op den 4den Maart 1766, ter Secretarije van BAKEL, ten behoeven van hem gevangenen, heeft gepasseerd een Acte. inhoudende, dat hij zijne goederen, daarbij vermeld aan hem gevangen cedeerde, <= over gaf>, transporteerde en erffelijk overgaf, voor eene somme van tagtig gulden, mits dat hij binnen drie jaaren die goederen zoude kunnen en mogen lossen voor een somme van tagtig gulden, en daarvan ondertusschen zoude betalen interest tot vier gulden tegens het honderd.
De getuige, en gevangene affirmeeren het Artikel.
Art. 3.
Dat vervolgens hij gevangene op zijne Boeken uitgedaan hebbende de verschuldigde Lasten van meergemelden JAN WILLEM MARTENS, hem alleen heeft toegegeeven twee gulden in plaatse van agtien gulden, welke nog overig waren, en dat hij gevangene aan denzelven JAN WILLEM MARTENS heeft gezegd, dat de overige sestien gulden waren voor de Jura en 't schrijven van de gemelde Acte.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevange ontkent het Articul zeggende dat hij niet weet, hoe veel geld hij heeft toegegeven.
Art. 4.
Dat, JAN FRANSEN den meergemelden JAN WILLEM MARTENS en deszelfs zwager, JAN van der CRUIJS onderrigt hebbende, dat de gemelde Acte vrij wat meer inhield, dan dezelve JAN WILLEM MARTENS zich verbeelde, de voornoemde JAN WILLEM MARTENS en zijn gemelde zwager op den 4den Maart 1759 bij hem gevangenen zijn gekomen, en hem de voorschreve tagtig gulden hebben te rug gegeeven.
Deze getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene erkent het laatste lid van het Articul.
Art. 5.
Dat hij gevangene de voornoemde Perzoonen nog bovendien heeft doen betalen zeeventien gulden, en dat ook nog boven het gunt meergemelde JAN WILLEM MARTENS van hem gevangenen te praetendeeren had wegens vragten en arbeidsloon, bedragende vijf gulden en tien stuivers, naardien hij gevangene voorgaf, dat de interessen en kosten bedroegen twee en twintig gulden en tien stuivers, en dat de dezelve JAN WILLEM MARTENS de kosten bij het passeeren der Acte onbetaald had gelaten.
De gevangene zegt het niet te konnen ontkennen, schoon hij niet weet optegeven, hoe groot de somme is geweest.
Art. 6.
Dat de goederen bij de gemelde Acte aan hem gevangenen getransporteerd, ten minsten waardig zijn geweest vijfhonderd gulden.
De getuigens affirmeeren het Artikel.
De gevangene zegt de waarde van de goederen in het Articul gemeld niet te weeten.
De eerste getuige zegt dat hem de gevangene voor dato van dien handel zelfs heeft geboden voor de goederen in questie ses hondert guldens.
De derde getuige verklaart dat hij daar bij jegenwoordig is geweest.
Aldus de voorschreve confrontatie ter Requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreven Commissarissen gedaan, en hebben de getuigens JAN WILLEM MARTENS, JAN van de CRUIJS, en JAN FRANSSEN onder eede gedeponeert, en mede beneffens den gemelden gevangene, nadat aan hun het geene voorschreve is, iterative en distinctelijk was voorgelezen, bij den inhoude derzelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent.
Actum 's HAGE den 15 November 1771.
Handmerk van JAN WILLEM MARTENS.
JAN van de KRUIJS
JAN FRANSEN
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN 1771.
F.W. CHION.
Mij present: P.J. SPAAN,
XX.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
1. JAN JANSE,
2. ADRIAAN van de MORTEL
Beide in den voorleeden jaare 1770 afgegaane Schepenen van BAKEL voornoemd.
Als mede met:
3. JOHANNES van GRINSVIN,
4. JAN FRANSEN,
5. ADRIAAN van den KERKHOFF,
6. JAN PETER NOIJEN, Regeerende Schepenen van BAKEL
En
7. ALBERTUS ADRIANUS van NOORT, Secretaris van BAKEL voornoemd.
Respectivelijk, voor zoo verre zij in de navolgende Articulen worden vermeld, of de zaaken daarin voorkomende aan henlieden kennelijk zijn,
Te vragen
Off hij gevangene alle de hiervorengemelde perzoonen kend?
De gevangene zegt Ja.
En
Off hij op derzelver Perzoonen ietwes weet te zeggen tot reproche van dezelve?
De gevangene zegt nietwes.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat hij gevangene zig 't zeedert verscheide jaaren onder de ingezeetenen van BAKEL een groot gezach heeft weten te verkrijgen, meest alle zaaken naar zijn zin heeft gedirigeerd, en zeer willekeurig aldaar geregeerd, jaa zelvs veele dingen verrigt buiten kennis van Regenten.
De gevangene onkent het Articul.
Art. 2.
Dat het te BAKEL een allezins bekende zaak is, dat die geene van de ingezeetenen die met een Peelveld wilden begunstigd worden, zig meest altijd aan hem gevangene alleen hebben geaddresseerd, om door zijne gunste off toestemminge een Peelveld te bekomen.
De ses eerste getuigens affirmeeren het Articul, de sevende segt het niet te konnen affirmeeren, als gedurende een geruime tijd zijnde van huijs geweest.
De gevangene erkent het Articul.
Voorts verklaren de ses eerste getuigens hoofd voor hoofd, dat zij geen van alle zich in staat hebben bevonden, om iemand aan een Peelveld te helpen.
Art. 3.
Dat zulks ook speciaal is geschied, wanneer in den jare 1770 de Peelvelden te BAKEL op nieuw aan de ingezeetenen moesten werden uitgegeven ingevolge de Resolutie van haar Hoog Mog. van den 4den Januarij 1770.
De ses eerste getuigen affirmeeren het Articul, de sevende getuige refereert zich ad Articul 2.
De gevangene erkent de Artikel.
Art 4.
Dat het een bekende zaak te BAKEL is, dat de ingezeetenen dier Plaatse de geleegentheid van DE PEEL, de groote, de legginge en de uitgestrektheid van de Peelvelden mitsgaders al wat daaromtrent nodig is geweeten te worden, zeer wel kennen, en geen Raad of onderrigtinge bij anderen behoeven te gaan zoeken, mitsgaders dat de ingezeetenen daaromtrent de hulp of onderrigtinge van hem gevangen niet meerder nodig hebben gehad, dan van de overige Schepenen.
De resp. getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene ontkent het Articul, omdat hij het Register met de nummers der velden onder zich had, erkennende niet te min dat alle de verdere Regenten
beter kennis van de velden hadden, dan hij, voor zoo verre het steken van de Peel betrof.
Art. 5.
Dat hij gevangene met en benevens JOHANNES van GRINSVIN en ADRIAAN van de MORTEL, heeft gehad den ontfangst der Penningen, welke de Respective ingezeetenen hebben betaald tot goedmakinge der kosten over de verschillen wegens DE PEEL ontstaan, en bij voorschreve Resolutie van haar Hoog Mog. vereffend.
De resp. getuigen, en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 6.
Dat hij gevangene de Declaratien der gevallene kosten onder zig heeft genoomen, en dat tot nog toe van den ontfang en uitgave dier Penningen aan de ingezeetenen geen reekening is gedaan, schoon de voornoemde JOHANNES van GRINSVIN en ADRIAAN van de MORTEL hem gevangene daartoe meermaals te vergeefsch hebben verzogt en aangezet.
De tweede en derde getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, dat zijns wetens tot nog toe geen rekening aan de ingezetenen is gedaan, en voorts, dat hij door J. van GRINSVIN, en A. van de MORTEL
alleen is aangezocht, om de afrekening tusschen hun drieen te maken gelijk dan ook is geschied, en voorts dat hij gevangene aan J. van GRINSVIN heeft
overgegeven alle de papieren, daar toe specteerende <= na te zien> uitgenomen twee quitantien die hij heeft na zich genomen.
De derde getuigen ontkent dit wel expresselijk, als hebben de de voorn. papieren gelaten in handen van den gevangene.
Art. 7.
Dat hij gevangene in praetentie van den Secretaris van BAKEL, en voornoemden JOHANNES van GRINSVIN, heeft aangenomen, dat hij alle de papieren, rakende de gevallene Differenten over DE PEEL, en speciaal de reekeningen der onkosten, wel zoude bewaren, en dat hij gevangene daarvan zoude formeeren een generale staat off reekeninge.
De derde, en sevende getuigen affirmeeren het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art 8.
Dat gemelde JOHANNES van GRINSVIN op den 1sten April dezes jaars 1771 in't bijweesen van de Schepenen JAN FRANSE, en FRANCIS WILLEM MARTENS van hem gevangenen de gemelde reekening heeft gevorderd, dog dat hij gevangen geantwoord heeft, eerst dat hij de Documenten niet had, maar dat hij dezelve had meede genomen toen hij laast van Huis ging, en daar na, dat hij geen andere quitantie meer zoude geven, dan de Liquidatie, welke hij met JOHANNES van GRINSVIN had gesloten.
De derde getuige affirmeert het Articul.
De vierde zegt zulx niet meer te konnen herinneren.
Voorts FRANCIS WILLEM MARTENS binnen geroepen zijnde, erkent het Articul.
De gevangene zegt zulx hem niet meer te geheugen.
Art. 9.
Dat het te BAKEL zeer bekend is, en Schepenen ook zijn ontwaar geworden dat hij gevangene van een meenigte ingezeetenen giften en gaven heeft ontvangen, en, als het ware, de Peelvelden aan dezelve daarvoor heeft verkogt.
De ses eerste getuigen affirmeeren het Articul, de sevende zegt zulks niet gehoort te hebben, dan ten tijde, wannneer de informatien tegens hem gevange
genomen zijn.
De gevangene erkent giften, en gaven aangenomen te hebben, dog ontkent het verkopen der Peelvelden, met bijvoeging, dat hij aan JAN FRANSEN, JAN
PETER NOOYEN en A. van den KERKHOF te meermalen bij discours <= gesprek; praatje> heeft te kennen gegeven dat hem die giften en gaven waren
toegezegt zonder juist te melden hoe veel.
Art. 10.
Dat het zelve rugtbaar zijnde geworden, hij gevangene daarover door den Schepen JAN JANSE, in't bijweesen van de Schepenen ADRIAAN van de MORTEL en JOHANNES van GRINSVIN is aangesproken en onderhouden, en dat hij gevangene den zelven heeft geantwoord: dat hem JAN JANSE niets geleegen lag aan het geen de Luiden hem gevangen vereerden.
De eerste, tweede, en derde getuigens affirmeeren het Artikel.
De gevangene zegt, de woordenwisseling in het Articul gemeld, niet volstrekt te durven ontkennen.
Art. 11.
Dat voorts op den 1sten Meij 1770, alle de Schepenen ten Huise van hem gevangenen over de begeevinge der Peelvelden, te zamen met hem gevangenen, hebben gesprooken, en gedelibereerd, op wat wijze de begeevinge der Peelvelden best werkstellig zoude werden gemaakt.
De ses eerste getuigens affirmeeren het Articul, de sevende refereert zich tot zijne vorige antwoord.
De gevangene erkent het Articul.
Art. 12.
Dat, diestijds daarover de sentimenten dier Schepenen verschillende, hij gevangen dezelve op een klad of stuk papier (aan den gevangen te exhibeeren) heeft aangeteekend.
De ses eerste getuigens en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 13.
Dat de voornoemde JOHANNES van GRINSVIN het zelve stuk papier toe heeft opgenomen en in zijn zak gestooken, als hem toebehorende.
De derde getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt zulks niet te hebben geweten.
Art. 14.
Dat de respective Schepenen ten dien dage van den anderen zijn gescheiden, en het huis van hem gevangen uitgegaan, zonder dat hij gevangene ietwes in het Resolutie boek heeft geschreven, hun voorgeleesen of vertoond in het zelve te hebben geschreven.
De ses eerste getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 15.
Dat wijders alle de Schepenen van BAKEL op den 14en Meij 1770 wederom zijn geweest ten Huise van hem gevangenen om met den anderen te spreeken over de begeevinge der Peelvelden.
De ses eerste getuigen affirmeeren het Articul.
De gevangene erkent het Articul.
Art. 16.
Dat de voornoemde Schepen JOHANNES van GRINSVIN, onder anderen ten gemelden tijde aan hem gevangene heeft gezegd: Dat zij daar waren gekomen om een zaak van gewigt uit te voeren, dat het wat te zeggen was over eens anders goed te disponeeren, dat men de zaake tog zoo moest beschikken, dat men voor God, voor de Waereld en zijn gemoed konde verantwoorden, dat men daar tijd toe moest nemen, was het niet van Een van Twee, of drie dagen, en dat hij er zijn eige voordeel niet in beoogde.
De ses eerste getuigen affirmeeren de Articul.
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 17.
Dat de twee Schepenen JAN JANSE en ADRIAAN van de MORTEL ook hebben gezegd, dat zij van dat zelve gevoelen waren, en het zelve mede rond uit hebben toegestemd.
De ses eerste getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt er niet van te weeten.
Art. 18.
Dat hij gevangene voorts aan de Schepenen heeft voorgeleesen een lijst, door hem gevangene op een apart papier geschreven, waar op de namen der nieuwe verkrijgers van de Peelvelden waren gesteld, en dus inhoudende de begeevinge der Peelvelden, zoo als hij gevangene dezelve reeds hadde gedaan.
De ses eerste getuigen affirmeeren het Artikel.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 19.
Dat gemelde lijst nooit te vooren door hem gevangen aan Scheepenen is vertoond.
De drie eerste getuigen affirmeeren het Articul.
De drie laatste zeggen, dat hun drieen door den gevangenen te voren wel is vertoont een lijst zonder nogtans de inhoud van deselve te hebben vernomen en
zonder ook te konnen zeggen of het was deselve Lijst die de gevangene naderhand aan
Schepenen heeft voorgelezen.
De gevangene confirmeert zich met de respective getuigers.
Art. 20.
Dat ook over de nieuwe verkrijgers van de gemelde Peelvelden door hem gevangenen nooit is gesproken met de Schepenen JAN JANSE, ADRIAAN van de MORTEL en JOHANNES van GRINSVIN.
De drie eerste getuigen affirmeeren het Articul.
De gevangene affirmeert de Artikel.
Art. 21.
Dat ook bevoorens over die Lijst bij Schepenen nooit is gedelibereerd geweest.
De ses eerste getuigen en gevangene affirmeeren de Artikel.
Art. 22.
Dat de Schepenen JAN JANSE, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVIN de voorschreven Lijst en de begeevinge der Peelvelden zoo als dezelve door hem gevangenen was gedaan, hebben afgekeurd en tijd begeerd om het eene en andere deswegens nader te onderzoeken en rijpelijk daarover te kunnen delibereeren.
De ses eerste getuigen affirmeeren het Artikel.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 23.
Dat hij gevangen daarop heeft gezegd, dat hij lang genoeg daar moeite mede hadde gehad, en dat men al genoeg daarover had gedebatteerd.
De ses eerste getuigen affirmeeren het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 24.
Dat na nog eenige woordenwisselingen de gevangene moeijelijk scheen te worden en het Resolutieboek dat hij toen ter tijd bij zig hadde, toegedaan of weggesmeeten heeft dog dat 't zelve naderhand meer openende, daar nog iets heeft bijgeschreven.
De ses eerste getuigen affirmeeren het Articul.
De gevange ontkent het Articul.
Art. 25.
Dat hij gevangene vervolgens de Schepenen JAN NOOIJEN, ADRIAAN van den KERKHOFF en JAN FRANSEN, hunne namen heeft doen teekenen in het gemelde Resolutieboek.
De ses eerste getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt, dat hij de Resolutie te tekenen heeft gegeven aan de drie eerste getuigens.
De drie laatste getuigens verklaren, dat de gevangene wel degelijk hen liede heeft doen tekenen door middel van diverse dreygementen.
Art. 26.
Dog dat zulks door de drie overige Schepenen geweigerd is geworden.
De ses eerste getuigens, en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 27.
Dat ondertusschen verscheide woorden wisselingen tusschen de drie Schepenen JAN JANSE, ADRIAAN van de MORTEL en JOHANNES van GRINSVIN, ter eenre, en den gevangenen ter andere zijde, zijn voorgevallen welke daar op uitkwamen, dat hij gevangene de begeevinge der Peelvelden, zoo als dezelve door hem was gedaan en geboekt, op allerleij weisen heeft tragten door te dringen, en dat gemelde drie Schepenen hebben gezegd, dat zij meenden, dat die begeevinge niet in behoorlijke ordre nog naar reeden in billijkheid was geschied.
De ses eerste getuigens affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 28.
Dat vervolgens de gemelde drie Schepenen de kamer zijn uitgegaan, en daar hem gevangenen gevraagd zijnde off zij nog wilden teekenen? geantwoord hebben: Neen, zoo niet nooit nog in Eeuwigheid.
De ses eerste getuigens affirmeeren de Articul.
De gevangene zegt er niet van te weeten.
Art. 29.
Dat ook de drie Schepenen JAN FRANSEN, ADRIAAN van de KERKHOFF, en JAN PETER NOOIJEN, voor dat de begeevinge der Peelvelden is geschied, met hem gevangenen wel eens hebben gesprooken, hoe men het best daarmeede zoude kunnen maken, en verder ook wel, om die begeevinge bij lotinge voor de ingezeetenen te laten doen.
De drie getuigen in het Artikel gemeld affirmeeren het Artikel.
De gevangene erkent het Articul.
Art. 30.
Dat hij gevangene daar altoos tegen is geweest, en de gemelde drie Schepenen heeft wijs gemaakt, dat zij dan ligt in handen van den Fiscaal zouden vervallen, want dat zij de Peelvelden niet mogten verlooten.
De vierde, vijfde, sesde getuigen affirmeeren het Articul.
De gevangene erkent het Artikel.
Art. 31.
Dat hij gevangene daartoe met opzigte tot JAN FRANSEN en ADRIAAN van den KERKHOFF, heeft gebruijkt zeer onbetamelijke uitdrukkingen.
De twee getuigen in het Articul gemeld affirmeeren den Articul.
De gevangene zegt wel eens eene sterke uitdrukking gebruikt te hebben, maar niet precies de woorden te weeten.
Art. 32.
Dat hij gevangen in het Resolutie Boek sub. dato 29 Meij 1770 nog heeft geschreven eene nadere Resolutie vervattende de eenige veranderingen van zommige der Peelvelden, zonder dat ten dien dage tegenwoordig zijn geweest de Scheepenen JAN JANSE, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVIN.
De drie eerste getuigens, en de gevangene affirmeeren het Artikel.
Art. 33.
Dat hij gevangene bij de verhooren ter requisitie van den Procureur Generaal gedaan, tegens de Waarheid heeft voorgewend, dat zulks in afwezigheid van gemelde Schepenen zoude zijn geschied, om dat er zoo veelderhande questien waren, en dat die drie Schepenen maar zogten alles in de war te helpen.
De gevangene persisteert bij zijne vorige antwoorden, allegeerende ten blijke van dien, dat de drie Schepenen, in het Artikel gemeld schoon geconvoceert
zijnde, echter niet zijn gecompareert, behalven alleen JAN JANSSEN die echter weder is henengegaan, toen er over de begeving zoude worden gesproken.
De eerste getuige erkent geciteert te zijn geweest zonder te weeten tot welk eynde.
De tweede en derde getuige verklaren niet te weeten, dat zij geciteert zijn geweest, prestitueerende. dat zij dan ook uit dien hoofde niet zijn gecompareert.
De ses eerste getuigen verklaren eenparig niet te weten, dat de drie eerste iets hebben gedaan om de begeving in de war te helpen.
Art. 34.
Dat hij gevangene al verder tegens de waarheid daar bij gevoegd heeft, dat de drie overige Schepenen ook zouden hebben gezegd dat niet te kunnen afwachten, vermits hun niet gelegen kwam daar over telkens te vergaderen.
De vierde, vijfde en sesde getuige verklaren niet te weeten dat zij immer de woorden in de Articul gemeld, gesproken hebben.
De gevangene persisteert bij zijn vorige verhooren, en het antwoord daar gegeven.
Art. 35.
Dat eenigen tijd na dat de begeevinge der Peelvelden door hem gevangenen is gedaan, den Schepen JAN JANSE, in tegenwoordigheid van de Schepenen JAN FRANCE, ADRIAAN van den KERKHOFF, en JAN NOOIJEN met hem gevangen in woorden geraakt zijnde, dezelve JAN JANSE aan hem gevangenen heeft verweeten, dat hij van JAN MARTENS voor een Peelveld had genooten een goude Rijder en twee Zeeuwsche Rijksdaalders;
Item van ANTONY KUIJPERS twee Ducaten, en een eikenboom van vijf Guldens,
En nog van WILBERT RAIJMAKERS, dertien Gulden en eenige stuivers.
De eerste, vierde, vijfde en sesde getuigen affirmeeren het Articul.
De gevangene erkent, dat er dergelijke woorden, als in het Articul gemeld, zijn voorgevallen, zonder de precise somme te konnen noemen.
Art. 36.
Dat gemelde Schepen JAN JANSE daarbij tegens den gevangen heeft gezegd: Gij doed tegens de Resolutie, tegens de Keuren, en tegens den afspraak.
Deselve getuigen als vooren, affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt en niet van te weeten.
Art. 37.
Dat hij gevangene daarop heeft geantwoord: Het heeft ook nooit zo met DE PEEL gegaan; zeggende verder, dat hem JAN JANSE niet geleegen lag aan het geen de menschen hem gevangenen vereerden.
Dezelve getuigen affirmeeren het Artikel.
De gevangene zegt het niet te konnen ontkennen.
Depost ontkent de gevangene te hebben gesproken de woorden, het heeft ook nooyt zoo met DE PEEL gegaan.
Art. 38.
Voorts aan den gevangenen, en de getuigen te exhibeeren en voor te leezen Copie Authentieq van zeekere Verklaring, waarin deposanten zijn de voornoemde ADRIAAN van den KERKHOFF, JAN FRANSE en JAN NOOYEN, gedateerd den 13e November 1770.
En zegd de Procureur Generaal hem gevangen voorts aan:
Dat den inhoud van gemelde Verklaring is onwaaragtig, verdigt, en verdraaijd; want, dat de Schepenen, JAN JANSE, ADRIAAN van de MORTEL, en JOHANNES van GRINSVIN de begeevinge der Peelvelden bij die Verklaringe gemeld, niet hebben meede gedaan, maar ter contrarie zig daar tegen hebben gekant, en geweigerd die Resolutie, waarbij gezegd word de begeevinge der Peelvelden gedaan te zijn, te onderteekenen, en dat hij gevangene ter contrarie die begeevinge genoegzaam geheel naar zijnen zin heeft geschikt en gedaan.
De ses eerste getuigen affirmeeren het Articul.
De gevangene persisteert bij den inhoud van de verklaring in het Artikel gemeld.
De vierde, vijfde, sesde getuigen betuigen als nog den inhoude van de gemelde verklaring niet te hebben geweten, en dat zij die nooyt zouden hebben
gepasseert, in dien zij daar toe door de dreijgementen van den gevangene < > niet waren misleijd geworden.
Art. 39.
Dat meergemelde drie Schepenen zoodanige verklaringe in goeden gemeode, en conform de waarheid, niet hebben kunnen passeeren.
De ses eerste getuigen adfirmeeren het Articul, refereerende de vierde, vijfde en sesde zich tot het vorig antwoord op Art. 38.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 40.
Dat hij gevangene, schoon volkomen overtuigd zijnde, dat de inhoud van die Verklaring was onwaaragtig, verdigt, en verdraaijd, egter dezelve heeft doen opstellen, en het Concept van dien, met de hand van zijn Broeder JOHANNES van OMMEREN, Drossaard van STIPHOUT, 's daags voor dat dezelve int Register is geschreven, heeft laten amplieeren, in 't bijweesen van ALBERTUS ADRIANUS van NOORT, Secretaris van BAKEL.
De sevende getuige affirmeert het Articul.
De gevangene, sustineerende <= houdt staande> dat meergemelde verklaring niet de waarheid overeenkomt, affirmeert de overige inhoud van het Articul.
Art. 41.
Dat hij gevangene het Concept alzoo geamplieerd, aan gemelden Secretaris heeft ter hand gesteld, om te registreeren, 'sdaags vooraf, ten minste korten tijd, voor dat de daarin voorkomende getuigen dezelve geteekend hebben.
De sevende getuige affirmeert het Articul.
De gevangene erkent het, zonder precies te konnen zeggen, of hij de verklaring aan den Secretaris heeft overgegeven daags te voren of deselve dag.
Art. 42.
Dat hij gevangene bij het overgeeven van het gemelde Concept aan den voornoemden Secretaris heeft gezegd; De Regenten, of zij lieden (denoteerende daarmede de drie gemelde Scheepenen) zouden mij zoodanig Declaratoir geeven, mogt ik U verzoeken het zelve zoo en in dier voegen ten Prothocolle te willen brengen.
De sevende getuige affirmeert het Articul.
De gevange erkent het met bijvoeging, dat hij aan den Secretaris zoude gezegt hebben, dat hij voor, en al eer de verklaring ten prothocolle te brengen, met de
luiden, die dezelve zouden passeeren diende te spreken, voor zoo verre dezelver daar in iets wilden
verandert hebben.
De sevende getuige ontkent zulx expresselijk.
Art. 43.
Dat de gemelde Secretaris daarop aan hem gevangenen heeft geantwoord; Zoo, dan hebben zij daar kennisse van, om hetzelve dusdanig te konnen registreeren.
De sevende getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 44.
Dat hij gevangen daarop rondborstig heeft gezegd: Jaa.
De zevende getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt hier niet van te weeten.
Art. 45.
Dat hij gevangene de voornoemde drie Schepenen heeft misleid, en tot het teekenen dier Verklaringe gebragt, door dezelve te verzeekeren, dat het was tot dekkinge van henlieden, dat zij daar geen kwaad aan konden doen, dat hij gevangen zulks over zig nam, ofschoon de anderen aan hem gevangenen geweigerd hadden die te teekenen.
De vierde, vijfde en sesde getuige affirmeeren het Articul.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 46.
Dat hij gevangenen aan de Schepenen ADRIAAN van den KERKHOFF, en JAN NOOIJEN nog speciaal heeft gezegd: Dat hij wel zoude weten te bezorgen, dat de drie andere Regenten mede de Resolutie over de begeevinge der Peelvelden zouden toestaan.
De vijfde en sesde getuige affirmeeren het Artikel.
De gevangene zegt hier niets van te weeten.
Art. 47.
Dat hij gevangen aan de laatstgemelde twee Schepenen ook wel te kennen heeft gegeven, dat die andere drie Schepenen de Resolutie of de daarbij gemelde begeevinge reeds hadden toegestaan.
De vijfde en sesde getuige affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt niet te hebben gesproken van toegestaan, maar dat hij gezegt heeft, dat de drie andere Schepenen de begeeving mede hadden gedaan.
Aldus de voorschreve Confrontatie ter requisitie van den Procureur Generaal van ondergeschr. Commissarissen gedaan, en hebben de getuigen JAN JANSEN, ADRIAAN van de MORTEL, JOHANNES GRINSVIN, JAN FRANCEN, ADRIAAN van den KERKHOF, JAN PETER NOYEN, en ALBERTUS ADRIANUS van NOORT onder Eede gedeponeert en hebben beneffens den gemelde gevangen nadat aan hun het geb. voosz. is iterativelijk en distinctelijk was voorgelesen, en bij den inhoude deszelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent,
Actum 's HAGE den 16 November 1771.
Handmerk van JAN JANSE die verklaart niet te kunnen schrijven.
ADRIAAN van de MORTEL.
J. van GRIENSVEN.
JAN FRANSEN.
A. van de KERKHOF
JAN PETER NOIJE
A.A. van NOORT.
Voorts is deze met relatie tot het achtste articul ondertekent door FRAENCIS WILLEM MARTENS.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN.
F.W. CHION.
Mij present P. v. SPAAN.
XXI.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
ALBERTUS ADRIANUS van NOORT, Secretaris van BAKEL.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat hij gevangene aan voornoemde Secretaris van BAKEL heeft ter hand gesteld de Obligatie wegens de Penningen die opgeschoten waren door de ingezetenen tot opbouwinge van een nieuw Pastorij Huis, mitsgaders een Memorie door hem gevangen eigenhandig geschreven (en aan hem gevangen te exhibeeren) inhoudende verscheide Posten welke hij gevangene begeerde dat ten behoeven van hem gevangenen in de Dorps Reekeningen van BAKEL, concerneerende
<= betreffende> der Gemeente Huishoudinge over den jaare 1767 voor Uitgaaff moesten worden gebragt.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene zegt, aan den getuige te hand te hebben gestelt de conditien van bestecq mitsgaders d'Obligatie in het Articul gemelt en voorts een
eygenhandige memorie van hem gevangene, zonder te kunnen zeggen of het is geweest dezelve memorie die aan hem gevange bij dezen is geexhibeert.
De getuyge zegt wel expresselijk dat de gevangene de voorsz. Conditie aan hem getuyge niet eerder heeft ter hand gestelt, dan nadat de Dorps Rekening niets
aan de Leen en Tolkamer was overgegeven en dat het ook is geweest dezelve memorie als in 't Art: gemelt.
Art. 2.
Dat die Reekening in zoo verre door den Secretaris ook is ingerigt naar des gevangens gedane opgave.
De getuyge affirmeert het Articul.
De gevangene insgelijx.
Art. 3.
Dat hij gevangene tegens de waarheid (Art: 110 van het verhoor) heeft voorgewend, dat hij aan denzelven Secretaris uitdrukkelijk zoude gezegd hebben, dat hij in den Ontfang van die Reekening moest brengen een Post van zeeventig gulden die hij gevangene aan den Aanneemer HUIJBERT van ESCH voor het maken der Bestecquen zoude hebben gekort.
De getuyge affirmeert het Articul zeggende ten minste niet te hebben gehoort dat de gevangene iets diergelijx als in 't Articul gemelt jegens hem getuyge
zoude gezegt hebbe.
Art. 4.
Dat hij gevangene eenige dagen, na dat op den 24sten Maart 1770 ter Secretarije van BAKEL waren gepasseerd twee Actes van Vermangeling <= verruiling> tusschen hem gevangenen en zeekeren JOOST WEIJERS, mede te BAKEL woonagtig, aan den Secretaris heeft gevraagd, wat, of hoe veel, hij voor Jura wegens het passeeren dier Actes moest hebben.
De getuyge affirmeert het Articul.
De gevangene erkent het.
Art. 5.
Dat meergemelde Secretaris, hem gevangenen daarop antwoordende, heeft gevraagd, off hij gevangene die alle moest betalen?
De getuyge en de gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 6.
Dat hij gevangene daarop heeft gezegd Jaa.
De getuyge en gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 7.
Dat voorts dezelve Secretaris hem gevangene heeft gezegd deze of diergelijke woorden in substantie: dat het gemeriteerde <= verdiende> daar van wel tot zijn dienst was, en dat nopens het gunt JOOST WEIJERS zoude moeten betalen, hij Secretaris het zelve aan hem remitteerden <= kwijt scheldende>, mits de verschotten <= voorgeschoten gelden> van zegels, ten dien einde gebruikt, benevens 'sLands 40sten Penning te zamen bedragende de somme van drie gulden agtien stuivers, wierde betaald.
De getuyge affirmeert het Articul.
De gevangene erkent het Articul zonder specifieq te kunnen zeggen hoeveel de verschotten bedroegen.
Art. 8.
Dat vervolgens hij gevangene aan meergemelde Secretaris ook heeft ter hand gesteld de voorschreve somme van drie gulden en agtien stuivers, zijnde al het geene, dat hij Secretaris ter dier zake ooit heeft gepraetendeerd ontfangen of genoten.
De getuyge affirmeert het Articul.
De gevangene refereert zig tot vorige antwoord.
Art. 9.
Dat ten tijde, toen de Secretaris ten Huise van hem gevangen te BAKEL heeft gelogeerd, en in de kost gelegen, de Paters Van NIEL en HUTST, Monniken in het Convent van VENROIJ, te meermalen aan het Huis van hem gevangenen zijn geweest.
De getuige affirmeert het Articul.
De gevangene erkend het.
Art. 10.
Dat de voorsz. Pater HUTS, en de Medicine Doctor THEODORUS AALDERS, wonende te GEMERT, te zamen bij hem gevangenen te gast zijn geweest in den somer van het jaar 1769.
De getuyge affirmeert het Articul.
De gevangene erkend het.
Art. 11.
Dat over den Maaltijd tusschen hem gevangene en de gemelde Perzoonen is gesprooken over de ziekte van den Pater van NIEL, op dien tijd ziek leggende ten huise van MARIA van de WEIJER, een Klop Suster, en toen woonende digt bij de Huisinge van hem gevangene te BAKEL.
De getuyge affirmeert het Articul.
De gevangene erkend het.
Art. 12.
Dat ook bij die geleegenheid is gesproken om denzelven Pater van NIEL naar zijn Convent te VENROY te transporteeren.
De getuyge affirmeert het Art..
De gevangene zegt het niet te weeten.
Aldus de voorschreve Confrontatie ter requisitie van den Procureur Generaal van ondergeschr. Commissarissen gedaan, en hebben de getuigen ALBERTUS ADRIANUS van NOORT onder Eede gedeponeert en hebben beneffens den gemelde gevangen nadat aan hun het geb. voosz. is iterativelijk en distinctelijk was voorgelesen, en bij den inhoude deszelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent,
Actum 's HAGE den 18e November 1771.
A.A. van NOORT.
Voorts is deze met relatie tot het achtste articul ondertekent door FRAENCIS WILLEM MARTENS.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN. (1771)
F.W. CHION.
Mij present D.L. UIJTENBOOGAART, Adj. Graph.
XXII.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en aan de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION Raden in den Edelen Rade en Leenhove van BRABAND ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegen de Procureur Generaal over dezelve Landen, Impetrant van Mandament Crimineel, met de Clausule van Apprehensie, etc.
Omme daarop geconfonteerd te worden NICOLAAS van OMMEREN, Praesident Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S BOSCH, gevangene, op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE.
Met
FRANCIS WILLEM MARTENS Regerend Schepen van BAKEL,
GOORT NOYEN Schepen van BAKEL, en
ALBERTUS ADRIANUS van NOORT Secretaris van BAKEL voornoemd.
Respectivelijk, voor zoo verre zij in de navolgende Articulen vermeld zijn, off de zaaken daarin voorkomend, aan henlieden kennelijk zijn.
De Procureur Generaal zegd den gevangen aan.
Art. 1.
Dat hij gevangene op den 15den December des voorleden jaars 1770 door den jongen van den Schutter van BAKEL, FRANCIS WILLEM MARTENS Regerend Schepen van BAKEL voornoemd heeft doen ontbieden, om ten Huise van hem gevangene te komen.
Den eerste getuyge affirmeert den Articul.
Den gevangene zegt apparent Ja.
Art. 2.
Dat voornoemde FRANCIS WILLEM MARTENS ten gemelden tijde gekomen zijnde aan het Huis van den gevangen, en in de kamer, welke diestijd wier gebruikt voor de Raadkamer, hij gevangenen de Schepen GOORT NOOIJEN zig in dezelve kamer hebben gevonden.
De 2 eerste getuygens affirmeeren het Articul.
De gevange insgelijx.
Art. 3.
Dat hij gevangene toen aan gemelde FRANCIS WILLEM MARTENS heeft gezegd, dat hij een Attestatie <= een verklaring> wilde ligten van den Vorster RIJSTERBORG van HENDRIEN LEENDERS, ten laste van PHILIP DAGTELAAR, een gegageerd Soldaat, te BAKEL woonagtig, die hem gevangenen zoo hij zeijde, geblameerd had, en dat gemelde FRANCIS WILLEM MARTENS en GOORT NOOYEN daarover moesten staan.
De twee eerste getuygens en den gevangene affirmeeren het Articul.
Art. 4.
Dat den voornoemden GOORT NOOIJEN aan den voornoemden FRANCIS WILLEM MARTENS gevraagd hebbende, wat JOOST JANSE NOIJEN hadde verklaard ter requisitie van het Hoog Officie, en door meergemelden FRANCIS WILLEM MARTENS geantwoord zijnde dat men hem daar naar niet moest vragen, en dat hij daar niets van mogt zeggen, wijl hem zulks verboden was, vervolgens over het geeven der Verklaringen welke ten lasten van hem gevangen daar den Stadhouder van ADRICHEM waren ingewonnen, nog eenige gesprekken en woordenwisselingen, zoo tusschen de voornoemde Perzoonen, als tusschen den gevangenen en zijn Huisvrouw, zijn voorgevallen.
De twee eerste getuygens affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt hier niets van te weten.
Art. 5.
Dat hij gevangene bij die geleegenheid zig in deezer voegen heeft uitgelaten wat voor Verklaringe zoude JOOST JANSE NOOIJEN tog van de Peelzaaken hebben konnen geven, alzoo ik van hem daarvoor geen schot of genot heb genoten.
Den eerste en tweede getuygen affirmeeren het Articul.
De gevangene zegt hier niet van te weten.
Art. 6.
Dat hij gevangene daar verder heeft bijgevoegd in Substantie dat wijt ik hem geen ondank dat hij van de Peel Attestatie heeft gegeven maar verdoemd! dat hij Attestatie heeft gegeven van iets daar hem niet naar gevraagd is, dat zal mij nog lang op mijn leever leggen.
De twee eerste getuygen affirmeeren het Articul.
De gevange zegt hier niet van te weeten.
Art. 7.
Dat verder, tusschen hem gevangenen en voornoemde GOORT NOOIJEN een ampel gesprek gehouden zijnde over het inwinnen der informatie ten lasten van hem gevangenen. Hij toen ook heeft gezegd: dat hij daar geen halve stuiver, of geen Soopje van een halve stuiver, omgaf, want dat hij wel wist, dat er onder die geenen, die verklaringen hadden gegeeven, waren, dewelke daar berouw van hadden, en dat er ook wel onder waren, die valse Eeden hadden gedaan, alzoo dezelve zaaken hadden verklaard, die nooit waren voorgevallen.
De eerste getuyge affirmeert het Aticul.
De tweede zegt zulx niet te kunnen affirmeeren.
De gevangene ontkent het Articul en zegt dat het is ter Contrarie.
De eerste getuyge die in presentie van de andere twee getuygen diergelijke woorden als int Articul gemelt heeft gesproken blijkende zulx bij een onderhandse
verklaring welke de tweede en derde getuyge dienaangaande hebben gepasseert op den 24 January dezes jaars.
De eerste getuyge ontkent dit wel expresselijk en persisteert bij desselfs gegevene verklaring.
De tweede getuyge zegt de gem. Verklaring van de 24 January dezes jaars te hebben onderteekent in onnozelheid en ter goeder trouw om dat hem door des
gevanges huysvrouw of zijn Schoonmoeder was gezegt, dat de eerste getuyge de woorden in questie had gesproken.
De derde getuyge zegt dat hij daar toe gekomen is, doordien hem zulx bij differente gelegentheden door den gevangenen, desselfs huysvrouw en
Schoonmoeder zo dikwils was verhaald en gerepeteert, dat hij getuyge ter goedertrouw, in geen andere verbeelding stond dan dat de eerste getuyge waarlijk
de woorden in questie gesproken had.
Wijders versoeken de tweede en derde getuyge dat zij dienaangaande mogen worden geexcuseert voor zo veel zij door de misleydinge van den gevangene
tot het begaan van het voorsz. abuys gebragt zijn geworden als hebbende nimmer eenige mentie <= gewag> gehad om willend en wetens ietwes tegens de
waarheid te verklaren.
Art. 8.
Dat het eene volstrekte onwaarheid is, dat de gemelde FRANCIS WILLEM MARTENS, het zij ten gemelden tijde, of op eenigen anderen tijd, zig ooit aan den gevangenen of iemand anders, zoude hebben uitgelaten met deeze of diergelijke bewoordingen: Dat hij wel wist, dat onder die geenen, welke ter requisitie van den Stadhouder verklaringen hadden gegeven, waren, die berouw hadden van die verklaringen te hebben gegeven, en, bij aldien hij zulks te voren hadde geweeten, hij niet over het inwinnen en passeeren van die Attestatien zoude gestaan hebben.
De eerste getuyge affirmeert het Articul.
De tweede en derde refereren zig tot haar antw. ad Art. 7.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 9.
Dat het ook een volstrekte onwaarheid is, dat meergemelde FRANCIS WILLEM MARTENS in plaatse van de gemelde uitdrukkingen, zoude gebruikt hebben deeze of diergelijke woorden: Dat hij wel wisten, dat onder die geenen, welke ter requisitie als voren verklaringen hadden gegeeven, waren, die ten dien opzigte valse Eeden hadden gedaan.
De eerste getuyge affirmeert het Articul.
De tweede en derde refereeren zig als vore.
De gevangene ontkent het Articul.
Art. 10.
Dat hij gevangene, bemerkt hebbende, dat de Secretaris van BAKEL ALBERTUS ADRIANUS van NOORT en de voornoemde GOORT NOOYEN, in een verkeerd begrip waren gevallen, als of het gunt hij gevangene in dier voegen hadde gezegd, zoude gezegd zijn door FRANCIS WILLEM MARTENS, zig heeft voorzien van een onderhandsche verklaring van meergemelde Secretaris, en van GOORT NOOIJEN, gedateerd 24 January 1771, inhoudende het gunt de simple Copie van dien (aan hem gevangenen te exhibeeren) behelsd.
De tweede en derde getuygen affirmeeren het Articul.
Ende gevangene insgelijx, zeggende wel overtuygt te wezen, dat de verklaring in't Art. gemeld niet de waarheijd overeen komende was.
Art. 11.
Dat hem gevangenen niet onbewust heeft kunnen zijn, dat gemelde Secretaris van NOORT en GOORT NOOIJEN zig waren abuseerende omtrent de Perzoon welke diergelijke woorden zoude gesprooken hebben.
De eerste getuyge affirmeert het Articul.
De gevange ontkent het Articul.
Aldus de voorschreve Confrontatie ter requisitie van den Procureur Generaal door ons ondergeschreve. Commissarissen gedaan, en hebben de getuigens FRANS WILLEM MARTENS, GOORT NOYEN en ALBERTUS ADRIANUS van NOORT onder Eede gedeponeert en hebben beneffens den gemelde gevangen nadat aan hun het geb. voosz. is iterativelijk en distinctelijk was voorgelesen, en bij den inhoude deszelver gepersisteert, en deze ter bevestiging ondertekent,
Actum 's HAGE den 18e November 1771.
FRANCIS WILLEM MAERTENS
GOORT NOIJEN
A.A. van NOORT.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN. (1771)
F.W. CHION.
Mij present D.L. UIJTENBOOGAART, Adj. Graph.
Gedateerd November 1771.
NAMEN VAN DE GETUIGEN.
Lijst 1.
Hebben getuigd volgens No. 1. annex aant Rapport.
1. JOOST van de VEN.
2. G. NOIJEN.
3. F.D. de FRIJNSSEN.
4. P. van BUSSELEN.
5. S. JANREN NOIJEN.
6. JAN JAN JOOST RIJNDERS.
7. J.H. van OIRSCHOT.
8. G.P. CLAASSEN.
9. G. HENDRIKS.
10. JAN JANSEN WILBERTS.
11. ANNEKE Wed. P.J. THIJSSEN.
12. ELISABETH Wed. H.J. THIJSSEN.
13. L.H.F. SCHEEPERS.
14. S. van de CRUIS.
15. P. CROIJMANS.
16. W. HENDRIKS.
17. P.J. PEETERS.
18. TH. Wed. M. MANDERS.
19. M.T. MANDERS.
20. ELISABETH Wed. D.F. MICHIELS.
21. J. STERKE.
22. M.J. THIJSSEN.
23. J. van de KRUIS.
24. A. MOORS.
25. A.G. MASTBROEK.
26. J.F. HENDRIKS.
27. D. PEETERS.
28. W. THEUNIS.
29. H. RAIJMAAKERS.
30. J. RAIJMAAKERS.
31. J. NOIJEN.
32. M. van der LINDEN.
Lijst 2.
Zouden nog kunnen getuigen volgens eerste Memorie.
1. F.W MARTHENS Scheepen.
2. L. SCHEEPERS N. 13.
3. JAN JAN JOOSTEN RIJNDERS 6.
4. P. CROOIJMANS 15.
5. S. van de CRUIS 14.
6. F.D. FRIJNSEN 3.
7. J. van DUIJNHOVEN.
8. W. van DUIJNHOVEN.
9. J.J. WILBERS in de KUUNDERT 10.
10. S. JANSEN NOIJEN 5.
11. ANNEKEN Wed. P.J. THIJSSEN.
12. J. van de KRUIS 23.
13. A. of M. MASTBROEKS 25.
14. M.J. THIJSSEN 22.
15. J. STERKEN 21.
16. MARIA Wed. TH. HENDRIKS.
17. A. MOORS 24.
18. WILBERT THEINIS 28.
N.N. 8 en 7 zijn zeer < > om des noods te citeren.
Voorts in Lijst No. 2.
F.W. MARTHENS.
Lijst 3.
Hebben getuigt in No 3 annex aan de eerste Memorie.
1. A.W. de WITT.
2. J. MANDERS.
3. A. M. van den BROEK, zijn vrouw.
4. TH. PEETERS.
5. P. van ASTEN.
6. M. JOOSTEN.
7. J.P. CLAASSEN.
8. R. CLUITMANS.
9. W. JANSEN de WIT.
10. W. de WITT jun.
Voorts in No. 4.
1. J. MARTHENS.
2. A. KUIPERS.
3. W. RAIJMAAKERS.
4. P.J. MARTHENS.
5. JOOST JANSEN NOIJEN.
6. JAN JANSEN NOIJEN.
7. A.J. TEUNISSEN.
Nog in No. 5:
JOOST JANSEN NOIJEN.
Rijks Archief in Noord-Brabant.
Raad van BRABANT. Toegangsnummer 19. Inv.nr.447.263A.
Proces-verbaal van (een deel van) het verhoor door NICOLAAS van OMMEREN ondergaan (artikelen 745 - 772) jaar 1771.
d.d. 09-12-1771.
Pro Fisco.
Nog nadere Artikelen gedaan maken en aan de Ed.Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDRIK WILLEM CHION Raaden in den Edelen Raade en Leenhove van BRABAND en de Landen van OVERMAAZE, als Commissarissen overgegeeven uit den Naam ende van wegens den Procureur Generaal over dezelve Landen, impetrant van Mandament Crimineel met de clausule Apprehensie, etc.
Omme daarop te hooren:
NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van 'S-BOSCH, gevangene op de Voorpoort alhier in DEN HAGE.
Art. 745.
Waarin speciaal heeft bestaan de misdaad, waarvan hij gevangene (ad Art. 525) bij het voorige verhoor heeft bekend overtuigd te zijn en waarover hij gevangene eeven te vooren (ad Art. 512) gratie voor rigeus van Justitie heeft vezogt?
De gevange zegt, dat de misdaad, waar van hij bekent heeft overtuigt te weezen en waar over hij gratie voor Justitie heeft verzogt, heeft bestaan in het genieten
van het geen hem door de luiden gegeven werd voor sijne genomen moeyte.
Art. 746.
Off des gevangens voorschreve misdaad daarin onder anderen niet heeft bestaan dat, wanneer de begeevinge der Peelvelden te BAKEL door de Regenten aldaar heeft moeten geschieden, ingevolge de Resolutie van haar Hoog Mogende in dato 4 Januarij 1770 hij gevangene van de respective ingezeetenen aan welke Peelvelden zijn gegeeven, geld heeft afgenoomen, het gunt dezelve niet waren verschuldigd, en waartoe hij gevangene niet was geregtigd, direct inlopende teegens gemelde Resolutie van Haar Hoog Mogende?
De gevange zegt ja, dat ook de voorschreve misdaad daar in heeft bestaan, dat ten tijde van de begevinge der Peelvelden hij gevange van de respective
ingezetenen, aan welke eenige Peelvelden werden gegeven, meer geld heeft afgenomen, dan deselve schuldig waren, schoon hij gevange vermeende, dat hij
daar toe wel gerechtigt was, uit hoofde van zijn genomene moeyte.
Art. 747.
Off hij gevangene alzoo met dat geld tot verkortinge der respective ingezeetenen van BAKEL zig niet heeft verrijkt?
De gevange zegt Ja.
Art. 748.
Waarin speciaal bestaan hebbende de onwaarheeden waarmeede hij gevangen bij zijn verhoor (Art. 524) heeft bekend de Justitie te hebben opgehouden ad Art. 16, 17, 118, 141, 49 en 50, waarop hij bevoorens was gehoord, en welke Articulen ter dier tijd aan hem gevangene, met zijne gegeeve responsiven wederom zijn voorgeleezen?
De gevange zegt sich dat in het generaal niet te kunnen herinneren.
Art. 749.
Off die onwaarheden ad Art. 16, 17 en 18 daarin niet hebben bestaan, dat hij gevangene heeft geantwoord, dat hij voor dato van haar Hoog Mogende Resolutie van 4 Januarij 1770 nooit iets van de ingezeetene voor de verkrijginge van een Peelveld zoude hebben afgenomen boven de twee gulden en tien stuivers, die zij aan de Peelmeester, en de twee gulden en tien stuivers die zij aan den Stadhouder hebben betaald voor de overboeking?
De gevange zegt Ja.
Art. 750.
Off niet ter contrarie waar is dat hij gevangene voor dato van haar Hoog Mogende Resolutie wel deegelijk van eenige der ingezeetenen heeft ontfangen ses, agt, of tien, jaa tot twaalf guldens toe, wanneer dezelve door toedoen van hem gevangene een Peelveld hebben verkregen?
De gevange zegt, Ja, dat wel is waar, hij gevange voor dato van Haar Hoog Mogende Resolutie van zommige ingezeetenen de door sijn toedoen een Peelveld
kregen, heeft genoten eenig geld, maar zonder als nu te kunnen zeggen hoeveel?
Art. 751.
Off de onwaarheeden, waarmeede hij gevangene ten respecte van de hiervooren gemelde drie Articulen de Justitie heeft opgehouden, ook niet speciaal daarin hebben bestaan, dat hij gevangene heeft voorgewend, dat onder de sommens van twaalf gulden en neegen gulden sestien stuivers door hem Art. 17 van gemelde verhoor opgegeeven, zoude zijn vervat geweest de zeeven guldens voor de kosten der gevalle differenten over de Peelvelden ontstaan?
De gevange zegt Ja, met opzigt tot de meeste ingezetenen als welke boven het geld, bij hem gevange of JOHANNES van GRINSVEN nog hebben betaalt zeven
guldens of ses guldens achttien stuivers voor de onkosten.
Art. 752.
Off niet ter contrarie waar is, dat de meeste ingezetenen van welke hij gevangene geld genoten heeft, boven dat geld, off aan hem gevangen, off aan JOHANNES van GRINSVIN hebben betaald zeeven gulden off wel ses gulden en agttien stuivers voor gemelde kosten?
Art. 753.
Om welke reeden en met wat aanzigt hij gevangene tegens de waarheid het heeft willen doen voorkomen als off onder het gunt aan hem gevangen door de ingezeetenen is betaald bij de verkrijging van een Peelveld, waren vervat geweest die zeeve gulden off / 6-18--?
De gevange zegt zonder eenige reden of insicht bij de vorige verhoren, tegens de waarheid te hebben geantwoord alleen omdat hij de zaken zich niet anders
konde herinnerren.
Art. 754.
Off al verder die onwaarheeden daarin niet hebben bestaan, dat hij gevangene ad Art. 18 heeft gezegd, dat hij nooit iets bedongen had boven het geld dat aan hem is betaald voor de Peelvelden?
De gevangen zegt, neen, tetracteerende ten deze geregte deszelfs gedaane confessie.
Art. 755.
Off hij gevangene niet moet bekennen dat hij van zommige ingezeetenen die hem om een Peelveld hebben verzogt, boven het geld dat aan hem gevangen is betaald, waarlijk deze en geene diensten en eetwaaren heeft bedongen, waarvoor hij niets betaald heeft? Zoo hij gevangene halstarrig mogt blijven om daaromtrent geen confessie te doen: Item te vragen.
De getuige zegt Neen.
Art. 756.
Off dan de ingezeetenen die hem gevangen om een Peelveld hebben verzogt, uit zig zelven aan hem hebben beloofd en toegezegd eenig geld boven de jura en onkosten?
De gevange zegt Ja
Art. 757.
Off hij gevangene dan aan dezelve niet wel te kennen heeft gegeven dat zij geen Peelveld konden krijgen?
De gevange zegt, Ja, dat hij zulx wel heeft geantwoord aan die geene, die niet voor de kosten hadden getekent, en voorts aan anderen dat zij de repositie van
Regenten moeten afwachten.
Art. 758.
Off die ingezeetenen dan niet van tijd tot tijd daarom nader verzoek bij hem gevangen hebben gedaan?
De gevange zegt Ja.
Art. 759.
Of dezelve dan niet al meerder en meerder geld hebben geoffereerd voor een Peelveld, tot zoo lange hij gevangene aan dezelve heeft doen blijken dat zij een Peelveld zouden krijgen?
De gevange zegt, wel te weeten dat de ingezetenen bij herhaling geld hebben geoffereert voor een Peelveld, maar zonder te konnen
zeggen of ze van tijd tot tijd meer hebben geoffereert.
Art. 760.
Off hij gevangene van de respective ingezeetenen niet heeft ontfangen het gunt dezelve aan hem gevangen hadden beloofd en toegezegd?
De gevange zegt Ja, te weten na de begevinge der Peelvelden.
Art. 761.
Off de onwaarheid, waarmede hij gevangene ad Art. 41 heeft bekend de Justitie opgehouden te hebben daarin niet heeft bestaan, dat hij gevangene heeft voorgegeeven, dat de geenen die te vooren Peelvelden hadden bezeeten, hem gevangen maar zouden hebben betaald twee gulden sestien stuivers, en die geen Peelvelden bezeeten hadden, vijff guldens; En in beide de gevallen voor een halff Peelveld de helft, daar hij gevangen bij zijne verhooren heeft moeten bekennen dat de ingezeetenen meerder aan hem gevangenen hebben betaald?
De gevange zegt, dat schoon hij bij dezelfs antwoord ad Art. 41 heeft verzwegen het geen hem door de ingezetenen boven de Jura, bij dat Articul gemeld, is
betaalt, het niet te min een waarheid is, dat hij van de respective ingezetenen meerder heeft genoten, gelijk hij gevange zegt, nimmer te hebben willen
ontkennen.
Art. 762.
Off de onwaarheid waarmeede hij gevangene ad Art. 49 de Justitie heeft opgehouden, niet daarin heeft bestaan, dat hij gevangene heeft voorgegeeven dat de ingezeeten uit hun vrije wille aan hem gevangen zouden gegeeven hebben het gunt zij boven de verschuldigde Jura in kosten betaald hebben?
De gevange zegt Neen, retracteerende ook in dit opzigt zijne gedaane confessie.
Art. 763.
Off hij gevangene door zijn evengemelde antwoord niet heeft willen te kennen geeven dat hij gevangene aan de ingezeetenen niet met opentlijk geweld heeft afgenomen het geld, het geen hij gevangen van dezelve heeft bekomen boven de verschuldigde Jura en kosten?
De gevangen zegt, bij het antwoord, op het nevenstaant Articul vermeld, te hebben willen te kennen geven, dat hij nimmer geld van de ingezetenen gevordert
heeft.
Art. 764.
Off de ingezeetenen tot het doen dier betalingen egter niet zijn gebragt door de directie welke hij gevangene heeft gehouden, wanneer zij om een Peelveld te verzoeken bij hem gevangen zijn gekomen?
De gevange zegt Neen.
Art. 765.
Hoe en op wat wijze hij gevangene het waarschijnlijk kan doen voorkomen dat meest alle de ingezeetenen welke een Peelveld bekomen hebben aan hem gevangene uit vrijen wille, en zonder directie van hem gevangen, meerder geld als zij verschuldigd waren, zouden hebben gegeven, daar alle die ingezeetenen met hunnen handen arbeid de kost moeten winnen, en zeer veele onder dezelve gantsch onvermoogende menschen zijn?
De gevange zegt, geen reden van waarschijnelijkheid te kunnen geven, dan alleen voor zoo wel de ingezetenen wel acht hebben willen slaan op de door hem
genomene moeyte, behalven dat ook alle dezelve niet konnen gehouden worden voor onvermogende menschen.
Art. 766.
Off hij gevangen niet moet bekennen, dat het tegens alle waarschijnelijkheid inloopt, dat die ingezeetenen uit vrijen wille, en zonder eenige directie van hem gevangen zoo veel geld onschuldig zouden hebben gegeeven, en daarna onder Eede zouden hebben verklaard (gelijk alle die geenen tegens welke hij gevangene is geconfronteerd, met veele bijgevoegde reedenen in presentie van hem gevangen hebben staande gehouden) dat zij dat geld aan hem gevangene hebben gegeeven omdat zij anders geen Peelveld konden bekomen, mitsgaders dat hij gevangene voor hun lieden niets hadde gedaan off verrigt, waarvoor die betalinge zouden zijn gedaan?
De gevange zegt, wel te willen erkennen, dat alle de respective beëdigde getuigen, tegens welke hij is geconfronteerd op zich zelve meer geloof zouden
meriteeren dan hij gevangene, voor zoo veel den inhoud van het nevenstaande Articul betreft, maar dat niettemin het gezegde van hem gevange de waarheid
is, en blijft met verdere bijvoeging, dat alle die getuigens bij hem gevangen werden gehouden voor partijdig ter zake, dat de Pater van NIEL uit BAKEL was
vervoert na S'BOSCH, en de Roomsche Kerk gesloten, waar over zulk een groot haat onder de ingezetenen jegens hem gevangene is ontstaan, dat zelfs aan
zijn huis de glazen zijn ingeslagen, schoon hij gevangene teffens erkent dat hij geen de minste schuld daar aan had, en verder ook, dat hij niet in staat is om
eenig bewijs van de partijdigheid der getuigens aan de hand te geven.
Art. 767.
Off de onwaarheid waarmede hij gevangene ad Art. 50 heeft bekend de Justitie opgehouden te hebben, daarin niet heeft bestaan, dat hij gevangene het heeft willen doen voorkomen, als of de ingezetenen met het betalen der verschuldigde Jura en de kosten over de Differenten, de Peelvelden hebben kunnen verkrijgen zonder betalinge van het gunt zij aan hem gevangen boven dien hebben betaald?
De gevange zegt ook ten deze opzigte deszelfs gedaane confessie te herroepen.
Art. 768.
Off de Acte van Naastinge van het stuk lands door JOOST WEIJERS van JOOST JANSEN NOIJEN pretenselijk genaast, en over welke Naastinge hij gevangene bij voorige verhooren reeds is ondervraagd, niet op den 21en Maart 1770 is gepasseerd voor en ten overstaan van hem gevangene, in qualiteit als President Scheepen van BAKEL?
De gevange zegt Ja, nadat de twee persoonen in het Articul gemeld zich over de naasting hadden eens gemaakt.
Art. 769.
Om welke reeden en met wat inzigt hij gevangene ad Artlum 654, en eenige volgende Articulen van het voorige verhoor, tegens de waarheid heeft ontkend dat hij gevangen als President Scheepen present was geweest, toen de voornoemde perzoonen over het doen der Naastinge voor Scheepenen van BAKEL zijn gecompareerd geweest? Dewijl hij gevangene bij de confrontatie heeft moeten bekennen, dat hij niet konde tegenspreeken, dat uit de penningen die van het geld het welke JOOST JANSEN NOOIJEN moest ontfangen voor de gemelde Naastinge, door den Secretaris zijn afgehouden voor de gevalle onkosten, hij gevangene meede is betaald als President Schepen. Iten gevangene vervolgens te vragen.
De gevange zegt, als nog te persisteeren bij zijn antwoord ad Art. 654, ten aanzien van de tijd, in het Articul gemeld.
Art. 770.
Met welk regt en bevoegdheid hij gevangene eenige dier penningen als President Schepen, na zig heeft genomen?
De gevange zegt gebruikelijk te wesen dat alle Schepenen die present zijn, hun aandeel in de Jura genieten, alschoon zij daar niet in hunne qualiteit present
zijn, en dat hij gevange ook dus volgens dat gebruik de penningen heeft genoten.
Art. 771.
Hoe hij gevangene als President Schepen heeft durven bestaan over het passeeren der voorschreve Acte van Naastinge te staan, daar dezelve tegens alle waarheid, en zijn beeter weeten zoodanig was ingerigt, even off die Naastinge geschiede ten behoeven van voornoemden JOOST WEIJERS, daar dezelve ter contrarie alleen geschiede, om dat hij gevange het bezit van dat stuk land zoude krijgen bij verruilinge, volgens afspraak tusschen hem gevangene en voornoemde JOOST WEIJERS, reeds bevoorens gemaakt?
De gevange zegt, zulx niet te konnen goed maken, zeggende niet te min, dat hij zoude begrepen hebben over de Acte van naasting in het Articul gemeld te
mogen hebben staan in qualiteit als President Schepen.
Art. 772.
Hoe hij gevangene in qualiteit als President Schepen heeft kunnen gedoogen dat die Acte tegens de waarheid is gesteld geweest, dat de voornoemde JOOST JANSEN NOOIJEN wierd gehouden kost- en schadeloos, en dat hij wederom ten vollen genoten en ontfangen had zijne uitgeschotene kooppenningen, daar ter contrarie van die kooppenningen zijn afgenomen zeeve guldens, min vijff groot, voor pretense onkosten, waarvan hij gevangene een gedeelte als President Schepen heeft genoten?
De gevange zegt, zulx niet te konnen goedmaken dan voor zoo verre J.J. NOIJEN wierd begrepen oorzaak te zijn van de kosten in het Articul gemeld.
Aldus door Heeren Commissarissen op de voorsz. nog nadere Articulen ter presentien en requisitie van den Procureur Generaal gehoort de gemelde NICOLAAS van OMMEREN, gevange op de VOORPOORTE alhier en heeft deszelve, nadat de voorsz. Articulen, en Responsiven hem iterative en distinctelijk waren voorgelezen bij den inhoude derzelver gepersisteert en deze ondertekent. Actum S'HAGE op de Voorpoorte alhier den 9 December 1771.
N. van OMMEREN.
G.J. v. PERSIJN (1771)
F.W. CHION
Mij present. P. v. SPAAN.
Nog nadere Articulen
Omme daarop te horen NICOLAAS van OMMEREN President + Schepen te BAKEL Quartier van PEELLAND Meijerije van 'S-BOSCH, gevangene op de Voorpoorte in DEN HAGE.
Fiscus dag van de 12e maand in het jaar 1771.
Jaar 1772.
BHIC Den Bosch.
Archief: Raad van BRABANT.
Toegangsnummer 19, inventarisnummer 447.263B.
d.d. +/- 17 Maart 1772.
Pro Fisco.
Eijsch van den Procureur Generaal van BRABAND, ende Landen van Ovemaze in cas Crimineel op de Confessie ten laste van NICOLAAS van OMMEREN, gevange
op DE VOORPOORTE aldaar in DEN HAGE.
Alsoo NICOLAAS van OMMEREN, oud in de veertig jaren, gebore te AARLE-RIXTEL & President Schepen, mitsgaders Kerkmeester der Parochie Kerk van BAKEL, Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH, gevangene op DE VOORPOORTE alhier in DEN HAGE, buyten pijn in banden van ijser bekende heeft.
Dat hij gevange over 19 jaren te BAKEL zijnde komen wonen kort waarna, als sijnde van de Gereformeerde Religie, tot Schepen & bij vervolg tot Praesident Schepen van BAKEL en MILHEEZE, als meede zedert eenige jaren tot Kerkmeester der voorschreve Parochie Kerk aldaar is aangestelt.
Dat hij in de qualiteit van Schepen heeft gepresteert den Eed volgens het Formulier agter het 15 Articul van het Reglement, op de Politique Reformatie, van dato 1 April 1660 voorgeschreven, en also met Solemneele Eede heeft beloofd.
Dat hij de Heeren Staaten Generaal zijne Souveraine Overheid in haare beveelen zoude respecteeren, en gehoorsaamen nae behooren, dat hij goede en Regtvaardige Justitie zoude administreeren en doen administreeren.
Dat hij gevange bij absentie van den Stadhouder de Quartier Schout, als Repraesentant van den selve heeft gefungeert, zedert dat hij gevangene aldaar is geweest Praesident Schepen.
Dat hij gevangene reeds in den jare 1764 door den Procureur Generaal van BRABAND is geaccuseert <= aangeklaagd> en als gedaagde in persoon verschijde male op Articulen is gehoort ter saake, dat hij gevangene sig had schuldig gemaakt aan zeker inwoonder te BAKEL voor een Boete aff te nemen en onder zig te slaan Veertien ducaten en een halve Rijder, twee Zeeuwse Rijxdaalders en een Kroonstuk ter zaake dat dien inwoonder zoude hebben weggehaalt eerst twee Mastboomties en eenige dagen te vooren een dito Heestertie.
Dat hij gevange ingevolge de Resolutie van desen Rade in dato 29 Maart 1765 de gemelde penningen ook aan gemelde inwoonder van BAKEL heeft gerstitueert.
Dat het te BAKEL een allensints bekende zaak geweest zijnde, dat die geen van de ingesetenen die met een Peelveld wilde begunstigd worden zig meest altijd aan hem gevangene hebben geaddresseert, om door zijne gunste off toestemminge een Peelveld te bekomen.
Dat hij gevangene bij zijne respective verhoren de Justitie met onwaarheden had opgehouden, wanneer hij heeft ontkent, dat hij voor dato van haar Hoog Mogende naa te meldene Resolutie van dato 4 Januarij 1770 van de Respective ingesetenen van BAKEL niet meerder zoude hebben afgenomen, wanneer deselve een Peelvelt bekwamen, dan twee guldens en tien stuyvers voor den Stadhouder en twee guldens voor de Peelmeester dog dat ter Contrarie <= strijdig> waaragtig is, dat hij gevangene wel degelijk van zommige ingezetenen, die door zijn toedoen in dien tijd, een Peelvelt kregen, voor de verkrijginge van dien enig gelt heeft afgenomen boven het gunt voor de Stadhouder en Peelmeester in voege gemelt moest worden betaalt, dog voorwendende hij gevange dat hij niet kon zeggen hoe veel hij bovendien genoten had, hebbende hij gevange egter bekent, dat ook zeker ingezeten van BAKEL eenige jaaren geleden het Peelveld, welke zijn vrouwe Moeder bezat, gaarne op sijn naam willende hebben, hem gevangene daar over heeft aangesproken, en het zelve ook op sijn naam gekregen heeft, dog dat hij gevange daar voor boven de Jura heeft ontfangen eenig gelt en door dien ingezeten zijn gevangens stal heeft laaten dekken voor niet.
Dat hij gevange al verder heeft bekend dat niet alleen bij de keure <= verordening met strafbepalingen> op de Regering der Peelvelden van den Jaare 1649 is gestatueert, dat in het afwijsen off adsigneren <= bij tekenen> van de Peelvelden aan iemand, geene Schenkagien, giften of gaven het zij in geld off in Bier door de Peelmeesters die de begevinge ter dies tijd hadden directelijk off indirectelijk zoude mogen ontfangen worden, op paene van arbitraire Correctie, dan sobere mondkost en salaris van ouds daar toe staande, waar dat ook bij Resolutie van haar Hoog Mogende van dato den 4 Januarij 1770 waarbij de differenten met de Peelvelden ontstaan, waren vereffend door haar Hoog Mogende aan Regenten van BAKEL gesonden, deselve speciaal waren gelast punctuelijk naa de orders van haar Hoog Mogende in die Resolutie vervat zig te gedragen.
Dat hem gevange ook bekend was geweest, dat die Resolutie uytdrukkelijk inhield, dat toen in het vervolg de Peelvelden niet zouden worden vergeven door de Peelmeesters dan op order van de Regenten der Respective drie plaatsen (BAKEL, HELMOND en AARLE-RIXTEL).
Mitsgaders dat de ingezetenen, voor de verboeking van de Peelvelden, welke zij zoude verkrijgen uit hoofde van die Resolutie, in de deswegens te maken verdelinge niet meer zoude betaalen dan ses stuyvers aan den Stadhouder van den Quartier Schout;
Dat hem gevange ook is bekend geweest, dat zuls nog nader is verstaan bij Resolutie van haar Hoog Mogende van den 14 December 1770.
Dat wanneer vervolgens ingevolge de voorschreve Resolutie van den 4e Januarij 1770 de Peelvelden te BAKEL op nieuws aan de ingezetenen moesten werden uitgegeve, de ingezetenen, die met een Peelveld wilde begunstigt worde, speciaal in dien tijd zig aan hem gevangene ook hebben geaddresseert, en van tijd tot tijd daar om nader versoek hebben gedaan en bij herhalinge geld hebben geoffereert, om door zijne gevangens gunste, of toestemminge een Peelvelt te bekomen; hebben alle de overige ses Schepenen hoofd voor hoofd in praesentie van hem gevangene met Solemneele Eede bevestigd, dat zij geen van alle zig in staad hebben bevonden om iemand der ingezetenen aan een Peelveld te helpen, door het gezag dat den gevangene zedert verschijde Jaaren zig te BAKEL had aangematigt;
Dat hij gevangene ook heeft bekent, dat hij ten tijde van de laastgemelde begevinge der Peelvelden hij gevangene van de respective ingezetenen, aan welke eenige Peelvelden zijn gegeven giften en gaven heeft ontfange en van seselve meerder gelt heeft afgenome dan deselve schuldig waren en wel al het gunt deselve aan hem gevangene hadden belooft en toegezegt.
En dat hij al soo daar mede zig heeft verrijkt tot Verkortinge dier ingezetenen, waar onder zelfs zeer veel onvermogende menschen zijn geweest.
Dat hij gevangene wel heeft voorgegeve niet te weten hoe veel hij deswegens of in het geheel off van elk dier ingesetenen heeft genoten, dan dat gebleken is uit de beedigde getuigenissen der ingezetenen, tot welker Reproches hij gevangene bekent heeft, dat niets te zeggen vield, het bij hem genotene te samen eenige honderde guldens heeft bedragen, buyten en behalve het gunt deselve hebben betaalt voor de onkosten op de differenten over de Peelvelden ontstaan gevallen, het welke bij gevangene eerst bij zijn verhoren heeft opgegeve onder het bij hem genotene begrepen te zijn geweest, dog naderhant heeft bekend, dat hij daar ontrent ook de Justitie met onwaarheden had opgehouden, en dat ter Contrarie waaragtig was, dat de meeste ingezetenen die kosten boven dien nog afsonderlijk hebben betaalt.
Dat hij gevange verder heeft gedeclareerd niet te kunnen ontkennen, dat het gunt voorschreve is te BAKEL rugbaar zijnde geworden, hij gevange daar over door den Schepen JAN JANSEN, een en andermaal, is aangesprooken en onderhouden, en dat hij gevangene tegen de gemelde Schepen heeft geantwoort, dat hem niet gelegen lag aan het geen menschen hem gevange vereerden.
Dat hij gevangene ook heeft beleden aan zijne voorschreve Misdaad overtuijgd te zijn en gratie voor Justitie heeft versogt.
Dat hij gevangene al verder heeft bekend, dat hij aan HUYBERTUS van ESCH, wonende te BOXTEL bij de betalinge van de penningen waar voor gemelde Persoon het maken van de pastorij huysinge had aangenomen onder andere heeft gekost een somme van zeventig guldens voor het maken van het bestecq, dat uit de gemelde penningen door hem gevangene ook sijn betaalt de kosten van het maken dier bestecquen en egter in de Dorpsrekeningen van BAKEL Concerverende der Gemeentens huijshoudinge over den jaare 1767 ter contrarie in uytgaaf is gebragt en geleden de welke somme van drie duijsend een hondert en veertig guldens, waar voor gemelde aannemer het voorschreve werk had aangenomen, als aan denselven betaalt.
En dat des niet tegenstaande in uytgaaff dier Rekening ook sijn gebragt en geleden de kosten van de bestecquen.
Dat daar tegens in ontfangst had moeten gebragt sijn de voor-schreven Somme van seventig guldens, door hem gevangene in voegen gemeld gekort, dog dat sulks ook niet is geschied, waar door de Gemeente van BAKEL bij gemelde Rekening uit dien hoofde tot deselve Somme is verkort geworden.
Dat hij gevangene aan HENDRIK van der QUINE Meester Metselaar wonende te HELMOND voor het maeken van den bestecq, maar heeft betaalt een Ducaat off vijf guldens en eenige stuyvers, dat hij gevangene egter op zekere memorie door hem gevangene aan den Secretaris van BAKEL overgegeven om bij het formeren der voors. Dorps Rekeninge van gebruijk te maken heeft gestelt, dat hij gevangene aan de voorn. HENDRIK van der QUINE ter zake voorschreve had betaalt vijftien gulden vijf stuyvers.
Dat ook vervolgens de laastgemelde post in de voors. Dorps Rekeninge was gebragt en geleden.
Dat de gevangene wel heeft gepratexeert <= voorgewend>, dat de overige tien guldens, waarmede die betalinge was vermeerdert geweest zoude zijn voor de Verteringe van voorn. HENDRIK QUINE, off schoon de selve ter saeke, waar voor die betalinge is gedaan te BAKEL geweest zijnde nooyt meerder heeft gebruijkt dat een pindte off een kan Bier, zooals de voorn. Persoon, op wien, volgens der gevangens eijge erkentenisse, niets te zeggen valt. zoo bevoorens, als in praesentie van den gevangene met Solemneele Eede bevestigt en staande gehouden heeft, en door den gevangene niets ter goedmakinge van het bij hun gepraetexeerde <= voorwendsel> heeft kunnen werden ingebracht.
Dat hij gevangene al verder in die Rekening heeft doen stellen voor uitgaaff een somme van ses en twintig guldens en tien stuyvers als betaalt aan HENDRIK HOEBE voor het opnemen die pastorij met de fooyement, en dat hij gevangene aan de voornoemde HENDRIK HOEBE en PIET VERBERNE elk maar heeft betaalt een Ducaat.
Dat ook in de voors. Dorpsrekening volgens des gevangens voors. schriftelijke opgave is gebragt en geleden een somme van ses guldens om Meester H. HOEBE aff te laten haalen en wederom thuys te brengen.
Dat hij gevangene egter deswegens maar heeft betaalt aan JAN CLAASE van de LAAR twintig dubbeltus.
Dat hij gevange wel heeft gepraetexeert dat de overige vier guldens waren geijscht voor het gebruijke van het paard van JOOST JOORDENS met het welke hij gevange zoude zijn uitgeweest om voorn. persoon te halen dog dewelke dies tijds niet had kunnen mede komen.
Dan dat hij gevangene egter teffens heeft bekend dat hij de voorschreven vier guldens nooyt heeft betaalt niet tegenstaande de voors. somme als betaalt al in de Rekening over den Jare 1767, volgens zijn eigenhandige Memorie zijn gebragt & geleden;
Dat hij gevangene niet tegenstaande dat alles in qualiteijd als Schepen op den Eed in den aanvang zijner bedieninge gedaan heeft ondertekent het ordinaire declaratoir, het welk volgens s'Lands Wetten voor elke dorpsrekening gestelt moet worden ten bewijsen, dat de posten in die Rekening gebragt zijn deugdelijk en opregt;
Dat hij gevangene vervolgens door het ondertekenen van het declaratoir, voor voorschreve Rekening staande, buyten de Verkortinge der gemeente zig heeft schuldig gemaakt aan Mijnneed en mislijdinge der Leden van de Leen en Tolkamer, voorwendende quasi ter zijner verschooninge dat hij zulx niet met opzet zoude hebben gedaan,
Dat hij gevangene nog heeft bekend dat hij in de fautlijst van de lasten over den jare 1767, door hem eigenhandig geschreven als fault <= gebrek of verzuim> heeft gestelt, en als Schepen ook zodanig geadmitteert heeft de veele lasten van een stuk Land hem gevangene in eygendom toebehorende en het welke de Weduwe MARTINUS JOOSTEN in gebruijk had,
Dat hij gevangene ter Contrarie als Schepen voor fault niet geleden heeft de lasten over het selve Jaar van seker stukje Landt toebehorende aan de kinderen van WILLEM HEDRIKSE ZELEN, en waarvan Bruyker is geweest JOOST WIJERS, zijnde volgens des gevangens eijge bekentenisse een behoeftig Man, die ter nauwernooyt en met veel moeyte voor zijn huyshouden zijn brood kan winnen, en welke laast gemelde last en niet meerder hadden bedragen dan dartien stuyvers drie duyten,
Dat hij gevangene in qualitijd voorschreven ook niet als fault heeft geadmitteert de lasten, welke de selve JOOST WEIJERS uit eyge hoofde was verschuldigt, en door de Burgemeester op voors. fault lijst waren gebragt, om voor fault te admitteeren, niet tegenstaande de lasten van zijn gevaangens land, wel tien maal zoo veel bedragen hebben.
Dat hij gevangene voorts gepermitteert heeft om de gemelde stukjes Land van de Kinderen van HENDRIK ZELEN bij Excecutie te verkopen voor gemelde agterstallige lasten ter somme van dertien stuyvers en drie duyten, in deselve stukjes land gekogt heeft voor vijff stuyvers,
Waartegens de gemeente van BAKEL in de voors. Dorps Rekening is belast geworden met de kosten dier Executie volgens de gemelde Rekening uitgetrokken tot een somme van vijff en sestig gulden en agt penningen.
Dat hij gevange, om zijne onregtvaardige handel daar ontrent gehoude, zoo veel mogelijk te bedekken, wel heeft voorgewent, dat hij niet zoude hebben geweten, dan na dat hij in dat land was gevestigt, dat de voornoemde JOOST WIJERS Bruijker van het gemelde land was geweest en sulx halstarrig is blijven staande houden, of schoon aan hem gevangene door Heeren Commissarissen aan desen Rade is geexhibeert <= voor gedragen; bij gebracht> een acte, waarbij het gemelde land ten overstaan van hem gevangene, als President Schepen was genomen in arrest en voor hem gevangene in die qualitijd gepasseert, als mede Copie Autenticq der Coop conditien, waar op hij gevange het zelve had gekogt, en door hem getekent, in welke bijde stukken met Ronde woorden geschreven staad, dat gemelde JOOST WIJERS van dat land de bruijker was,
Dat hij gevangene ook nog heeft bekend, dat hij wel wist, dat de Costumen <= gewoonten> van S'BOSCH uytdrukkelijk vorderen, dat die gene, die naderschap praetendeert schuldigt is ten versoeke van de koper bij Eede te verklaaren, dat hij deselve naderschappe doet, voor hem selve, ten zijne eijge profijt en met zijn eijge penningen zonder bij iemand daar toe gerequireert te zijn.
Dat hij gevangene des niet tegenstaande met voors. JOOST WIJERS heeft gemaakt (zoo hij gevangene dog tegens alle evidentie van waarheyt, voorgeeft) op het aanhoudende versoek van gemelde JOOST WEIJERS een accord dat hij gevangene aan desselve JOOST WIJERS zoude lenen de nodige penningen, om te naasten, de helft in zeker wijveltie door zijn Broeder verkogt aan JOOST JANSE NOOIJEN, waar van de wederhelft aan deselve JOOST WIJERS in eijgendom toebehoorde, dat gemelde JOOST WIJERS dan het selve geheele stuk land zouden ruijlen tegens het land het welke hij gevange eenige tijd te vooren bij Executie had gekogt, voor vijff stuyvers.
Dat hij gevange bovendien nog had bedongen, dat de meergemelde JOOST WIJERS, aan hem gevangene zoude geven dertien guldens voor de kosten, die hij gevangene op zig genoome had,
Dat hij gevangene selfs bedenkelikheit heeft gehad off de voornoemde JOOST WIJERS de voorschreve Eed,bij gemelde Costumen geinjungeert <= opgelegd> wel konde doen,
Dat hij gevangene (zoo hij voorgeeft) die bedenkelijkheit selfs aan JOOST WIJERS zoude hebben geoppert, en daarom zoude hebben gewilt, dat hij enige dagen van beraad zoude nemen, om daar over te kunnen adviseren met een Advocaat, maar dat meergemelde JOOST WIJERS, dat niet had willen doen, zeggende dat hij die naastinge gerust op zig nam, als doende die uyt sig selve en tot zijn eijgen voordeel, mitsgaders dat hij het geld bij een ander zoude gaan halen, indien de gevangene hem dat niet wilde schieten.
Dat de voornoemde JOOST JANSE NOIJEN, mondeling geciteert zijnde, om affstand van de koop te doen en gewijgert hebbende daar aan te defereren <= overgeven>, hij gevangene ten dien eijnde een concept citatie door een Advocaat heeft doen instellen, die hij gevange bekome hebbende selfs heeft overgeschreven door JOOST WEIJERS heeft doen tekenen en door den Vorster van BAKEL doen exploicteren <= uitvoeren>.
Dat hij gevangene wijders aan voornoemde JOOST WEIJERS heeft betekend een dag, wanneer hij moest wederkomen en de naastinge geschieden soude op welke dag deselve JOOST WIJERS zig dan ook heeft laten vinden ten huijse en in de keuke van hem gevangene.
Dat de gevangene tegenswoordig is geweest doen de voorn. JOOST JANSE NOOIJE op de voorschreve citatie ten betekende dage is gecompareert voor Schepenen van BAKEL, dat den selve JOOST JANSE NOOIJEN heeft gevraagt, off hij die vernadering zoo moest aannemen en off JOOST WEIJERS deselve voor zijn eijge dede en sulx met Eede konde bevestigen, en voorts het doen van den Eed heeft gevordert.
Dat hij gevangene daarop aan JOOST JANSE NOIJEN heeft gevraagt, off hij dan de kosten van dien Eed zoude betaalen.
Dat de gemelde JOOST NOIJEN daarop heeft geantwoort Jaa, al was het vijff en twintig guldens, ingevalle hij sulks verpligt was, mits dat Schepenen verstonden, dat hij het schuldig was.
Dat voorts hij gevangene zonder dat een van de Schepenen aldaar tegenswoordig zijne gedagten heeft geuit, tegens voornoemde JOOST JANSE NOIJEN heeft gesegt, wij sijn hier geen advocaaten, om Uw te zeggen off gij dat vepligt zijt, maar als gij niet wild seggen dat gij den Eed betalen zult, dan kund gij maar van hier vertrekken.
Dat deselve daar op de kamer uytgegaan zijnde hij gevangene het geld voor die naastinge direct heeft ter hand gestelt aan den Secretaris van BAKEL met order, om het zelve te houden in consignatie <= als aanbieding>, dat de gemelde JOOST JANSE NOIJEN een wijl na dat hij was heen gegaan wederom is gekomen ten huijse van hem gevangene, en voorts de kamer, alwaar hij gevangene, de Schepenen en den Secretaris van BAKEL benevens zeker advocaat tegenwoordig waren.
Dat van het voorschreve geld eenige penningen affgenomen zijnde voor de onkosten, sonder dat hij gevangene zoo hij voorwende de praecise somme konde noemen, - hij gevangene daar van een gedeelte als Praesident Schepen heeft genoten.
Dat vervolgens ten overstaan van hem gevangene in qualitijd, als Praesident Schepen van BAKEL is gepasseert de acte van naastinge, off schoon deselve tegens alle waarheijd en zijn gevangens beter weten zodanig was ingerigt, even off dien naastinge geschiede ten behoeve van voornoemde JOOST WEIJERS, door de selve ter Contrarie alleen geschiede om dat hij gevangene het besit van dat stuk land zoude krijgen bij verruijl-linge volgens affspraak tusschen hem gevangene en voornoemde JOOST WEIJERS reets bevorens gemaakt.
Dat hij gevangene ook heeft bekend, dat hij zijn gehoude gedrag zoo met relatie tot het staan over die acte als den inhout van dien konde goedmaken.
Dat de voornoemde JOOST JANSE NOIJEN op die wijse van het bij hem gekogte land ontset sijnde geworden, hij gevangene daar van mitsgaders van het verdere gedeelte aan voornoemde JOOST WEIJERS toebehorende is eijgenaar geworden en daartegens alleen door de gevangene is overgegeven den eijgendom van het voorschreven land door hem gevangene bij gemelde Executie gekogt voor vijff stuyvers.
Dat hij gevangene bovendien aan de voorn. JOOST WIJERS quasi volgens het voorschreve beding nog heeft affgevordert een somma van dertien guldens voor de kosten.
Dat egter hij gevangene aan den Secretaris van BAKEL voor de kosten niet meerder heeft betaalt dan de verschotten van Zegels en s'Lands Veertigsten penning te zamen volgens de opgave van voorn. Secretaris maar bedragen hebbende drie gulden en agtien stuyvers, dat de voorschreve Secretaris zoo als hij gevangene ook heeft bekend aan hem gevangene heeft gesegt gehad, dat het gemeriteerde <= het verdiende>, daar van wel tot sijn gevangens dienst was, en dat nopens het gunt JOOST WIJERS zoude moeten betalen hij Secretaris het zelve aan hem remitteerde, mits de gemelde verschotten wierden betaalt.
Dat hij gevangene eijndelijk tot de betalinge van dien aan gemelde JOOST WIJERS geaccordeert hebbende uitstel tot Bartolomeus dag, naa verloop van ontrent een Jaar voornoemde JOOST WIJERS, om de voldoeninge der gemelde dertien guldens heeft aangesproken en bedrijgd heeft, dat indien hij deselve niet betaalde, hij daar van meerder schade soude hebben dan de geheele somme.
Dat gemelde JOOST WEIJERS toen bij zijn naburen eenig geld is gaan lenen tot dat hij ses guldens bij een had, welke hij aan hem gevangene heeft gegeven, en voor de betalinge der nog resterende zeven guldens uitstel van hem gevangene heeft gekregen tot Kersmis van het Jaar 1770.
Dat hij gevangene geen betalinge van de voorschreve resterende seven guldens krijgende daar over de voornoemde JOOST WEIJERS heeft gedagvaart voor Schepenen van BAKEL en tegens hem Eijsch gedaan en geconcludeert heeft tot betalinge van dien wegens voor den selve betaalde Jura van voorsz. vernadering insinuatie en vermangeling, en te gelijk Judicieel <= gerechtelijk> geoffereert <= aangeboden> heeft de deugdelijkheit van dien Eijsch met Eede te bevestigen.
Dat door de voorschreve saaken de gevangene notoir <= kennelijk> zig heeft schuldig gemaakt in diverse opsigten aan Mijneed, aan Verloedering van de Hooge bevelen van den Souverain, zeer groffe concussien, verkortinge der gemeente, en verregaande bedriegerijen, door alle het welke hij gevangene op verschijde Wijse zig heeft verrijkt, mitsgaders aan het doen van een valse praesentatie van Eede, tot mislijdinge van den Regter en om van een behoeftig Man door dien weg nog te bekoome eenige penningen, waar toe hij gevangene niet geregtigt was.
Alle het welke zijn saken van zeer quade gevolgen, die in een Land van Justitie niet en konnen ofte mogen worden geleden. maar andere ten Exempele moeten werden gestraft, vooral in een Persoon, die verscheijde Jaren als Praesident Schepen van zoo een plaats heeft gefungeert, reets over het plegen van exactien <= afpersingen> en concussien <= dwang? Criminaliter is geaccuseert
<= aangeklaagd en beschuldigd> geweest en het bij hem ten onregt genoten ingevolge Resolutie van desen Rade heeft moeten restitueeren, sonder dat hij daar door gecorrigeert off afgeschrikt is geworden, van het plegen van de selve misdaad, maar ter Contrarie op eene allersterkste wijse is voorgevaren in het verkorten der ingesetenen en der gemeente waar over hij als eerste Regent dier plaatse was gestelt.
Zoo Concludeert de Procureur Generaal. dat bij Sententie van desen Rade de begeevinge der Peelvelden in den jaare 1770 te BAKEL gedaan zal worden verklaart, nul, onbehoorlijk en strijdig met de Resolutie van Haar Hoog Mogende van den 4 Januari 1770 ontrent de voorschreve begevinge genome.
Dat den gevange zal werden verklaart Mijneedig, Eerloos en infaam vervallen van desselfs bedieningen, als President Schepen van BAKEL en MILHESE, mitsgaders als Kerkmeester der Parochie Kerke aldaar, & inhabiel om ooijt eenige bedieninge waar te nemen, dat hij gevangene zal worden gebragt ter plaatse alwaar men gewoon is Crimineele Justitie te doen, en aldaar strengelijk zal worden gegeeselt.
Dat wijders den gevangene zal worden gecondemneert aan elk der Respectieve ingesetenen van BAKEL te restitueren zooveel als deselve van wegen het officie Fiscaal van BRABAND gehoort zijnde reets onder Eede hebben verklaart, of nog, ten kosten, en ter begeerte van den gevangene met Ede zullen verklaren aan den gevangene ter saake van de verkrijginge van de gemelde Peelvelden, boven de ordinaire Jura voor dato van Haar Hoog Mogende Resolutie van dato 4 Januari 1770, en na dien tijd eenigsints betaalt te hebben.
Dat wijders den gevangene zal werden gecondemneert, aan de gemeenten van BAKEL te restitueren een Somma van Seventig guldens, welke hij gevangene aan HUYBERTUS van ESCH, wonende te BOXTEL als aannemer van de nieuwe Pastory huysinge heeft gekort voor het maken van de bestecquen, en welke Somme in de Dorpsrekeninge van BAKEL over den Jare 1767 door toen doen van den gevangene niet is verantwoort.
Item een Somma van tien guldens in de voorschreve Rekening ten laste van de gemeente meerder gebragt als hij gevange aan HENDRIK van den QUINE Mr. Metselaar te HELMOND heeft betaalt, nog sestien guldens, wegens dat in deselve Dorps Rekeninge meerder is gebragt voor uitgaaff als hij gevangene heeft betaald aan HENDRIK HOEBE en PETER VERBERNE, onder kortinge nogtans op de voors. twee laast gemelde posten het gunt den gevangene behoorlijk zal bewijsen dat hem gevangene of sijn Schoonmoeder voor verteringe of defroyement <= vergoeding van kosten> van gemelde personen deugdelijk zoude hebben gecompeteert;
Als mede aan de gemeente van BAKEL te restitueren vier guldens voor het gunt de gevangene meerder in de Dorps Rekening heeft doen stellen voor karre vragt, als hij gevange waarlijk heeft uitgeschoten.
Nog een Somme van ses guldens ses stuyvers en agt penningen, wegens de lasten, welke hij gevangene als fault heeft doen valideren <= gelden> in de faultlijst over den jare 1767 van het Land aan hem gevangene in Eygendom toebehoorende en dies tijds verhuurt aan de Weduwe MARTINUS JOOSTEN.
En eijndelijk onder kortinge van vijff stuyvers der kooppenningen een Somma van vijfensestig guldens en agt penningen voor de kosten van Excecutie van het Land toebehorende aan de Kinderen van WILLEM HENDRIKSE ZELEN, mede ten lasten van de gemelde gemeente ter zake voors. is verkort, tot de voorschreve restitutien toe;
Dat den gevangene ook zal worden gecondemneert, om ten kosten van hem gevangene, door iemand daar toe bij den gevangene te qualifiseren, tegens de restitutie van zodanige penningen als voornoemde JOOST JANSE NOIJEN heeft ontfangen ter zake van de vernaderring op naam van JOOST WIJERS voor Schepenen van BAKEL gedaan, en hier voor breder vermeld zonder eenig dilaij <= uitstel> behoorlijk afstand te doen ten behoeve van JOOST JANSE NOIJEN voor de Eene helft en ten behoeve van JOOST WIJERS voor de Wederhelft aan zeker stuk Land op den 4 Maart 1770 door deselve JOOST WIJERS aan hem gevangene getrasporteert, mede hier vooren breder omschreven, met alle de vrugen, baten en profijten bij hem gevangene daar van genoten, off die daar van hadde kunnen werden genooten; alsmede aan deselve JOOST WIJERS te rug te geven het geen den selve aan hem gevangene ter sake voor de kosten der vermangeling heeft betaald, mitsgaders de kosten aan den selve veroorsaakt ter saake van de procedures door den gevangene tegens gemelte JOOST WIJERS voor Schepenen van BAKEL ondernomen en aldaar nog litispendent <= een hangende zaak> mits dat deselve JOOST WIJERS daar tegens ook te gelijk wederom behoorlijk afstand doet ten behoeve van de kinderen van HENDRIK ZELEN van het stukje Land bij Excecutie verkogt, door den gevangene gekogt en aan voorn. JOOST WIJERS getransporteert hiervoren breder vermeld, mitsgaders aan de selve kinderen voldoet de huurpenningen, gerekent tegens den prijs waar voor hij het zelve Land bevorens heeft gehuurt en over den tijd, dat hij het zelve uit hoofde van voorschreve Vermangeling wederom heeft bezeeten.
Dat den gevangene ook zal worden gecondemneerd te betalen aan deselve kinderen van HENDRIK ZELE gelijke huurpenningen over den tijd, dat hij gevangene het besit van die stukjes Land heeft gehad mitsgaders de kosten welke op het voors. Transport door JOOST WIJERS te doen, zullen vallen. En voorts dat den gevangene zal worden gebanne uit het District van de Generalitijd zonder ooyt daar weder binnen te mogen komen op peene van Swaarder Straffe en nog gecondemneerd in de kosten in mise <= uitgifte> van Justitie ter taxatie en Moderatie <= bemiddeling> van dese Rade en Leenhove.
Dat eyndelijk den gevangene zal worden geconfineert <= opgesloten> in een tugthuis binnen de Generalitijda Landen om aldaar met zijn handen arbijd de kost te winnen ter tijd en wijle hij gevangene aan de voorschreve Condemnatien Completelijk zal hebben voldaan ofte zal worden gecondemneert tot andere sulke peene als bij dese Edele Raade van regt en Justitie bevonden zal werden te behooren.
En dat de Sententie naa voorgaende Klokkegeslag binnen BAKEL zal worden gepubliceert en geaffigeert ter plaatse daar men gewoon is publicatie en affixie te doen.
JOH.FRED. van STEELANT.
Los stuk of bijlage.
Dat bij Sententie van desen Rade en Leenhove zal worden verklaart, dat de begevinge der Peelvelden in den jare 1770 te BAKEL voornd. gedaan is nul ende onbehoorlijk ende door de Straffwaardige Directie van den gevangene gedaan, ten eene male met de Resolutie van haar Hoog Mog., de Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden in de Jare 1770, op der respect genomen, strijdig, ende te verkortinge van verscheyde ingesetenen van BAKEL tot de voors. Peelvelden mede geregtigt; ende dat dien volgende nog den gevangene, nog iemand der ingesetenen van BAKEL zig bij vervolg met de voors, begevinge zullen moge behelpen, maar ter contrarie dat alle deselve, welke uit dien hoofde eenig Peelveld besitten niet verder enig regt op deselve zig zullen mogen aanmatige, als dat zij de turff uit deselve reets gestoken en op de velden staande naa zig zulle moge nemen.
Dat wijders de Regenten van BAKEL gehouden zijn en dien volgende zullen worden gelast ten spoedigste te procedere, om de Peelvelden, aan BAKEL behorende, op nieuws behoorlijk aan de respective ingesetene van BAKEL te begeve zorge te drage, dat aan deselve welke een Peelveld weerde gegeven niet meerder werde affgenomen, als eene Schelling voor de verboekinge, en dat in alles ten dien opsigte punctuelijk en praeciselijk werde gehandelt in conformite <= in gevolg> van de voors. Resolutie van haar Hoog Mog: dat voorts zal worden verklaart, dat de procedures van Executie ondernome tegens de drie plekkens land gestaan hebbende ten name van de Kinderen van HENDRIK ZELE, en waar van Bruyker is geweest JOOST WIJERS, zijn wederregtelijk en onbehoorlijk.
Dat mede nul en onbestaanbaar is, de acte van vernadering van het hier vore genoemde stuk land, door voorn. JOOST JANSE NOOIJEN gekogt en quasi ten behoeve van JOOST WEIJERS affgestaan bij acte op den ten overstaan van hem gevangene als President Schepen van BAKEL gepasseert.
Item de opgevolgde actes van vermangeling en transport door den voorn. JOOST WIJERS ten behoeve van hem gevange, en door den selve ten behoeve van den voorgeschr. JOOST WIJERS op den voor Schepene van BAKEL respectivelijk gepasseert, en door het bedriegelijk en onregtvaardig gedrag van den gevangene, met overtredinge van des selfs Eed, als Schepen van BAKEL gedaan te verkortinge van genoemde personen en ter zijne verijkinge in de werelt gebragt; en dat het daar voor zal worden gehouden eve als off die procedures van Executie noyt ware gedesigeert en de opgen. actes noyt gepasseert, dat ook dan van ter registers, in margine van elk de selve door den Secretaris van BAKEL behoorlijke aantekeningen zal werden gemaakt, met bijvoeginge dat het zelve is geschied, uit kragte van de Sententie van desen Rade.
Dat voorts de gevangene zal worden verklaart Mijneedig, etc.
Dan agte de restitutie van de post van f. 65: 0: 8 te stellen.
Mitsgaders aan voors. JOOST JANSE NOOIJE, onder kortinge van de zodanige penningen als de zelve van hem gevangene heeft ontfangen bij het passeren van de voorn. acte in d.d. als mede aan den gem. JOOST WIJERS respectivelijk elk voor de geregte helfte uit te kere alle de vrugte, baten en profijte dor hem gevangene van het stuk land aan hem gevangene door de voorn JOOST WEIJERS getransporteert eenigsints heeft genoten, off die daat van hadde konnen werden genoten, als hede aan de kinderen van HENDRIK ZELEN, off aan welke den Eijgendom van de voorn. drie stukjes land, bij Executie verkogt, ten tijde dier Executie heeft toebehoort te vergoeden de kosten, schaden en intressen bij deselve door voorn. procedures eenigsins gehad en geleden.
Item aan de meergen. JOOST WIJERS te rug te geven een somma van ses guldens, aan den selve affgeperst voor een gedeelte der koste welke hij gevangene tegens de waerheijt heeft voor gewent betaalt te hebben ter sake van de gedane vermangeling der voornd. landen aan gem. JOOST WIJERS.
Wijders te refunderen <= vergelden> de kosten der procedure door den gevangene tegens voornd. JOOST WEIJERS voor Schepenen van BAKEL te betalinge van het restant dier kosten ondernomen en aldaar nog litispendent,
Dat verders de gevangene zal worden gebannne en.
BHIC Den Bosch.
Archief: Raad van BRABANT.
Toegangsnummer 19, inventarisnummer 447.263A.
d.d. 31-03-1772.
Pro Fisco.
Memorie van Ontfang en Uijtgaeve der Penningen geconsigneert onder A.A. van NOORT, Secretaris van BAKEL en MILHEEZE tot Restitutie van zodanige Penningen als NICOLAAS van OMMEREN onwettig van de Ingesetenen van BAKEL weegens vergeevene Peelvelden had genooten, alles ingevolge de sententie <= oordeel; vonnis> van de Edelen Raade en Leenhove van BRABAND ten laste van den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN in dato den 31en Maart 1772.
Ontfangh.
Eerstelijk ontfangen van JOOST JANSE NOIJEN zodanige somme van agtien guldens twaalff stuyvers en agt Penningen als den zelven ter zake der gedaane naastinge door JOOST JOSEPH WEIJERS op den 21e Maart 1770 ter Secretarije van BAKEL ontfangen heeft, dus
f. 18-12- 8
Ontfangen de som van vijff hondert zeeven en veertig gulden en drie stuyvers als welke den deurwaarder C. BRUIJSTENS ter Secretarije alhier heeft
geconsigneert ingevolge en ter voldoeninge van de Sententie contra Van OMMEREN uijtgeweesen en ten fine als in deselve breeder staat vermeld,
dico f. 547- 3- 0
Alnog van denzelven ontfangen de somme van twintig gulden en zestien stuyvers ingevolge en ter voldoeninge als hier voren gemeld en ten fine
als in 't hooft dezes staat uijt gedruckt, dus f. 20-16-==
Ontfangen van den Hoog Ed.Gestr. Heer Fiscaal van STEELAND de somme van Een hondert zes guldens en drie stuijvers tot vindinge van 't geent nog
zouden te kort komen dat uijt de hier voren gemelde somme gelijk voorsz. zou dienen betaelt te worden, dus f 106- 3-==
Item al nog ontfangen van den deurwaarder BRUIJSTENS ingevolge, ter voldoeninge en ten fine als in 't hooft dezes breeder vermeld staat de somme
van veertig guldens en vijfftien stuijvers, dus f. 40-15-==
Som f. 733- 9- 8
Uijtgave.
Eerstelijk komt den voornoemde Secretaris van BAKEL weegens de in consignatie <= verzegelde> ontfangene Penningen ter voorsz. somme van
733 guldens 9 stuijvers en 8 Penningen, den sestigsten Penning als ordinair bedragende f. 12- 4- 6 12/60
Item komt den zelven weegens de gedaane verschotten ingevolge de Lijst hier neevens overgelegt de somme van drie gulden en dertien stuijvers,
dus f. 3-13- 0
Item komt denzelven weegens salaris volgens specificatie hier neevens overgelegt de somme van twaalf guldens en zes stuij-vers, dico f. 12- 6-==
Eijndelijk is betaelt aan de Ingezeetenen off wel gerestitueert aan dezelve 't gunt door hen respectivelijk ter verkrijging van een Peelveld aan
NICOLAAS van OMMEREN betaelt is volgens de Lijst hier neevens overgelegt de somme van seven hondert vijf guldens en zeeven stuijvers,
dico f. 705- 7- 0
Samen f. 733-10- 6 12/60
A.A. van NOORT.
BHIC Den Bosch.
Archief: Raad van BRABANT.
Toegangsnummer 19, inventarisnummer 448. Vonnisnummer 10.606.
Folionummer 307 recto.
d.d. 31-03-1772.
Uitspraak en Vonnis op 31 Maart 1772.
Alzoo NICOLAAS van OMMEREN, oud in de veertig jaaren, gebooren te AARLE- RIXTEL, en President Scheepen van BAKEL Quartier van PEELLAND Meijerije van 'S-HERTOGENBOSCH, mitsgaders Kerkmeester der Parochie Kerke te BAKEL voornoemt, tans gevangene op de Voorpoorte alhier in 'S-HAGE buyten pijn van banden van ijzer, aan den Rade en Leenhove van BRABAND ende Landen van OVEMAAZE bekent heeft, en voorts denzelven is gebleeken, dat hij gevangene sedert negentien jaaren zijnde komen woonen te BAKEL kort daarna als van Gereformeerde Religie zijnde tot Scheepen, en bij vervolg tot President Scheepen, gelijk al mede sedert eenige jaaren tot Kerkmeester der Parochie Kerke aldaar is aangesteld.
Dat hij gevange in voorsz. qualiteit als Scheepen heeft gepresteert den Eed volgens het formulier agter 't 15e Articul van 't Reglement op de politicque Reformatie van den 1e April 1660 voorgeschreeven, endien volgende met Solemneelen Eede belooft dat hij de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, zijne Souveraine Overheid, in derselver beveelen zoude respecteeren en gehoorzamen naar behooren, mitsgaders dat hij goede en Regtvaardige Justitie zoude administreeren en doen administreeren. Dat hij gevange sedert dat hij aldaar is geweest President Scheepen, bij absentie van den Stadhouder van den Quartierschout als desselfs Representant ook aldaar heeft gefungeert.
Dat hem gevange is bekend bij zeekere keure op de Regeeringe der Peelvelden van den jaare 1649 wel expresselijk gestatueert te zijn, dat gene Peelmeesters in het afwijzen, of assigneeren van Peelvelden aan iemant eenige schenkages, giften, ofte gaven, het zij in geld oft in bier, direct of indirect, mogen ontfangen op peene van arbitraire correctie, dan sobren mond kost en salaris van ouds daar toe staande, ofte andersins, gelijk de ses Peelmeesters, met adjunctie van den Heer ofte zijne Stadhouder van BAKEL, naar gelegenheid van zaaken zullen goedvinden.
Dat de ingezeetenen van BAKEL voor dato van Haar Hoog Mogende Resolutie van den 4e January 1770 waaren gewoon te betaalen voor de overboekinge van een Peelveld het welke zij verkreegen aan den Stadhouder twee gulden tien stuyvers, aan de Peelmeesters gelijke somme van twee gulden tien stuyvers, en dus int geheel vijff gulden, zonder dat de Secretaris daar voor iets trok, als geen register of notitie daar van houdende.
Dat insgelijx aan hem gevange is bekend geweest de evengemelde Resolutie van Haar Hoog Mogende de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden in dato 4 January 1770 waar bij zeekere differenten over de Peelvelden ontstaan tussen de Regenten van AARLE RIXTEL en HELMOND ter eenere, en die van BAKEL ter andere zijde, zijn geafplaneerd en vereffent, dat daar bij (onder anderen) wel uytdrukkelijk is goed gevonden en verstaan, dat, om alle misbruyk omtrent het vergeeven der Peelvelden voor te koomen geene Peelvelden door de Peelmeesters, toen of uit vervolg, aan de respective ingezeetenen van eenige der voorsz. drie geregtigde plaatsen zouden mogen werden ver-geven, dan op ordre van de respective Regenten, gelijk mede dat wegens 't verboeken der Peelvelden voor Jura niet meer zoude worden betaald dan ses struyvers aan den Stadhouder van 't Quartier.
Dat zulx ook nog nader alzo is verstaan bij Haar Hoog Mogende Resolutie van dato 14 December 1770.
En dat van de voorsz. respective Resolutien copien, door Haar Hoog Mogende zijn toegezonden aan de Regenten van BAKEL met speciale last, om zig punctuelijk naar de ordres in die Resolutie vervat te gedragen.
Dat hij gevangene kort na dato van de Eerst gemelde Haar Hoog Mogende Resolutie en wel op den 23 February des jaars 1770 voornt. bij Resolutie van Scheepenen van BAKEL op desselfs propositie genoomen tot Peelmeester aldaar is aangestelt.
Dat hij gevange onaangezien de respective dispositien vervat in de gemelde keure van den jaare 1649 en de beijde nu meergemelde Haar Hoog Mogende Resolutien bij de begeevingen der Peelvelden, zo voor als na dato van dezelve Resolutien van de respective ingezeetenen boven en behalven het gunt zij ingevolge de voorsz. dispositien verschuldigt waaren heeft afgenomen, ontfangen en geprofiteert zodanige presenten giften en gaven, als hem gevange door de respective ingezeetenen voor de bezorging van een Peelveld waren toegezegt tot zo verre, dat hij gevange heeft bekend, van de opgemelde ingezeetenen respectivelijk 1, 2, 3, 4, a vijf guldens of wel aan a twee ducaten, ja tot drie ducaten toe te hebben getrokken.
Dat of schoon hij gevange bij zijne Eerste verhoren heeft voorgewend de voorsz giften en gaven te hebben ontfangen voor zijne genomene moeyte hij gevange nogtans speciaal gevraagd zijnde waar in desselfs genoomene moeite zoude hebben bestaan, heeft bekend zulx met geene mogelijkheid te kunnen zeggen, en voorts uytdrukkelijk heeft beleeden, dat hij gevange geene andere moeite wegens de begeevinge der Peelvelden boven de andere Scheepenen heeft gehad, dan dewelke hij zig zelven heeft veroorsaakt door de onderhandelingen die hij met de respective ingezeetenen heeft gehad over't vergeven der Peelvelden, en wat zij voor't verkrijgen van dezelve aan hem gevange zouden betaalen.
Dat hij gevange wijders bekend heeft overtuygt te weezen van zijne misdaad voor zo veel hij van de respective ingezeetenen aan welke eenige Peelvelden zijn gegeven meer geld heeft afgenomen, dan dezelve schuldig waaren, en dat hij alzo met dat geld der ingezeetenen zig zelven heeft verrijkt hebbende hij gevange ter zaake van die misdaad verzogt gratie voor Justitie.
Dat hij gevange, schoon hij wel expresselijk erkend te hebben geweeten, dat de costumen van 'S-BOSCH uytdrukkelijk vorderen dat die geene die naderschap pretendeert, schuldig is, ten versoeke van den koper, bij Eede te verklaaren, dat hij dezelve naderschap doet voor zig zelven, tot zijn eijgen profijt en zijne eijgen penningen.
zonder bij iemand daar toe gerequireert te zijn, des niettegenstaande in de maand van Maart 1770, met zeekeren JOOST WIJERS heeft getroffen en geslooten een accoord, waar bij dezelve JOOST WEIJERS, voor de helft eijgenaar zijnde van zeker weijland, op zig nam, de wederhelft van dien, door desselfs Broeder ADRIAAN WEIJERS eenigen tijd te vooren verkogt aan JOOST JANSEN NOOIJEN voor eene somme van vijf en twintig gulden tien sruyvers, uyt hoofde van naderschap in den bloede te naasten, met beding om bij maniere van ruijling den eijgendom van die beijde perceelen, en mits dien het voorsz. weijveld voor't geheel, op hem gevange te transporteeren, en dat hij gevange daar tegens aan denzelven JOOST WEIJERS cedeeren soude den eijgendom van een ander stukje lands, het welke hij gevange even te vooren bij excecutie had gekogt voor vijf stuyvers mits dat hij gevange voor zijne reekening zoude neemen alle de kosten, die op de voorsz. ruylinge zouden mogen vallen, dog waar jegens de meergemelde JOOST WEIJERS aan hem gevange nog schuldig zoude blijven de somme van dertien gulden.
Dat hij gevange wijders bij't sluyten van't gemelde accoord ook heeft aangenomen de nodige penningen tot het doen van de voorsz. naastinge aan den meergemelde JOOST WEIJERS als daar toe van wege desselfs behoeftigheid onmagtig zijnde te schieten.
Dat hij gevange zelve in den beginne der onderhandelingen over het aangaan der opgemelde ruylinge die bedenkelijkheid heeft geoppert of JOOST WIJERS wel op die maniet den gerequireerden Eed zoude konnen doen, en dat hij daarom (onder anderen) heeft gezegt De naasting luystert nauw en meer andere diergelijke woorden.
Dat wanneer de respective geinteresseerde persoonen beneevens Scheepenen ten huyze van hem gevange waaren bij een gekomen, ten eynde JOOST WIJERS, ingevolge het voorsz. accoord de gemelde Naasting zoude doen, de voornoemde koper met naame JOOST JANSE NOOYEN in presentie van hem gevange heeft gevraagt of hij verpligt was die naasting alzo aan te neemen, en of JOOST WEIJER die voor sig selven deede, en zulx met Eede konde bevestigen, en voorts het doen van dien Eed wel uytdrukkelijk heeft gevordert.
Dat hij gevange daarop den meergemelde JOOST JANSE NOOYEN heeft gevraagd, of hij dan de kosten van dien Eed zoude betaalen, en dat die heeft geantwoord Jaa, al was het ook vijf en twintig gulden, ingevalle hij't verpligt was, en bij Scheepenen wierd begreepen dat hij't schuldig zoude zijn.
Dat hij gevange daar op tegens voorn. JOOST JANSE NOOYEN heeft gezegt, wij zijn hier geene advocaaten om te zeggen, wat gij verpligt zijt; En als gij niet wilt zeggen, of gij dien Eed zult betaalen, zoo kunt gij maar van hier vertrekken.
Dat de gemelde JOOST JANSE NOOYEN daar op uyt het huys gegaan zijnde, een wijl tijds daar na weder binnen is gekoomen, en afstand van het land heeft gedaan, zonder dat de gerequireerde Eed is gepresteerd hebbende hij nog zeven guldens min vijf groot uyt den koopschat moeten missen voor de kosten.
Dat hoezeer ook hem gevange ten vollen bekend was de onwettigheid en simulaatheid der voorsz. naasting die ten zijnen behoeve werd gedaan, hij gevange nogtans op den 21e Maart 1770 in zijne qualiteit als President Scheepen van BAKEL, over de acte van die naasting heeft gestaan, dat voorts weijnige dagen daar na te weeten op den 24 Maart 1770 ingevolge van het meergemelde accoord, de voorsz. ruijlinge der landerijen daadelijk is geschied bij de respective wederzijdse transporten, deswegens gepasseerd dat hij gevange dus door de voorsz. middelen en weegen is gevestigt in den eygendom van de beyde perceelen, of't geheele weyveld, hier bevorens breeder gemeld.
Dat hij gevange gevraagt zijnde hoe hij in zijne voorsz. qualiteit zulx heeft durven bestaan volmondig heeft beleeden, dat hij zijn gehouden gedrag, zo met relatie tot het staan over die acte, als den inhoud van dezelve niet konde goedmaaken.
Alle't welke zijnde zaaken van zeer quade en pernicieuse gevolgen, die in een Land van goede Justitie en Politie niet kunnen ofte mogen worden getolereert, maar anderen ten exemple behooren te worden gestraft, voor al in een persoon die verscheide jaaren als President Scheepen heeft gefungeerd, endie reeds in den jaare 1764 weegens begaane exactien en concussien crimineel geactoineert, en deswegens bij Resolutie van deezen Raade tot restitutie van het daar door genootene gelast geworden zijnde, niet alleen daar door niet gecorrigeerd en van dergelijks te doen afkeeren geworden is, maar in tegendeel daar inne voortgevaaren heeft; Soo ist dat de voorsz. Raad met rijpe declaratie van Raaden doorgezien en overwogen hebbende al het geene ter materie dienende was, en in dezen heeft kunnen ofte mogen moveeren, Doende Regt,
Verklaart de begeevinge der Peelvelden in den jaare 1770 te BAKEL gedaan, te weezen nul en onbestaanbaar met de voorschreeve respective Haar Hoog Mogende Resolutien in het zelve jaar op dat respect genomen, en dat dienvolgende nog de gevangene nog iemand der ingezeetenen van BAKEL zig bij vervolg uyt hoofde der voorsz. begeeving, eenig meerder of verder regt zal moogen aanmatigen, dan staande, na zig te moogen neemen en vervoeren.
Dat voorts de Regenten van BAKEL zullen gehouden en verpligt zijn, ten spoedigsten op nieuws tot de begeevinge der Peelvelden aan BAKEL te beurt gevallen, over te gaan en zorg te draagen, dat de beijde meergemelde hun Hoog Mogende Resolutien, daar bij punctueel en in allen deele werden geobserveerd en naar gekomen.
Condemneert den gevangene om binnen den tijd van ses weeken na de pronuntiatie < = uitspraak > dezes onder Regenten van BAKEL te consigneeren eene somme van zeeven hondert guldens, ten eijnde uyt dezelve penningen aan elk van de ingezeetenen van BAKEL werde terug gegeeven, het gunt de gemelde ingezeetenen respectivelijk in geld of geldswaarde booven de ordinaire Jura zo voor als na dato van Hun Hoog Mogende Resolutie van den 4en January 1770 ter verkrijginge van een Peelveld aan hem gevangene betaald of gegeeven hebben, volgens opgave door hun lieden onder Eede gedaan of nog binnen den tijd van ses weeken, na dat deeze sententie te BAKEL zal zijn gepubliceert (des noods) onder Eede aan gemeld Regenten te doen. Zullende de gemelde Regenten gehouden zijn terstond na de consignatie der voorsz. penningen dadelijk te procedeeren tot het doen der gemelde uytkeeringe, en om het geene, na het betaalen der noodsakelijke kosten, van de gemelde penningen mogt bevonden worden over het schieten, aan den gevange te restitueeren.
Verklaart voorts nul en weederregtelijk de acte van naasting op den 21 Maart 1770 ten naame van JOOST WIJERS gepasseert en hier vooren vermeld, als meede de respective actes van vermangeling en transport, tusschen den gemelde JOOST WIJERS en den gevange op den 24 Maart 1770 gepasseert, te vooren breeder omschreeven, en dat het daar voor zal worden gehouden, als of de voorsz. actes nooit waren gepasseerd, en dat de Secretaris van BAKEL zal gehouden zijn daar van behoorlijke aanteekeningen te doen, als meede uyt kragte deeser sententie de stukken land bij de gemelde actes gementioneert te stellen ten naame der geener, welke buyten het passeeren der voorsz. geannuleerde actes, daar van eygenaars zouden zijn. Sullende voorts JOOST JANSE NOOYEN verpligt zijn om zo laast de helft van het wyveld door hem van ADRIAAN WIJERS gekogt, op desselfs naam ten protocolle zal weezen gesteld, in handen van den Secretaris van BAKEL ten behoeve van den gevange te condigneeren sodaanige somme van penningen als hij JOOST JANSSE NOOYEN ter saake de meergemelde pretense naastinge uyt handen van den voorn. Secretaris heeft ontfangen.
Verklaart voorts den gevangenen vervallen van desselfs bedieningen als President Scheepen van BAKEL en MILHEEZE, mitsgaders als Peelmeester en Kerkmeester der Parochie Kerke aldaar, inhabil om ooit eenige bedieninge onder het gebied van hun Hoog Mogende waar te kunnen neemen. Bant denzelven uyt het district van de Generaliteit voor den tijd van twaalf jaaren, sonder in die tijd daar weeder binnen te moogen koomen op pene van swaarder straffe; en condemneert hem gevange in de kosten en misen < = onkosten van het Gerecht > van Justitie, ter Tauxatue en moderatie van deezen Raade en Leenhove, mitsgaders dat hij gevange, tot dat aan de voorsz. respective condemnatien zal weesen voldaan, ten zijne kosten in detentie sal moeten verblijven.
Ordonneert wijders dat deze sententie na voorgaande klokkeslag binnen BAKEL zal worden gepubliceert en geaffigeert, ter plaatse daar men gewoon is aldaar publicatie en affexie te doen.
Aldus gedaan in 'S-GRAVENHAGE bij de Heeren NICOLAAS HENDRIK van HOORN Preses, WILLEM van LAAR, JAN HARME GERLACUS, CAREL de VERDUN, GOORT JAN van PERSIJN, FREDERIK WILLEM CHION, QUIRIJN van der GOES, NICOLAAS JACOB BUTEUX en HENDRIK HOEUFFT Raden in den gemelden Rade den 31 Maart 1772.
Gearresteert en geresumeert den 6 April 1772
Gepronuncieert < = uitgesproken > den 8 April 1772.
BHIC Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 17-04-1772.
Wel Edele Gestrenge Heer.
In antwoord op UWelEd.Gestr.GeEerde neeme de vrijmoedigheijd; mijn declaratie in zake van N. van OMMEREN gemeriteert < = verdiende > UWelEd.Gestr. te laten toekomen opdat UWelEd.Gestr. van die extreme goedheijd zoud gelieven te zijn: wanneer van Landsweege daartoe niets gecontribueert wierde, egter het daarheen te dirigeeren dat ik de voldoeninge daarop erlangen mogte.
Zoude UWelEd.Gestr.Zeer GeEerde bereijts eerder beantwoord hebbe, wanneer ik niet de geleegentheijd had zo geen waar te neemen: om het zelve met den Deurwaarder, welke volgens UWelEd.Gestr. schrijven hier stond te komen, te depecheren <= afvaardigen> zullende den zelven overkomende, onder overleeveringe der Dorps Reekeningen etc. UWelEd.Gestr. Recepis <= ontfang> diesweegens gegeven, ter hand stellen.
Vervolgens zult UWelEd.Gestr. gelieve te weeten: dat de goederen ten name van N. van OMMEREN staande, circa de 1200 gl. zullen weerdig zijn, als bestaande Eerstelijk: in een huijzinge en Land geleegen agter de Kerk waardig omtrent 500 gls., Item een huis en Land hier in DE STRAAT geleegen zoude omtrent de 600 gls.: kunnen importeeren en laatstelijk nog een half huijsje en Land onder MILHEEZE omtrent waardig 100 gls..
UWelEd.Gestr. zal (hoewel mogelijk daar van bereijts verwittigt zijnde) gelieven indagtig te zijn: dat haar Ed.Mog. de Heeren Raaden van Staate bij hoogst der zelve marginale dispositie van den 28 Februarij laatstleeden, op een daar toen door Regenten alhier gepresenteerde Request, ingevolge het verzoek daar omtrent gedaan hebben gelieven te bepalen: om de huijs-vrouw van den voorn. Van OMMEREN te gelasten, binnen een maand na insinuatie <= inschrijving> van opgemelde Haar Ed. Mog. dispositie aan gegeeven per reste nopende te rug gehoudene Penningen der nieuwe Pastorije alhier aan voorzeijde haaren Man gelost te restitueeren 160 gls.; op poene dat na verloop van die tijd welke op den 7e Meij aanstaande expireeren zal, gemelde Penningen niet voldaan zijnde; Regenten volkomen geauthoriseert worden haar Perzoon en goederen daar voor paratelijk te executeeren. Zo kan ik nogtans bij deze geleegentheijd niet af zijn UWelEd.Gestr. daar van kennisse te geeven, door dien haar gemelde Mans goederen met het arrest van UWelEd.Gestr. nog belast zijn, en Regenten dierhalven na verloop van die tijd, en gemelde Penningen bij Executie moetende invorderen, liefst volgens UWelEd.Gestr. goeddunken zoude willen te werk gaan; in welken opzigte wij dan verhoopen; zo gelukkig te mogen zijn; van UWelEd.Gestr. of van d'Heer Stadhouder Van ADRICHEM namens UWelEd.Gestr. te verstaan: hoedanig het UWelEd. geliefde te begrijpen: dat ongepraejudicieert <= onbeschadigd> onze gemeente, en zonder causeeringe <= veroorzaakte> van UWelEd.Gestr. misnoegen door het verhaalen dier Penningen op voorsz. goederen dies weegens verder zoude dienen gehandelt te worden.
De groote somme der kosten waar in Van OMMEREN gecondemneert <= gevonnist> is zal deszelfs Familie zo als men geinformeert werd in plaatse van alle die Penningen te fourneeren <= verschaffen; opbrengen> doen werkzaam zijn: tot het aboleeren <= afschaffen en te niet doen> van zo niet alle, immers een groot gedeelte dier sommen, en tot abbrevieeringe <= verkorten> der Jaeren van derselfs bannissement <= verbanning> desselfs gewijsde meest alle zints vrugtbaar zijnde: maakt de menschen alhier nog al reedelijk vergenoegt: dog liefst was derzelver wensch in algemeen te mogen hooren: dat hij met een favorabel <= gunstig> bestaan elders begunstigt waare dan na een kort verloop van Jaaren, hem weeder hier te zien.
Waarmede op het onderdanigst de vrijpostigheijd gebruijke: na mij in UWelEd.Gestr. aller gunstigste attentie te hebben aanbevolen, met alle pligt schuldige hoogagtinge mij te noemen
Wel Edele Gestrenge Heer
UWelEd.Gestr.Zeer onderdanige en gehoorsame Dienaar
A.A. van NOORT.
Pro Fisco.
d.d. 22-04-1772.
Ingevolge de bovenstaande sententie, heb ik ondergeschreeve Eerste Deurwaarder van den Edele Rade en Leenhove van BRABAND en de Landen van OVERMAZE, op ordre van Welgemelde Rade mij op den 22e April 1772 vervoegd binnen den Dorpe van BAKEL Quartiere van PEELAND Meijerije van S'BOSCH des nademiddags de Klokke vijff Uuren en na voorgaande Klokkeslag de Bovenstaande Sententie uijt de venster van het Raadhuijs aldaar gepubliceert en Copie van dezelve Sententie voor het Raadhuijs aldaar geafigeerd als meede Copie Authenticq overgegeven aan den Secretaris Van BOSCH, om dezelve uyt naam van den Raad aan Regenten over te geeven, Actum BAKEL dato ut Supra.
bij mijn J.W. MULIE, Deurwaarder.
BHIC Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 22-04-1772.
Ik ondergeschreeve bekenne van weegens den WelEd. Gestr.Heer en Mr. J.F. van STEELLANT Advocaat Fiscaal en Procureur Generaal van BRABAND en Landen van OVERMAZE ontfangen te hebben zeekere Interrogatorien en Responsiven van 10 deponenten contra N. van OMMEREN No 3.
Item dito van 7 deponenten contra den zelven No 4. beijde van dato 13 en 14 December 1770; als mede dito Interrogatorien en Responsiven van 32 deponenten contra denzelven Van OMMEREN de datis 23, 24 en 25 Febr. 1771 No 1.
Alle dienende ten gebruijke der Regenten van BAKEL en MILHEEZE.
Actum BAKEL den 22 April 1772
A.A. van NOORT, Secrtrs.
BHIC Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 22-04-1772.
Wel Edele Gestrenge Heer,
Met brengen dezes neeme de vrijheijd: UWelEd.Gestr. te doen toekomen het door UWelEd.Gestr. aan mij ter hand gestelde Recipis, der Dorps Reekeningen etc.; waermede hij mede een Recipis van het bij mij ontfangene na Copie vonnisse ten laste van N. van OMMEREN etc. gevoegd hebbe, de huijsvrouw van gem. Van OMMEREN heeft versogt, dat de goederen ten name van haar Man staande door Regenten en Secretaris ter haarer Requisitie wettig mogte werden getauxeert, en het zelve tauxaat aan haar mogte overhandigt worden: edog wij hebben daar omtrent tot hier toe gedifficulteert <= bezwaar gemaakt> 't zelve te verrigten door dien wij in die verbeeldinge zijn: wanneer iemands goederen in handen van de Hooge Overigheid gesteld zijn derzelven niet vermag eenige tauxatie van dezelve te verzoeken.
In antwoord op UWelEd.gestr. vorige geEerde vertrouwe dat UWelEd.gestr. berijts mijne waarbij de vrijmoedigheijd gebruijkt hebbe mijne declaratie te voegen, zult bekomen hebben: waer toe mij vervolgens Resteerden de Eer hebb met alle verpligtens schuldige hoogagtinge mij te noemen
Wel Edel Gestrenge Heer
U WelEd. gestr. Zeer onderd. en gehoorsame Dienaar,
A.A. van NOORT.
BAKEL 22 April 1772.
P.S.
Gelijk als U WelEd.gestr. in antwoord op de We;Ed.gestr. vorige missive circa de waerdije der goederen ten naame van Van OMMEREN staand hebbe op gegeven zo zult U WelEd.Gestr. daar bij gelieven te relaeteeren <= uit te leggen> dat dezelve goederen wel op zijn meesten ter daar in gemelde somme van 1200 gls. begroot zijn ook nog met de speciaal hypotheecq per reste groot 250 à 300 gls. belast zijn.
De dorps Reekeningen en documenten naziende vinde niet daarbij gevoegt te weezen, de Reekening en quitantien van J.F. van de WEIJER, en verschot lijst van N. van OMMEREN beijde dienende tot de documenten der Dorps Reekening d'anno 1767, als mede twee originale en een Copie Kerke Reekeninge gesloten 16 April 1765, 11 April 1768 en 20 April 1771. Item een fout lijst van JAN NOIJEN en JAN SMITS van d'annio 1766 tot 1767 en eijndelijk een Restant Lijst van J. van OMMEREN van 1756 tot 1762 allen't welke door d'Heer Van ADRICHEM voor het Officie Fis-caal onder Recipsis bij mij is geligt, dus wanneer UWelEd. Gestr. daar van het noodige gebruijk zoud gemaakt hebben zo solliciteert UWelEd.Gestr. daaraan eens bij geleegenheijt te denken, gelijk ook de Executie Reekening van HENDRIK RIJSTERBERG zo als UWelEd. Gestr. Recepsis vermeldt.
BHIC Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 22-04-1772.
Ik ondergeschreeve Secretaris van BAKEL en MILHEEZE bekenne door off van weegens den WelEd. Gestr.Heer en Mr. J.F. van STEELLANT Advocaat Fiscaal en Procureur Generaal van BRABAND en Landen van OVERMAZE ontfangen te hebben zeekere copie authenticq. Der sententie door Haar Ed.Mog. d'Heeren Raaden van BRABAND en Landen van OVERMAZE in cas Crimineel gepronuntieert op den agsten dezer Maand April 1772 tegen NICOLAAS van OMMEREN geweese Praesident Scheepen alhier.
En zijnde het zelve van dato 21e Maart 1772 ten dienste en gebruike van de Regenten alhier strekkende.
Actum BAKEL den 22 April 1772.
A.A. van NOORT, Secrts.
BHIC Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 02-05-1772.
Wel Edele Gestrenge Heer.
In S'BOSCH zijnde ontfang ik U WelEd. Gestr. Zeer Geleerde met bij gevoegde stukken zo als in WelEd.Gestr.s missive is vermeld, bestaande: in de drie Kerk Reek: < = Rekeningen > de datas 16 April 1765, 11 April 1768, en 20 April 1771 de fout lijst van JAN NOIJE en JAN SMITS van Bamis 1766 tot 1767. Item derzelver Copie Borgemeester Reekening over den gemelden termijn van 1766 tot 1767 beneevens een Restant Lijst van J. van OMMEREN van 1756 tot 1762 gelijk ook nog de authorisatie op den vorster alhier door de hier bovengenoemde Borgemeesters van denzelven ter hand gesteld om de kinderen en erfgenamen van WILLEM HENDRIK CEELEN tot voldoeninge der Lasten te sommeeren dog welker goederen bij wanbetalingen door den gemelden vorster bij Executie verkogt, en waar van dus de Reekening mede door U WelEd.Gestr. vermeende gerequireert te weezen en op U WelEd.Gestr. Recipis <= bekentenis> gesteld te zijn; zullende U WelEd.Gestr. mogelijk bij het overzenden der hier bovengemelde stukken de aldaar gementioneerde <= gemelde> Copie Borgemeesters Reekening d'anno 1767 voor die van den Vorster wegens de door den zelven hiervorengemelde gedirigeerde Executie, hebben aangezien; waaromme de vrijmoedigheijd gebruijke: U WelEd.Gestr: te solliciteeren zig eens bij geleegenheijd te herinneren of U WelEd.Gestr. dezelve nog onder zig mogte hebben.
De Penningen welke Van OMMEREN weegens de Pastorije zal dienen te restitueeren, bestaan in 160 gls: waar van de tijd gesteld bij marginale dispositie van den Raad van Staate, op aanstaande Donderdag geëlabeert <= door geslipt> zijn zal.
Ende dewijl wij bedugt zijn door de vrienden van Van OMMEREN in allen deelen, opzigtelijk de ordres in de sententie van denzelven Van OMMEREN vervat, om die ten uijtvoer te brengen, zouden werden gedwarsboomt, en daar door ons dikwerff in nieuwe onlusten komen in te wikkelen, hebben wij het zeekerste geoordeelt te weezen, om ingevolge het gesustineerde van d'Heer Van ADRICHEM, ons bij Request aan Haar Ed.Mog. te addresseeren, en bij hoogst dezelve de adjunctie <= bij gevoegde>, zo doenlijk was, van voorn. heer Van ADRICHEM om de nabijheijd van zijn Ed. woonplaats te solliciteeren.
Waar mede de vrijheijd gebruijke mij met alle onderdanige Eerbied te noemen
U WelEdele Gestrenge Heer
U WelEd.Gestr. Zeer onderdanige Dienaar
A.A. van NOORT
BAKEL 2e Meij 1772
P.S.
Aan het verzoek van de huijsvrouw van Van OMMEREN voldaan hebbende wij: dat de waardeije <= uijttapster> van haar voorzijde Mans goederen niet meer kan uijtmaken dan f. 900-10-00
waar teegen zo de belasting eener Obligatie handbrieffje en eenige Chijnsen tot Capitaal gereekent komt te bedragen f. 316-05-00
't geene van de gewaardeerde Somme afgetrokken zijnde nog resteere zoude f. 584-05-00
Rechtelijk Archief Bakel, voor 1811, inv.nr. 1.
d.d. 06-05-1772.
Wel Edele Heer en vriend!
Mij stellende tot het schrijven van een brief aan den Heer Fiscaal volgens afspraak ben ik bedugt geworden, dat die Heer mogelijk niet geerne met mij over de saak zoude handelen, en heb daarom geoordeelt best te zijn, dat U E. zelfs daar over aan dien Heer schreev, ik zend ten dien eynde een concept hier neevens, waar in U E. de nodige correctien wel maaken zal.
Mijnen brief van gisteren zal U E. aparent ontfangen hebben, U E. gelieve te reflecteeren, dat eerst op de persoon van de huysvrouw van Van OMMEREN moet geprocedeert worden tot gijzeling, alvorens men eenige goederen aanspreekt, om dat dan nog overlegt moet worden, wat goederen aan te spreeken.
Ik versoek mijn compliment aan Heeren Regenten en ben met agting U E. D.W. Dienaar
WILLEM CORN. ACKERSDIJCK
S'BOSCH den 6 Mey 1772.
d.d. 26-05-1772.
Pro Fisco.
Extract uijt het Register der Resolutien van Heeren Officier en Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Vergadering van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE gehouden op: Dingsdag den 26e Meij 1772.
Nadat ter vergaderinge geciteert was etc.
Bij de vergaderinge wijders in overweeging genomen zijnde dat aan dezelve, bij sententie van haar Edele Mogende de Heeren Raaden van BRABAND en Landen van OVERMAZE, ten laste van NICOLAAS van OMMEREN, geweese Praesident Scheepen alhier op den 31e Maart 1772 jongstleden geveld, is gedemandeert <= bevolen> de distributie <= verdeeling> eener somme van zeeven hondert guldens door gemelde Van OMMEREN onder de Regenten alhier te consigneeren <= onder Rechtleggen> en nadien zulx een zaak van groote consequentie en niet minder haggelijk voor deze vergaderinge is, waer omme op den 1e Meij 1772 laatstleeden bij Resolutie hier voren gemeld was goed gevonden: aan opgemelde haar Ed. Mog. Request te presenteeren zo als hier voor fol. 104recto staat uijtgedrukt, ten eijnde of't hoogst dezelve behagen mogt ons in die Neetelige omstandigheijd iemand toe te voegen welke ons met Raad en daad zoude hebben kunnen adsisteeren dog, welk verzoek bij voorn. haar Ed. Mog. marginale dispositie van dato 18e Meij 1772 jongstleeden is werden aff geslaegen met verdere last om van de ingezeetenen te vorderen de opgaeve bij haar Ed. Mog. voorsz. sententie vermeld, dog alzo niet wel kan worden ontdekt wie en welke Perzonen nog eenige Penningen boven de Jura zo van als na dato van opgemeld haar Hoog Mogende Resolutie van dato 4e Januarij 1770 ter verkrijging van een Peelveld aan voorn. Van OMMEREN zoude mogen betaalt of gegeeven hebben, waardoor men dus niet in staat is dezelve tot het doen dier opgaeven te laten citeeren.
Weshalven bij deze is goedgevonden en geresolveert <= besloten> een dag te bepalen om <meten?> Raadhuize alhier te vaceeren tot het aan en opneemen der opgaeven welke door de ingezetenen ter zake hierboven gemeld nog zoude mogen en konnen werden gedaen; waer toe den 2e Junij 1772 aanstaande is vast gesteld en wijders dien aangaande de naervolgende Publicatie te arresteeren <= vast houden> ten eijnde dezelve door den Secretaris ter ordonnantie <= bevel> uijtgemaakt zijnde op aanstaande Sondag, door den Vorster te laten publiceeren, zijnde zoals volgt:
Alzo haar Edele mogende de Heeren Raeden van BRABAND en Landen van OVERMAZE bij Hoogst derzelver Sententie van dato 31 Maart 1772 jongstleeden geveld teegens NICOLAAS van OMMEREN geweese President Scheepen alhier hebben goed gevonden den voornoemden Van OMMEREN te condemneeren <= te vonnissen> omme onder de Regenten alhier te consigneeren eene somme van zeeven hondert guldens, ten eijnde uijt de zelve Penningen aan elke der ingezeetenen werde te rug gegeeven 't gunt de gemelde ingezeetenen respectivelijk in geld off geldswaarde boven de ordinaire Jura <= normale legeskosten> zo voor als na dato van Haar Hooge Mogende Resolutie van den 15e Januarij 1770 ter verkrijging van een Peelveld aan voorzeijden Van OMMEREN mogte betaelt of gegeeven hebben, volgens opgaeve door hen Lieden onder Eede gedaan off nog des noods onder Eede aan opgemelde Regenten te doen. Zo werd bij deze door Mijn Heeren Scheepenen dezes Dorps ter voldoeninge van't geene voorsz. een iegelijk die ter zake hier boven gemeld nog eenige pretentien zoude willen sustineeren <= staande houden> te hebben en de deugdelijkheijd van dien met Eede zoude kunnen confirmeeren <= bevestigen>; bekend gemaakt dat zij lieden 't zelve de voornoemde Regenten al nog kunnen komen aan en op geeven ten welken eijnd dezelve op aanstaande dingsdag zullende zijn dem tweedem Junij 1772 aanstaande van des 'smorgens ten neegen tot twaalf en des naarmiddags van twee tot vijff uuren ten Raedhuijze alhier tot het gunt voorsz. zullen vaceeren.
Aldus gedaan en geresolveert in onze vergadering ten Raadhuijze van BAKEL deezen zes en twintigsten Meij 1700 twee en 't zeventig was geteekent
W. v. RAVESTEIJN,
J.v. GRINSVEN,
A. van de KERKHOFF,
JAN FRANSEN,
FRANCIS MAERTENS,
GOORT NOIJEN,
JAN PETER NOIJE.
Onder stont mij present was geteekent
A.A. van NOORT, Secretaris.
d.d. 02-06-1772.
Bijschrift 30-12-1772.
Vergadering van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE gehouden op Dingsdag den 2en Junij 1772.
Op Heeden de vast gestelde dag zijnde ter vergaderinge zo als in de hier voren gemelde Resolutie van dato 26e Meij 1772 breeder staat uijtgedrukt zo zijn ter vergaderinge alhier gecompareert:
1. HENDRIK van GROOTEL, wonende alhier, dewelke ter voldoeninge aan de hier vorenstaande Resolutie en daar bij gevoegde Publicatie heeft verklaart dat hij in de Lente van 1770, tijde wanneer het allesints rugtbaer was dat DEN PEEL door NICOLAAS van OMMEREN, ter dier tijd President Scheepen alhier zijnde vergeeven wierd van den zelven Van OMMEREN mede beneevens andere een portie in een Peelveld bekomen heeft, dog onder die mits en conditie, dat den zelven daar voor aan gemelde van OMMEREN in eens betaelen moest de somme van twee gulden en tien stuijvers, hebbende na duijdelijke voorlezinge van het geene voorsz. staat verklaert zulx alzo waar en waaragtig te weezen bereijd zijnde 't zelve ten allen tijde des gerequireerf wordende met Heijligen Eede te bevestigen. Was geteekent
HENDRIK van GROOTEL.
! OPMERKING !
Bovenstaande tekst wordt 35 maal standaard gebruikt, alleen de genoemde personen zijn verschillend en de bedragen zijn divers.
2. JAN JOOST JAN MARTENS.
Twee gulden en tien stuijvers.
3. JOOST TIJSSE van de WEIJER.
Twee gulden en vijff stuijvers.
4. PEETER HENDRIX van der VEN.
Twee gulden en sestien stuijvers.
5. HUIJBERT JANSEN.
Twee gulden en tien stuijvers.
6. WILLEM JACOBS.
Twee gulden, sestien stuijvers, waar nog bij gegeven eene gulden en tien stuijvers.
7. GIJSBERT van de WEIJER.
Drie gulden, zeeven stuijvers.
8. De Weduwe ADRIAAN TEUNIS WELTEN.
Vijff gulden.
9. PEETER GOORT NOIJE.
Tien gulden.
10. WILLEM VERBAARSCHOT.
Vijff gulden.
11. WILLEM van de LAAR.
Zes en vijftig stuijvers.
12. ANTONIJ SANDERS.
13. JACOBUS MANDERS.
Twee gulden en agtien stuijvers.
14. GIJSBERT DRIES JANSE .
Eene gulden zeeven stuijvers en agt penningen.
15. FREIJNS CUIJPERS.
Vijff gulden.
16. JOSEPH JASPERS.
Twee gulden en agtien stuijvers.
17. JAN ADRIAANS van OORSCHOT.
Eene gulden zestien stuijvers en agt penningen.
18. GIJSBERT ADRIAANS van OORSCHOT.
Twee gulden zestien stuijvers.
19. De vrouw van PEETER COX.
Twee gulden agtien stuijvers.
20. JAN JOOSTEN van NEERVEN.
Twee gulden agtien stuijvers.
21. JAN WILBERS.
Twee gulden agtien stuijvers.
22. PEETER MANDERS.
Eene gulden en agt stuijvers.
23. JOOST SCHENKELAARS.
Zeeven gulden en zeeventien stuijvers.
24. WILLEM WEERTS.
Zes gulden en twaalf stuijvers.
25. JOOST REIJNDERS.
Twee gulden.
26. WILLEM van den HEUVEL.
Vijff gulden en twee stuijvers.
27. HERMANUS JANSE EVERTS.
Vijff gulden.
28. HENDRIK SWINKELS.
Eene gulden en agt stuijvers.
29. JAN GOERT NOIJEN.
Vijff gulden.
30. JOOST BIEMANS.
Twee gulden en agtien stuijvers.
31. PEETER van de KERKHOFF.
Twee gulden en agtien stuijvers.
32. JAN PEETER NOIJEN ten behoeve van GIJSBERT GIJSBERS van de WEIJER.
Eene gulden en vijff stuijvers.
33. De Weduwe HERMANUS van den HEUVEL.
Twee gulden en sestien stuijvers.
34. ADRIAAN van de KERKHOFF.
Twee gulden sestien stuijvers.
35, GOORT JOORDENS.
Drie gulden en twee stuijvers.
Aldus voorsz. Opgaeven in onze vergaderinge door de comparanten hier boven genoemt wel en na behooren opgegeeven en verklaeringe hebben onderteekent in presentie van ons ondergeteekende Scheepenen ten Raadhuijze van BAKEL deezen tweeden Junij 1700 twee en seeventig was geteekent J. van GRIENSVEN, FRAENCIS MAERTENS, A. van de KERKHOFF, JAN FRANSEN, GOORT NOIJEN, JAN PETER NOIJE. Onderstont mij present en was geteekent
W. v. RAVESTEIJN, Loco Secretarii.
Accordeert met het voorsz. Register voor zo veel het geactraheerde aangaat:)
BAKEL dertigste December 1700 twee en seeventig.
A.A. van NOORT, Secret.
BHIC Raad van Brabant, inv.nr. 447.263 B.
d.d. 05-06-1772.
De Deurwaarder van den Rade van BRABAND & de Lande van OVERMAZE zal den Cipier van DE VOORPOORTE alhier aan zeggen, dat hij NICOLAAS van OMMEREN moet demitteren <= afzenden: wegzenden> uit sijn detentie. S'HAGE 5 Juni 1772.
JOH. FREDR van STEELANT.
d.d. 05-06-1772.
Ik ondergeteekende NICOLAAS van OMMEREN bekennen van de Deurwaarder MULIE te rug ontfange te hebben alle de papieren, welke onder mij sijn besittende geweest te tijde, wanneer ik alhier in DEN HAGE van wege de Ed. Rade & Leenhove van BRABAND & de Lande van OVERMAZE ben geapprehendeert & gelogeert op de gevange Poorte alhier, als mede nog zeker affrekening tusschen mij onderget. en mijn suster AUGUSTA van OMMEREN, met daar onderstaande quitantie wegens de ontfangst van f. 46:9:0. door de Heer Fiscaal Van STEELANT op mijn versoek aan gem. mijne suster te voldoen uit de Penningen welke ik onderget. ten vooren tijde onder mij heb gehad, item een Rotting en nog vier guldens voor rijskosten.
Actum op de Gevangen Poorte in DEN HAGE den 5 Juny 1772.
REKENING VAN OPBRENGSTEN EN UITGAVEN VAN DE OPENBARE VERKOOP VAN ROERENDE EN ONROERENDE GOEDERN VAN N.V.O., ZOALS GEDAAN DOOR DE DEURWAARDER, 1772, MET BIJLAGEN.
d.d. 06-06-1772.
Pro Fisco.
Uit kragte en ingevolge zeekere Resolutie van den Edelen Raade en Leenhove van BRABAND en de Landen van OVERMAZE van dato 4 Junij 1772, zoo is't dat ik ondergesz.: Procureur Generaal van BRABAND en de voorschreve Landen van OVERMAZE, authoriseere en qualificeere bij deezen CORNELIS BRUIJSTENS, Deurwaerder van welgemelden Raade, om de goederen van NICOLAAS van OMMEREN geweese Praesident Scheepen van BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, door hem Deurwaerder uit kragte van het Mandament Crimineel van voorschreven Raade in dato 25 April 1771 genomen in Arrest, geannoteerd en geinventariseerd (voor zoo verre de Actens van Vermangeling en Transport van die goederen ten behoeve van gemelde NICOLAAS van OMMEREN gepasseerd, bij de na te meldene Sententie niet zijn gennulleerd en vernietigd) mitsgaders zeeker stukje Land bevoorens aan zeekere JOOST WEIJERS door gemelde geannulleerde Actens getransporteerd, en waarvan den Eigendom wederom aan den voorn. NICOLAAS van OMMEREN is toebehoorende, publieq te verkopen, de kooppenningen te ontfangen, het verkogte aan de kopers respectivelijk wettelijk op te dragen en te transporteeren, en zulks gedaan zijnde de kooppenningen van dien, na betalinge van het gunt, waarmede de voorschreve goederen zullen zijn belast, en na aftrek der kosten op die verkopinge vallende, in handen van den Secretaris van BAKEL te stellen, ten einde daaruit voor zoo verre het strekken kan, aan de respective ingezeetenen aldaar, te doen de restitutie bij de Crimineele Sententie <= vonnis; oordeel> van welgemelden Raade, ten lasten van voornoemden NICOLAAS van OMMEREN geweesen, en gepronuncieerd <= bekend gemaakt> den 8sten April 1772, vermeld.
Zullende de voornoemde CORNELIS BRUIJSTENS voorts gehouden en verpligt zijn, van het gunt hij uit kragte dezes, zal komen te doen en te verrigten aan mij ondergesz.: in qualiteit voorschreeven behoorlijk Reekening en Verantwoordinge te doen.
Ende op dat hiervan, daar zulks noodig zoude mogen weezen, naar behooren zoude kunnen blijken, zoo hebbe ik deeze onderteekend, en met mijn Cachet bezeegeld binnen 'SGRAVENHAGE den sesden Junij 17C twee en zeeventig.
JOH. FRED. van STEELANT.
Inventaris als boven.
d.d. 06-07-1772.
Pro Fisco.
Conditien en voorwaarden, waar op en mits welke CORNELIS BRUIJSTENS Deurwaarder van den Edelen Raede en Leenhove van BRABAND en Landen van OVERMAASEN uyt cragten van authorisatie en qualificatie door den Hoog Edelen Gestr. Heer JOHAN FREDERIK van STEELAND Advct. en Procureur Generael van BRABAND en Landen van OVERMAASEN den 6 Juny 1772 op hem deurwaarder verleent voornemens is publiiq en voor alle man na voor af gegaane 3 Sondagse publicatien en affixtien te BAKEL en MILHEEZE ten overstaan van Heere Officier en Scheepenen te BAKEL aan de meestbiedende te verkoopen de goederen van NICOLAAS van OMMEREN geweese President Scheepen van BAKEL en MILHEEZE Quartiere van PEELLAND Mijerije van S'BOSCH alle geleege in en onder BAKEL en MILHEEZE door hem deurwaarder uyt cragten van het Mandament Crimineel van voors. Raade in dato 25 April 1771 ten overstaan van Scheepenen van BAKEL genomen in arrest geanoteert en geinventariseert omme daaraan te verhaale soo verre het strekke kan het geene de respective ingeseetene van BAKEL soude kunne of mooge competeere en sulx op de navolgende soo Generaele als speciale conditie en voorwaarden.
Art. 1.
Eerstelijk worde de nagenoemde goederen verkogt om goet gepermitteert gelt Caroly guldens tot 20 stuijvers het stuk Hollands gerekent geene mindere specie als dubbeltjes te betaalen. Even voor het doen van de vest
<= bevestiging van verkoop> of opdragt contant ten sij daar van nader wordt geconditioneert sullende weese binne veertien daagen na het uitgaan van het hoogsel waartoe als dan den dag sal worden bepaald.
Art. 2.
De kooper sal sijn gekogte parceel of parceelen aanvaarden aanstonts na het doen van de vest en opdragt en daarbij profiteeren de huure soo verre de selven verloope of nog om betaalt is.
3.
De agterstallige sLands en Dorps lasten met de Chijnsen en pagten die van de te verkoopene goederen verschult en ten volle verscheenen sijn sullen worden bij betaalt, sullende den kooper eerst moeten betaale van de huysingen hoff en landerijen de sLands en Dorps verpondinge van den jaaren uyt gegaan met den 3e Januarij 1773.
4.
Welke voors. sLands en Dorps als andere Lasten Renten en Chijnsen van de na genoemde goederen verschult wordende sal den kooper jaarlijxs moeten betaalen sullen de ook subject sijn soodanige nabuurlijke Regten usantien
<= gebruiken> en soo voor als nadeelige die daar toe en daar van ouds en Regtsweegen sijn staande en gehoorende alsmeede moeten onderhouden alle weege, steegen, schouwen en waterlaaten en ook over de nagenoemde goederen laate weegen die geene welke daar toe geregtigt sijn.
5.
Den mijnder off cooper sal gehouden weesen op sijn gemijnde parceel te slaan wijnig of veel slaagen dog niet minder als twee slagen doende ydere slag twee guldens de eene helft tot verhooginge van de cooppenningen ende andere helft voor den mijnder slager of die het laatst ontslagen word en sulx half en half naar ouwe gewoonte.
6.
De na beschreevene goederen worden verkogt in soodanige groote en mate als de selven goederen binnen sijn paale en Reengenoten geleegen sijn sonder dat den verkooper in eenige preciese mate of aanwijsingen van paale wil gehouden sijn hoewel hier na de groote van de te verkoopene goedere geexpresseert sijn.
7.
Den hoogsten insetter sal het voor mijne hebben en indien er twee of meer te samen mijnden dat men den eerste mijnder niet distinctelijk konde weete sullen aanstons daarover moete accordeeren of anders sal men sulken koop waar over verschil ontstaat wederom aanstons op nieuw op vijlen en verkoopen.
8.
Off den afhanger in het afhangen hem mogte koomen te abuseere soo wort egter telkens ten sijnen behoeven gereserveert sijn vrij verhaal sonder ymands teegen segge.
9.
De navolgende goederen nadat die sullen weesen gemijnt en beslage sullen ten hoogsten voor alle man blijven staan tot van heeden over veertien dagen sullende sijn op Maandag den 20 July aanstaande als waanneer het hoogsel sal uytgaan in deese tegenwoordige herberge en huijsing van ADRIANUS van de MORTEL woonende alhier des namiddags ten 2 uuren met het uytbranden van een eyntje wasse keerse op ydere koop konnende ondertussen daar op een yder hoogen en slaan aan handen van bovengem. deurwaarder als houder en bewaarder van deese conditie en voorwaarden.
10.
Den koper of mijnder op sijn gekogte geslagen hebbende en voor alle man gestelt sijnde sal als dan een yder den selven koop moogen onthoogen en ontslaan met dien verstaande dat elken ontslager de slaggelde van de geene die hij het ontslaat aan den selven bij het uytgaan van de keers des hoogsels voors. prompt sal moete betaale en voldoen.
11.
Item sal den kooper slager of laasten ontslager bij het uytgaan van het hoogsel voorn. van elken gulden soo van de cooppenn. en slagen moeten betaale sonder eenige korting aan de cooppenn. of slage voor Jura van den Heere Officier en Scheepenen agt penn. en twaalf penn. voor schrijfloon als meede een oortje voort afhangen mitsgaders aan den verkooper voor wijn koop te gebruijken na der selver geliefde eenen halven stuijver van den gulden te reekenen als voor.
12.
Item sal den kooper slager of laasten ontslager weegens elken navolgende bij hem gekogte of laast ontslage koop moeten ligten een behoorlijke copie uyt deese verkoop conditien en daar voor bij off voor het doen van de vest moete voldoen en betaale sonder sulx te korten aan de cooppenn. een somma van 5 guldens en voor yder parceel in coop drie guldens.
13.
Den verkoop sal in sijn qualiteijt aan en ten behoeven van den kooper slager of laasten ontslaager wegens elke nagenoemde coop van goedere ter Secretarije alhier te BAKEL ten overstaan van twee Heere Scheepenen doen behoorlijk vest en opdragt met overlevering van brieven en beschijden van eijgendom soo ver den verkooper eenige daar van is hebbende of magtigh kan worde met soodange beloften van guarand <= bewijs> gelijk alhier gebruijkelijk is onder verband en renuntiatie als na regten.
14.
Item sal den kooper of laasten ontslager de kosten van die te doen vesten en opdragt met de uytgemakte brieven als ook het op en afschrijve der lasten benevens den 40e penn. en verdere ongelden aan der verkooper en sijn voors. quliteijt bij 't passeere van de vest in opdragt prompt moete doen en betaale sonder aan den cooppenn. of slage te mooge korten.
15.
Den kooper sal gehoude sijn om te blijven vergelden de begroote rente, pagten en Chijnsen van de gronde die bevonden sullen worden met regt daaruyt te gaan alwaar den Chijns niet begroot.
16.
En off het gebuurden dat eenige renten of pagten op de na beschreevene goederen na dato deeser verkoopinge bevonden mogt worden en in deesen of op de selve gekogte goederen niet begroot soo sullen soodange renten en pagten den kooper werden aan gerekent de erf en losbaare teegen den penn. vijf en twintigh en de losbaare volgens de brieven en beschijden daar van sijnde.
17.
De verkooper in sijn voors. qualiteijt reserveert de magt om de na bescheevene goedere te verkoopen in soo veel koopen en verschillen als sal goed vinden.
18.
Den kooper sal na het uytgaan van het hoogsel hem gereed moete houde om de veste of opdragt na beliefe van den verkooper binnen veertien dagen ter Secretarije van BAKEL te ontfangen en als voore den 40 penn. met de Jura en aancleve van dien als ook de cooppenn. met de slagen als dan promptelijk te voldoen en te betaale ten sij hier nader specieaalder word geconditioneert en in geval ymand in gebreeke mogte blijven het geene voors. is geonditioneert en het na volgende te voldoen en na te koomen soo als men soodanig gekogte goederen aanstons na een Sondagse publicatie ander maal ten buurden gebragt en verkogt worden, gelt het meerder dat sal weesen ten proffij-ten van den verkoper, en gelt het minder sal men de minder geldinge met alle de costen tot soodanige twede verkoopinge na behooren te doen op de persoon en goederen soo van den gebrekige koper slager of laasten optslager als ook des van noode sijnde op de gestelde borgen werden verhaalt bij middel en nanieren na regten in sulke kas gebrijkelijk sijnde.
19.
Item sal den kooper slager ofte ontslaager aanstons des gerquireert sijnde ten genoegen van den verkooper moeten stellen twee goede sufficanten <= die bij machte zijn> binnen borg en off men sal aanstons het gemijnde op nieuw afhangen welke borgen met den selven kooper slager ider van hen in solidum als schuldennaar principaal onder renuntiatie van de benficien orden <= voordeel van aanspreekordre> is divisionis & excusionis <= 't Recht om de schuld-splitsing onder de Borgen te verzoeken> haar houdende van den effecten van dien vooronderrigt sullen moete geloofen gelijk de selven ook doen bij deesen alle de vooren staande en volgende conditien stiptelijk te sulle voldoen en nakoomen en bij fauten van dien hun ider te submitteeren onder verband van haare persoone en goedere hebbende en verkrijgende aan de volluntaire condemnatie van Heere Scheepene alhier constitueerende ten dien ynde onwederroepelijk de twee eerste procureurs in Officia off eerste toonder deeses uyt gemaake conditie en gequalificeert om voor die aan den geregten deeser plaatsen te postuleren, en sulx den eene van die twee procureurs om hier op de voors, condemnatie te versoeken en den anderen om in dat verzoek vrijwillig te consenteere met beloften van approbatie als na behooren indemniteijt <= schadeloos houden> als na regten.
20.
En word wel expresselijk geconditoneert dat indien eenige disputen mogte koomen te ontstaan over deese conditie of verkoopinge daar omtrent sullen parthijen haar moete submitteren gelijk men ook verstaat dat sij doen bij deesen aan de uytspraaken van Heeren Officier en Scheepenen hier over staande ten dien ynden renuntieerende van alle regt beneficien.
21.
Verders geschiet deese verkoopinge op conditie in deese en in diergelijke verkoopinge alhier gebruykelijk sijnde op alle welke soo generaale als speciaale condtien en voorwaarden soo wort alhier ten buurden gebragt om verkogt te worden.
Eerstelijk den Eerste Coop.
Een Huys, hoff, en aangelag staande ende gelegen bij de Grote Kerk te BAKEL, groot een Lopense, nevens de Erve aen de eene sijde de Erfgenamen van HUYBERT JANSEN, en de andere sijde CORNELIS HENDRIKS.
Ingeset en belegt met de somme van twee hondert guldens bij HUYBERT JANSSEN inwoonder te BAKEL. Afgehangen van de sommme van ses hondert guldens, en gedaelt weesende op de somme van twee hondert en agten negentig guldens. Is daar voor gemijnt bij ADRIANUS van de MORTEL, inwoonder te BAKEL.
Die daar op gehoogt en geslaagen heeft vijftig slaegen.
En is dese Eerste koop, met den 2e, 3, 4, 5, 6 en 7e eerstvolgende kopen, wederom op nieuws te samen opgehangen, van Eenduijsent guldens en gedaelt op vijff hondert guldens.
Is daar voor gemijnt bij JOHANNES van GRIENSVEN woonende te MILHEEZE ten behoeve van ADRIANUS van de MORTEL te BAKEL. Die daarop gehoogt en geslagen heeft vijf en dertig slaegen.
Stellende dese voors. Coop daermede.
Voor alle man, en belovende indien hij koper blijft de voorgemelde conditien en voorwaarden in alles te sullen agtervolgen, en naarkomme.
Daar voor verbindende sijn persoon en goederen stellende daer voor tot Borge de met hun mede ondergetekende.
Aldus provitioneel verkogt binnen BAKEL den sesden July 1700 twee en seventigh.
ADRIAAN van de MORTEL.
A. van de KERKHOF
Mij present
CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Tweden koop.
Eenen akker lands gelegen binnen BAKEL ontrent de Grote Kerk, groot twee Lopensen tussen de Erve aan d'eene zijde HUYBERT JANSSEN, en d'andere sijde CORNELIS HENDRIKS.
Ingeset en belegt, met de somme van Eene gulden bij PHILIP DAQTELAER inwoonder te BAKEL.
Afgehangen van de somme van Een honderd guldens, en gedaelt wesende op de somme van vier guldens.
Is daer voor gemijnt bij DIRK GEENEN.
Die daarop gehoogt en geslaegen heeft twee slaegen.
JOHANNES KERKHOF slaet twee slaegen.
Eodem wederom opgehangen en bij den Eerste koop verkogt.
Derden Coop.
Een akker land agter de BEEK groot een Lopense, tussen de Erve van den ANTONY HUYBERTS aen d'eene sijde, en de Kinderen Van de VETH aen d'andere sijde.
Ingeset, en belegt met de somme van twintig gulden, bij HENDRIK van GROTEL.
Afgehangen van Een hondert guldens en gedaelt wesende op dertig guldens is daer voor gemijnt bij FRANCIS MARTENS, inwoonder te
Die daarop gehoogt en geslaegen heeft ses slaegen.
Eodem wederom opgehangen, en bij den Eerste koop verkogt.
Vierden Koop.
Een stuk land genaemt HET NIEUW CLAVERVELDJE groot een Lopense, tussen de Erve van ADRIAAN van de MORTEL aen de eene zijde en PETER MANDERS aen d'andere zijde.
Ingeset en belegt met de somme van twee en dertig guldens, bij FRANCIS WILLEM MARTENS inwoonder te
Afgehangen van de somme ven een hondert guldens, en gedaelt wezende op vijf en dertig guldens, is daer voor gemijnt bij ANTONI KUYPERS die daarop geslaegen heeft ses slagen ten selven dage slaet JAN STERKE nog vier slaegen.
Ten selven dage slaet MARTE JOOSTEN vier slaegen.
Eodem wederom opgehangen bij den Eerste koop en daer bij verkogt.
Vijfden Coop.
Een stukje land gelegen in DEN ROSSUM groot een half Lopense tussen d'Erve aan d'eene sijde
Ingeset en belegt met de somme van drie guldens bij NICOLAAS van SCHAAIJK woonagtig te HELMOND.
Afgehangen van de somme van vijfen twintig guldens, in gedeelt wesende op drie guldens en tien stuijvers, is daer voor gemijnt bij PETER ARNOLDUS MOORS.
Eodem wederopgehangen en bij den Eerste koop verkogt.
Sesden Coop.
Een stukje land gelegen in DE BAKELSE BEEMDEN, groot negen en dertig Roeden.
Opgevijlt, en heeft niets mogen gelden.
Eodem weder opgehangen, en bij den Eerste koop verkogt.
Sevenden Coop.
Een stukje land gelegen in DE BAKELSE BEEMDEN groot negen en dertig Roeden.
Opgevijlt en niets mogen gelden.
Eodem bij den Eerste Coop wederom op gehangen en daerbij verkogt.
Agsten Coop.
Een Huys, hoff, en aangelag, gelegen aen't GEENEN EIJND binnen BAKEL groot agt Lopensen, en negenen en dertigh Roeden.
Ingeset, en belegt met de somme van vijfen seventig guldens, bij WILLEM WEERTS, inwoonder te BAKEL.
Afgehangen van de somme van twee hondert guldens, is gedaelt op tagtig guldens, en daer voor bij den insetter WILLEM WEERTS gemijnt.
Daarop slaet vier slaegen.
Stellende dese coop daer mede voor alle man, En belovende in dien hij coper blijft, de voorgemelde conditien in alles te sullen agtervolgen en naer komen, onder verband van sijn persoon en goederen, stellende daer voor tot Borgen, de met hem mede ondergetekende.
Aldus provisioneel verkogt binnen BAKEL den sesden Julij 1700 twee en seventigh.
Handmerk van WILLEM WEERTS die verclaart niet te connen schrijven.
JAN PETER de VETH.
ADRIAAN van de MORTEL.
Mij present, CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Negende Coop.
Een stuk land gelegen aen DEN MERENAKKER groot een Lopense, en dertien Roeden nevens d'Erve van MARTEN JOOSTEN aen d'eene sijde; in de COMMANDERIJE van GEMERT aan de andere sijde.
Ingeset, en belegt met de somme van ses guldens bij WILLEM WEERTS.
Afgehangen van vijftig guldens en gedaelt wesende op agt guldens is daer voor gemijnt bij TIJS TIJS MANDERS.
Die daerop slaet twee slaegen en slaet WILLEM WEERTS nog eene slagh.
Stellende desen coop daer mede voor alle man.
En belovende in dien hij koper blijft, dese voors. conditien in allen delen te sullen voldoen en naerkomen onder verband van sijn persoon en goederen, stellende daer voor tot borgen die met hem mede ondergetekende.
Aldus provisioneel verkogt binnen BAKEL den sesden July 1700 twee en seventigh.
Handmerk van WILLEM WEERTS, die verklaart niet te connen schrijven.
JAN PETER de VETH.
ADRIAAN van de MORTEL.
Mij present
CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Tienden Coop.
Een Eeuwsel groot drie Lopensen gelegen aen't GEEN EYND, tussen de Erve van SIS de VETH aen d'eene zijde, en de GEMENE LOOP aan de andere zijde.
Ingeset, en belegt, met de somme van twee hondert en vijfen dertig guldens bij MARTEN JOOSTEN.
Afgehangen van de somme van vier hondert guldens, is gedaelt op twee hondert vijfen veertig guldens, en daer voor gemijnt bij HENDRIK SCHEIJ ten behoeve van de Wed. van den HEUVEL te BAKEL.
Die daarop slaat dertig slaegen en slaet WILLEM WEERTS tien slagen.
Denselve WILLEM WEERTS slaet nog vijf slaegen.
Stellende dese coop daermede voor alle man, en belovende indien hij koper van dit perceel blijft de voors. conditien en voorwaarden, in allen deelen te sullen voldoen, stellende daer voor tot borgen de met hem mede ondergetekende.
Aldus provisioneel verkogt binnen BAKEL den sesden July 1700 twee en seventigh.
Handmerk van WILLEM WEERTS die verklaart niet te connen schrijven.
JAN PETER de VETH.
ADRIAAN van de MORTEL.
Mij present
CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Elfden koop.
Een stuk land genaemt DEN HOEKENDAEL groot dertien Roeden, tussen de Erven van
Opgehangen en niets mogen te gelden.
Soo is desen elfden, met den sesden en sevende coop te samen opgehangen, en ingeset en belegt op twaalf stuivers bij CHRISTIAAN GOOSSENS.
De daarop geslaegen heeft twee slaegen.
Waer nae, dese sesden, en sevenden coop wederom op nieuws sijn op gevijlt bij den eerste coop, en daerbij verkogt.
Twaalfden koop.
Anderhalf Lopense Hooij in DE BAKELSE BEEMDEN, hoijende met GOORT SIMONS en anderen.
Vermits den twaalfden coop nog ook desen elfden coop, bij nader verkopinge niets heeft mogen gelden, is desen twaalfden bij den elfde coop overgelaeten voor vier guldens aan JAN ARIENS woonagtig te BAKEL vrij van alle kosten.
Dertienden Coop.
Een akker land, groot negen dertig Roeden tussen de Erven van
Dese dertienden, en veertienden coop te samen ingeset en belegt, met de somme van elff guldens, bij WILLEM VERBAARSCHOT, inwoonder te
Afgehangen van de somme van vijftig guldens, is gedaelt op sestien guldens, en daer voor gemijnt bij HUYBERT JANSSEN.
Die daarop slaet drie slaegen.
Stellende dese koop daer mede voor alle man belovende indien hij koper blijft dese conditen en voorwaarden in allen delen te sullen onderhouden en naerkomen onder verband van sijn persoon en goederen hebbende en de vercrijgende.
Stellende daer voor borgen, de met hun mede onder getekende.
Aldus provisioneel verkogt binnen BAKEL den sesden July 1700 twee en seventigh.
J. van GRIENSVEN.
FRAENCIS MAERTENS.
Mij present CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Veertienden Coop.
Een perceel Hooyland groot sestig Roeden herkomstig van JAN FRANCEN, sijnde een vijfde part van ses Lopense gelegen te DIERDONK, hoijende met JOHANNES GRIENSVEN en meer anderen.
Dese veertiende coop bij den dertienden coop verkogt.
Den vijftienden Coop.
Een eeuwsel groot vijff en twintig Roeden genaemt DE KATERT gelegen aan DEN BENTHEM, herkomstig van HENDRIK ZEELEN.
Ingeset en belegt met de somme van twee guldens en tien stuivers bij CHRISTIAAN GOOSSENS inwoonder te BAKEL.
Afgehangen van de somme van vijftig guldens, en gedaelt wezende op drie guldens, is daer voor gemijnt bij JOOST WEIJERS die daarop slaet twee slaegen. Ten selven daege slaet CHRISTIANUS GOOSSENS eene slagh.
Stellende dese coop daermede voor alle man belovende indien hij koper blijft de voors. conditien en voorwaarden in allen sijne deelen te sullen voldoen en naerkomen, onder verband van sijn persoon en goederen, stellende daer voor tot borgen de met hem ondergetekende,
Aldus provisioneel verkogt binnen BAKEL den sesden July 1700 twee en seventig.
Handmerk van JAN JACOB VRINS die verclaert niet te konnen schrijven, stellende sig als borge, en principaal voor den koper vermits sijne absentie.
J. van GRIENSVEN.
FRAENCIS MAERTENS.
Mij present, CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Sestienden Coop.
De helft in een Huys, hoff, en aangelag, gelegen te MILHEEZE met het land daer bij groot in't geheel seven Lopense.
Ingeset en belegt met de somme van seven en twintig guldens bij FRANCIS VERMEULEN inwoonder te BAKEL.
Afgehangen van de somme van een hondert en vijftig guldens, in gedaelt op veertig guldens, en daer voor gemijnt bij JAN van de KRUYS ten behoeve van JOOST TEUNISSEN HENDRIKS.
Die daarop slaet vijftien slaegen.
En is desen coop bij perceelen weder opgehangen om verkogt te worden en is het Huys hoff en groesveld ingeset bij JAN FRANCEN, voor vijfen twintig guldens afgehangen van de somme van een hondert guldens, en gedeelt, op veertig guldens, en daer voor gemijnt bij JOOST van DEURSEN.
! In de marge !
Stellende desen coop daermede voor alle man belovende indien hij koper blijft, dese conditie en voorwaarden, welken in allen delen te sullen voldoen, en naerkomen onder verband van sijne persoon en goederen, hebbende ende vercrijgende, stellende daer voor borgen, de met hem mede ondergetekende.
Aldus provisioneel verkogt binnen BAKEL den sesden July 1700 twee en seventigh.
Handmerk van JOOST van DEURSEN, die verklaart niet te connen schrijven.
Handmerk van WILLEM WEERTS, die verklaart niet te connen schrijven.
Mij present: CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Seventienden Coop.
Item het land, ingeset bij JAN FRANCEN voor de somme van agtien guldens,
Afgehangen van eene somme van vijftig guldens, en gedaelt op agtien guldens, en daer voor gemijnt bij den insetter JAN FRANCEN die daer op gehoogt en geslaegen heeft tien slaegen.
Stellende hetselve daermede voor alle man, belovende, indien hij koper blijft, dese conditie en voorwaarden in alle sijne deelen te sullen voldoen en naerkomen onder verband van sijn persoon en goederen.
Den 20e Julij 1700 twee en seventig slaet JOOST van de WEIJER nog twee slaegen.
Stellende hetselve daer mede voor alle man, en belovende als voor, onder verband als voor.
Aldus Finaal verkogt binnen BAKEL den twintigsten July 1700 twee en seventigh.
Handmerk van JOOST van de WEIJER, verclaert niet te konne schrijven.
FRAENCIS MAERTENS.
JAN FRANSEN.
Mij present CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Op hede den sesden July 1700 twee en seventigh sijnde den gepubliceerde en geaffigeerden daege tot het doen deser verkopinge, soo sijn deselve goederen ten beurde gebragt, en verkogt soo, en gelijk bijyder perceel staet aengetekent, en geset en gemijnt, en gelooft, dese conditien in allen poincten te voldoen en te agtervolgen, onder verband van haere personen en goederen hebbende en vercrijgende In presentie van ons ondergetekende Schepenen binnen BAKEL datum ut Supra.
W. v. RAVESTEIJN, Loco Officier.
JAN FRANSEN.
A. van de KERKHOF.
FRAENIS MAERTENS.
IJ. van GRIENSVEN.
Mij present, CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Inventaris als boven.
d.d. 20-07-1772.
Op hede den twintigsten July 1700 twee en seventigh, sijnde den gestelden en dienende daege des hoogsels, na dat de publicateus daer toe dienende, gelijk ten buurde wierdt geaffirmeert <= bevestigd> behoorlijk waeren geschied en gedaen, de wassche keersse der hoogsels ontstoken en behoorlijk uytgegaan sijnde en want er niemand compareerde op deese voors. copen, meer hogende off slaende, als de voorn. kopers hier vooren hadden gedaan, soo sijn deselve bij den uytgang van de voors. keersse des hoogsels aen dese kopen verbleven, in alle sijne deelen, en poincten te sullen voldoen en nae komen onder verband van hunne personen en goederen hebbende en verkrijgende.
Aldus Fiscaal verkogt binnen BAKEL den twintigsten July 1700 twee en seventigh.
W. v. RAVESTEIJN, Loco Officier.
FRANCIS MAERTENS.
A. van de KERKHOF.
J. van GRIENSVEN.
Mij present CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Inventaris als boven.
d.d. 20-07-1772.
Pro Fisco.
Reekening bewijs en Reliqua, die doende is CORNELIS BRUIJSTENS als Deurwaarder van den Edele Raede en Leenhove van BRABANT en Landen van OVERMAZE, en dat van soodanige penningen als geproveneert sijn van de roerende en onroerende goederen gestaan hebbende ten naeme van NICOLAAS van OMMEREN, geweze President Schepen van BAKEL en MILHEEZE, en aen denselve gecompeteert hebbende, bestaende in eenige geringe meubelen, en twee en halff huijs, schuuren, hoff en aangelag, met verschijde perceelen Land gestaen en gelegen te BAKEL en MILHEEZE voors. alle welke goederen den Rendant <= rekeningplichtige> op authorisatie van den Hoog Edele Gestrenge Heer JOHAN FREDRIK van STEELANT, Fiscaal en Procureur Generaal van BRABAND en Lande van OVERMAZE van dato den sesden Junij 1700 twee en seventig, bij de verkopinge gebleeken en vertoont, en sulxs nae vooraf gedaene arrest soo en gelijk in dier gelijke saecken gerequireert en gebrijkelijk is, als mede nae drie voorgaande Sondagse publicatien en affixien te BAKEL en MILHEEZE, op uur en plaetse gewoonlijk gedaen, en verders na dat alle solemniteijten tot sulkde een bondige en wettige verkopinge gerequireert, wel en na behoren waeren voltrokken door den Rendant in dese op den sesden Julu 1700 twee en seventig publieq en voor alle man ten beurden gebragt, en provisioneel verkogt, de voorschreven goederen, en op den 20e Julij daer aen volgende finaal met het uijtbranden van eijndekens wassche keerssen, verkogt, ten eijnde daer uijt voor soo verre het strekken kan, aen de respective Ingesetenen van BAKEL en MILHEEZE te doen de restitutie bij de Criminele Sententie <= vonnis; oordeel> van gemelde Raede, ten lasten van voor.de NICOLAAS van OMMEREN geweesen en gepronuntieert <= uitgespoken vonnis> den agsten April 1700 twee en seventig vermeld, sullende alhier eerst worden gebragt den ontfang en daer nae den uijtgaeff, soo en gelijk hier kortelijk is volgende.
Ontfangh.
Eerst soo heeft den Rendant in sijne voorschreve quaoliteit, ontfange voor de geringe meubelen bestaende in een oude lessenaar, een oude groene duffelse rok, een swart camisool, een groot coffer met eenige geringe clederen van de vrouw van voors. NICOLAAS van OMMEREN, een oude mans muts, mitsgaders tien stokken bijen, die om de geringheid en menagement van costen met overleg van President en Schepenen van BAKEL aen de huijsvrouw van voors. NICOLAAS van OMMEREN op haer versoek uijt de hand sijn verkogt voor de somme van veertien guldens dus alhier voor ontfange f. 14-==-==
Item heeft den Rendant in sijne voorsz. qualiteit, uijt cragte en van wegens de authorisatie hier voor in't hooft deses gemelt tot verhael van't geene de respective Ingesetenen van BAKEL en MILHEZE, ingevolge de Criminele Sententie van welgemelde Raede soude kunnen en mogen competeren en sulxs na het voltrekken van alle de gerequireerde Solemnitijten en vooraf gegane drie Sondagse publiatien en affixien binnen BAKEL en MILHEZE op uur en plaetse gewoonlijk gedaen, ten overstaen van den President Schepen Loco Officier en vier Schepenen aldaar op den sesden Julij 1700 twee en seventig, publieq ten buerden gebragt, de voorsz. goederen van NICOLAAS van OMMEREN, om provisioneel verkogt te worden bestaende inde navolgende Eerst een Huijs Hoff, en aengelag staende en gelegen bij de Grote Kerk te BAKEL, groot Een Lopense, nevens de Erve aen d'eene sijde, de Erfgenamen HUIJBERT JANSSEN en de andere sijde CORNELIS HENDRIKS.
Item een akker lands gelegen binnen BAKEL ontrent de Grote Kerk groot twee Lopense tussen d'Erve aan d'eene sijde HUIJ-BERT JANSSEN, en de andere sijde CORNELIS HENDRIKS.
Item een akker land agter de GROTE BEEK, groot een Lopense tussen de Erve van ANTONI HUIJBERTS aan de eene sijde, en de Kinderen van DE VETH aan de ander zijde.
Item een stuk land genaemt HET NIEUWE CLAVERVELTJE groot een Lopense tussen de Erve van ADRIANUS van de MORTEL, aan de eene sijde, en PETER MANDERS aen de andere sijde.
Item een stukje land gelegen in DEN ROSSUM groot een halve Lopense.
Item een stukje land gelegen in de BAKELSE BEEMDEN groot negen en dertig Roeden.
Item een stukje land gelegen in de BAKELSE BEEMDEN groot negen en dertig Roeden.
Welke voorschreve seven parceelen sijn ingeset en belgt in manieren als bij de originele Conditie en voorwaerde hier annex is blijkende en koper gebleven JOHANNES van GRINSVEN, ten behoeve van ADRIANUS van de MORTEL voor eene somme van vijf hondert guldens, dus alhier voor ontfang f. 500-==-==
Welke JOHANNES van GRINSVEN als doen daerto heeft gehoogt en geslaegen, vijfen dertig slaegen, en daermede gestelt voor alle man doende en dienende elken slag volgens de Conditie en voorwaarde van de voorsz. verkopinge twee gulden halff tot verhoging der kooppenningen, en halff voor die het ontslaegen wort, dus komt alhier voor ontfang de voorschreve vijf en dertig gulden dico
<= zegge> f. 549-==-==
Item een Huijs, Hoff, en aengelag gelegen aan't GEEN EIJND binnen BAKEL groot agt Lopense en negen en dertig Roeden.
Ingezet en belegt in maniere als voor bij WILLEM WEERTS voor tagtigh guldens, dus alhier voor ontfang f. 80-==-==
Die daerop heeft gehoogt en geslagen vier slagen doende en dienende als voor dus alhier f. 4-==-==
Item een stuk land gelegen aen DEN MEERAKKER groot een Lopense en dertien Roeden, nevens d'Erve van MARTEN JOOSTEN aen d'eene sijde,
en de COMMANDERIJE van GEMERT aan d'andere sijde.
Ingeset en belegt in maniere als voor en gemijnt bij TIJS TIJS MANDERS voor agt guldens dus alhier voor ontfang f. 8-==-==
Die daerop gehoogt en geslaegen heeft twee slaegen, doende en dienende als voor dus alhier f. 2-==-==
En heeft ten selven dage WILLEM WEERTS op voors. parceel nog geslaegen eene slag, doende en dienende als voor die alsdoen koper is gebleven,
dus alhier f. 1-==-==
Item een Eeusel groot drie Lopensen, gelegen aen't GEEN EIJNDE tussen d'Erve van SIS de VETH aen d'eene sijde,
en de Gemeene Loop aan de andere sijde.
Ingeset en belegt in maniere als voor, en gemijnt bij HENDRIK SCHEIJ ten behoeve van de Wed. van den HEUVEL te BAKEL
voor twee hondert en vijf en veertig guldens dus alhier voor ontfang f. 245-==-==
Die daerop heeft geslagen dertig slaegen, doende en dienende als voor dus alhier f. 30-==-==
Ten selven daage slaat WILLEM WEERTS nog tien slaegen, doende en dienende als voor, dus alhier f. 10-==-==
En heeft WILLEM WEERTS ten selven daege nog geslaegen, vijf slaegen doende en dienende als voor, en is als doen koper gebleeven, dus alhier
voor ontfang f. 5-==-==
Item een stuk land genaemt DEN HOEKENDAEL groot dertien Roeden, mitsgaders anderhalf Lopense Hooij in de BAKELSE BEEMDEN,
hoijende met SIMON NOIJEN en kinderen, mede ten buerden gebragt, om verkogt te worden, kan vermits deselve mits mogten gelden,
met overleg van Praesident en Schepenen van BAKEL, die twee parceeltjes sonder eenige onkosten overgelaten aan een arm boertje genaemt
JAN ARIEUS, woonagtig te BAKEL omme redenen dat anders die twee stukjes land, voor s'lands lasten soude blijven liggen, en sulxs voor
de somme van vier guldens dus alhier voor ontfang f. 4-==-==
Item eenen akker land groot negen en dertig Roeden, mitsgaders, Item eenen akker land groot negen en dertig Roeden, mitsgaders een perceel
hooijland groot sestig Roeden, herkomstig van JAN FRANSSEN sijnde 1/5 part in ses Lopense gelegen te DIERDONK, hoijende met
JOHANNES van GRINSVEN en meer anderen, te samen ingeset en belegt, in manieren als voor en gemijnt bij HUIJ-BERT JANSSEN voor sestien guldens,
dus alhier voor ontfang f. 16-==-==
Die daarop gehoogt en geslaegen heeft drie slaegen, doende en dienende als voor, en is daer voor koper gebleven dus alhier f. 3-==-==
Item een Eeusel groot vijfen twintig Roeden genaemt DE CATERT gelegen aan DEN BENTHEM, herkomstig van HENDRIK SEELEN. Ingeset en belegt
in maniere als voor en gemijnt bij JOOST WEIJERS voor drie guldens dus alhier f. 3-==-==
ie daarop gehoogt en geslaegen heeft twee slaegen, doende en dienende als voor dus alhier f. 2-==-==
En ten selven daege CHRISTIAEN GOOSSENS daerop geslaegen eene slag doende en dienende als voor, en is den selven koper gebleven, dus alhier
voor ontfang f. 1-==-==
Item de helft in een huijs hoff en groesveld gelegen te MILHEEZE
Ingeset en belegt in maniere als voor, en gemijnt bij JOOST van DEURSEN voor veertig guldens dus f. 40-==-==
Die daarop geslaegen heeft tien slagen doende en dienende als voor dus alhier voor ontfang f. 10-==-==
En laatstelijk het land bij het voors. half huijs gehorende ingeset en belegt in maniere als voor, en gemijnt bij JAN FRANSEN voor agtien guldens,
dus alhier f. 18-==-==
Die daarop gehoogt en geslaegen heeft tien slaegen, doende en dienende als voor, dus alhier voor ontfang f. 10-==-==
Den 20e July 1700 drie en seventig sijnde den dagh des hoogsels heeft JOOST WEIJERS daarop nog geslaegen twee slaegen, doende en dienende als
voor, en is den selven JOOST WEIJERS koper gebleven, dus alhier voor ontfang f. 2.==-==
Blijkende alles nader en breder bij de voors. publique verkoop cedulle daer van gehouden hier annex, en wesende van dato den
20e July 1700 twee en seventig.
Soo dat volgens deselve conditie en cooppenningen, en slaegen, in alles komen te bedragen een somma van Een duysend en drie en veertig guldens,
en den gehelen voorstaande ontfang monteert eene somma van Een duijsend en drie en veertig guldens.
Dico f. 1043-==-==
Uijtgaaff tegens den voorschreven Ontfangh.
Den 12e Junij 1772.
Bij den Hoog Edele Gestrenge Heer Fiscaal van STEELAND te S'BOSCH in DE GOUDE LEEUW ontboden aldaar van sijn Hoog Ed. Gestr. ontfange authorisatie binnen de goederen van NICOLAAS van OMMEREN te BAKEL en MILHEZE leggende ingevoegd den inventaris, daar van door mij te vorens gemaakt ten eerste publieq en voor alle man te gaan verkopen, met verdere instructie hoe met de geringe meubelen te handelen geresolveert f. ==-12-==
De acte van authorisatie, en den inventaris geresumeert, geresolveert
Den 18e Junij.
nae BAKEL gevauert ter Secretarije aldaer acte van arrest gelegt comt f. ==-=6-==
Eodem, deselve aan de huisvrouw van NOCOLAAS van OMMEREN vermits haer mans absentie geinsinueert comt f. 1- 4-==
Copie van't voors. arrest aan de huijsvrouw van NICOLAAS van OMMEREN overgegeven f. 1- 4-==
Acte van Explout onder de copie gestelt comt f. -12-==
Kort Relais f. - 6-==
Ampel relais f. -12-==
19e dito
alle de goederen gaan besigtigen tot het prepareren van de publicatien, den gehelen dag daer over gevaceert comt ten minsten f. 3-12-==
Mij ter Secretarije geinformeert de reengenoten der voors. goederen opgenomen, en genoteert lange gevaceert . f 1- 4-==
Dito
met de huysvrouw van NICOLAAS van OMMEREN lange geconfereert over het versoek om de geringe meubelen, aen haer uyt de hand te verkopen,
vermits geene publique verkopinge waardig waarin comt f. 12-==
20e dito.
Mits den President en Schepenen het voors. versoek om redenen als voor te accorderen, en aen haer gelaeten voor veertien guldens comt f. 12-==
De voors. penningen van haer daer voor ontfangen, en specifique quitantie daer van aen haer gegeven comt f. 12-==
Publicatie ten fine van verkopinge der goederen en gestelt cont mits de grote f. 1-16-==
Copie van deselve gemacht om te BAKEL te publiceren f. 1- 4-==
Item Copie om te affigeren f. 1- 4-==
Den President Loco Officier en Schepenen laeten citeren om in't Raedhuijs over de voors. publicatie te staen f. -= 6-==
Betaelt aen den Vorster voor 't citeren van Officier en Schepenen f. -= 6-==
Ordre gegeven om de Clok te trekken, tot het doen der voors. publicatie f. -=6-==
Den 21e dito.
De voors. publicatie ten overstaen van President en Schepenen voor het Raedhuijs openbaer voor den Volken gepubliceert, comt f. 1- 4-==
Aen't Raedhuijs te BAKEL geaffigeert comt f -12-==
Copie van deselve publicatie te MILHEZE f. 1- 4-==
Deselve aldaer aen de Capell geaffigeert cont f. -12-==
Billiet van verkoping te BAKEL voor het huijs bij de Grote Kerk geprepareert f. -12-==
't Selve geaffigeert f. - 6-==
Item voor het huijs agter de Bakelse Kerk f. -12-==
't Selve aen't huijs geaffigeert f. - 6-==
Iten voor't half huijs etc. te MILHEZE publicatie van verkopinge geprepareert f. -12-==
't Selve geafficeert f. - 6-==
Eodem
Met ARNOLDUS MOORS lange geconfereert over sijne pretentie van lasten van NICOLAAS van OMMEREN f. -12-==
Item met GIJSBERT ANTONIUS CORSTENS over sijn pretens van lasten als voor lange geconfereert. f. -12-==
Item met HUIJBERT JANSSEN over sijn pretens van lasten voor geconfereert f. -12-==
Eodem
Van de huysvrouw van NICOLAAS van OMMEREN afgevraagt de bewijsen van eijgendom etc. van de te verkopend goederen, verstaan dat geene
papieren onder haar hadde maar alle in S'HAGE waaren Comt voor lange conferentie. f. -12-==
en comt mij voor drie daegen vacatie yder dag als ordinair drie gulden en twaalf stuijvers is voor drie daegen f. 10-16-==
Betaalt voor mijn verteeringe in drie daegen f. 6-15-==
Betaalt aan paerde huur yder dag 25 stuyvers, is in drie daegen f. 3-15-==
Betaelt voor de voeragie van mijn paert yder dag en nagt sestien stuyvers is in drie daegen f. 2- 8-==
Den 27e dito.
Naar BAKEL gevaceert aldaar President en Schepenen laeten citeren om over de tweede publicatie van verkopinge te staen comt f. ==- 6-==
Betaelt aen de Vorster voor 't citeren van deselve f. ==- 6-==
28e dito
Ordre gegeven om de Clok te trekken f. ==- 6-==
Betaelt aan de Vorster voor't trekken van de Clok tot het doen der voors. publicatie. f. ==- 6-==
Betaelt aen de Coster voor 't openen van de kerk tot het trekken van de Clok f. ==- 6-==
Dito
Aldaer de twede Sondagse publicatie voor het Raedhuys gedaen comt f. 1- 4-==
Comt voor de copie van de publicatie om te publiceeren f. 1- 4-==
Item een copie om te BAKEL te affigeren f. 1- 4-==
Deselve geaffigeert cont f. ==-12-==
Item copie van de voors. publicatie om te MILHEEZE te affigeren f. 1- 4-==
Voor't affigeren aen de Capel te MILHEZE f. ==-12-==
En voor de vacatie van BAKEL nae MILHEZE in dese en vorige affixie te samen f. ==-18-==
29e dito.
Met Vrouw van OMMEREN lange geconfereert over een pretens van vijff paelen off bomen, leggende in het huys off schuur aen de grote Kerk te BAKEL,
die haer moeder de Wed. TEMPELAERS seyde geleent te hebben, aengenomen 't selve te sullen ondersoeken. f ==-12-==
Met den President en Schepenen van BAKEL daer over geconfereert geresolveert hetselve voort doen van de verkopinge op te neemen
comt f. ==- 6-==
Aen Vrouw Van OMMEREN rapport gedaen f. ==- 4-==
Conferentie met JAN JANSSEN over een pretens ten lasten van NICOLAAS van OMMEREN f. ==- 6-==
Item met den Borgemeester GOORT HENDRIKS over en ter saeke als voor geconfereert f. ==- 6-==
En komt mij voor drie daegen vacatie als ordinair, yder dag drie gulden en twaalf stuyvers is in drie daegen f. 10-16-==
Betaelt voor mijne verteringe in drie daegen f. 6-15-==
Betaelt aen paerde huur yder dag 25 stuyvers, is in drie daegen f. 3-15-==
Betaelt voor de voeragie van mijn paert, tussen dag en nagt sestien stuyvers is in drie daegen f. 2- 8-==
Den 4e July.
Naer BAKEL ten eynde de derde publicatie van verkopinge te doen, President Loco Officier en Schepenen laeten citeren comt f. . ==- 6-==
Ordre gegeven om des anderen daegs de Clok te trekken tot het doen van de Kerke publicatie van verkopinge f. ==- 6-==
5e dito.
Betaelt aen den Vorster voor 't trekken van Clok f. ==- 6-==
En aen de Coster voor't openen van de Kerk tot het trekken van de Clok f. ==- 6-==
Eodem
De voors. publicatie van verkopinge ten overstaen van President Loco Officier en Schepenen te BAKEL voor het Raedhuys gepubliceert cont f. 1- 4-==
Copie van de voors. publicatie om te publiceren f. 1- 4-==
Item een dito om te BAKEL te affigeren f. 1- 4-==
En voor't affigeren f. ==-12-==
Item copie van de voors. publicatie om te MILHEZE te affigeren f. 1- 4-==
Aldaer deselve aen de Capel geaffigeert f. ==-12-==
En voor de vacatie naar MILHEZE f. ==-18-==
Eodem
President Loco Officier en Schepenen laeten citeren, om des anderen daegs den 6e dito over de verkopinge te staen f. ==- 6-==
Betaelt aen den Vorster voor't citeren van deselve f. ==- 6-==
Met Vrouw Van OMMEREN geconfereert om te weeten, wat lasten uyt de te verkopene goederen gingen verstaen sulxs niet te weeten,
om redenen dat alle haere papieren in S'HAGE waeren comt f. ==-12-==
Ter Secretarije lange geweest en alle de lasten uyt voors. goederen gaende opgenomen comt ten minsten f. 1- 4-==
Idem.
Met President en drie Schepenen in de schuur van 't huys staende, aan de grote Kerk te BAKEL oculaire inspectie genomen wegens de voors.
gepretendeerde paelen of bomen f. ==-12-==
Met President en Schepenen ten huyse van ADRIAAN van de MORTEL lange over de voors. vijff bomen geconfereert, en wierd door deselve verstaen,
dat die bomen absoluut in de schuur moesten blijven, en daer inne behoorde f. ==-12-==
Aen Vrouw Van OMMEREN rapport gedaen f. ==- 6-==
6e dito
Alle de voors. goederen publieq en voor alle man provisioneel verkogt, komt voor drie daegen vacatie als ordinair drie gulden en twaalf stuyvers daegs,
is in drie daegen f. 10-16-==
Betaelt voor mijn verteringe in drie daegen same f. 5-10-==
Betaelt aen paerde huur voor drie daegen yder dag 25 stuyvers is f. 3-15-==
Item voor de voeragie van mijn paert yder dag en nagt 16 stuyvers is f. 2- 8-==
10e dito.
Missive van Communicatie aen den Heere Fiscaal, hoeveel de verkogte goederen hadden opgebragt f. ==- 6-==
19e, 20e en 21e dito.
Te BAKEL gevaceert President en Schepenen laeten citeren, om over het hoogsel te staen 't geen den 20e deser bestemt was / ==- 6-== Missive ontfange te BAKEL van den Advocaat Van RIJSINGEN te HELMOND wegens een pretens van twee hondert guldens met de verlopen
interest van een restant Obligatie door NICOLAAS van OMMEREN van de Wed. GOORT van LIEMPT te HELMOND op genomen compt rese.. f. ==- 4-==
Deselve beantwoort f. ==- 4-==
Ontfange een hand schrift van NICOLAAS van OMMEREN van twee hondert guldens, verschult aen JOOST BIEMANS, waerop ontfangen was.
Een hondert en twintig guldens met versoek hetselven te voldoen rest f. ==- 6-==
Daer over geconfereert f. ==- 6-==
En comt mij voor drie daegen vacatie yder dag drie gulden en twaalf stuyvers als ordinair, is in drie daegen f. ==10-16-==
Betaelt voor mijne verteringe in drie daegen f. == 6- 2-==
Betaelt voor paerde huur, yder dag 25 stuyvers, is in drie daegen f. == 3-15-==
Betaelt voor de voeragie van mijn paert in drie daegen f. ==-2- 8-==
Wat dag hem best soude convenieren om de veste <= bevestiging> en transporten te doen geresolveert den 27e daer aen volgende f. ==- 6-==
24e dito.
Ontfange missive van den Heer Fiscaal Van STELAND resumptie f ==- 3-==
Port betaelt f. ==- 4-==
25e dito.
Naar BAKEL gevaceert tot het doen van de vest en opdragt, Schepenen ten dien eynde doen citeren, comt f. ==- 6-==
Betaelt aen den Vorster voor 't citeren van Schepenen f. ==- 6-==
Item voor de citatie van den 4e hier te voren f. ==- 6-==
Item aen de Coster voor't openen van de Kerk, den 21e Juny hier te voren. f. ==- 6-==
27e dito
Seven transporten ter Secretarije van BAKEL gepasseert, en getekent comt voor yder transport met het ondertekenen twaalf stuyvers
is same f. 4- 4-==
Alsoo twee stukjes Land yder van 39 Roeden leggende in de BAKELSE BEEMDEN, bij den eerste en de ses volgende copen aen
ADRIAEN van de MORTEL waeren verkogt, onvindbaer sijn, met Schepenen daer over geconfereert, geresolveert alles na te sien comt f. ==-12-==
Alles wat maer uytgedagt konde worden, nagesien en nagesogt, wel drie uuren met Secretaris en Schepenen gevaceert, waer voor maar stelle f. 1- 4-==
Declaratoir van Schepenen agter de Conditie en voorwaerde gestelt dat voors. twee stukjes Land niet vindbaar waeren, komt met teikenen maar f. 1- 4-==
En comt mij voor drie daegen vacatie als ordinair drie gulden en twaalf stuyvers daegs is in drie daegen f. 10-16-==
Betaelt voor mijne verteringe in drie daegen same f. 5- 8-==
Aen paarde huur betaelt voor drie daegen yder dag 25 stuyvers is f. 3-15-==
Betaelt voor voeragie van mijn paert tussen dag en nagt sestien stuyvers, is in drie daegen f. 2- 8-==
Ontvange van J. van OMMEREN een Rekening ten lasten van sijn broeder NICOLAAS van OMMEREN versoekende betalinge, daer over geconfereert f. ==- 6-==
Item een dito van de Wed. TEMPELAERS ten lasten van haeren Schoonzoon NICOLAAS van OMMEREN, rest. en conferentie f. ==- 6-==
Item van HENDRIK van OMMEREN ten laste van sijn neeff NICOLAAS van OMMEREN Resumptie en Conferentie f. ==- 6-==
En nog een dito Rekening van Docter BEELS te HELMOND ten lasten als voor wegens geleverde medicijnen, comt rest. en confr. / ==- 6-==
Nae de gedaene vesten en opdragten heeft den Rendant aen den Secretaris van BAKEL toegetelt, en onder hem geconsigneert eene somme van
vijff hondert seven veertig guldens en drie stuyvers, omme daer mede soo verre het strikken kon, aen de Sententie van den Rade en Leenhove van
BRABAND dato 8e April 1772 te voldoen, dus alhier voor uytgaeff f. 547- 3-==
Den 4e August.
Van Heere Fiscaal van STEELAND in S'BOSCH sijnde van alles rapport gedaen f. ==- 6-==
Dito
Van Sijn Hoog Ed.Gestr. instructie ontfange, met ordre hoe mij verder te gedraegen.
Den 8e, 9e en 10e dito.
Te BAKEL gevaceert ten eynde voor soo verre mij aanging te betaelen 't geen uyt cragte van mijne authorisatie verpligt was, van daer missive
per expresse gesonden naer HELMOND, dat de Wed. GOORT van LIEMPT haere pretentien ten lasten van NICOLAAS van OMMEREN te BAKEL
konde komen ontfange en haere Obligatie mede te brengen, comt f. ==- 4-==
Betaelt aen den Expresse f. ==- 6-==
De voors. Obligatie ter Secretarije laeten Royeren f. ==- 6-==
Betaelt aen den Advocaat Van RIJSINGEN als gelaste van de Wed. GOORT van LIEMPT, 't restant van voors. Obligatie ter somme van
twee hondert guldens, met de verlopen interest van twaalf guldens en seventien stuyvers, te samen eene somme van
twee hondert en twaalf guldens en seventien stuyvers, dus alhier voor uytgaeff f. 212-17-==
De voors. Obligatie door den Advocaat Van RIJSINGEN behoorlijk laeten tekenen en quiteren f. ==-6-==
Eodem
Aen den Secretaris van BAKEL nog gegeven tot betalinge der ingesetenen van BAKEL, twintig guldens en sestien stuyvers, dus alhier
voor uytgaef f. 20-16-==
Ampel relais van mijne verrigtinge ingestelt comt mits begrote f. 2-==-==
Hetselve in 't net geschreve om over te geven f. 1-16-==
En comt den rendant voor het in stellen deser Reekening sijnde groot seventien bladeren, van ieder blad compris ses stuyvers is voor de
seventien bladeren f. 5- 2-==
En comt den selve voor de copie off duplicaat van dese reekening f. 2-11-==
En heeft den Rendant nae de gedane verkopinge van de voors. goederen aen ADRIAEN van de MORTEL, als koper van de seven eerste kopen
te rugge geschoten, Eene somme van negen en twintig guldens, voor twee stukjes Land, yder groot 39 Roeden, beyde volgens quohier leggende
in de BAKELSE BEEMDEN die niet vindbaar sijn, en welke door de Regenten van BAKEL sijn getaxeert, op negen en twintig guldens, blijkende bij
het declaratoir van voors. Regenten, agter de originele Conditie en voorwaarde gestelt 't geen alhier voor uytgaeff word gebragt dus f. 29-==-==
En komt den Rendant voor de originele Conditie en voorwaarde in plaats van Copie Authenticq ter sijner memorie en verantwoording f. 4-==-==
Eijndelijk aen den Secretaris van BAKEL nog gegeven tot betalinge der ingesetenen van BAKEL f. 40-==-==
Alle de documenten tot de voors. administratie en verkopinge gehorende, bij dese Reekening aen den Heer Fiscaal van STELAND ter hand
gestelt comt f. ==- 6-==
f. 1043- 0-==
Den gehelen voren staenden uytgaeff van dese Reekening bedraegt eene somme van Een duysent, en drie en veertig guldens Duo f. 1043-==-==
En den ontfang van dese Reekening bedraagt eene somme van Een duysend en drie en veertig guldens, dus blijkt dat in dese Reekening niet meer is ontfangen als uytgegeven,
CORN. BRUIJSTENS.
24-07-1772.
Memorie van gedaane verschotten in zake van NICOLAAS van OMMEREN.
Ontfangen een missive van d'Heer Stadhouder van ADRICHEM waar bij zijn Ed. Gestr. meld dat d'Heeren Raaden van BRABAND hadden verleent mandement Crimineel ten laste van N. van OMMEREN met de clausule van apprehensie <= besluit van arrest> etc. zijnde van dato 29 April 1771 daer voor aen port betaeld
f. 0- 4- 0
Ontfangen van opgemelde zijn Ed.Gestr. een missive concerneerende <= betreffende> de verandering in de Regeering als mede nopens de voortgezette
zaek van JOOST WEIJERS ter Rolle alhier etc. de 7 Juny 1771 f. 0- 4- 0
Ontfangen een missive van zijn Hoog Ed.Gestr. d'Heer Fiscaal van STEELAND concerneerende de terug zending van eenige documenten
concerneerende de Dorps Reekeninge van 1763 met de daar bij gevoegde Kerk Reekeninge voor port betaelt (mits de grootte zijnde van den
27 Maart 1772 f. 0-15- 0
Ontfangen een dito van opgemelde zijn Hoog Ed.Gestr. behelsende dat het vonnis van OMMEREN was werden gepronuntieert met verder last om als
copie van dien alhier zal zijn ontvangen de nodige schikkingen ter voldoeninge aan 't zelve alhier te maken etc.. zijnder van dato 8e April 1772 en waar
voor aen port betaelt f. 0- 8- 0
Ontfangen een dito van opgemelde zijn Hoog Ed. Gestr. meldende om aan van OMMEREN welke alles bekomen had kennis te geeven van de orres van
den Raad van Staate nopens het betalen der Pastorije gelden etc. zijnde van dato 4 Meij 1772 voor port betaelt f. 0- 8- 0
Ontfangen een missive van den agent PIJPERS dat het Request van wegens de Regenten alhier aan de Heeren Raden van BRABANT gepresenteert
om ter afdoeninge van 't geene in de Sententie van van OMMEREN vermeld stont nog de adsistentie van een ander bekwaam perzoen te mogen hebben
etc.. ten fine van berigt was gesteld in handen van de Heer Fiscaal etc. zijnde van dato 5e Meij 1772 voor port betaalt f. 0- 8- 0
Ontfangen een missive van d'Heer Fiscaal behelsende dat zijn Hoog Ed.Gestr. geinformeert was dat het vonnis van van OMMEREN alhier zoude zijn
afgescheurt zijnde van dato 6e Meij 1772 daarvoor aan port betaalt f. 0- 8- 0
Ontfangen een missive van opgemelde zijn HoogEd. Gestr. bij te rug zend de copie conditie der bij Excecutie verkogte goederen van
d'Erffgenamen WILLEM HENDRIK CEELEN etc. zijnde gefrancqueert tot S'BOSCH en daar voor betaalt zijnde van dato 19 Meij 1772 f. 0- 2- 0
Ontfangen een missive van den Agent PIJPERS waar bij de Resolutie van d'Heeren Raden van BRABAND op het hier voren gemelde gepresenteerde
Request aan Haar Ed. Mogd. door Regenten alhier overzend zijnde van dato 22e Meij 1772 waer voor aen Port betaald f. 0- 8- 0
Ontfangen een missive van d'Heer Fiscaal waar bij zijn Hoog Ed. Gestr. kennis geeft dat de goederen van Van OMMEREN moeten werden verkogt etc.
de dato 24 Julij 1772 waarvoor aan Port betaald f. 0- 8- 0
Samen f. 3-13- 0
Inventaris als boven.
d.d. 27-07-1772.
Alsoo nae dese gedaen verkopingen, is bevonden dat den sesden en sevenden coop niet vindbaar sijn, soo hebben wij ondergetekende Schepenen binnen BAKEL, die twee kopen getaxeert op negen en twintig guldens en den koper geaccordeert dese negen en twintig guldens van sijne cooppenningen te mogen afkorten.
Actum BAKEL den seven en twintigsten July 1700 twee en seventigh.
W. v. RAVENSTEIJN.
J. van GRIENSVEN.
FRAENCIS MAERTENS.
A. van de KERKHOF.
JAN FRANSEN
JAN PETER NOIJE
Mij present, CORN. BRUYSTENS, Deurwaarder.
Inventaris als boven.
Losse bijlage no. 1.
NIEKLAES van OMMEREN
rest f. 2--0--8
wegens verponding en bede over den jaer 1766 JAN van de KRUYS.
kolliktur voldaen
JAN van de KRUYS.
Bijlage 2.
Memorie vant geenen ik ondergeschreven als Borgemeester deses Dorp van BAKEL over den jaer 1771 van NIEKLAES van OMMERE weegens het Reele soo ordienaeren als Extraordienere dorps verpondingtd predenene heb
fol: 111 d'Heer N. van OMMERE het Reel 1=13= 8
van dier
fol: 69 d'Heer N. van OMMERE van S.B. verponding 1= 5= 8
fol: 69 d'Heer N. van OMEREH van S.B. verponding 1= 1= 2
als mede jaar 1770
fol: 38 d'Heer N. van OMEREN van S.B. verponding 1= 5 =8
fol. 63 d'Heer N. van OMMEREN van S.B. verponding 6= 5= 2
alsmede jaer 1771
fol: 36 d'Heer NIEKLAAS van OMMEREN van S.B. verponding 1= 2=19
fol: 63 d'Heer N. van OMMERE van S.B. verponding 5=19=14
Dus samen 18=13-10
FRANCIS van LEIJENBURG
voldaan den 6 Augustus FRANCIS van LUJENBURG.
Bijlage 3.
Memorie van PEETER van de KERKHOF C.S. Borgemeester deses Dorps van BAKEL over de jaare 1770 tot 1771.
N.van OMMEREN debet aan dezelve Borgemeesters weegens de Reele ordinaire verpondinge van den voornoemden Dorpe volgens Collecte Boek
fol. 50 JOOST TEUNIS van DEURSE en N. van OMMEREN ider de helft 1= 4= 0 / 0= 5= 6
is dus voor de <?> van OMMEREN 0=12= 0 / 0= 2=11
Fol. 57 Dhr. N. van OMMEREN 3= 9= 0 / 0=15= 6
Fol. 85 NICOLAAS van OMMEREN 0=10=14 / 0= 2= 8
4=11=14 / 1= 0= 9
Dico / 9=12= 8
Voldaan
PEETER van de KERKHOF.
Bijlage 4.
NICOLAAS van OMMEREN de laet.
Aan de Borgemeesters GOORT HENDRIKS en JOOST JANSE NOIJEN wegens de reele Dorps verpondinge over den ijare 1772
Fol. 49 de helft van / 1= 5=14 / 0= 5= 6 / 0=12=15 / 0= 2=11
Fol. 51 N. van OMMEREN / 3=14= 8 / 0=15= 6
Fol. 11 N. van OMMEREN / 1= 5= 2 / 0= 5= 4
Dus te samen / 5=12= 9 / 1= 3= 5
Dico / 6=15=14
Voldaan
GOORT HENDRICKS.
Bijlage 5.
Memorie van 't geene ick ondergeschreven als Collecteur der beeden en verpondinge deses Dorps over den jaer 1771 van NICOLAAS van OMMEREN te pretenderen heb.
Fol. 18. JOOST van DEURSEN en N. van OMMERE Bede verp. zaeme ieder de helft in / 1= 6=12= 4 indere / 0=13= 6 / 0=16= 2= 1= 9= 8
Fol. 30 NICOLAES van OMMERE = / 2=16= 0 / 4=14 / 7= 7=14
Fol. 26 NICOLAAS van OMMERE / 0= 1= 0 / 1=11= 0 / 1=12= 0
Samen 10= 9= 6
CATORINA en LESABET van LEIJENBURGH uijt oordere van mijnen man.
JOOST BIEMANS
Ick beken voldaen te sijn.
d.d. 10-08-1772.
Pro Fisco.
Specificatie van verdient Salaris van den Secretaris van BAKEL in zaken van het Officie Fiscaal van BRABANT etc.
Contra
NICOLAAS van OMMEREN geweeze President Scheepen van BAKEL voornoemt.
1772.
22en Junij.
Den Deurwaarder BRUIJSTENS de nodige onderrigtinge gegeeven weegens de grootte en Lasten der goederen van Van OMMEREN met het opzoeken derzelve ten qouhiere en daar van de nodige opgaeve gedaen f. 0-18- 0
6e Julij
Bij de verkopinge geadsisteert en van alle de transporten der goederen van Van OMMEREN met derzelver belastingen, chijnsen en Reengenoten de
Nodige informatien gegeven, komt voor 't opzoeken etc. f. 1- 4- 0
10e Augustus.
Komt voor't Formeeren eener Memorie wat en hoe veel een ieder ingezeeten weegens de Restitutie penningen van DEN PEEL te pretendeeren heeft, met
het formeeren van een generaale quitantie etc. f. 5- 0- 0
Iden dito.
Komt voor zes uuren vacatie in 't betaelen der geconsigneerde Penningen aan de respective ingezeetenen f. 1-16- 0
Item voor het Formeeren en instellen der Lijste van uijtgaaff en het maken van een Memorie van ontfang en uijtgaave der geconsigneerde
Penningen f. 3- 8- 0
Samen f. 12- 6- 0
Inventaris als boven.
d.d. 14-08-1772.
Pro Fisco.
Relateere ik ondergeschreve Deurwaarder van den Edel Raade en Leenhove van BRABAND en Lande van OVERMAZE, dat ik kort na dat ik van den Heere Fiscaal en Procureur Generael Mr. JOH. FRED. van STEELAND hadde ontfange, authorisatie, omme de goederen van NICOLAAS van OMMEREN geweze President Schepen van BAKEL, Quartiere van PEELLAND Meijerije van S'BOSCH, door mij Deurwaarder uyt cragte van het Mandament Crimineel van voors. Raade in dato 25 April 1700 een en seventig op den 1e Meij daer aen volgende genomen in arrest, vervolgens geannoteert <= aangetekend> en geinventariseert, uyt cragte van voorsz. authorisatie mij hebbe begeven naar BAKEL voorsz. en aldaar nae voorgaende insinuatie van voors. arrest aan de huysvrouw van voors. NICOLAAS van OMMEREN vermits sijne absentie gedaen met overlevering van copie en korte acte van Exploit daer onder gestelt, de goederen op den inventaris geannoteert hebbe besigtigt, en vervolgens daer van geminusteert een publicatie tot verkopinge derselve goederen, welke ik Deurwaarder op den 21e Juny daer aen volgende voor de eerste mael des Sondags voorde Raedkamer te BAKEL, ten overstaan van President Loco Officier en Schepenen aldaer openbaer voor den Volken hebbe gepubliceert, en vervolgens aldaer geaffigeert, als mede ten selven dage te MILHEEZE Copie van deselve publicatie aen de Cappel aldaer geaffigeert, mitsgaders behoorlijke billieten van verkopinge voor de huysen te BAKEL, en voor de helft van het huys te MILHEEZE geaffigeert.
Dat ook eenige gevange meubelen bestaande in een oude lessenaar, een oude groene duffelse mans rok, een sevart camisool, een groot coffer en eenige geringe clederen van de vrouw van voors. NICOLAAS van OMMEREN, en nog een oude mans muts, mitsgaders tien stokken bijen welke de zoon van NICOLAAS van OMMEREN seyde gedeeltelijk voor sijn speelgelt gekogt, en gedeeltelijk present gekregen had, door voors. vrouw van NICOLAAS van OMMEREN van mij wierden versogt aan haer uyt de hand te verkopen, vermits die niet waardig waeren publieq en voor alle man verkogt te worden, 't geen ik met overleg van Schepenen van BAKEL aen haer hebbe geaccordeert, en sulxs in 't geheel voor eene somme van veertien guldens 't geen sij mijn betaalt heeft, en waar van ik aen haer een specifique quitantie gegeven heb.
Dat ik vervolgens op den agt en twintigsten daer aen volgende de Twede Sondagse Publicatie, en den vijfden July mede daer aen volgende, de derde en laatste publicatie in voege voorschreve hebbe gedaan, en des anderen daags sijnde den Sesden July deses Jaers 1700 twee en seventig, sijnde den geprifigeerde <= voor bestemde> dagh van de verkopinge, alle de voorsz: huysen en landerijen, ten overstaan van President en Schepenen van BAKEL, publieq en voor alle man stuk voor stuk opgevijlt en verkogt, dan dat die goederen, soo men vermeende, niet genoeg mogen de gelden, ingevolge de Conditie en voorwaarden, wederom bij perceelen verdeelt, en ten meesten nutten en voordelen sijn verkogt, wanneer deselve vrij meer hebben mogen gelden, en alsdoen die verkopinge bij provisie hebben geapprobeert, blijkende bij de originele verkoops conditie en voorwaarden.
Waer nae ik op den twintigsten July daer aen volgende het hoogsel van de voorsz: verkogte goederen, yder perceel met een eyndje brandende wassche keersse hebbe laeten uijtgaen, wanneer niemand als doen meer gehoogt off geslaegen heeft, maer kopers sijn gebleven, die het laeste gehoogt, gekogt, en ge-slaegen hadden, blijkende al mede bij de voors. originele verkoops conditie.
Dat ik vervolgens de voors: verkogte goederen op den seven en twintigsten daer aen volgende aen yder der copers ter Secretarije van BAKEL behoorlijk hebbe getransporteert, en de penningen der somme van Een Duijsent en Drie en Veertig guldens daer voor hebbe ontfangen.
Van welke ontfangene penningen ik als doen onder den Secretaris van BAKEL hebbe geconsigneert <= onder Recht geleid>, de somme van Vijfhondert Seven en Veertig guldens en drie stuyvers omme daermede voor soo verre het strekken kon aen desintentie van den Raede van BRABAND - dato agsten April 1700 twee en seventig te voldaen, als mede de agterstallige lasten der goederen van voorsz: NICOLAAS van OMMEREN.
Waernae ik aen den Advocaat van RIJSINGEN als gelaste van de Wed. GOORT van LIEMPT te HELMOND hebbe betaelt, een restant van een gerealiseerde obliigatie van twee hondert guldens, met den verlopen interest van twaalf guldens en seventien stuyvers, ten lasten van NICOLAAS van OMMEREN, - blijkende bij de voors: gerooijeerde obligatie hier annex.Dat ook twee stukjes Land yder groot negen en dertig roeden leggende volgens quohier in de BAKELSE BEEMDEN, nae de gedaene verkopinge, en betalinge, niet vindbaer sijnde, door Schepenen van BAKEL sijn getaxeert en aan den cooper van deselve, daer voor door mijn gerestitueerd negen en twintig guldens, blijkende bij het declaratoir van Schepenen van BAKEL agter de originele conditie en voorwaarde gevoegt dat ik vervolgens op den negenden Augusty deses Jaers 1700 twee en seventigh, te BAKEL den Secretaris aldaer op desselfs versoek hebbe geassisteert, in het betaelen der ingesetenen in gevolge de Sententie <= oordeel; vonnis> van wel gemelde Raede dan dat de geconsigneerde penningen niet geheel en tot volle betalinge der voors: ingesetenen konde strekken, als doen met denselve beneffens Schepenen van BAKEL hebbe overlegt, om aen yder der ingesetenen wegens haer pretens van de Peelvelden te betaelen sestien stuyvers van ieder gulden, 'twelk ook alsoo ten overstaan van President en Schepenen van BAKEL is geschied, en waer voor alle de voors: ingesetenen, met volle genoegens quitantie hebben gegeven, blijkende bij het declaratoir van President en Schepenen van BAKEL, onder de Lijst van betalinge door den Secretaris van BAKEL gedaan, bij welke betalinge ik als doen nog twintig guldens en sesthien stuijvers uyt de bij mijn geprovenueerde <= ingekomen> penningen van de verkogte goederen hebbe gevoegt,
Dat er voor, en nae dien tijd, een menigte van allerhande Reekeningen, aen mijn wierden ter hand gestelt, met versoek van betalinge derselve, dog welke ik alle van de hand geweezen hebbe, om redenen dat het alle ongeprefererende <= zonder enige voorkeur> en personele schulden ten lasten ven NICOLAAS van OMMEREN waeren, waer onder ontrent vijfhondert guldens van sijne naestbestaende,
Dat ook intusschen de huysvrouw van voors: NICOLAAS van OMMEREN tot mijn gekomen is, en gesegt heeft, dat in het verkogte huys staande bij de grote Kerk te BAKEL, vijf paelen off boomen in de schuur laegen, welke haer moeder de Wed. TEMPELAARS seyde, aen haer Schoonzoon NICOLAAS van OMMEREN geleent te hebben, en de selve nu wederom eijschten, dan dat ik sulxs voor gesegde aen nam, en seyde dat ik met Schepenen van BAKEL daer over soude spreeken, uit selve Examineren waernae ik met den Praesident en drie Schepenen van BAKEL mij naer die schuur hebbe begeven, wanneer voors: Praesident en Schepenen, seyde dat die vijf paelen off balken, ofschoon van seer geringe waerden, tot gebruyk van de voors.: schuur behoorde, en daer in absoluut moesten blijven, en waer van ik toen rapport aen de huysvrouw van NICOLAAS van OMMEREN gedaen heb,
Dat ik nae allen 't gunt voors.: vermeende in die saak niets meer te konnen doen in gevolge de aen mij gegeve authorisatie, mogen specificatie van Salaris en Verschotten hebbe opgemaakt, bedragende het Salaris, de somme van een hondert negen en vijftig guldens en seven stuyvers en de Verschotten een en tagtig guldens en veertien stuyvers, te samen eene somme van twee hondert ses en dertig guldens en eene stuyver, die ik uyt den overschot der geprovenieerde penningen van de verkopingen genote hebbe waernae ik alle de Documenten, van mijne verrigtinge, en administratie bij dit mijn Relais, aen den Heere Fiscael JOHAN FREDRIK van STEELAND hebbe overgegeven, all int geene voors.: Edele Mogende Heeren is mijn relaes in wedervaeren, Actum S'HERTOGENBOSCH den veertienden Augustij 1700 Twee en Seventig.
CORN. BRUIJSTENS, Deurwaerder.
Jaar 1773.
d.d. 13-01-1773.
Pro Fisco.
Memorie van de Namen der Ingezetenen van BAKEL welke zo onder Eed als presentatie van dien hebben gedaan opgaeve van't gunt zeij zo voor als na dato van Haar Hoog Mogende Resolutie van den 4e Januarij 1770 hebben gegeeven aan NICOLAAS van OMMEREN voor de verkrijging van een Peelveldt.
1. ANTONIJ WILLEN de WIT f. 7-16- 0
Item Een ham waardig geschat f. 1-10- 0
Nog boven dien door zijn vader gegeeven f. 5- 0- 0
f. 14- 6- 0
2. PEETER JOOST MANDERS en zijne vrouw f. 7- 0- 0
Voor de overboeking f. 5- 0- 0
f. 12- 0- 0
3. THOMAS PEETERS f. 11- 0- 0
4. PEETER van ASTEN f. 13- 5- 0
5. MARTEN JOOSTE f. 5- 0- 0
Voor overboeking f. 2-10- 0
6. JAN PEETER CLAASEN f. 13- 6- 0
7. REIJNDER CLUIJTMANS f. 13- 0- 0
f. 58- 1- 0
Volgens hunne BeEedigde Responsiven op de Interrogatorien waar op zij zijn gehoort den 13 en 14e December 1770.
1. JAN MARTENS f. 22- 0- 0
2. ANTONIJ CUIJPERS
Voor het oude Peelveld f. 12- 0- 0
Voor het nieuwe Peelveld f. 10- 9- 0
3. WILBERT RAIJMAKERS
Voor het oude Peelveld f. 8- 0- 0
De stal met stroo gedekt getaxeert op f. 5- 0- 0
Voor het nieuwe Peelveld f. 13- 0- 0
f. 79- 9- 0
4. PEETER JAN MARTENS f. 10-10- 0
Item een stok bijen waardig f. 2-10- 0
5. JOOST JANSE NOIJEN f. 13- 0- 0
6. JAN JANSEN NOIJEN f. 15- 0- 0
Een reijs na S'BOSCH met de kar is als ordinair f. 2-10- 0
7. ANTONIJ JAN TEUNISSE f. 29-15- 0
f. 73- 5- 0
Volgens kunnen BeEedigde Resonsiven op de Interrogatorien waar op zij onder Eede gehoort zijn den 13 en 14 December 1770.
FRANCIS WILLEM MARTENS f. 17-10- 0
te rug ontfangen van JAN JANSE MARTENS f. 5- 5- 0
rest nog f. 12- 5- 0
Volgens desselfs BeEedigde verklaring in dato 25 February 1771
1. JOOST van de VEN f. 1- 8- 0
2. GOORT NOIJEN f. 1- 8- 0
3. FRANS DIRK VREIJNSEN f. 9-16- 0
4. PEETER van BUSSELEN gegeeven f. 15-15- 0
te rug ontfangen f. 2-12- 0
Dus rest f. 13- 3- 0
5. SIJMON JANSE NOIJEN f. 8-14- 0
6. JAN JAN JOOSTEN REINDERS voor 't oude Peelveld betaalt f. 5- 6- 0
dus te veel betaalt f. 0- 6- 0
Voor 't nieuwe Peelveld f. 10-10- 0
f. 10-16- 0
f. 45- 5- 0
7. JAN HUIJBERS van OORSCHOT f. 6-11- 0
8. GOORT PEETER CLAASEN f. 10-10- 0
9. GOORT HENDRIKS voor het oude Peelveld betaalt f. 5- 0- 0
dog is altoos volgens oud gebruik dier gelijke Jura gegeven.
Voor het nieuwe Peelveld f. 13- 0- 0
10. JAN JAN WILBERS f. 8- 2- 8
f. 38- 3- 8
11. ANNEKE JAN PEETER JACOBS Wed. PETER JAN TIJSSEN f. 9- 0- 0
Item een halve varkens kop waardig geschat f. 0-12- 0
f. 9-12- 0
12. ELIZABETH GOORT LAANEN Weduwe HENDRIK JAN TIJSSEN
voor het oude Peelveld f. 12- 0- 0
Nog een karre vragt kalk gehaalt van BLERIK na AARLE f. 3-10- 0
Voor 't oude Peelveld f. 8- 4- 0
f. 23-14- 0
13. LOUWRENS HENDRIK FRANS SCHEEPERS f. 9- 0- 0
14. SIJMEN van de CRUIJS f. 5- 2- 0
15. PEETER CROOIJMANS f. 10- 8- 0
16. WILBERT HENDRIKS
Voor 't oude Peelveld f. 10-10- 8
Voor 't nieuwe Peelveld f. 2-16- 0
17. PEETER JAN PEETERS f. 15-15- 0
f. 86-17- 8
18. TEUNTIE JAN FRANSEN Wed. MATHIJS MANDERS f. 11- 0- 0
19. MATHIJS THIJS MANDERS f. 1- 0- 0
20. ELIZABETH JAN JANSEN Wed. DIRK FRANCIS MICHELS
voor het oude Peelveld een half vet varken getauxeert op f. 7-10- 0
Voor het nieuwe Peelveld f. 9- 4- 0
een rogge mik getauxeert f. 0- 6- 0
f. 17- 0- 0
21. JAN STERKEN f. 9-16- 0
22. MATHIJS JAN TIJSSEN voor 't oude Peelveld f. 10-10- 0
dus te veel f. 5- 5- 0
Voor 't nieuwe dito f. 8- 2- 0
23. JAN van de CRUIJS voor't oude Peelveld boven de Jura een ham getauxeert op f. 1-10- 0
voor 't nieuw Peelveld f. 2-16- 0
24. ARNOLDUS MOORS f. 13- 0- 0
25. ANDRIES GIJSBERT MAASBROEK f. 2-18- 0
f. 72- 7- 0
26. JOOST TEUNIS HENDRIKS f. 16- 0- 0
En een dag met kar en paard op zijn eijgen kosten gevaren getauxeert op f. 1- 0- 0
27. DEENIS PEETERS heeft geen veld gekregen.
28. WILBERT TEUNIS aan houtt gegeeven ter waarde van f. 6- 0- 0
dog waar op dezelven verklaart van Van OMMEREN eens ontfangen te hebben f. 3- 0- 0
rest f. 3- 0- 0
29. HENDRIK RAYMAKERS - Nihil
30. JOHANNES RAYMAKERS f. 15- 0- 0
31. JAN NOIJEN f. 14- 0- 0
32. MICHIEL van der LINDEN f. 5-16- 0
f. 55- 6- 0
Volgens hunne onder Eede gegeeven Responsiven op de Interrogatorien in datis 23, 24 en 25 Febriarij 1771.
1. WILLIBRORDUS TEUNISSE voor het oude Peelveld boven de Jura f. 1- 0- 0
voor't nieuwe Peelveld f. 12- 2- 0
2. JOACHIMUS HENDRIKS f. 12- 0- 0
3. PEETER NOIJEN Schoonzoon van den 1e deponent f. 9- 4- 0
dog welke somme onder de post van zijn Schoonvader begrepen is zo zelfs dit verklaart heeft, dus alhier memorie.
4. MARCELUS MANDERS f. 10-19- 0
5. WILBERT van DUIJNHOVEN voor het oude Peelveld betaalt f. 10- 8- 0
dus te veel f. 5- 3- 0
f. 7-19- 0
Volgens hunne BeEedigde Responsiven op de Interrogatoiren de datis 23 en 24 Meij 1771 f. 44- 0- 0
f. 582- 5- 0
1. HENDRIK van GROOTEL f. 2-10- 0
2. JAN JOOST JAN MARTENS f. 2-10- 0
3. JOOST TIJSSE van de WEIJER f. 1- 5- 0
4. PEETER HENDRICUS van de VEN f. 2-16- 0
5. HUIJBERT JANSEN f. 2-10- 0
6. WILLEM JACOBS f. 4- 6- 0
7. GIJSBERT van de WEIJER f. 3- 7- 0
f. 19- 4- 0
8. De Weduwe ADRIAAN TEUNIS WELTEN f. 5- 0- 0
9. PEETER GOERT NOIJEN f. 10- 0- 0
10. WILLEM VERBAARSCHOT f. 5- 0- 0
11. WILLEM van de LAAR f. 2-16- 0
12. ANTONIJ SANDERS f. 5- 0- 0
13. JACOBUS MANDERS f. 2-18- 0
14. GIJSBERT DRIES JANSE f. 1- 7- 0
f. 32- 1- 8
15. LOUWRENS KUIJPERS f. 5- 0- 0
16. JOSEPH JASPERS f. 2-18- 0
17. JAN ADRIAANS van OORSCHOT f. 1-16- 8
18. GIJSBERT van OORSCHOT f. 2-16- 0
19. De vrouw van PEETER COX f. 2-18- 0
20. JAN JOOSTE van NEERVEN f. 2-18- 0
21. JAN WILBERS f. 2-18- 0
f. 21- 4- 8
22. PEETER MANDERS f. 1- 8- 0
23. JOOST SCHENKELAARS f. 7-17- 0
24. WILLEM WEERTS f. 6-12- 0
25. JOOST REIJNDERS f. 2- 0- 0
26. WILLEM van den HEUVEL f. 5-12- 0
27. HERMANUS JANSE EVERS f. 5- 0- 0
28. HENDRIK SWINKELS f. 1- 8- 0
29. JAN GOORT NOIJEN f. 5- 0- 0
30. JOOST BIEMANS f. 2-18- 0
31. PEETER van de KERKHOF f. 2-18- 0
f. 40-13- 0
32. JAN PEETER NOIJEN f. 1- 5- 0
33. De Weduwe HERMANUS van den HEUVEL f. 2-16- 0
34. ADRIAAN van de KERKHOF f. 2-16- 0
35. GOORT JOORDENS f. 3- 2- 0
f. 9-19- 0
Summa Totalis f. 705- 7- 0
Wij ondergeteekende bekennen bij deze ieder voor zo veel hem aangaat door off van weegens den Secretaris alhier ontfangen te hebben zodanige somme van Penningen als wij ondergeschreevene ter zake der verkrijginge van een Peelveld aan NICOLAAS van OMMEREN zo voor als na deze van haar Hoog Mogende Resolutie van den 4e Februarij 1770 betaalt en gegeeven hebben zo als hier boven neevens ieder zijn naam staat uijtgedrukt ter zake van allen 't welke wij bekennen in voegen als voren bij onderteekening dezes geheel en al voldaan en betaalt te zijn.
Actum BAKEL den dertienden Januarij 1700 drie en seeventig ter presentie en overstaan van den President en Scheepenen deze mede onderteekent hebbende.
Hierna volgen plus minus een 90 tal verschillende handtekeningen en handmerken van even zoveel personen.
Niet gedateerd document.
Memorie nopens NICOLAAS van OMMEREN President Schepen van BAKEL.
NICOLAAS van OMMEREN, zoon van den Koster van HELMONT, heeft in zijn Jeugt als Heere-knegt gedient in S'HAGE, en vervolgens in S'BOSCH bij de Hr. de VLIEGER; waar na hij te BAKEL zig heeft neergezet, aldaar met de eenige Dogter van den overleden Vorster TEMPELAAR getrouwt, en, alzo hij van de Gereformeerde Religie was, President Schepen geworden is. in welke qualiteit hij het Officie van den Stadhouder van 't Quartier van PEELLANT aldaer heeft waergenoomen, mitsgaders verscheide jaaren gefungeert als Secretaris van BAKEL, mits de absentie van den origineele Secretaris, die in de WILLEMSTAD woonde, en wel tot in het jaar 1769.
Deeze van OMMEREN heeft zig onder de Ingezeetenen van BAKEL een ongelooflijk groot gezag weeten te verkrijgen, zodanig dat hij aldaar geheel willekeurig geregeert heeft; en ofschoon hij, te BAKEL komende, niets bezeten heeft, heeft hij egter het middel weeten te vinden, om zig in den tijd van 15 of 18 jaren te verrijken op een Dorp, alwaer geen de minste Commercie valt, alleen door knevelarijen en allerlije onbehoorlijke middelen, zo dat men zijne overwinste sedert dien tijd schat op 25 of 30 duizend Guldens, vooral bestaende in huizen en Landerijen, welke hij egter voor het meerendeel heeft doen vesten <= zeker stellen> en transporteeren op den naem van zijne Schoonmoeder, waerschijnlijk uit vreeze, of veiligst te eniger tijd zijne Knevelarijen bekent wordende, hij daer over wierde beactioneert, en in zijne goederen aangetast.
In de jaere 1754 hebben Regenten van BEEK en DONK bij Request met een annexe Attestatie reeds geklaagt aan den Rade van BRABANT, dat de voorn. N. van OMMEREN op een violente <= schandalige> wijze had gehandelt met een huner Ingezetenen, dog waar op men niet weet wat gevolgt is.
! In de marge !
Dat Request de bijlage is te Griffie niet te vinden.
Hier annex sub Let. A en B zijn de B....ten van den Drost van BATH, en van den Heer Hoogschout ook ten Griffie niet te vinden?
En wat staat daar omtrent in de Notulen van den Raed zo den 21Recto en 21Verso berigt heeft, zo is dat berigt ........ S'BOSCH bij 't Hoog Officie geregistreerd te vinden.
Ik kan .......... in Novemb. 1754 dog aan mij van deezen niet meer herinneren.
! Vervolg van de Memorie !
In den jaere 1764 zijn aan Hoog Officie klagten ingekomen wegens een verregaande extorsie <= afpersing> van een aanzienlijke somme Gelds, aan zekeren JOSEPH JASPERS door den voorn. N. van OMMEREN gedaen; waer op 't Hoog Officie twee Attestatien van dat geval heeft ingewonnen, hier annex sub Nrs. 1 en 2, en met de zelve bij Remonstrantie <= vertoog> zig geadresseert aan Schepenen van S'BOSCH, en ten laste van voorn. N. van OMMEREN verzogt Provisie van Justitie; den welk verzoek, bij appt. van gem. Schepenen in dato 16 Meij 1764 is gedeclineert <= afgeweken> en afgeslagen, op fundament, zo men mondeling van eenige Leeden hoorde, dat N. van OMMEREN, gedelinqueert <= misdaan> hebbende in officie deswegens moest gecorrigeert worden, niet door het Hoog Officie voor Schepenen van S'BOSCH, maar door den Fiscaal voor de Raad van BRABANT.
Waar op 't Hoog Officie de ingewonnene Informatie nopens dat geval heeft gesuppediteert <= toe gereikt; verschaft> aan 't Officie Fiscaal. 't welk vervolgens tegens den voorn. N. van OMMEREN heeft begonnen te ageeren, dog zonder dat men weet, wat den Uitslag daer van geweest zij, althans N. van OMMEREN, die door den Stadhouder van 't Quartier van PEELLANT als Schepen van BAKEL was afgezet, is door ordre van 't Officie Fiscaal (ni fallor) kort daer na wederom in zijne bediening herstelt geworden.
! In de marge !
Bij Resolutie van den Raed van dato 29 Maart 1765 is de gem. van OMMEREN gelast doen binnen eerstkomende 14 dagen aan JOSEPH JASPERS te restitueeren 14 ducaten, een halve Rijder, twee Zeeuwse Rijxdaelders en een Kroonstuk off immers de de waerde der gemelde specien en waermede de procedures door den Procureur Generael tegen hem als gedaagde in persoon gevoert zoude aff zijn ende komen te cesseeren <= eindigen>.
Op 11e Meij 1765 heeft hij ook aan die Resolutie voldaan.
! Vervolg van de Memorie !
Dog dit heeft den zelve N. van OMMEREN te stouter gemaakt, en de Ingezetenen van BAKEL klaagen, dat hij na dien tijd hun nog meerder, dan te voren, gevexeert <= gekweld; geplaagd> en geknevelt heeft. En hier toe heeft het begeven der Peelvelden onder BAKEL hem goede occasie <= gelegenheid> verschaft. Dog om hier omtrent een klaarder beroep te hebben, dient voor af geweeten. Dat DE PEEL is een groote moerassige streek, lopende van het Lant van CUIJK tot aan LUIJKERLANT, en scheijdende het Territoir van den Staat, van PRUISSISCH en OOSTENRIJKS GELDERLANT, de Dorpen, welke tegen de voors. Peel aanleggen, trekken een groot voordeel van de zelve, want zo ver ijders Jurisdictie daer in strekt, halen zij een meenigte Turf daar uit, welke zij of voor zig zelven gebruiken, of de geheele Meijerije door verkopen.
BAKEL nu, 't geen tegens een gedeelte van deeze PEEL gelegen is, bezit een groot district van de zelve, 't welk in velden van al oude tijden is afgedeelt, en waar omtrent verscheide keuren gemaakt zijn. Deeze velden zijn altoos door de Regenten of Peelmeesters van BAKEL vergeven geworden aan de Ingezetenen voor hun leven, en na 't overlijden van den Bezitter werd zodanig Peelvelt weder aan een ander begeeven zonder dat daer iets voor betaalt werd, dan (ni fallor) 50 st. voor het overboeken ten behoeve van den Officier. Dog de President Schepen N. van OMMEREN, een groot gezag in BAKEL hebbende weten te verkrijgen, heeft zig ook van het begeven der voorn. Peelvelden sedert lange jaren meester gemaakt, zo dat hij na het overlijden van een Bezitter van een Peelvelt, het zelve ten zijne profijte genoegsaem publicq aan die het meeste daar voor bood, opveilden en verkogt; althans niemant der Ingezetenen konde een Peelvelt bekomen, of hij moest aan gem. N. van OMMEREN een somme gelts, de een meer, de ander minder, daer voor geven. Hier door heeft deeze van OMMEREN sedert verscheide jaaren veel gelt, tegens zijnen Eedt en pligt, bij een geschraapt, zo dat er rond uit gezegt word, dat het op geen 100 Ducaten na te bepaalen is, wat hij door dezen weg heeft weeten te verkrijgen. De nabuurige Plaatsen van AARLE-RIXTEL en HELMONT hebben sedert al oude tijden het regt gehad om in Bakelsche Peel te turven, en eenige Peelvelden onder BAKEL bezeten, welke door de Regenten dier Plaatsen dan ook ad vitam wierde begeven aan sommige hunner Ingezetenen; dog voor eenige jaaren is hier voor tussen BAKEL ter eenre, en AARLE-RIXTEL en HELMONT ter andere zijde dispuut <= twist> ontstaan, 't geen eindelijk bij haer Hoog Mog. Resol. van den 4e Januari 1770 finaal is geapplaneert <= in orde gebracht; vereffend> en beslist geworden (welke Resol. ten dezen nauwkeurig dient te worden nagezien, mitsgaders de andere Resol., daar inne gemelt) zodanig dat alle de Peelvelden, onder BAKEL gelegen, vacant <= ledig> wierden verklaart.
Na het beslissen der voors. Differenten heeft het Dorp van BAKEL voor zig behouden ontrent 83 Peelvelden, welke vervolgens op nieuws aen de Ingezetenen gegeven, en onder de zelve verdeelt moesten worden. En dit heeft gem. N. van OMMEREN zig ten profijte weeten te maken; want hij heeft bij de meerderheit van Schepenen van BAKEL een Resolutie doen neemen, waar bij hij geauthoriseerd werd, om de begeving der Peelvelden, die na de differenten bij de schikking aan BAKEL waren te beurt gevalle, te doen; En hoe schelmagtig en vexatoir <= kwellend> hij daer mede te werk gegaen heeft, blijkt uit de Annexen sub. Nrs. 3 en 4 zoals hier van ook nog Attestatien zoude kunnen geven, onder andere, de volgende personen:
1. Den Schepen FRANCIS WILLEM MARTENS, welke daer voor eenig
gelt aen den President N. van OMMEREN heeft gegeven met
belofte, van het aan niemant te willen openbaren.
2. LAURENS SCHEPERS heeft een Ducaat gegeven.
3. JAN JAN JOOSTEN RIJNDERS, 33 Guldens.
4. PETER CROOIJMANS.
5. SIMON van de CRUIJS.
6. FRANS DIRK FRIJNSE.
7. MARCELIS MANDERS of zijn Schoonzoon JACOBUS van DUIJNHOVEN.
8. WILBERT van DUIJNHOVEN.
9. JAN JANSE WILBERS in de KUUNDERT.
10. SIMON JANSE NOIJEN.
11. ANNEKE Wed. PETER JAN TIJSSEN.
12. JAN van de KRUIJS.
13. ANDRIES of MATTIJS MASBROEKS.
14. MATTIJS JAN TIJSSEN.
15. JAN STERKEN.
16. MARIE Wed. TEUNIS HENDRIKS.
17. ARNOLDUS MOORS, en
18. WILBERT TEUNIS.
Alle welke al mede hunne Peelvelden van de voors. N. van OMMEREN hebben moeten kopen.
JAN JAN DIRKS en ADRIAAN van de MORTEL, beide afgegaane Schepenen van BAKEL, weeten de geheel handelwijze van van OMMEREN omtrent het begeven der Peelvelden.
De Attestatie hier annexe sub. No. 5, is een lelijke morserij van den voorn. N. van OMMEREN, omtrent het regt van Naasting <= recht van naaste bloedverwanten van de verkoper om in de plaats van de koper te treden>; en de zelve in zijne omstandigheit beschouwt zijnde, mag met reden voor een schelmstuk gehouden worden.
Alnog worden opgegeven de volgende Poincten van Accusatie
<= aanklacht; beschuldiging> ten laste van voorn. N. van OMMEREN, dog welke nader dienen onderzogt te worden.
1.
HUIBERT van ESCH, wonende in't HERT te BOXTEL is Anno 1768 of omtrent dien tijd, aanneemer geweest van het bouwen der Pastorije te BAKEL; En men vermeent, dat hij de zelve lager heeft afgemijnt, dan N. van OMMEREN, die ter dier tijd als Secretaris fungeerde, op de Conditie heeft gestelt, en dat gem. N. van OMMEREN dus deeeze meerdere penningen in zijn zak gestoken heeft.
Hier over zoude HUIBERT van ESCH gehoort mochten worden, en zijne Copien Conditie produceeren.
Ook zoude hier op dienen te worden aangezien de Origineele Conditie, mitsgadersf de Dorps-Rekening.
2.
Tijde van het timmeren der nieuwe Pastorije van BAKEL, heeft de Gemeente aldaar verscheide Bomen verkogt, van welke verkoping N. van OMMEREN als Secretaris toen gefungeert hebbende de Conditie heeft gehouden; En zijn niet meer van die verkoping in Dorps Rekening gebragt, dan 52 Guldens schoon er niet getwijffeld word, of daer is veel meer van die verkoping gemaakt. En meent men dat den voors. Aanneemer HUIBERT van ESCH een groote quantiteit van die Boomen, en misschien wel voor meer dan 52 Guldens gekogt heeft.
Hier over diende HUIBERT van ESCH ook gehoort, mitsgaders de Coops-Conditie en de Dorps-Rekening naargezien te worden.
3.
Men vermeent, dat bij nauwkeurige Examinatie der Dorps Rekeningen zoude blijken, dat in de zelve eenige onbehoorlijke dog gemasqueerde Posten worden gebragt, welke ten profijte van den voorn. President N. van OMMEREN komen.
4.
PETER KUIJPERS en RIJNDER WILLEMS zijn geweest Armmeesters van BAKEL, en hebben op den 15 Junij 1730 hunne Rekening gedaan, van welke een goed slot was van f. 104- 6-14, en in Rogge 4382 Vat en in Boekwijt 38 Vat. Waer dit slot gebleeven is, weet men niet; dog het schijnt zeker, dat den President N. van OMMEREN en den Schepen JAN FRANSE, eenige jaaren daer na, deeze Rekening weggemoffelt hebben, althans JAN FRANSE heeft aen PETER WILLEM MANDERS en aan JAN PETER NOOIJEN op zekeren tijd eens in vrijheit verhaalt; dat de President N. van OMMEREN een Rekening had in 't vuur verbrant, waar voor hij een Engelsche Ginie had genooten.
De geweezene Stadhouder ECKRINGA heeft over dit Slot van Rekening ook wel eenige beweeging gemaakt, en de Rendanten
<= de rekeninghouders> doen sommeeren, renoveeren, en in gijseling citeeren; dog wag het verder gevolg daer van geweest is, weet men niet.
! Zo eindigde deze Memorie !
← Terug naar: Nicolaas van Ommeren. Dossier IVerder naar: Nicolaas van Ommeren. Dossier III →