Nicolaas van Ommeren Nicolaas van Ommeren President Schepen van Bakel en Milheeze.
“De Kroniek van Driek”
Bakel.
Dossier I
Van:
Nicolaas van Ommeren
President Schepen van Bakel en Milheeze.
Periode 1763 – 1765.
Vindplaats:
Brabants Historisch Informatie Centrum (B.H.I.C.).
Archieftitel: Raad van BRABANT, 1586 - 1811.
Criminele en proces dossiers.
Toegangsnummer 19.
Inv.nr. 447.248.
Criminele Processtukken.
Jaar 1763.
Ontfang voor D'Heer Stadhouder van den 20 Xber < = 20 December > 1762 tot 1763.
20 Xber < = 20 December, 5 arreste 3. 0. 0
Idem Een van JAN van MELIS 1.12. 0
11 Mei 1763, affneming van Eet < = Eedafneming > 1. 6. 0
1 Meert, 2 tauxcate <= taxatie > 3. 0. 0
Idem. Een 2.10. 0
Van boete van Wed. CORNELIS PETER JASPERS, over 't vlagge 2.12. 0
Van boete van SIS TOMASSE 1. 7. 0
Van boete van JAN NOIJE over het Prothenogheeren van den Sondag < = Zondagsrust verstoort / overtreden > 1. 2. 0
Idem van JAN MARTENS 3. 0. 0
Van JACOBUS SPOOREMAKERS van calanie op den Beededag 1.15. 0
Verpagtinge der Thienden van de Commanderije van GEMERT 3. 0. 0
Idem van de Abdije EGTERNAG 1. 0. 0
Idem van d'Heer TIJBOSCH 1 . 0. 0
Jura van de Conditie van de Wed. JAN WILLEM MANDERS 1.11.12
Idem van de Conditie van GRIET ANTONIS 1 . 5. 0
Idem van PIET VERHOEVEN 1. 5. 8
Idem van de Conditie van de verkoping van hout op SCHIPSTAL
Competerende D'Hr. Mr. A.W. TIJBOSCH en C. van BOXTEL 4. 8. 0
Idem van verkoping van hout van D'Kinderen ANTONI CORSTEN 1.17. 0
Totaal 35.11. 4
Jura van verpagting van gras geleegen onder AERLE
toebehoorende P. SWINKELS te HELMOND 1. 0. 0
Tauxaat van de Heerlijkheijt van MILHEEZE met ab en dependentien 7. 5. 8
Den biestand van't jaar 1763 heeft vrij opgebragt 5.14.12
Totaal 47.11.12
6.18. 0
Ontfangen door den Stadhouder 54. 9. 8
Verteeringe van de Peelmeesters van BAKEL, HELMOND en AERLE, gedaan bij de Wed. H. TEMPELAAR, ten lasten van d'Heer Stadhouder.
1762 den 6 October in het toeleggen van DE PEEL 6.18. 0
1763
20 Meert sijnde Sondag na Geertruidendag verteert 6.16. 0
27 April int opleggen van DE PEEL verteert 7.13. 0
21 Junij sijnde de vlagdag 6.14. 0
24 Aug. int visiteere van de bieje 5.12. 0
Totaal 36.15. 0
NICOLAAS van OMMEREN, President-Schepen in BAKEL; corruptie in zijn functie als waarnemend Kwartierschout van PEELLAND in zaak tegen JOSEF JASPERS over stelen mastboompjes, 1764.
Jaar 1764.
d.d. 03-03-1764.
Pro Fisco
WelEdele Gestrengen Heer en Vriente.
UwEd.gestr. geeerde van den 1e deeser is mijn heede alhier geworden. Ik hebbe de Stadhouder KIEN over de bewuste Bakelse historie gesprooken. Sijn WelEd.gestr. heeft mijn gesegt van die saak niets te weeten, en dus sig in 't geheel er niet meede te willen bemoeijen, 't welk ik aan de Heer GUALTHERI hadde versogt UwEd.gestr. te communiceeren, hier meede meenende aan UwEd.gestr. versoek te hebben voldaan, soo blijve met alle agting.
WelEdele Gestrengen Heer en Vriendt den 3 Maart 1764.
UwEd.gestr. gehoorsame Dienaer
(De Superscriptie was)
WelEdele Gestrenge Heer
De Heer en Mr. GISB. de JONG Drossard der Heerlijkheijdt BEEK en DONK et. etc. te BEEK.
Na collatie is deze met origineele missive bevonden te accordeeren bij mij ondergeteekende Griffier van BRABANT en Landen van OVERMAZE
S'HAGE den 26 October 1764.
KEMPENAER(1764).
d.d. 9 April 1764.
F. v. Linden A. De Jongh.
Compareerden voor Schepenen der Heerlijkheid BEEK en DONK ondergenoemt, JOSEPH JASPERS, oud omtrent Vijff en Vijftig jaaren, JAN PETER SWINKELS oud omtrent zestien jaaren, HENDRIK RIJSTERBORGH Vorster en Geregtsbode te BAKEL, alle wonende binnen den Dorpe BAKEL en MILHEEZE, mitsgaders ANTONIJ KUIJPERS inwoonder te STRATUM bij EIJNDHOVEN, oud twee en vijftig jaaren, dewelke ter instantie van het Hoog Officie der Stad en Meijerije van S'BOSCH, onder Solemnelen Eede hebben getuijgd en verklaart, waar en waaragtig te wezen.
En wel Eerstelijk den eerste in ordine comparant JOSEPH JASPERS, dat hij in 't laaste der maand Augustus, of in den beginne van de maand September des gepasseerden jaere 1700 drie en sestig, (zonder den preciesen dag te kunnen melden) met zijnen os en kar is gereden na den BAKELSEN PEEL, om torff te laden, dat hij deselve geladen hebbende, in het terug rijden is gekomen op den zogenaamden PEELDIJK lopende van BAKEL na VENROOIJ, alwaar hij aantroff den tweeden deponent, dat hij op dien dijk heeft vinden leggen, twee doode mastboomtjes, dik bij na als een ordinaire boonstaak dewelke bijde van den struijk off stronk (soo het scheen) afgewrongen, of afgescheurd waeren, gelijk hij comparant, eenige dagen te vooren, mede een dito, aldaar had vinden leggen, dat hij vervolgens die drie afgescheurde off afgewrongen houtjes, in twee rijsen, op zijn kar heeft geworpen, en alsoo met sig genomen heeft gehad, dat hij comparant allezins vertrouwende, dat daer door niet in het minste hadde gepecceert < = misdaan >, te meer; door dien dat geringe houd, niet anders als sprokkelhoud konde worden aangemerkt, egter eenigen tijd daar na, en wel op den agtienden October van den voors. jaare 1700 drie en sestig, door WILLEM sone, van BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELD Schutter te BAKEL voors. wierde aangezegt, uit ordere van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL voors. ten einde op die dag des avonds precies ten zes uuren bij gemte. President Schepen van OMMEREN te komen, dat hij comparant, om aan die ordere te voldoen, op den voors. dat. tusschen zes a zeven uuren in den avond is gekomen bij meergemte. NICOLAAS van OMMEREN, dat denselve jegens hem comparant zijde, gij hebt daar boomtjes of heestertjes weg gehaald, en daar over sult gij gestraft worden, maar om dat gij nog goede, en fraij vrienden hebt, soo raade ik U, dat gij het, met mij, in stilte afmaakt, datter niemand van spreken, dat hij comparant, daar door, zeer geintimideert en beangst werdende, aan gemelde NICOLAAS van OMMEREN vraagde, of hij daar door dan zoo seer misdaan hadde, dat gemelte van OMMEREN als doen zeijde, Ja het is crimineel, gij sult met Dienders in DEN BOSCH gehaald worden, gij zult voor het Stadthuijs gegezeld worden, maakt het met mij aff en diergelijke meer, dat hij comparant daar door des te meer beangst werdende, als doen zijde, ik heb nu geen geld. om het met U af te maken, waar op meer gemelte van OMMEREN antwoordede, het is morgen tijds genoeg, komt morgen vroeg om zeven uuren bij mij, dat hij comparant des anderendaags den negentienden October wederom is gegaan, na gemte. van OMMEREN, dat denselve met hem comparant, beneffens PETER WILLEM MANDERS, Schepen tot BAKEL voor. (denwelke van wegens hem comparant was versogt om mede te gaan, ten einde de zaak met hem van OMMEREN uijt de Weereld te helpen) in een apparte camer van zijne huijsinge is gegaan, seggende als doen gemte. van OMMEREN jegens hem PETER WILLEM MANDERS, gaat soo lang eens uit de camer, soo als denselve deede, dat hij comparant, als doen aen van OMMEREN vraagde, hoe veel geld moet gij dan hebben, waarop denselven antwoordede, ik moet hebben precies hondert guldens, dat hij comparant daar op zeijde, dat is immers te veel geld, voor soo een klijne zaek, dat kan ik niet opbrengen, heb ik dan soo misdaan, en diergelijke meer, dat gesegde van OMMEREN daar op antwoordede, dan moet gij afwagten, wat er van komt, dat hij comparant uijt benauwdheid, en voorige bedreigingen als doen op tafel nedertelde vier ducaten, twee Zeeuwze Rijxdaalders, en een kroonstuk, in vertrouwen, dat meergemte. van OMMEREN sig daar mede gaarne zoude hebben vergenoegd gehad, egter denselven, integendeel zeijde, dat is net zoo veel oft gij niets geeft, daar moet precies hondert guldens weezen, waar op hij comparant wederom aen het tellen ging, en bij die voors. somme alnog heeft gelegd, eerst twee, dan wederom twee, en ook wel meerder ducaten, dog dat dit alles te vergeefs was, en hij van OMMEREN, die penningen niet wilde aannemen, nog eenig gehoor verleenen in zoo verre, dat hij comparant eijndelijk gedwongen wierde om aen hem van OMMEREN te betalen in Specie, veertien ducaten, een halve goude Reijder, twee Zeeuwze Rijxdaalders, en een Croon stuk, dat van OMMEREN verder zijde, nu moet ik nog geld hebben om anderre heesters te coopen, waar op den comparant aan hem vraagde, hoe veel hij daar voor moeste hebben? wanneer denselven (zoo hem comparant voorstaat) seijde een halve Rijxdaalder, hebbende hij comparant daar voor aan hem gegeven, in Specie, een quartje of twaalff en een halve stuijver, een schelling en twee dubbeltjes, alle welke penningen hij van OMMEREN inmediaat < = onmiddelijk > in zijn zak gestoken heeft, seggende teffens nu heb ik nog niets voor mij, nu moeste ik ook nog wel een ducaat voor mij hebben, waar op den comparant repliceerde, wel heb ik dan nog geen geld genoeg gegeven, dat gemte. van OMMEREN daar op zijde, dan sullen wij het soo laten gelden, en dan doe ik het voor niet.
Voorts verklaard hij comparant dat meergemte. NICOLAAS van OMMEREN op den negentienden October voors. jegens hem comparant heeft gesegd, geeft aan den Vorster en Schutter ieder twee Croonen, dan zullen zij wel swijgen, wel te vreden zijn, en de zaak niet overbrengen, waar op hij comparant zeijde, mij dunkt dat aan ieder een genoeg is, dog dat gemete. van OMMEREN daer op antwoordede, neen, geeft er aan ieder twee, hebbende hij comparant als doen aan voors. PEETER WILLEM MANDERS gegeven vier Croonstukken ten einde den Vorster en Schutter van BAKEL voors. volges raad en goedvinden van gemete. van OMMEREN te doen swijgen, dog welke Croonstukken hij comparant van gemet. PETER WILLEM MANDERS terug bekomen heeft, om reeden soo hij comparant gehoord heeft, dat die deselve niet wilde aannemen.
Voorts verklaart hij comparant na het voors. geval, denselven van OMMEREN, meer dan eens daar over te hebben onderhouden daar toe aangepord zijnde meer en meer uit desselfs onschuld, met te zeggen, gij hebt mij veel te hard behandelt, dog waar op telkens eenvoudiglijk is geantwoord, ik hebbe U niet te hart behandeld.
Eindelijk verklaart hij comparant, dat voors. PETER WILLEM MANDERS, in presentie van den derden comparant, te zamen wezende op den weg, tusschen BAKEL en de Heerlijkheid BEEK en DONK, jegens hem comparant op heden dato ondergeschreven heeft gesegdt, hebt gij van OMMEREN wel eens gevraagd, om Uw geld wederom te geven, misschien soude hij dat wel gedaan hebben, maar soo lange als gij het niet probeert, kond gij dat niet weten.
Den tweeden comparant verklaart, dat hij in het laaste der maand Augustus, off in het begin der maand September des gepasseerden jaars 1700 drie en sestig, beneffens den eersten comparant (passeerende met os en kar den zoogenaamden PEELDIJK, lopende van BAKEL na VENROOIJ) op dien Dijk heeft vinden leggen twee mastboomtjs dik bijna als een ordinaire boonstaak, dewelke beijde van den struijk of stronk (soo het scheen) afgewrongen of aggescheurd waeren (wesende soo hij comparant verklaart geen stuijver waerdig), dat hij als doen verder gesien heeft dat den eersten comparant, die twee houtjes op zijn kar geladen, en mede genomen heeft.
Den derden in ordine comparant verklaart, dat aan hem, door gerugten, is bekend geworden, dat den eersten comparant drie mastboomtjes van den struijk off stronk afgewrongen off afgescheurd, met zig zoude hebben genomen op den zoogenaamden PEELDIJK, lopende van BAKEL na VENROOIJ (alle zoo hij comparant verklaart geen stuijver waardig) dat bij hem comparant, op den agtienden October 1700 drie en sestig, laat in den avond is gekomen BASTIAAN BIBOSCH ROSEVELD Schutter binnen BAKEL voors. seggende jegens hem comparant, wij sullen er eenen na DEN BOSCH moeten brengen, en wijders (wijsende te gelijk op den eersten comparant aldaar mede present) daar is hij, sij hebben hem, al twee hondert guldens afgevraagd, dat hij comparant aan den Eersten comparant vraagde, of sulx waar was, en deeze daar op antwoordede Jaa, dat hij comparant, des anderen daags, sijnde geweest den negentienden October, wezende ten huijze van NICOLAAS van OMMEREN, in presentie van den eersten comparant, den gemte. van OMMEREN, PETER WILLEM MANDERS, mitsgaders den voors. Schutter, te hebben hooren zeggen, dat den eersten comparant, over het oprapen, en weghalen van voors. mastboomtjes, met hem van OMMEREN hadde geaccordeert, en aan hem geld geschoten, dat voors. PETER WILLEM MANDERS, in presentie van van OMMEREN aan hem comparant, en meergente Schutter aan presenteerden, aan ieder (namentlijk) een Croonstuk, ten einde sij, in hunne respective qualitijten, de zaak van hem, eerste comparant zoude verswijgen, en niet overbrengen, dan het welke bij hem comparant wierde gewijgert te accepteren, en ook geensints is aengenomen gewerden, dat NICOLAAS van OMMEREN als toen zijde, geeft er twee, dan sullen wel te vreden wesen en swijgen, want een voor ieder is niet genoeg.
Wijders verklaard hij comparant alnog dat PETER WILLEM MANDERS, Schepen tot BAKEL voors. op heden dato ondergenoemd, op den weg zijnde tusschen BAKEL, en de Heerlijkheid BEEK en DONK jegens den eersten comparant heeft gesegd, hebt gij aan van OMMEREN wel eens gevraagd, om uw geld wederom te geven, misschien zoude hij dat wel gedaan hebben, maar zoo lange als gij het niet probeert, kont gij dat niet weeten.
Den vierden in ordine comparant verklaard, (dat hij door desselfs swager JOSEPH JASPERS (eerste comparant in deese) vernomen hebbende, het geval in voegen bij den eersten comparant), verklaard, en hem overkomen) in het laaste der maand October off in den beginne van November, des gepasseerden jaars 1700 drie en sestig (zonder den preciesen dag te konnen melden) sijnde ten huijse van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL, denselven van OMMEREN heeft aangesproken over het weghalen van de mastboomptjes (bij hem comparant geen stuijver waardig) en jegens denselve in substantie gesegd, hoe hebt gij mijn zwager (denoterende daarmede den eersten comparant) daar soo behandelt, heeft hij soo veel quaat gedaan, dat gij hem soo veel geld afneemt, foeij, het schaamd sig, voor Godt, en de Weereld, waar op gemelde van OMMEREN antwoordede, die dat raakt, sal de schande heel gemakkelijk dragen, zeggende hij comparant verder tegens gemte. van OMMEREN, waar is een placaat off resolutie, die sulx meld, het mantje en vrouw trekken sulx seer ter harten, en ik sal er mij ook aan gelegen laten leggen, de vrouw is mijn zuster, en ik ben Oom over de kinderen, hij is immers een braaff ingezeten, hij is geen caaper of capper, en ik vreeze dat sij er nog iets van sullen krijgen, 't is onredelijk hem soo veel geld af te vorderen, daar hij misschien wel zeven en zeven jaren over gespaard heeft, en het is hardt hem daar van nu soo eensklaps te ontsetten, hij heeft het niet verdiend, en diergelijke meer.
Dat gemte. NICOLAAS van OMMEREN daar op zijde, het is waar, het is een braaf mantje, maar hij moest dat laten leggen, ik sal uw de resolutie laten sien, ik hebbe in mijn huijs, waar op hij comparant zijde, laat mij die zien, ik ben er nieuwsgierig na, dat gemte. NICOLAAS van OMMEREN, als doen antwoordede, ik sal die gaan halen, gaande inmediaat uit het vertrek in andere vertrekken, alwaar hij ruijm een quartier uurs verbleeff, en terug komende zijde, ik kanse niet vinden, dog ik weet wel, datter een resolutie op dit stuk van den jaare 1700 dertien is, dat hij comparant niet tegestaande alle aangewende minnelijke divoiren, omme was het mogelijk, een groot gedeelts van het geld, door sijn zwager (den eersten comparant in deeze) aan gemelte NICOLAAS van OMMEREN gegeven, wederom te krijgen, hij comparant vrugteloos van hem NICOLAAS van OMMEREN is afgeschijden.
Eijndigende sij comparanten hier mede een ider zijne, ware en opregte verclaaringe, en hebben na voorlezinge van dien, mitsgaders der Straffe van de Meijnedigers, daar bij gepersisteert < = gehouden >, en de waarheid van dien bekragtigt met de woorden (Zoo waarlijk helpe hun God Almagtig) afgelegd aan handen van Mr. GISBERT de JONG Drossaerd der Heerlijkheid BEEK en DONK, ten overstaan van JAN van den BOGAARD, en JOHANNES JANSSEN van VECHEL Schepenen, op heden ter Raedcaemer binnen BEEK en DONK desen Negenden April 1700 vier en sestig.
En is de minute deses, door de comparanten, en Schepenen voornt. neffens mij Secretaris behoorlijk ten Prothocolle getekent,
Quod Attestor L. de LANG, Secretaris.
Op huiden den 13 December 1764 zijn voor ons Commissarissen gecompareert de voor. JOSEPH JASPERS, die na dat bij hem den Eed aen handen van ons Commissarissen was afgelegt en het bij hem gedeposeerde distinctelijk was voorgelezen bij den inhoud derzelver in substantie heffen gepersisteert en deze benevens ons Commissarissen onderteekent
JOSEPH JASPERS
ANTONI KUIJPERS
GF v. PERSIJN
De andere handtekeningen zijn slecht leesbaar.
d.d. 20 April 1764.
F. v. LINDEN A. DEJONGH
Compareerde voor Schepenen der Heerlijkheid BEEK en DONK ondergenoemt BASTIAAN BIEBOS ROSEVELD Schutter en ondervorster, en HENDRIK RIJSTERBORGH Vorster, bijde tot BAKEL en MILHEEZE, dewelke ter instantie van het Hoog Officie, der Stad en Meijerije van S'BOSCH onder solemnelen Eede hebben getuijgd, en verklaart, waar en waaragtig te wesen.
En wel eerstelijk den eerste in ordine Comparant, BASTIAAN BIBOSCH ROSEVELD, dat hij op den 18e October 1700 drie en sestig, des namiddags sijnde ten huijse en herberge van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL voors., alwaar onder andere present was, JOSEPH JASPERS, mede inwoonder te BAKEL voors., dewelke dikwils uit en in de camer van voors. huijsinge bij NICOLAAS van OMMEREN ging, dat hij comparant, wel vaststellende, dat de reeden daar van was, om dat voors. JOSEPH JASPERS, soo hij comparant volgens gerugten geinformeerd was, eenigen tijd te voren, twee a drie doode, mastboomtjes, op den PEELDIJK, lopende van BAKEL na VENROOIJ, zoude hebben opgeraapt gehad; uit voors. huijsinge, met voors. JOSEPH JASPERS is gegaan, wanneer denselven jegens hem comparant zijde, wat ben ik ongelukkig, voegende daar bij (soo hem comparant voorstaat): Sij vragen mij hondert en vijftig, oft twee hondert guldens, waar op hij comparant vraagde, wat hebt gij dan gedaan, wanneer denselve repliceerde, om dat ik, twee of drie quade boomtjes heb weggehaald (welke woorden in den avond van voors. dag, mede ten huijse van HENDRIK RIJSTERBORG Vorster te BAKEL voors:, sijn voorgevallen) dat hij comparant verders jegens hem zijde, dat zoude ik soo nog niet geven, ik zoude daar eerst over innemen, 't advies van een wijs advocaat.
Dat hij comparant, des anderen daags s'morgens, tussen agt en negen uuren, wederom sijnde, ten huijse van gesegde NICOLAAS van OMMEREN alwaar mede present waeren denselven van OMMEREN, PEETER WILLEM MANDERS, den voorn.de RIJSTERBORG, en JOSEPH JASPERS, dat gemte. PETER WILLEM MANDERS, aan hem comparant mitsgaders aan meergemte. RIJSTERBORG, ieder aan presenteerden, een Kroonstuk, seggende gij moet nu daar van (denoterende < = doelende > daar mede het geval nopens voors. boomtjes) maar stilswijgen, wanneer te gelijk meergenemte NICOLAAS van OMMEREN, immediaat zijde, Een is niet genoeg, gij moet het daar voor niet doen, gij moet er ieder twee hebben, waar op hij comparant antwoorde, ik wil geen onregtvaerdig geld hebben.
Wijders verklaart den eersten comparant, soo mede den tweede comparant, dat in tijde hunner respective bedieninge, in welke NICOLAAS van OMMEREN, soo Schepen als President tot BAKEL en MILHEEZE, zedert eenige jaren, mede is geweest, menigwerff (en selfs menigmaal) tot hun, ongenoegen, hebben moeten ondervinden, de veelvuldige orders, door hem van OMMEREN, aan hun gegeven, dewelke ordinair < = gewoon > zodanig waeren, en genoegsaam dagelijx zijn, dat zij niet weten of sij sulx Eed, en amptshalven verpligt sijn geweest te doen, dat hij van OMMEREN, wijders sig met opsigte tot hun comparanten, generalijk < = in het algemeen > zodanig gedraagd, dat sij met waarheid konnen en durven seggen, dat geen Heere Stadhoudere, off Officier, sulx aan hen zoude voorleggen, aan welke ordres egter vermits hij van OMMEREN, genoegsaam soo als waereld kundig is, sig alleen het gesag en authoritijd, in BAKEL en MILHEEZE toedraagd, sij comparanten, sig hoewel ongeere moeten gedragen.
Den eersten comparant verklaart alnog, dat hij na sijn onthoud, op maandag sijnde geweest, den vierden October 1700 ses en vijftig, wesende ten huijze van NICOLAAS van OMMEREN, alwaar present was, JOOST JANSE BIEMANS, doe ter tijd Borgemeester te BAKEL en MILHEEZE, welke Borgemr. aan hem comparant toetelde, sijn tractement als Schutter en Ondervorster, tot Eene somme van zeven gulden tien stuijvers, dat bij die tellinge een dubbeltje off twee stuijvers te kort quam, soo als hij tegens NICOLAAS van OMMEREN en gemt. Borgemeester zijde, dat gemt. van OMMEREN hetselve natelde, seggende, het is er net, waar op den comparant na hertellinge (soo als ook bevonden wierde) wederom zijde, dat er een dubbeltje te wijnig was, wanneer meergemt. van OMMEREN op een despotique wijse < = op een heerszuchtige wijze >, zijde kerel gij hebt te veel praats, vattende te gelijk een tang in de hand, daar mede den selven toebrengende, een slag aan de linker zijde van het hoofd, waar uit het bloed stortede, welke verregaande mishandelinge hij comparant, als nietwes hebbende misdaan, niet konde passeren, en heeft vervolgens den voorn.de van OMMEREN aangevat, te rug, en van sijn lijff gestooten.
Den tweden comparant verklaart al nog, dat hij in de maand November en wel na sijn onthoud, omtrent het midden van deselve, wesende in het Raadhuijs te BAKEL, in presentie van J. LOSECAAT Secretaris aldaar, en meergemte. NICOLAAS van OMMEREN, dat hij comparant wegens eenige verdiensten, tot laste van voornde Secretaris, voorwien, vermits sijne wooninge buijten BAKEL, de Secretarije waarneemt, aan denselve om voldoeninge vroeg, denwelke daar op jegens van OMMEREN zijde, geeft de man (denoterende daar mede hem comparant) sijn geld, dat hij moet hebben, dat hij van OMMEREN, daar op antwoorde, hij moet soo veel niet hebben, dat sal gauw betaald wesen, dat hij comparant daar op zijde, betaald mij dan maar (gij sijdt niet gauw, in 't geld geven, ik heb liever met de Secretaris als met U te doen, dat hij van OMMEREN immediaat hem comparant, daar op ordoneerde Uit de Raadcamer te gaan, met bedrijging, van hem anders daar uit te sullen slaan, wanneer aanstonds daar op, denselven van OMMEREN over de tafel aldaar staande, gaande, een tang aanvattende, en daar mede hem comparant, Eenen swaeren slag aan het hoofd toebragt, waar uit veel bloed stortede.
Eijndigende sij comparanten hier mede, een ieder, sijne waere en opregte verklaringe, en hebben na voorlesinge van dien, mitsgaders de straffe der meijneedigers, daar bij gepersisteerd, en de waarheid van dien bekragtigt, met de woorden (Soo waarlijk helpe hen God Almagtig) afgelegd aan handen van Mr. GISB. De JONG Drossaerd, ten overstaan van FRANCIS JANSEN, en JOHANNES van VEGGEL Schepenen, op heden ten Raedhuijse van BEEK en DONK, den twintigsten April 1700 vier en sestig; en is de minute deses door de comparanten en Schepenen voornt. en mij Secretaris behoorlijk ten Prothocolle getekent.
Quod Attestor
De LANG Secretaris.
d.d. 16 Meij 1764.
Aen de Edele Wel Agtbare Heeren Schepenen der Hoofdstad 'S-HERTOGENBOSCH.
Remonstreert den Hoog Edele Hoog Geboren Gestrengen Heere RIJNHARD BURCHARD RUTGERS, Grave van RECHTEREN. Vrijheer van GRAMSBERGEN, Hoog ende Laagschout over de Stad en Meijerije van 'S-BOSCH, etc. etc. etc.
Dat JOSEPH JASPERS, inwoonder tot BAKEL, in 't laatste der maent Augustij, of in den beginne van de maent September van den gepasseerdeden jaere 1700 drie en sestig, met sijnen os en kar, is gereden na den BAKELSE PEEL, om torf te laeden; dat hij, deselve gelaeden hebbende, in het te rug rijden is gekomen op den soo genaemden PEEL DIJK, lopende van BAKEL na VENROIJ, alwaer hij aen troff, JAN PETER SWINKELS; dat hij op dien dijk heeft vinden liggen twee doode mastboomtjes, dik bijna als een ordinaire boonestaek, dewelke beijde van den struijk of stronk, soo het hem toe scheen, afgewrongen of affgescheurt waeren, gelijk hij eenige daegen te vooren mede een dito, aldaar had vinden leggen, dat hij vervolgens die drie affgescheurde of afgewrongen houtjes, in twee rijsen op sijn kar heeft geworpen en alsoo met sig genomen; dat hij allesints vertrouwende daer door niet te hebben gepeceert < = of misdaan >, te meer door dien dat geringe hout niet anders als sprokkelhout konde worden aangemerkt, egter eenige tijt daernae en wel op den agtienden October van den voors. jaere 1700 drie en sestig, door WILLEM soone van BASTIAAN BIBOS ROOSEVELT, Schutter te BAKEL voors. wierde aengesegt uijt ordere van NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen aldaer, omme op dien dag, des avonds precies ten ses uuren, bij gemte. President Schepen van OMMEREN te komen; dat hij om aen die ordre te voldoen, op den voors. dag tussen ses a seven uuren in den avond is gekomen bij meergemelte NICOLAAS van OMMEREN, dat denselven jegens hun seijde gij hebt daar boomtjes of heesters weg gehaalt, en daer over sult gij gestraft worden, maar om dat gij nog goede en fraije vrienden hebt, soo raad ik uw, dat gij het mij in stilte afmaekt, dat'er niemand van weet, en gij moet er ook tegens niemand van spreeken; Dat geseijde JOSEPH JASPERS daer door seer geintimideert en beangst geworden sijnde, aen gemte. NICOLAAS van OMMEREN heeft gevraagt, off hij daer door dan soo seer misdaen had, dat gemte van OMMEREN alsdoen daerop gesegt heet, Ja het is crimineel, gij sult met dienders in DEN BOSCH gehaelt worden, gij sult voor het Stadhuijs gegeeselt worden, maakt het met mij aff, en diergelijke meer; dat meer geseijde JOSEPHP JASPERS daer door nog meer beangst geworden sijnde, als doen tegens meergeseijde President van OMMEREN gesegt heeft, ik heb nu geen gelt, om het met uw af te maeken en dat denselven daarop gesegt heeft, het is morge tijts genoeg, komt morge vroeg, om seven uuren bij mijn; dat JOSEPH JASPERS des anderen daags den negentienden October wederom is gegaen nae gemte President van OMMEREN; dat den selve met JOSEPH JASPERS, beneffens PETER WILLEM MANDERS; Schepen tot BAKEL voors., denwelke door ende van wegens JOSEPH JASPERS was versogt, om mede te gaen, ten eijnde de saek met den President van OMMEREN uijt de werelt te helpen, in een apparte kamer van de huijsinge van geseijde President van OMMEREN sijn gegaan, wanneer gemte van OMMEREN jegens PETER WILLEM MANDERS heeft gesegt, gaat soo lang eens uijt de kamer; dat denselve sulxs gedaan hebbende, JOSEPH JASPERS als doen aan van OMMEREN heeft gevraegt, hoe veel gelt hij dan moest hebben; dat denselve daerop geantwoort hebbende, ik moet hebben precies hondert guldens, JOSEPH JASPERS heeft gesegt, dat is immers te veel gelt voor soo een clijne saek, dat kan ik niet opbrengen, heb ik dan soo misdaen? en diergelijke meer; dat geseijde van OMMEREN daerop geantwoort hebbende, dan moet gij afwachten, wat er van komt. JOSEPH JASPERS, uijt benauwtheid, en vorige bedrijgingen als toen op de tafel heeft gelegt vier ducaten. twee Zeeuwse Rijxdaelders, en een Croonstuk, in vertrouwen, dat meergeseijde van OMMEREN sig daer mede soude hebben vergenoegt, dat denselven egter gesegt hebbende dat in niet soo veel of gij niets geeft, daer moet precies hondert guldens weesen. JOSEPH JASPERS wederom aen het tellen is gegaen, en bij die voors. somme alnog heeft gelegt, eerst twee, dan wederom twee, en ook wel meerder ducaten, dog dit alles te vergeefs was; en meergemelte van OMMEREN die penningen niet heeft willen aen neemen, nog eenig gehoor verleenen, in soo verre dat JOSEPH JASPERS eijndelijk gedwonge is geweest, om aen meer geseijde President van OMMEREN te betaelen in specie veertien ducaten, een halve goude Rijder, twee Zeeuwde Rijxdaelders, en een Croonstuk; dat, wanneer dit gelt op tafel lag, voors. van OMMEREN heeft gesegt; nu moet ik nog gelt hebben om andere heester te kopen; dat JOSEPH JASPERS daer op hem heeft gevraagt, hoe veel hij daar voor moest hebben, wanneer denselven heeft gesegt, Een halven Rijcdaelder; dat JOSEPH JASPERS daer voor aen hem heeft gegeven in Specie, een quartje off twaalf en een halve vijff stuijverstuk, een schelling en twee dubbeltjes alle welke penningen van OMMEREN inmediaet in sijn sak gestoken heeft, en gesegt, nu heb ik nog niets voor mijn, nu moet ik ook nog wel een ducaat voor mijn hebben; dat JOSEPH JASPERS daerop hebbende gerepliceert, wel heb ik dan nog geen gelt genoeg gegeven? gemte. van OMMEREN heeft gesegt, dan sullen wij het soo laeten gelden, en dan doe ik het voor niet; dat gemte. NICOLAAS van OMMEREN op den voors. negentienden October al wijders jegens JOSEPH JASPERS heeft gesegt, geeft aen den vorster en schutter ijder twee Croonen, dan sullen sij wel swijgen, wel te vreden sijn, ende saek niet overbrengen; dat JOSEPH JASPERS daerop heeft gesegt, dat aen ijder één al genoeg was, dog dat gemte. van OMMEREN daerop heeft geantwoort, neen, geeft er aan ijder twee; dat JOSEPH JASPERS alsdoen aen PETER WILLEM MANDERS heeft gegeven vier Croonstukken, ten eijnde den Vorster en Schutter van BAKEL volgens raed en goedvinden van gemte. van OMMEREN te doen swijgen, dog welke Croonstukken JOSEPH JASPERS van PETER WILLEM MANDERS terug becomen heeft, om reden, soo hij gehoort hadde, dat die selve niet wilde aen nemen; dat JOSEPH JASPERS, na het voors. geval, den President van OMMEREN meer als eens daer over heeft onderhouden, en, uijt hoofden van de bewustheid van sijn onschult, gesegt dat hij hun te hart hadde behandelt, dan waer op telkens door geseide van OMMEREN is geantwoort ik heb uw niet te hart behandels, dat wijders ANTONI KUIJPERS, inwoonder te STRATUM, swager van meergeseide JOSEPH JASPERS, in het laest der maent October, of in het begin van de maent November des afgelopend jaers 1700 drie en sestig, geweest sijnde ten huijse van meergesijde NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL, denselve van OMMEREN heeft aangesproken over het weghaelen van de mastboomtjes en jegens denselven in substantie gesegt, hoe hebt gij mijn swager dan soo behandelt, heeft hij soo veel quaet gedaen, dat ge hem soo veel gelt afneemt, foeij het schaemt sig voor God en de Werelt; dat op gemte. van OMMEREN daerop heeft geantwoort, die dat raekt, als de schande heel gemakkelijk draegen, dat gesegde ANTONI KUIJPERS al verder tegens de gemte. President van OMMEREN heeft gesegt, waer is een placaet of een Resolutie, die sulxs melt, het mantje en de vrouw trekken haer sulxs seer ter harten, en ik sal er mij ook aen gelegen laeten leggen, de vrouw is mijn suster, en ik ben oom over de kinderen, hij is immers een braef ingesetene hij is geen kaper of kapper, en ik vreese, dat sij er nog iets van sullen crijgen; dit is onredelijk hem soo veel gelt af te vorderen, daer hij misschien wel seven en seven jaeren over gespaert heeft, en het is hart, hem daer van nu soo eensclaps te ontsetten, hij heeft het niet verdient, en diergelijke meer; dat gemte. NICOLAAS van OMMEREN daerop heeft gesegt, het is waer, hij is een braeff mantje, maer hij moest dat laeten leggen, ik sal uw de Resolutie laeten sien, ik heb die in mijn huijs; dat geseide ANTONI KUIJPERS daer op gesegt hebbende, laet mijn die sien, ik ben er nieuwsgierig nae, gemte. NICOLAAS van OMMEREN als doen heeft geantwoort, ik sal die gaen haelen. gaende inmediaet uijt dat vertrek in andere vertrekken, alwaer hij ruijm een quartier uurs verbleeff, en terug komende, gesegt heeft, ik kan die niet vinden, dog ik weet wel, dat er een Resolutie op dit stuk van den Jaere 1713 is; dat meergeseide van OMMEREN van tijt tot tijt in het stuk van sijne bedieninge, als President nog meerdere eccessen en buijtensporigheden heeft gepleegt, soo als UEdele Wel Agtbare sal Consteren uijt de informatien, ten desen gevraegt Sub no 1 en 2.
En want het plegen van soodanige exsessen en buijtensporigheden, en vooral het afknevelen en afpersen van gelt, onder bedreijgingen van straffe, in een Land, daer de politie regeert, en de Justitie gehandhaeft wort, niet konnen worden getollereert of geleden; maer om anderen daer van een exempel < = voorbeeld > en afschrik te geven, voor al in een persoon, als is den geseijde NICOLAAS van OMMEREN, die niet alleen het voorsittend Lith in de Regtbank van BAKEL is, maer ook bij absentie van den Officier, het Officie waerneemt, en als Officier fungeert, ten hoogstens strafbaer sijn.
Mits welke soo keert den Heere Remonstrant sig tot UEdele Wel Agtbare, versoekende, dat UEdele Wel Agtbare ter saeke voors., ten lasten van gemte. NICOLAAS van OMMEREN, President tot BAKEL, gelieven te verleenen, soodanige provisie van Justitie als UEdele Wel Agtbare, volgens de wetten Costuijmen en Placaten < = oude gebruiken en bevelen > van den Lande, sullen oordelen en vinden te behoren, om tegen denselven tot Condigne straffe
< = passende straf > voort te procederen.
'T welke doende etc.
H. A. van ADRICHEM.
d.d. 13-07-1764.
Regta. fol. 71verso.
Pro Fisco.
Copie.
Compareerde voor Scheepenen van BAKEL ondergenoemt PAULUS FRANCISSE wonende alhier den welke verklaarde nader van Bloede te weezen van JENNEKE MARIA JANSEN, als WENDELINA KOCKE Weduwe van HENDRIK TEMPELAAR, en dien volgende van Bloeds en Regts weegen bij deezen met klinkende en blinkende penningen, en woerden daartoe dienende bij dezen te vernaderen, zeekere koopen opdragte die JENNEKE MARIE JANSEN voornt. gedaan heeft aan en ten behoeve van de voorn. Weduwe TEMPELAAR bestaande in eene acker groot ontrent een Lopense neeven erve d'eene zijde en eene eijnde JACOB TEUNIS van GROOTEL.
Item HET KANTIE zijnde groes groot omtrent dertien Roeien neevens erve d'eene zijde MARCELIS MANDERS en d'een eijnde DE STEEG. En laatstelijk den kant langs DEN KLEINEN RUIJTER groot omtrent dertien Roeden neevens erve d'eene zijde en d'een eijnde JACOB TEUNISSE van GROOTEL, alles volgens transort daer van alhier gepasseert op den dertigsten Junij 17c vier en verklaarende niet te konnen schrijven, was geteekent GOORT NOIJEN, A. van de KERKHOFF onder stont Mij present was geteekent J. LOSECAAT, Secrtrs.
! In de marge !
De vernaderde Penningen zijn f. 13- 0- 0
Waarvan den 40e penning is f. 0- 6- 8
Accordeert met zijn origineel staande ten Registre van Transporten en andere Brieven sub. fol. 73verso otse q.q.
BAKEL neegen en twintigsten Meij 1700 Een en tzeeventig.
Modo Attestor,
A.A. van NOORT, Secrtrs.
d.d. 24-09-1764.
Pro Fisco
D'eerste Prasideerende ende andere Raden van den Rade en de Leenhove van BRABAND ende Lande van OVERMAZE den eersten Deurwaerder hier toe versogt, Salut, wij hebben ontfangen de sopplicatie < = smeekschrift > van de Procureur Generael van BRABAND.
Innehoudende, dat NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen te BAKEL, Quartier van PEELLAND, Meijerije van 'S-BOSCH, en binnen het gemelde State Dorp in absentie van den Quartierschout van den gemelde Quartier, als Schout fungerende zig in het Exerceeren van die Functien verschijde malen zeer brutaal en buijtensporig heeft gedragen.
Dat in't bijzonder de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN zig in de Exercitie van de voorz. Officier respective aan verregaande Concussie en Exactie < = dwang en afpersing > heeft schuldig gemaakt, ter occasie < = ter gelegenheid >, dat zeekere JOSEPH JASPERS, woonende te BAKEL voornoemt in het laast van Augusti, off het begin van September 1763 bij het passeeren van de zogenaamde PEELDIJK, lopende van BAKEL naar VENROOIJ, in twee reijsen van daar had mede genomen drie mastboomtjes welke volgens voorgeeven van hem JOSEPH JASPERS, en het getuigenis van anderen zouden zijn geweest doode mastboomptjes, van de dikte van een ordinaire boonenstaak, die op den gemelden dijk hadden gelegen, en zoo het scheen, van den struik of stronk waren affgewrongen off affgescheurt.
Nadien de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN in de maand October 1763 den voornoemden JOSEPH JASPERS bij zig hebbende ontboden aan den zelven met veel nadruk heeft gerepresenteert dat zijne voorsz. daad quasi zoude zijn crimineel; dat hij quasi deswegens naar 'S-HERTOGENBOSCH zoude worde gebragt en aldaar met geeseling gestraft, en den zelven uijt die oorsake instantelijk dan gemaant, om deswegens in stilte met hem te composeren < = samenspannen >, en door dat middel aan den zelven heeft weten te Extorqueeren < = afpersen > veertien ducaten, een halve goude Rijder, twee Zeeuw-sche Rijksdaalders, en een Kroonstuk; en dus een somme van seven en tagtig guldens tien stuijvers, behalven nog twee en twintig en een halve stuijver, om quasi daar voor nieuwe heesters te kopen, met verderop recommandatie < = aanbeveling >, om aan den Vorster en aan den Schutter van BAKEL voornoemt ten eijnde dezelve het mede nemen der voorschr. drie mastboomtjes zouden verswijgen, elk twee Kroonstukken te geven welke egter deselve hebben gewijgert aan te nemen.
Van al het welke breeder aan dezen Rade zal kunnen blijken uijt de twee beeedigde verklaringen voor Schepenen van BEEK en DONK op den 9e en 20e bijde April jongstleden gepasseert, en ten dezen gevoegt, tot welker lecture < = lezing > de vertoonder de vrijheijd neemt zig kortheijdshalven respectueuselijk te refereeren < = verhalen >.
Daar nogtans in die onzekere suppositie < = uitmaking > dat het opgemelde voorgeven van den voornoemden JOSEPH JASPERS bezijden de waarheijd zoude zijn, volgens de Resolutie van den 5e Januarij 1746 op het stuk der beplantinge van de Meijerije van 'S-HERTOGENBOSCH bij de Raad van Staete genomen mitsgaders gedaan Publiceeren en affigeeren < = aanplakken > de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN, als het Officie van den voornoemden quartierschout waarnemende, alleen zoude zijn bevoegt geweest om van denzelven te vorderen eene somme van ses en dertig guldens op zijn hoogst, en zelfs in het geval, dat de voornoemde JOSEPH JASPERS de voorsz. mastboomtjes met eenig scherp instrument mogt hebben affgesneeden, affgehakt, off afgekapt, eene zodanige clandestiene compositie, als waar toe de voorz. NICOLAAS van OMMEREN denzelven heeft weten te compelleeren < = aan te klagen >, gantschelijk zouden wesen ongeoorlooft; als zijnde bij de voorschreve Resolutie tegens de geene, die in de gemelde Meijerije onder voorwendsel van sprokkelen, eenige dorre takken van boomen zouden komen te breeken, ofte het groene hout jonge en andere boomen, zoo op der ingeseetenen, binnen erven, wegen en voorhoofden, als op de gemeentens heerbaan, en andere Publicque wegen nieuwelings geplant en wassende met de handen, met zwepen, zwaere houten off andersints zouden komen te schudden, te schenden, te slaan off te krenken, of met karren daar tegens te rijden, geene andere Poenen < = boeten; straffen > zijn gesteld als voor de eerste reijze < = eerste maal >, dat iemand daer op word bevonden, of naderhand agterhaelt, eenen verbeurte van twaalff guldens, voor de tweede reize een verbeurte van vier en twintig guldens, en voor de derde reijze eene verbeurte van van gelijke somme en arbitrale correctie; mitsgaders wel Expresselijk gestatueert < = ingesteld >, dat de geene, die bevonden of agtergehaelt zouden worden, met messen, sabels, bijlen, of diergelijke scharpe instrumenten, dezelve boomen en hout gesneeden, gehakt off gekapt te hebben, zonder eenige conneventi < = oogluiking > aan den lijve zoude worden gestraft.
Dat aan den vertoonder wel te vooren is gekomen en uijt de hiernevens in originali gevoegd remonstrantie < = vertoog > en opgevolgde Appoinctement < = een ordre van den Hove, op wat wijze een zaak beschreven zal worden > off Dispositie < = eene ordentelijke beschikking > gebleeken; dat het Hoog Officie der Stad en Meijerije van 'S-HERTOGENBOSCH van het opgemelde misdrijff van den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN geinformeert zijnde, zig deswegens aan Schepenen der voorsz. Stad heeft geadresseert, en ten laste van voornoemden NICOLAAS van OMMEREN versogt zodanige provisie van Justitie < = verzorging van de rechtspraak >, als dezelve, volgens de wetten, Costumen en Placaten van den Lande zouden oordeelen en vinden te behooren, om tegens denzelven tot Condigne straffe voort te procedeeren, mitsgaders dat het zelve versoek door Schepenen voornoemt, is gedeclineert < = afgeweken > en affgeslagen; zijnde daer benevens niettemin pretenselijk aan gemelde Officie overgelaten, indien ter zaake voorschreven eenige actie vermeent te hebben, dezelve ordinario mede aan te leggen.
En gemerkt de voorschr. Concussie en Exactie door den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN inde Exercitie < = oefening > van de voorsz. zijne functie gecommiteert, naar Rechten allezints is strafbaar, mitsgaders de Cognitie over Delicten en Excessen door Officieren en Justicieren in hunne Officien begaan worden de privativelijk en alleen aan dezen Rade van Leenhoven en bij gevolg de Causatie aan den ondergeteekende R.O. dog in geenen manieren aan den Hoogschout der Stad en Meijerije voorsz. zoo als hij zelve thans schijnt te begrijpen, Comparant; en dat mitsdien de voorsz. dispositie van Schepenen behalven Contradictoir aan zig zelve, ten reguarde < = met betrekking tot > van de gemelde overlatinge aan den Hoogschout, allezints is nul en onbestaanbaer ex capite notoriae in competentie.
Soo keerde de vertoonder R.O. hem aan ons in den gemelde Rade en Leenhove (zoo hij zijde) versoekende onze Provisie van dagvaerding, immers missive van beschrijvinge in persoon, waar van wij aan den vertoonder hebben verleent dagvaerding in persoon in dezen dienende.
Waaromme soo ist, dat wij dezen aangezien U ontbieden ende bevelen (daar toe Committeernde bij dezen) dat gij ten versoeke van den voorn. verthoonder trekt aan den Persoon van den voorn. NICOLAAS van OMMEREN. Ende denzelven van wegens de Hooge Overheijt dagvaert, te compareren in persoon voor dezen Rade t'eenen zekeren gelegenen dage als gij hem beteekenen sult, omme te aanhoren zodanigh een versoek Eijsch en Conclusie als den verthoonder ter saeke voorschr. ten dage dienende tegens hem zal willen doen en nemen, en wijders te sien voort Procedeeren zoo bevonden zal worden te behooren, ons Relateerende U wedervaaren gegeven in 'S-GRAVENHAGE onder den zegel van den gemelten Rade hier aan doen hangen dezen vier en twintigste September duijzend zeven honderd vier en zestigh.
Bij d'voorsz. Eerste Presideerende ende andere Raden.
KEMPENAER (1764)
d.d. 4 October 1764.
Pro Fisco
Edele Mogende Heeren.
Uit cragte van Mandement van Daegceele < = bevelschrift van dagvaarding > in Persoon in dato den 24e September 1764 van Ueerde Moge. Raede en Leenhove van BRABAND ende Landen van OVERMASE, geimpetreert < = verkregen > bij Zijn H.Ed. Gestr. den Heer Procureur Generael van BRABAND, aen het welke dit mijn relaes is geannexeert, = aangehecht >, en ter Requisitie <= met opvordering > van denselve soo heb ik ondergescr. Deurwaerder op den tweeden October 1764 mij van mijne Residentie plaats 'S-BOSCH vervoegt na den Dorpe van BAKEL, gelegen in 't quartier van PEELLAND, Meijerije van 'S-BOSCH, ten huijse en aen den Persoon van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen aldaer denselven uit de naem ende van wegen de Hooge Overigheid geroepen en gedagvaert in persoon te compareren voor Hooggedagte Ueerde Mage. Raede en Leenhove van BRABAND in 'S-GRAVENHAGE tegens woensdag den seventienden October, anno voors., omme aldaer te hooren sodanigen Eijsch en Conclusie, als welgeme. Heer impetrant < = verzoeker > ten voorschr. daege zal willen doen en nemen en wijders te zien voort procederen ten fine in den mandete. breeder vermelt, waarop aen gedaegde hebbe overgelevert acte in forma, en van hem tot antwoord becomen: 't is wel, maer zegt tog aen niemand dat gij zo een Exploict < = akte van dagvaarding > aen mij gedaen hebt.
't geene voorschr. staet.
Edele Mogende Heeren.
Relateere te weesen mijn wedervaeren, 'S-BOSCH 4e October 1764,
P.C. v. RIJSSEN, Deurwaerder.
d.d. 17 October 1764.
Afname van het eerste verhoor.
Articulen
Omme daarop te hooren NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL, Quartier van PEELLAND Meijerije van 'S-BOSCH.
Fiscus, 17 October 1764.
Pro Fisco.
Articulen gedaan maken en de Ed.Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN PERSIJN, en FREDERIK WILLEM CHION, Raden in den Edelen Raade en Leenhove van BRABANT en de Landen van OVERMAZE als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegens den Procureur Generaal van dezelve Landen, Impetrant van Mandament van dagvaardinge in persoon.
Omme daarop te hooren NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND Meijerije van 'S-BOSCH.
Art. 1.
Des gedaagdes in persoon, naam, ouderdom, en woonplaats?
De gedaagde in persoon zegt genaamt te zijn NICOLAAS van OMMEREN, oud vijf en dertig jaaren en te woonen te BAKEL.
Art. 2.
Of hij niet onder anderen in de Maanden Augusti, Septembers en Octobers van het gepasseerde jaar 1763 is geweest President Schepen te BAKEL, Quartiere van PEELLAND Meijerije van 'S-BOSCH?
De gedaagde in persoon zegt Ja.
Art. 3.
Of hij niet diestijds bij absentie van den Stadhouder van den Quartier Schout van PEELLAND voorschreven, het Officie van gemelde Quartierschout of desselfs Stadhouder heeft waargenomen?
Zegt bij absentie van den Stadhouder het Officie altijd waar te nemen en bij gevolg ook ten tijde in het art. gemelt het Officie te
hebben waergenomen indien de Stadhouder absent is geweest zonder zig te kunnen erinneren of de Stadhouder, destijdts present
is geweest oft niet.
Art. 4.
Of hem gedaagde in persoon niet is bekent het geval, dat zeekere JOSEPH JASPERS inwoonder van BAKEL voorschreven in 't laast van Augusti of begin van September des voorschreven jaars, in het terug rijden van den BAKELschen PEEL naar BAKEL toe, van den zogenaamden PEELDIJK zoude hebben weggehaalt twee mastboomtjes of heestertjes, en nog eenige dagen te voren een dito?
Zegt niet anders dan bij gerugten te hebben gehoort dat er van DE PEELDIJK boomptjes zouden zijn weggehaalt dog zonder 't
getal te kunnen bepalen, en ook te meenen dat hij gehoort heeft dat zulx geschied zoude zijn door JOSEPH JASPERS, en verder
ook den tijd niet te kunnen noemen.
Art. 5.
Hoe 't voorschreve geval ter kennisse van hem gedaagde in persoon gekomen is?
Wie de personen zijn die hem daarvan hadden geinformeert?
En wat eigentlijk de voorschreve informatien tot lasten van den voornoemden JOSEPH JASPERS behelsden?
Het eerste lid beantwoord.
Zegt de personen niet te kunnen noemen.
Depost. immers voor als nog.
Het derde lit is beantwoord op voorgaande artikelen.
Art. 6.
Of hij gedaagde in persoon ter zaake van 't voorschreve geval in deszelfs opgemelde qualiteit, als bij absentie waarneemende het Officie van den Quartierschout, of den Stadhouder, heeft ingewonnen eenige bewijsen ofte verklaringen, 't zij voor Schepenen, voor Notaris en getuigens, of onder 'shands gepasseert?
Wie de perzonen zijn, die zodanige verklaringen mogten hebben gegeven?
En wat die verklaringen tot lasten van denzelven JOSEPH JASPERS behelsden?
Zegt neen, en dus cesseeren < = eindigen > de volgende leeden van dezen artikelen.
Depost. zegt geen qualiteit te hebben om personen te citeeren tot het geven van schriftelijke verklaringen.
Art. 7.
Off hij gedaagde in perzoon wel ooit of ooit voor of na den 18en October 1763 aan den voorschreven Quartierschout, of deszelfs Stadhouder, van 't voorschreve geval kennis heeft gegeven?
Zegt voor den 18en October 1763 daer van geen kennisse hebben gegeven aen den Stadhouder dog dat hij na dien tijd hem daer
over wel heeft gesproken ende verder J.W. NAHUIJS ook wel zaken voor den Stadhouder waarneemt oft dingen doet, en te geloven
dat die daer over met den Stadhouder zal hebben gesproken.
Art. 8.
Oft hij gedaagde in persoon van den voorschreeven Quartierschout, of deszelfs Stadhouder eenige ordre heeft bekomen, het zij mondeling, of schriftelijk, omme den voorschreven JOSEPH JASPERS daarover te calangeeren < = aan te klagen en beboeten > of te actioneeren?
Zegt neen.
Art. 9.
Of niet hij gedaagde in persoon ordre heeft gegeven aan WILLEM, Zoon van BASTIAAN BIBOSCH ROSEVELT, Schutter te BAKEL voorschreven, om aan gemelde JASPERS te gaan aanzeggen dat hij JOSEPH JASPERS op den voorschreven 18en October 1763, des avonds precis ten ses uren bij hem gedaagde in persoon moest komen?
Zegt neen.
Art. 10.
Of niet de voorschreve JOSEPH JASPERS ten voorschreven dage, tusschen ses en zeven uuren, in den avond gekomen is bij hem gedaagde in perzoon?
Zegt Ja, zonder het uur te kunnen bepalen.
Art. 11.
Of hij gedaagde in persoon alsdoen niet jegens meergemelde JOSEPH JASPERS heeft gezegt:
Gij hebt daar boomtjes of heestertjes weggehaalt, en daarover zult gij gestraft worden, maar om dat gij nog goede en brave vrienden hebt, zoo raak ik U, dat gij't met mij in stilte afmaakt, dat er niemand van weet, en gij moet 'er ook tegens niemand van spreeken, of diergelijke woorden in zin of substantie?
Zegt neen en zulx niet te hebben gedagt, maar dat ook toen present is geweest de voorsz. NAHUIJS, die JOSEPH JASPERS
daerover heeft gesproken, zonder zig te kunnen erinneren wat die tegen denzelven heeft gezegt.
Art. 12.
Of de voorschreven JOSEPH JASPERS op dat voorstel eenige blijken gaff, dat hij daarover angstig wierd?
Zegt dit niet te weeten.
Art. 13.
Of deselve JOSEPH JASPERS daarop niet aan hem gedaagde in persoon heeft gevraagt, of hij JASPERS daar door dan zo zeer misdaan had?
Zegt dit niet aen hem te hebben gevraagt, en ook niet te weeten of hij zulx tegen NAHUIJS heeft gezegt.
Art. 14.
Of hij gedaagde in persoon alstoen daarop niet geantwoord heeft:
Jaa t'is crimineel, gij zult met Dienders in DEN BOSCH gehaalt worden, gij zult voor 't Stadhuijs gegeeselt worden, maakt het met mij af, of mede diergelijke woorden?
Zegt: Neen.
Art. 15.
Of meergemelde JOSEPH JASPERS daarop niet met nog meer blijken van angst aan hem gedaagde in persoon heeft gezegt: Ik heb nu geen geld om het met U afte maken?
Zegt: Neen.
Art. 16.
Of hij gedaagde in persoon daarop niet heeft geantwoord, het is morgen tijts genoeg: en dat hij JASPERS de volgende dag 'smorgens vroeg om zeeven uren bij hem gedaagde in persoon zoude komen?
Zegt: Neen.
Art. 17.
Of daarop niet 'sanderen daags, te weten op den 19en October voorschreven de meergemelde JOSEPH JASPERS wederom bij hem gedaagde in persoon gekomen is beneffens PIETER WILLEM MANDERS Schepen tot BAKEL voorschreven?
En of zij met hun drieen zig alstoen niet hebben bevonden in een aparte kamer van zijn huijs?
Zegt dat de twee persoonen in den artikel gemelt des anderen daags bij hem in zijn huis zijn geweest zonder te weeten of die te samen gekomen zijn, en of zij met hun drieen in een aparte kamer geweest zijn.
Depost. zegt zig te erinneren dat met hun drieen in een kamer geweest zijn.
Art. 18.
Of niet immediaat < = onmiddellijk > de voornoemde PIETER WILLEM MANDERS op verzoek of te kennen geven van hem gedaagde in persoon, uit die kamer is gegaan? Zo dat JOSEPH JASPERS alleen binnen bleev met hem gedaagde in persoon?
Zegt: Neen.
Art. 19.
Of daarop de voornoemde JOSEPH JASPERS aan hem gedaagde in persoon niet heeft gevraagt hoe veel geld moet gij dan hebben?
Zegt: Neen.
Art. 20.
Of hij gedaagde in persoon daarop niet heeft geantwoord?
Ik moet hebben precis hondert guldens.
Zegt: Neen.
Art. 21.
Of JOSEPH JASPERS daar op niet heeft gezegt dat is immers te veel geld voor zoo een kleine zaak; dat kan ik niet opbrengen; heb ik dan zo misdaan?
Zegt: Neen.
Art. 22.
Of niet hij gedaagde in persoon daar op heeft geantwoord, Gij moet dan afwagten wat 'er van komt?
Zegt: Neen.
Art. 23.
Of de meergemelde JOSEPH JASPERS toen niet op de tafel heeft geteld vier Ducaten, twee Zeeuwsche Rijksdaalders, en een Croonstuk?
Zegt: Ja zonder te kunnen zeggen hoeveel, maar dat dezelve verzogt dat hij gedaagde in persoon dat zouden na zig neemen of
opsteeken voor den Officier.
Art. 24.
Of hij gedaagde in persoon daarop niet heeft gezegt Dat is net zo veel of gij niets geeft, daar moet precis hondert gulden weesen?
Zegt: Neen en het niet te heben willen opsteeken, maar te hebben gezegt dat zijn zaaken die mij niet raaken.
Art. 25.
Of den voornoemde JOSEPH JASPERS daarop niet wederom aan het tellen is gegaan? en bij de voorschreve somme alnog heeft gelegt eerst twee, dan wederom twee, en ook wel meerder Ducaten?
Zegt: Ja, en dat JOSEPH JASPERS hem heeft verzogt dat geld op te steeken voor den Officier bestaende in twaalf ducaten, een
kroonstuk, een halve Rijder en twee Zeeuwsche Rijksdaalders, en dat hij gedaagde in persoon, op sterke < persuesien >
<= aandrang?> van JOSEPH JASPERS die penningen heeft opgestoken, om ze aenden Officier te geven dog dat hij zulx niet heeft
gedaen, vermits de tijd nog niet is verstreeken, om deszelfs reekening te doen vervallende gemeenlijk in October of November.
Art. 26.
Of dit alles niet bij hem gedaagde in persoon was te vergeefsch; tot zoo verre, dat hij die penningen niet eens wilde aanneemen, oft eenig gehoor verleenen?
Is beantwoord.
Art. 27.
Of de meergemelde JOSEPH JASPERS daarop niet zo verre gekomen is, dat hij aan hem gedaagde in persoon ter dier zaake heeft betaalt in specie veertien Ducaten, Een halve Goude Rijder, twee Zeeuwsche Rijksdaalders en een Croonstuk?
Is beantwoord met speciale bijvoeging dat de ducaaten maer twaalf zijn geweest en niet veertien.
Art. 28.
Of hij gedaagde in persoon, dat geld op tafel leggende, niet verder heeft gezegt, nu moet ik nog geld hebben om andere heesters te kopen?
Zegt: Neen.
Art. 29.
Of hij gedaagde in persoon als toen op de vrage van JOSEPH JASPERS, hoe veel hij gedaagde in persoon daar voor hebben moest, niet heeft geantwoord een halve Rijksdaalder?
Zegt: Neen.
Art. 30.
Of de voornoemde JOSEPH JASPERS, daarvoor, aan hem gedaagde in persoon toen niet heeft gegeven in specie Een quartje of dertiendehalf, een schelling en twee dubbeltjes.
Zegt dat JASPERS uit zig zelfs aan hem heeft gegeven zeven en twintig stuivers voor de helft en die hij ook aan de gemeente zegt
verantwoord te hebben.
Art. 31.
Of niet hij gedaagde in persoon alle die penningen immediaat in zijn zak heeft gestooken? zeggende teffens nu heb ik nog niets voor mij, nu moest ik nog wel een ducaate voor mij hebben, of diergelijke woorden?
Zegt dat JOSEPH JASPERS tegens hem gezegt heeft steek nu die penningen maar op en geeft ze aan den Officier dan ben ik er
van af, waar op antwoorde die zaken raken mij niet, geeft gij die zelfs aen den Officier dat JOSEPH JASPERS daerop is uit de kamer
gegaen en dat hij gedaagde ook niet eerder de penningen in zijn zak heeft gestoken, ontkennende den verderen inhoud van den
Art.
Art. 32.
Of JOSEPH JASPERS daar op niet aan hem gedaagde in persoon heeft gezegt of gevraagt, Wel heb ik dan nog geen geld genoeg gegeven?
Zegt: Neen.
Art. 33.
Of hij gedaagde in persoon daarop niet heeft geantwoord:
Dan zullen wij het zoo laten gelden, en dan doe ik het voor niet, of iets diergelijks?
Zegt: Neen.
Art.34.
Of hij gedaagde in persoon al verder niet op den 19en October voornoemt jegens den meergemelden JOSEPH JASPERS heeft gezegt:
Geeft aan den Vorster en Schutter ieder twee Croonen dan zullen zij wel zwijgen, wel te vreeden zijn, en wel de zaak niet overbrengen?
Zegt: Neen.
Art. 35.
Of de voorschreve JOSEPH JASPERS hem daarop niet heeft geantwoord, mij dunkt dat aan ieder een genoeg is?
Zegt: Neen.
Art. 36.
Of hij gedaagde in persoon daarop niet weder heeft gezegt: Neen geeft 'er twee?
Zegt: Neen.
Art. 37.
Of niet al verder de meergemelde JOSEPH JASPERS ten aanweesen van hem gedaagde in persoon aan den voornoemden PIETER WILLEM MANDERS heeft gegeeven vier Croonstukken, ten eijnde den Vorster en den Schutter van BAKEL volgens Raad en goedvinden van hem gedaagde in persoon, te doen zwijgen?
Zegt dat JOSEPH JASPERS aen PEETER MANDERS in zijn presentie heeft gegeven geld om aan den Schutter en Vorster te geven,
zonder te weeten hoeveel of waer toe.
Depost. zegt dat het Kroonstukken geweest zijn.
Art. 38.
Of niet vervolgens mede ten aanweezen van hem gedaagde in perzoon de voornoemde PIETER WILLEM MANDERS aan den Vorster HENDRIK RIJSTERBORGH en aan den Schutter BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT heeft gepresenteert (namentlijk aan ieder) een Croonstuk, ten einde zij in hunne respective qualiteiten de zaake van JOSEPH JASPERS zouden verswijgen, en niet overbrengen?
Zegt wel te hebben gezien dat P.W. MANDERS zijn hand heeft uitgereikt om aen den Vorster geld te geven, dog zulx niet te hebben
gezien omtrent den Schutter.
Art. 39.
Of niet hij gedaagde in perzoon daar op immediaat heeft gezegt geeft 'er twee dan zullen zij wel te vreeden zijn en zwijgen, want een voor ieder is niet genoeg: en gij lien moet het'er niet voor doen? deeze of diergelijke woorden in substantie.
Zegt: Neen.
Art. 40.
Of daarop niet de Vorster en de Schutter, beide voornoemt, hebben geweigert het voorschreve geld aan te nemen, tot zoo verre, dat de voornoemde Schutter ook toen heeft gezegt: Ik wil geen onregtvaardig geld hebben?
Zegt dit niet te weeten.
Art. 41.
Of niet JOSEPH JASPERS na dato van het voorschreve geval, hem gedaagde in persoon meer dan eens daarover heeft onderhouden,
klagende dat hij gedaagde in persoon hem JOSEPH JASPERS veel te hard hadde behandelt?
Zegt: Neen.
Art. 42.
Of hij gedaagde in persoon daarop telkens heeft geantwoord Ik heb Uw niet te hard behandelt?
Cessat < = einde >.
Art. 43.
Of niet ANTNONI KUIJPERS Inwoonder van STRATUM, de swager van JOSEPH JASPERS, int't laast van October of begin van November 1763, hem gedaagde in persoon ten zijnen huise over het geval in questie heeft aangesproken? en in substantie gezegt, Hoe hebt ge mijn swager daar zo behandelt? heeft hij zo veel quaad gedaan, dat gij hem zo veel geld afneemt, foeij het schaamt zig voor God en de Waereld?
Zegt dat ANTHONI KUIJPERS, die wel meermalen aen zijn huis komt, hem wel en passant heeft aengesproken over zijn zwager,
zonder dat er veele redenen zijn gewisselt ofte weeten waer die in bestonden.
Art. 44.
Of hij gedaagde in perzoon daerop niet heeft geantwoord, die dat raakt zal de schande heel gemakkelijk dragen?
Zegt: Neen.
Art. 45.
Of de voornoemde ANTHONIE KUIJPERS toen niet al verder tegens hem gedaagde in persoon heeft gezegt: Waar is een Placaat of, Resolutie die zulks meld? het Mantjen en Vrouw trekken haar zulks zeer ter harten, en ik zal 'er mij ook aan gelegen laten leggen, de Vrouw is mijn suster, en ik ben oom over de kinderen; Hij is immers een braaf ingestenen, en geen kaper, of kapper; ik vreese dat zij 'er nog iets van zullen krijgen, het is onreedelijk hem zoo veel geld af te vorderen, daar hij misschien wel zeeve en zeeve jaaren over gespaard heeft, en het is hard hem daarvan nu zoo eensklaps te ontzetten, hij heeft het niet verdient; en diergelijke meer?
Zegt: Neen en alleen maer te hebben gevraagt hoe het met de zaak van zijn zwager stond.
Art. 46.
Of hij gedaagde in persoon heeft geantwoord? Het is waar hij is een braaf mantje, maar hij moest dat laten liggen; ik zal U de Resolutie laten zien, ik heb die in mijn huis?
Zegt: Neen.
Art. 47.
Of dezelve ANTHONI KUIJPERS als doen niet heeft gesegt laat mij die zien, ik ben'er nieuws gierig na?
Cessat.
Art. 48.
Of hij gedaagde in persoon daarop niet heeft geantwoord Ik zal die gaan halen?
Zegt: Neen.
Art. 49.
Of hij gedaagde in persoon alstoen niet immediaat uit het vertrek is gegaan? En na ruim een quartier uurs te zijn uitgebleeven, terug is gekomen? zeggende: Ik kanse niet vinden, dog ik weet wel dat 'er een op dit stuk van den jaare 1713 is.
Zegt: Neen, maar uit den huis te zijn gegaan, en dat toen hij wederom quam KUIJPERS reets weg was. Depost zegt dat KUIJPERS toen weg ging.
Art. 50.
Of niet meergemelde ANTHONI KUIJPERS, onaangezien alle aangewende minnelijke devoiren < = zijn uiterste best en met grote
moeite >, om (was te mogelijk) een groot gedeelte van 't geld voor deszelfs swager JOSEPH JASPERS aan hem gedaagde in persoon gegeeven, wederom te krijgen, vrugteloos van hem gedaagde in persoon is afgescheiden?
Zegt hem daer niet van gesproken te hebben.
Art. 51.
Welke zijn de ordonnantien Plakkaten, Reglementen, of wetten, uit welke hoofde hij gedaagde in persoon vermeend te kunnen sustineeren, dat meergemelde JOSEPH JASPERS ter zaake van't voorschreve geval strafbaar zoude zijn?
Zegt die niet te weeten, maer dat hij t'huis zijnde zulx wel zoude kunnen vinden, en voor het overige niet te weeten waerom
JOSEPH JASPERS strafbaer zoude zijn, maar dit te laaten voor Rekening van gemelde NAHUIS die JOSEPH JASPERS daer over
had aangesproken.
Art 52.
Welke zijn de ordonnantien Plakkaten, Reglemanten of wetten, uit welker hoofde hij gedaagde in persoon zoude kunnen sustineeren bevoegt te zijn geweest om de voorschreven zake met denzelven JOSEPH JASPERS voor zeekere somme gelds te mogen afmaken? En speciaal, of hij gedaagde in persoon dat sustineert in desselfs meergemelde qualiteit als bij absentie van den Quartierschout of Stadhouder het Officie waarneemende?
Zegt het niet te hebben afgemaakt, maar wel het geld te hebben opgestoken als te voren is gezegt, 't geen hij zegt niet te hebben
gedaen in enige qualiteit nog op ordre van Quartierschout of Stadhouder, maer op het zeggen van NAHUIJS die tegens hem had
gezegt ontfang gij dat geld maer zonder te bepalen hoe veel.
Art. 53.
Of hij gedaagde in persoon vermeent zijn gedrag te kunnen goed maken speciaal uit hoofde van 't Reglement van de Ed. Mog. Heeren Raade van Staaten op het beplanten van de Meijerije van 'S-HERTOGENBOSCH van dato 29 October 1696, gerenoveert volgens haar Ed. Mog. Resolutie van 9 Junij 1714, en laastelijk wederom op nieuws alomme binnen de Stad en Meijrije gepubliceert en geaffigeert, volgens haar Ed.Mog. Resolutie van 5 January 1746.
Zegt: Neen als hebbende geen directie gehad, nog enige boete van JOSEPH JASPERS gevordert.
Art. 54.
Aan den gedaagde in persoon voor te houden de opgemelde Resolutie, en Speciaal aan hem voor te leesen de periode "Dat haar Ed. Mog. wel scherpelijk interdiceeren < = verbieden > tot correchtie < = berisping > incluis.
En vervolgens te vragen Of hij gedaagde in persoon niet moet erkennen, dat JOSEPH JASPERS ingevalle, ofte voor zoo veel hij zig al aan ietwes in de voorschreve periode schuldig mogte hebben gemaakt, wel ietwes meer zoude hebben verbeurt dan de somme van twaalf guldens, of ten allerhoogsten genomen nog eens boven dien vier en twintig, en dus te samen in't geheel, volgens de allerscherpste uitleggingen, de somme van ses en dertig guldens?
Zegt: Ja, volgens het geen hem daer is voorgeleezen zoude anders te kunnen zeggen hoe veel JOSEPH JASPERS heeft verbeurt.
Art. 55.
Of hem gedaagde in persoon niet is bekent, dat het Officie van den Quartierschout of deszelfs Stadhouder, in deezen, gelijk in alle andere gevallen, zig niet verder uitstrekte, dan alleenlijk om van den meergemelden JOSEPH JASPERS, voor zoo veel hij jegens de voorschreve periode mogt hebben gepecceert, bepaeldelijk, afte vorderen de daerbij gestatueerde boeten, zonder ietwes meer?
Zegt: Ja, dat zulx van zelfs spreekt.
Art. 56.
Of hij gedaagde in persoon dus ook niet erkennen moet, dat het niet stond aan den Quartierschout, nog aan deszelfs Stadhouder, nog aan hem gedaagde in persoon in deszelfs meergemelde qualiteit om ter zaake van het meergemelde geval, (hoedanig ook de Contraventie < = overtreding > zoude mogen zijn) eenige crimineele actie te institueeren, of daar over te composeeren in voegen en manieren als hierbovens breder is gemelt?
Zegt: Ja dit te erkennen, en ook over de zaak niet te hebben gecomposeert.
Art. 57.
Of hij gedaagde in persoon dus almede niet erkent, dat de voorschreve fouten, door hem ter occasie van't geval in questie gepleegt, ten zijnen lasten komen uite te leeveren een misdrijf in het stuk van zijn Ampt, het welke, naar Regten allezints is strafbaar.?
Zegt niet te weeten dat hij daer door iets heeft misdaen also JOSEPH JASPERS hem dat geld heeft opgedrongen en voor zoo veel
hij daer in in mogte hebben misdreven, dat hij gereed is aen denzelve te restitueeren, ’t zij op ordre van haar Ed. Mo. of van den
Stadhouder.
Art. 58.
Of hij gedaagde in persoon ietwes dienaangaande tot zijne verschoonige weet in te brengen? En waarin het zelve bestaat?
Zegt verder niets tot zijn verschoning te kunnen inbrengen dan hetgeen in zijn vorige responsioen < = beantwoording > reets is
vervat.
Aldus op de voorsz. articulen gehoort ter presentie van het Officie Fiscaal voor ons Commissarissen de voorn. NICOLAAS van OMMEREN gedaagde in persoon, die na dat hem de voorsz. articulen en responsioen iteratwelijk en distinctelijk < = meermalen en duidelijk > waren voorgelezen, bij den inhoud derzelven heeft gepersisteert; en deeze benevens ons Commissarissen onderteekent Actum 'S-HAGE 17 October 1764.
N. van OMMEREN
G.J.v. PERSIJN 1764
F.W. CHION
Mij Present:
KEMPENAER 1764
Pro Fisco.
19 October 1764.
Nadere Articulen, om daerop te hooren NICOLAAS van OMMEREN gedaagde in persoon.
Art. 59.
Naadien hij gedaagde in persoon bij zijne voorige responsiven heeft voor gegeeven, in deesen nietwes te hebben gedaen, dan op de sterke persuasien van JOSEPH JASPERS, en speciaal op ordre van J.W. NAUHUIJS, of hij gedaagde in persoon niet weet te zeggen, in wat qualiteit de voorn. NAUHUIJS de voors. zaake zich aangetrokken heeft?
De gedaagde in persoon zegt dat niet te kunnen zeggen immers voor als nog.
Art. 60.
Wat de voorn. NAUHUIJS in deesen heeft gedaen, voor zoo veel hem gedaagde in persoon is bekend, zonder ietwes dienaangaande te verzwijgen.
Zegt present te zijn geweest wanneer JOSEPH JASPERS ten huize van hem gedaagde in persoon door NAHUIS aengesproken is
over het weghalen van de boompjes dog dat hij gedaagde in persoon telkens aen en afgaende verders daer van niets zeggen kan
immers voorals nog niet verdere bijvoeging dat hij gedaagde in persoon met gemelde NAHUIS bereits bij den anderen in een kamer
zaaten voor en al eer JOSEPH JASPERS aldaer verscheen, dog dat hij gedaagde in persoon denzelven daer niet had ontboden
erkennende niet te min waerschijnlijk te zijn dat JOSEPH JASPERS aldaer ontboden was, dog zonder te weeten door wien.
Zegt wijders nog dat NAHUIJS met JOSEPH JASPERS over het geval van de boomptjes hebbende gesprooken, hem gedaagde in persoon heeft gezegt om daer verder over te spreeken met JOSEPH JASPERS en 't geld van hem te beuren indien hij het wilde
geven, of het met hem te stellen met deze of diergelijke woorden in substantie.
Art. 61.
Of hij gedaagde in persoon is geweest ten tijde, wanneer JOSEPH JASPERS door meergen. NAUHUIJS over 't geval in questie zoude zijn aangesproken?
Is beantwoord.
Depost zegt wel te weeten dat NAHUIJS tijde voorschr. in presentie van hem gedaagde in persoon ter meergenoemde zaake van
JOSEPH JASPERS geld heeft afgevordert zonder vooralsnog te weeten hoeveel.
Aldus op de voorschr. nadere articulen ter presentie van het Officie Fiscaal door ons Commissarissen gehoort den voorn. NICOLAAS van OMMEREN gedaagde in persoon, die na dat hem de voorsz. nadere articulen en responsiven iterativelijk en distinctelijk waren voorgeleezen bij den inhoude derzelver heeft gepersisteert en deeze benevens ons Commissarissen onderteekent, Actum, 'S-HAGE 19 October 1764.
N. van OMMEREN.
G.V. v. PERSIJN 1764
F.W. CHION
Mij present:
KEMPENAER 1764
d.d. 19 October 1764. Bijschrift 26-10-1764.
Pro Fisco.
WelEdele Gestrenge Heer en Vriendte.
Soo aanstonds bekoome ik UwEd. Gestr. Geeerde in dato deses, in antwoord van welke het volgende dient.
In de maand October te BAKEL zijnde, wierd van deese man gesprooken, (en in't generaal geklaagt over het steelen en weghalen der mastboompjes op de PEELDIJK) ik meen wel dat een scheeper seijde dat deze JOSEPH wel 100 guldens mogte geven, alsoo het zeer lelijk van hem was als een gegoet ingeseten sijnde mastboomtjes weg te halen. Ik hebbe den selven JOSEPH toen daar over gesprooken, hij heeft mij toe gezegt eerst van een, toen twee, en vervolgens soo als hij UwEd.Gestr. de saak heeft verhaalt waar op hij heen ging. Mijn wierd evenwel versekert als of hij de mastboomptjes hadde afgehouwen of gewrongen, daags daar aan even eer ik van BAKEL vertrok, quam JOSEPH weer bij mijn om mijn over deze zaak te spreeken, dog ik seijde hem, mijn met die saak in't geheel niet te bemoeien. De swager van JOSEPH JASPERS, heeft mijn over eenige weeken verhaelt dat hij de historie hadde afgemaakt, op die wijs soo als UwEd.Gestr. mijn melt van de President hebbe ik deeswegens niets gehoort en twijfel seer, offer den Stadhouder iets van weet, dog ik neem aan om sijn WelEd.Gestr. er ten eersten over te schrijven, soo als ik aan den President van BAKEL ook sal doen, waer mede na UwEdGestr. van mijne agting, ook weegens mijne ouders te hebben verzekert, met alle veneratie < = eerbiedigheid > blijve
WelEdele Gestrenge Heer en Vriend
St. Oedenrode den 19e Xber 1763.
UwEd.gestr. gehoorsame Dienaer (en was geteekent)
J.W. v. NOUHUIJS
(De Superscriptie was)
WelEdele Gestrengen Heer
De Heer en Mr. GISB. de JONG Drossard der Heerlijkheijd BEEK en DONK et. etc. te BEEK.
Na collatie is deze met de origineele missive < = zendbrief > bevonden te accordeeren bij mij ondergete. Griffier van den Raade en Leenhove van BRABANT en Landen van OVERMAZE.
S'HAGE den 26 October 1764.
KEMPENAER (1764)
d.d. 20 October 1764.
Pro Fisco.
Nog naadere Articulen, geformeerd uit de naadere Articulen gedaen maken, en aan de Ed. Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN en FREDERIK WILLEM CHION, Raaden Ordinaris in den Ed. Raade en Leen Hove van BRABANT en de Landen van OVERMAAZE, als Commissarissen overgegeeven uit den Naam en van wege den Prcureur Generaal van dezelve Landen, impetrant van mandement van dagvaerding in persoon.
Omme daer op te hooren NICOLAAS van OMMEREN, gedaagde in persoon.
Art. 62.
Aen den gedaagde in persoon (voor zoo veel des noods) nog voor te houden zijne responsiven ad Artt: 3, 6, 52, en 53, behelsende in substantie; Art. 3 dat hij gedaagde in persoon bij absentie van den Stadhouder altijd het Officie waarneemt, etc.
Art. 6, dat hij gedaagde in persoon geen qualiteit heeft om persoonen te citeeren tot het geeven van schriftelijke verklaaringen.
Art. 52, dat hij 't geld niet heeft op gestooken in eenige qualiteit, noch op ordre van den Stadhouder, etc.
Art.53, dat hij gedaagde in persoon geene directie dienaangaande heeft gehad, noch eenige boete van JOSEPH JASPERS gevorderd.
En dan uit vergelijkinge van dit alles te insteeren, om precies op te geeven.
Hoe en in wat zin hij gedaagde in persoon erkend, bij absentie van den Stadhouder, het Officie waar te neemen.
Welke zijn de functien en verrigtingen, dewelke door hem gedaagde in persoon worden uitgevoerd ten tijde, wanneer hij in absentie van den Stadhouder het Officie waarneemt?
En speciaal of het is van zijn departement geld-boetens voor den Stadhouder te ontfangen, zonder eenige directie te hebben, om dezelve in te vorderen.
De gedaagde in persoon zegt in qualiteit als President Schepen.
De gedaagde zegt als er actens werden gepasseert, daer over de Stadhouder moet staen, hij in deszelfs absentie daerover staet, en
voorts aenden Stadhouder kennis geeft van alle voorvallende contraventien < = overtredingen > uitgenomen zaken van kleine
portantie als de er zijn de Peelboetens, die de gedaagde zelf in vordert en ontfangt.
Zegt: Ja conform het laaste lid van deezen articul.
Art. 63.
Of het is de meergnde J.W. NAUHUIJS, die bij absenti van den Stadhouder de directie heeft, om de geld boetens in te vorderen? Dan uit wat hoofde?
De gedaagde zegt niet te weeten of NAHUIJS ter zake in den Art. gemelt enige directie heeft, en daer van noit geen commissie te
hebben gezien, of daer naer gevraegt, doch waerschijnlijk te zijn, dat dezelve NAHUIJS, door den tegenwoordige Stadhouder die
nog maer in het derde jaer fungeert werd gebruikt om hem in het een en andeer teregt te helpen, dog dat de Stadhouder dit aen
hem gedaagde zijns wetens noit heeft gezegt.
Depost zegt dat de Stadhouder hem dit al gezegt heeft ter gelegenheit dat de Stadhouder hem gedaagde vroeg zijn stem voor
NAHUIS als gecommitteerde van het Quartier.
Art. 64.
Hoe hij gedaagde in persoon weet goed te maaken, ofte wat voldoende reden hij geeven kan, dat hij op 't zeggen van denzelven J.W. NOUHUIJS 't geld van JOSEPH JASPERS opgestooken heeft?
De gedaagde zegt niet anders, dan om dat NAHUJS meer andere dingen voor den Stadhouder waerneemt.
Art. 65.
Nog aan gedaagde in persoon (des noods) voor te houden zijn andword ad Art. 5. En naadien hij daer bij voorgegeeven heeft niet te konnen noemen de persoonen die hem van 't geval in questie hadden geinformeerd, en daar naaderhand heeft bij gevoegd immers voor als nog; te insteeren, dat hij gedaagde in persoon (tijd hebbende gehad om zich daer op te bedenken) als nu zal hebben op te geeven, wie de voors. persoonen zijn geweest? ofte wel anders eenige voldoende redenen te brengen, waerom hij die persoone zich nu voor als nog minder kan herinneren, dan wel mogelijk in 't vervolg?
De gedaagde zegt als nog die personen niet te kunnen noemen, zonder te kunnen verzeekeren of die hem in het vervolg zullen te
binnen schieten.
Art. 66.
Voorts nog aan den gedaagde in persoon (des noods) voor te houden zijn andwoord ad Art. 7. En nadien hij daer bij heeft erkend, naa dato van den 18 October 1763 over het geval in questie wel te hebben gesprooken met den Stadhouder, te insteeren, dat hij gedaagde in persoon zal hebben op te geeven, waar in het voorz. gesprek heeft bestaan? En wel naamelijk, wat hij daer van ter kennisse van den Stadhouder heeft gebragt? Wat hem die daer op heeft geandwoord? enz. (alles op te geeven in substantie, zonder ietwes te verzwijgen).
De gedaagde zegt dat hij aen den Stadhouder, apparent < = mogelijk > kennis zal hebben gegeven wegens het ontfangen der
penningen in questie, dog zonder voor als nog te weeten, wat de Stadhouder daer op heeft geantwoord.
Art. 67.
Item aan den gedaagde in persoon (des noods) voor te houden zijne reponsieven ad Art. 11, 59, 60 en 61, behelzende in substantie. Art 11; dat ter presentie van hem gedaagde JOSEPH JASPERS over 't geval in questie aangesprooken is door meergenoemde NAAHUYS, doch zonder dat hij gedaagde zich zoude konnen herinneren, wat NAHUYS tegen JASPERS hadde gezegd; Art. 59. dat hij gedaagde in persoon niet zeggen kon, in wat qualiteit NAHUYS de voors. zaake zich had aangetrokken? immers voor als nog; Art. 60, dat hij gedaagde in persoon wel is present geweest, toen JOSEPH JASPERS door NAHUYS aangesprooken is, doch zonder ietwes verder daer van te konnen zeggen, immers voor als nog; dat hij gedaagde in persoon zelfs erkend waarschijnelijk te zijn, dat JOSEPH JASPERS aldaar was ontboden, doch zonder te weeten door wien? Art. 61.dat hij gedaagde in persoon wel wist, dat in zijn presentie de meergen. NAHUYS van JOSEPH JASPERS over 't geval in questie geld heeft afgevorderd, zonder voor als nog te weeten, hoe veel?
En dan uit vergelijkinge van dit alles te insteeren, dat hij gedaagde in persoon (tijd hebbende gehad, om zich op het eene en andere te bedenken) als nu zal hebben op te geeven alles, wat hem dienaangaande is bekend, zonder zich verder te behelpen met uitstellende en onzekere andwoorden
Speciaal;
Wat NAHUYS al in presentie van hem gedaagde in persoon over 't weghaalen van de boomtjes tegen JOSEPH JASPERS heeft gezegd? En wat hem dienaangaande verder kennelijk mogt weesen, schoon ook niet in zijne presentie voorz. gevallen? als bij voorbeeld;
Wat hem door NAHUYS, door JOSEPH JASPERS, of door andere, daer van is verteld?
De gedaagde zegt niets verder te kunnen opgeven, dan hetgeen in zijne vorige responsiven is vervat, zonder dat hem verder iets
dienaangaande is vertelt door NAHUYS of door JASPERS of door anderen.
Item.
In wat qualiteit NAHUYS aldaer is voor gekomen, het zij als Advocaat, Procureur, of anderszins?
De gedaagde zegt dat NAHUYS is Procureur en Schepen te ST.OEDENRODE, en bij absentie van den Quartierschout alhier het
Officie waarneemt, dog niet te weten dat hij oit als Procureur voor't geregt van BAKEL is verschenen, en voorts niet te twijfelen of
NAHUYS heeft JASPERS aangesprooken uit naam van den Stadhouder.
Voorts.
Of niet JOSEPH JASPERS door NAHUYS aldaer is ontboden?
De gedaagde zegt niet te weeten door wien JASPERS ontboden is.
En eindelijk
Hoe veel geld de voorn. NAHUYS van JOSEPH JASPERS heeft gevorderd?
Hoeveel JOSEPH JASPERS daer op heeft geboden? En hoe dit verder tusschen die beide persoonen is afgeloopen?
De gedaagde zegt bij erinnering te meenen dat NAHUYS van JASPERS heeft gevordert hondert Rijksdaalders, en van het verdere
niet te weeten.
Art. 68.
Nog aan den gedaagde in persoon (des noods) voor te houden zijne responsiven ad Artt. 23, 24, 25, 26, 27 en31, behelsende in substantei. Art. 23. dat hij gedaagde in persoon door JOSEPH JASPERS is verzocht naa zich te neemen voor den Officier de penningen, breeder in het Artikel gemeld. Art. 24. dat hij gedaagde in persoon heeft geweigerd die penningen aan te neemen, zeggende, dat die zaaken hem niet raakten. Art. 25. dat hij gedaagde niet te min op verzoek van JOSEPH JASPERS voor den Officier naaderhand heeft opgestooken de penningen, in dit Articul gemelt.
En uit vergelijkinge van dit alles te insteeren, dat hij gedaagde in persoon zal hebben op te geeven, hoe hij denkt te konnen goed maaken, ofte welke voldoende redenen hij zoude konnen bij brengen, waerom hij eerst finaal heeft geweigerd aan te neemen de mindere somme, en naaderhand echter geen zwaarigheid heeft gemaakt, om de grooter somme voorden Officier op te steeken?
De gedaagde zegt het geld te hebben opgestoken alleen om dat JOSEPH JASPERS heene ging.
Art. 69.
Hoe hij gedaagde in persoon al verder weet goed te maaken, of over een te brengen, het zeggen, dat die zaaken hem niet raakten, en de daer opgevolgde daad, van de penningen in questie naar zich te neemen, om bij deszelfs Jaarlijkse Rekening te verrekenen aan den Officier?
De gedaagde zegt dat hij het niet zoude hebben aengenomen, en ook niet anders aengenomen heeft, dan om dat JOSEPH
JASPERS hem verzogt dat geld aen den Officier te geven, gelijk hij gedaagde zegt altijd zijne intentie te zijn geweest.
Art. 70.
Voorts nog (des noods) aan den gedaagde in persoon voor te houden zijne reponsiven ad Artt. 43 en 45, behelzende in substantie,
Dat ANTHONIE KUYPERS hem gedaagde in passant wel eens heeft aangesprooken over zijnen zwager JOSEPH JASPERS, zonder dat'er veele redenen zijn gewisseld, en zonder dat hij gedaagde zoude weeten, waerinne die bestonden, dan alleen, dat ANTHONIE KUYPERS hem hadde gevraagd, hoe 't met de zaak van zijnen swager stond? En daer op te insteeren, dat hij gedaagde in persoon zal hebben op te geeven, wat hij op die vraage heeft geandwoord? En wat verdere discoursen < = praatjes > daer over als toen zijn voorgevallen?
De gedaagde zegt dit niet te weeten.
Art.71.
Item (voor zoo veel des noods) aan den gedaagde in persoon voor te houden zijne responsiven ad Artt. 52, 56 en 60, behelzende in substantie, Art. 52; dat hij gedaagde in persoon de zaake met JOSEPH JASPERS niet heeft afgemaakt, doch dat hij de penningen maar heeft naa zich genoomen op 't zeggen van NAHUYS, die gezegd had: Ontfang dat geld maar, zonder te bepaalen, hoe veel? Art. 56. dat hij gedaagde in persoon over de zaak niet heeft gecomposeerd; Art. 60. Dat NAHUYS echter jegens hem gedaagde in persoon heeft gezegd, dat hij verder over 't geval in questie zoude spreken met JOSEPH JASPERS, en't gelde van hem beuren, indien hij 't geld wilde geeven; of't met hem stellen.
En uit vergelijkinge van dit alles de gedaagde in persoon af te vraagen, of hij weet eenig onderscheid op te geeven (en waer in hetzelve zoude mogen bestaan) tusschen die uitdrukkingen wanneer iemant ordre bekomt, om een zaak af te maaken, of daer over te composeeren < = bij te leggen > dan wanneer iemant last krijgt, om wegens de eene of andere zaak maar het geld te ontfangen, zonder eenige bepaaling, hoe veel? Of de zaake met iemant te stellen?
De gedaagde zegt het onderscheid tussen die uitdrukkingen niet te kennen.
Art. 72.
Of hij gedaagde in persoon uit hoofde van zijne voorige responsiven niet en kend, van meergenoemde NAHUYS ordre te hebben gehad, om de zaake met JOSEPH JASPERS af te maaken, en daer over te composeeren?
De gedaagde zegt zig te kunnen erinneren, dat NAHUYS een van die woorden heeft gebruikt van het met JASPERS af te maken of
te stellen, of diergelijke woorden in substantie, maar niet het woord; composeeren.
Art. 73.
Of hij gedaagde in persoon niet erkend de ordre van NAHUYS te hebben op zich genoomen, dan of hij geweigerd heeft, om zich daer mee te bemoeyen?
De gedaagde zegt daer op te hebben geantwoord, doet gij het zelfs, dat heb ik liever, want het raakt mij niet en dan heb ik er geen
verantwoording van, dog dat gedaagde na het vertrek van NAHUYS egter op het sterk aanhouden van JOSEPH JASPERS de
penningen heeft opgestoken voor den Officier.
Aldus op de voorschr. nog nadere articulen door ons Commissarissen ten presentie van het Officie Fiscaal gehoort de voorn. NICOLAAS van OMMEREN, gedaagde in persoon, die na dat hem de voorschr. nog nadere articulen en gegeven responsiven iteratwelijk ende distinctelijk waren voorgeleezen bij den inhoude derzelver heeft gepersisteert, en deeze benevens ons Commissarissen onderteekent. Actum 'S-HAGE 20 October 1764.
N. van OMMEREN
G.J. van PERSIJN 1764
F.W. CHION
Mij present: KEMPENAER 1764
d.d. 20 October 1764.
Memorie
Tot betoog, dat een Gedaagde zo in cas Crimminel, als in persoon verpligt is Cathegorisch te respondeeren < = antwoorden > op de Articulen, hem, van wegens het Officie Fiscaal voorte houden.
Memorie
Fiseus Impt. van Mandt. van Dagement in persoon en Requirant
contra
NICOLAAS van OMMEREN, Gedaagde in persoon.
Tot betoog, dat de Gedaagde in persoon verpligt is op de Artlen. hem al voorgehouden en nog voor te houden Cathagorisch te respondeeren op peen van inde Casselrie < = gevangenis van het kasteel > te worden gelogeerd dient:
1e.
De Leere van Mr. PIETER BORT in zijn Tractaat van Criminele zaken Tit. 7 No. 34. alwaar hij zegt, en met authoriteiten bevestigt.
"Die op Articulen werd gehoort, is gehouden slegts en Categorijk antwoord te geven, bij ja, ofte neen; daaerbij voegende zodanige defensie, als hij heeft en zulks niet doende, nog satisfactoirlijk < = tot genoegdoening > antwoordende, kan bij confrontatie werden geprocedeert, zulks nodig zijnde, ja kan ook den Gedaagde bij andere middelen, ende (de zaake daartoe gedisponeert zijnde, ende zulks vereijsschende) zomwijlen ook wel bij comminatie < = dreiging > van Torture < = pijniging; pijnbank > geconstringeert
< = gedwongen >, ende tot Satisfactoir < = schadeloosstelling > antwoord gevordert werden".
2e.
Het 13e Art. van de stijl van procedeeren in Crimineele zaaken van den 9en Julij 1570, alwaar gezegt word:
"Dat alle gevangene gealluseert < = gezinspeeld > of beschuldgt van eenig Crimen ende Misdaden, mondelinge zullen antwoorden op de Interrogatorien < = vraagstukken > ende ondervragen die hen gedaan zullen worden, ende dat bij ordre ende Simpelijken met jaa of neen; daarbij voegende de defensien en ontlastingen, die zij zullen willen proponeeren < = voorstellen >, indien zij eenige zeggen, ende zo verre daar veel gevangen waren, sal elk apart, verscheijdelijken ende int besondere geëxamineert werden. Ende indien confrontatie aldaar van node ware om die waerheijd deste beter te onderzoeken, zal dezelve gedaen worden.
3e.
De gezonde reden.
Immers dient het verhoor, om de waarheid van het Feijt aan de Beschuldigde te lasten gelegt, te ontdekken uit de mond van den Gedaagde in persoon, welk oogmerk in geenen deelen bereikt kan worden, als de antwoorden niet Cathegorisch < = ja of nee > zouden moeten zijn.
4e.
Dat al't zelve te meer plaats moet hebben in gevallen daar het Fait < = feit; daad > op zig zelve zo door Middel van Getuigen als van Documenten en Judicien, schijnt gebragt te zijn tot die klaarheid, dat er niet wes, dan de Consessie van den Gedaagde in persoon schijnt te manequeeren < = in gebreken blijven >. En dat mitsdien de twijfelagtige of non Cathegorische Antwoorden aan den Regter moeten voorkomen te geschieden met overleg, om de Consessie te ontduiken en ist mogelijk in een Ordinaris Proces ontfangen te worden.
Waartegen zo veel mogelijk moet werden voorzien, zo om de Kostbaarheid en lankweiligheid der Procedures, als, om af te snijden alle Captien < = bedrog > en Chuanes < = verschillen > die doorgaans alsdan worden gemaakt.
5e.
Dat detontie < = gevangenhouding > van dese gedaagde in persoon buiten acces < = hechtenis zonder dat de gearresteerde bezoek mag ontvangen > volstrekt nootzakelijk is, niet alleen, om hem cathagorie te doen antwoorden; maar ook, om hem te beneemen alle occasie van met NOUHUIJS te kunnen concerteeren en affspreeken, hoe of langs wat weg zig best te redden uit de omstandigheden waarin hij zig thans bevind.
Om welke reede dan ook ten deze in geene consideratie komt, dat er tot hiertoe geen traces < = wegen > zouden zijn, om den gedaagde in persoon aan den lijve te kunnen straffen, even weinig als dat een gedaagde in persoon over een fait notorie niet strafbaar aan den lijve even daarom niet zoude mogen werden geapprehendeert < = vastgehouden >; schoon defailleerende < missende >, dezer in gebreke blijvende van te compareren; het tegendeel ziet men dagelijks (e.gr. Van DELSEN en SARIS:) voor 't profijt van 't eerste default, maar dit geschiede doorgaens alleen und verleend een ander mandement met apprehentie, N.B. om hun te doen compareeren, zo hier den gedaagde in de Casselanie < = kasteel > gelogeert, N.B. om hem cathegorisch te doen antwoorden.
Etcetera wat ander middel daartoe uitte denken; geen onder Reverentie; en dus een aan beiden, of dit middel in 't werk te stellen, ofwel deze, ja alle gedaagden in persoon een infaillibel middel aan de hand te geeven om alle poursuites < = navolging > van de Justitie te ontduiken, alleenlijk door niet of niet cathegorisch (paria enim sunt aliquid nonfieri, aut inmus rite fieri) te respondeeren op de poincten daar het principalijk op aankomt, immers op zulke, waarvan het nagaan of indageeren van de waarheid afhangt en ten minsten langs die weg met hunne complies te kunnen benamen maken zulke middelen als zij vermeenen list te kunnen dienen om den Regter <(.....)> zand in de oogen, is hem mogelijk te werpen.
Al het welke in 't cas subject nog sterker procedeert omdat deze gedaagde in persoon, en zulks onaangezien de allernadrukkelijkste instantien, zig onttrekt, en in gebreeke blijft naar waarheid uit te komen op een poinct waarin voor hem geen geringe defensie zoude leggen. in cas hij desen omtrent zoude kunnen goedduncken 't gunt hij den Regter onlangs maken, en waarvan hij nullo dubio) meer (zoo 't waeragtig ...) zijnde kunnen zeggen, dan hij zeggen wil en waarvan hij tot hiertoe absolut niet meer wil zeggen dan hij gezegt heeft; ongetwijffelt uit vrees dat NOUHUIJS (die hij voelt dat mede gehoort zal worden) gehoort wordende, 't stuk anders dan hij, voordragen, en hij zelve dus van leugens of van de Justitie te willen circumdiceeren < = misleiden; bedriegen >, overtuigt zou kunnen worden om !!
Gestaakt wegens het slechte en moeilijk schrift !!
Achterzijde.
Memorie.
Tot betoog, dat een gedaagde zo in cas criminel, als in persoon verpligt is cathegorisch te respondeeren op de articulen, hem, van wegens het Officie Fiscaal voor te houden.
20e dag van de 10e maand 1764.
d.d. 23-10-1764.
Copien aan de Minute.
Aan den Stadhouder KIEN.
WelEdele geb. Heer.
Op goedvinden van den Raad moet ik U verzoeken mij ten spoedigsten doenlijk te willen informeeren van al het geene U vermeend ten dienste van de Justitie te kunnen stukken in de zake van het O.F. Contra den President Schepen van BAKEL (NICOLAAS van OMMEREN) U ongetwijffeld bekende en speciaal oft, en zo ja tot hoe verre U in de maand October 1763 zo hem (W. van NOUHUYS Procureur te St.OEDENRODE U heeft gequalificeerd oft geenthinseerd gehad om in den naam ende van wegen U in zijn qualiteit ) calanges oft bekeuringen te mogen doen ? bijzonder aan JOSEPH JASPERS ter zaake van het weghalen van boomtjes oft van de zogenaamde Peeldijk? met de voorn. NOUHUIJS uijt kragte van die gepraesupponeerde < = vastgestelde > stukken ofte laste zoude mogen hebben gedaan oft verrigt ? wanneer dit Rapport voor 't eerst zoude zijn geschied ? oft niet de voorn. N. van OMMEREN als President te BAKEL, en bij U absentie dessulx Officie aldaar meeneemende van tijd tot tijd penningen en boeten voor Uwe heeft ontfangen ? doen van Rekening en verantwoording aan U gedaan ? op met den de leeste van die Rekening gesloten is geworden ? van wat datum is de laatste post daar bij in ontvang gebragt ? oft daar bij verantword word eenen geld bij hem van OMMEREN van den voorn. JASPERS ten gemt. zaeke ontvangen ? alles secritilijk < = heimelijk > van wat 't ook zij, en bijzonder zo voor den voorsz. van NOUHUIJS als voor gent. van OMMEREN.
Mij daerop verlatend, blijve met veel agtingen
WelEde: geb. Heer U dienstwillige Dienaar.
'S-HAGE 23 Octob. 1764.
d.d. 28-10-1764.
WelEdele gestrenge Heer,
Hebbende UWelEd:gestr. missive ontfangen, waarop al eerder zoude geantwoordt hebben, maar ben eenige dagen in 't Quartier geweest.
Wat betreft van de procureur van NOUHUIJS, Zijn Ed. is wel in die tijd te BAKEL op een dag geweest, maar is niet gequalifiseert oft geauthoriseert van mij geweest, om in mijn naam eenige calangien of bekeuringen te doen, want zoude niet weeten uijt wat kragt, dat zoude gedaan hebben, want heeft geen authorisatie, nog niemant in 't geheele Quartier van eenige boeten hoe gering de selve sijn afte maaken, sonder mijne kennis, en om UWelEd: gestr, Hr. de om mogelijkheid daar van aan te toonen, dient, dat van die zaak toen tertijd niets wist, hoe zoude dan iemant kunnen authoriseeren om iets uijt de weerelt te maaken, dat niet wist dat nog gebeurt was, soo dat van mij geen rapport hadt doen, of gedaan heeft, maar weet wel dat er toen na toe is geweest om de stemmen van de Schepene te versoek om zijn Ed:, wegens dat dorp, welk toen de tour hadt van ordinaar gecommiteerde aan te stellen aangaande de president NICOLAAS van OMMEREN hij is mij bekent, omdat daarin de regering geweest is, en voor mij in loco als er niet en was, waar genomen heeft, namenlijk om over verkoopingen, actens, taxaten, en andere saaken, welke niet uijtgestelt konnen worden er over te staan en om alle voor vallende zaaken van mij te schrijven, maar is niet geauthoriseert geweest, om 't minste of geringste boetens af te maken sonder mijne order, schoon mij wel versogt hadt om aan hem een schriftelijke authorisatie te geven, waarop aan hem NICOLAAS van OMMEREN antwoorden van niet te zullen doen, en seer slegt van hem vondt sulks aan mij te vragen, vermits strijdig was tegen de wetten van den Landen zulks te doen sonder approbatie en heeft mij nooit geschreeven van die saak van JASPERS maar is mij eenige tijd nadat de saak geschiedt was te BAKEL komende door de Vorster van 't dorp aangebragt waarop aan de Vorster gesegt heb, datt een saak was die crimineel was en aan mij niet stont om crimineele saaken af te doen, maar moet aanbrenge aan de Stadhouder van DEN 'SBOSCH UWelEd.gestr. versoek te weetende de laatste post van de rekening welke afgerekent hadt de zelve is van den vierentwintigste Augustue 1763, want reken alle jaar maar eens omdat 't klijnigheeden zijn, welke niet de moeiten waar is meer op te neemen en ook niets van de saak verrekent wordt, of van diergelijke natuur.
Denkende hiermeede UWelEdele gestrenge intentie volbragt te hebben, soo noeme mij met alle agting
WelEdelel gestrenge Heer,
U WelEdele gestr. D.W. Dienaar
KIEN
'S-BOSCH 28 October 1764.
d.d. 30-10-1764.
Extract.
WelEdele gebore Gestrenge Heer !
Gisteren heb ik van den Drost van BEEK tot Antwoord bekomen, dat hij JASPERS had ontboden, welke verklaart had
1e.
Dat hij wel hertelijk ontkent, eenige de minste persuasie < = overreeding > int werk te hebben gesteld, om van OMMEREN 't geld te doen ontfangen, dat deze 't zelve zeer gevoeglijk zonder applicatie < = toepassing > van dat middel aennam.
2e.
Dat NOUHUIJS (wanneer J:JASPERS door van OMMEREN ontboden wierd) mede aldaar was. Dat hij vermeent dan NOUHUIJS ook gezegt heeft, dat het Crimineel was, en vraagde 200 guldens, dat hij na zijn onthoud, toetelde drie Ducaten, en een Kroonstuk. Dat NOUHUIJS zeijde; Mantje trekt Uw geld; ik moet gaan rijden; zo als hij immediaat ook deede; en eijndelijk dat hij met NOUHUIJS noit alleen is geweest.
Dit zijn de eige woorden uit den Briev van de Heer de JONG.
Gisteren kwam bij mij etc.
Voorts hebbe ik de eere etc.a.
(en was geteekent)
A. van ADRICHUM
S'BOSCH 30 Octb. 1764.
d.d. 04-11-1764.
Wel Edele Gebore Gestrenge Heer,
Het gerugt is hier algemeen dat NICOLAAS van OMMEREN gewesene President te BAKEL door UwEdGestr. Heer Offici word betrokken in Regten over en wegens het ontvangen van gelt van seekere JOSEPH JASPERS te BAKEL, uit oorsake dat hij boomtjes van de PEELDIJK hadde weggenomen, maar met veel bevreemding hoor ik uit die algemeene gerugten dat voorn. Van OMMEREN tot sijne verschoning sig beroepen soude van sulx gedaan te hebben uit last en ten behoeve van de Heer Stadhouder KIEN en ook uit last van mijn ten eijnde nu voor te komen de quade indrukken die voorn. Van OMMEREN ontrent mijn persoon en caracter, Uw Edgestr. hier door heeft tragten in te boesemen soo neme de vrijheid bij deesen een getrouw verhael te doen van de Historia Facti, < = historische klucht > voor soo veel mijn deselve bewust is.
Het was in de maand October 1763 dat ik te BAKEL quam met een briev van de Heer Stadhouder KIEN, aan gen. Van OMMEREN, ten eijnde hij als President sijnde in naam van de Heer Stadhouder eene der Scheepenen bedanken soude, en een ander in sijne plaatse meede met mijn overleg aan stellen, alsoo den Heere Stadhouder de luijde aldaer niet kende, dog dewijle mijn soo veele saken voorquamen waer uit het mijn toescheen, dat den Heer KIEN beter soude doen, een meerdere verandering in de Regeering te maken, hielde ik dien briev bij mijn, soo dat daer van niets geschiede.
Het hoogsel eene verkoping van zeekere goederen aldaer uitgaande welke verkoping gansch niet ten voordeele van de Kerk was, waerom den President ook teegen den voortgang derselve protesteerde, dog den voorn. Van OMMEREN kooper sijnde soo wierd evenwel niet tegenstaande den President het nadeel der Kerke klaar aantoonde geresolveert < = besloot > de verkoping finaal te doen voortgaan, deeden mijn Resolveeren des nagts te BAKEL te blijven om eens toe te sien wat daer omme ging, sonder dat ik doe iets van destie < = bestemde > nagenoemde Historie wiste, en dus ook met dit oogmerk daer niet gebleeven ben.
Wanneer ik des aovnds met voorn. Van OMMEREN en Scheepenen sittende te praten, hoorde dat gen. JOSEPH JASPERS, die boomtjes van de PEELDIJK soude hebben weggehaalt, afgehakt off afgewrongen, waer op ik seijde dat geloofde sulx eene saak te sijn, de Stadhouder niet rakende daer een Scheepen soo ik meen met name JAN FRANCE op antwoorde dat het crimineel was, dat was niet goet, maar dat hij er een hondert guldens van gaff daer was niet aan gelegen; Scheepenen weg gegaan sijnde is gen. JASPERS door den voorn. Van OMMEREN ontboden, en bij ons gekomen, wanneer wij hem over het wegnemen dies boomtjes te zamen hebben gesprooken, Hij ontkende die boomtjes te hebben afgehakt off afgewrongen, maar die losleggende op sijn ker te hebben gelegt, en meede genomen, dog van OMMEREN versekerde dat het anders was, en seijde dat er wel bewijs van te krijgen soude sijn; of er aan JASPERS de door mijn of door Van OMMEREN gelt is gevraagt en hoeveel betuige ik niet te weeten, dog dit meen ik dat gem. JASPERS gelt op de tafel leijde, 't welk niet wirde aangenomen en hij weg gesonden wanneer hij de volgende dag smorgens voor mijn vertrek wederom ten huijse van voors. Van OMMEREN is gekomen, presenteerende me meerdere somme gelt dan des avonds, en die op de tafel leggende (dog hoeveel weet ik niet) het discours toen gepasseerd weet ik ook niet, maar bij mijn selven bedenkende, dat ik mijn daer in eene slegte handeling soude inlaaten sonder eenige last te hebben, seijde ik teegen voors. JASPERS mijn met deese saak niet meer te bemoeien en ben daer op schielijk weggereden.
Het eerste dat ik er vervolgens van hebbe gehoort is geweest soo ik meen in de maand November daer aan volgende, wanneer seekere KUIJPERS swager JASPERS aan meergen. Van OMMEREN, ter sake voors. eene somme gelts hadde gegeeven, met versoek ik wilde den Stadhouder spreeken, ten eijnde sijn WelEd. gelievde te versorgen, dat JASPERS sijne Penningen weerom bequam.
Vervolgens hebbe ik daer over een briev van de Heer De JONG Drossard van BEEK en DONCQ bekomen, strekkende soo verre in mijn geheugen is, indien gemelde saak met kennisse van den Heere Stadhouder off van mijn als sijn WelEd. gelaste geschiet waren, ik den Stadhouder wilde schrijven, ten eijnde sijn WelEd. besorgde, dat JASPERS sijne uitgeschotene Penningen weerom bequam, of dat anders aan den Souverain over deeze handelwijze soude geklaagt worden. Ik hadde daer over aanstonds aan den Heer Stadhouder geschreven, welke mijn geantwoord heeft niets van dit geval te weeten, en daarom sig er ook niet meede te bemoeien, ook hebbe ik doe aan den opgem. van OMMEREN geschreeven, en hem geraden, die penningen te Restitueeren, om alsoo voorte komen dat dit geval voor hem van geene quade gevolgen wierd, dog hier op hebbe ik van hem geen antwoord gehadt, ook heeft hij mijn noijt niet tegenstaande ik hem sedert die tijt verscheijde malen gesien en gesprooken hebbe een woord van voors. JASPERS, off van gelt dat hij van hem ontvangen hadde gerept.
Mijne brieven van antwoord aan den Heere Drossard van BEEK (waar van ik geene copie hebbe) soude soo ik meen, dat ik kennis aan den Stadhouder en aan Van OMMEREN geven soude, en wijders dat ik van den Stadhouder gehoort hadde, dat sijn WelEd. van de saak niet wist en daer omme er sig niet meede bemoeide.
Wijders is de Heer J. van OMMEREN Drossard van STIPHOUT Broeder van gem. NICOLAAS van OMMEREN, soo ik meen in de maand April jongstleede hier komen aanrijden, welke mijn vertelde dat er te BEEK attestaten tot laste van sijn Broer over het geval wierde ingewonnen, en vragende, off ik ook niet tot het geeven van attestaten was aangesogt antwoorden ik neen, wanneer hij mijn dan ook versogt sulx.
Dog ik moet ook nog segge dat ik met de Stadhouder KIEN te BAKEL sijnde na mijn onthouden in het laest van Junij jongstleede sijn WelEd. mijn seijde, met de President NICOLAAS van OMMEREN te sullen afreekenen, soo Recommandeerde < = opgedragen > ik sijn WelEd. wel toe te sien dat hij geene Penningen in BEEK bragt door hem van gem. JASPERS ontvangen en soo hijse inbragt die te Roijeeren alsoo het eene saak was sijn WelEd. niet rakende, waarom die penningen waren gegeeven dog het bleek dat mijne sorge onnodig was, alsoo hij dies wegens, geene duit in Reekening bragt, soo als soude konnen blijken, uit sijne Reekening aan de Heer KIEN overgegeeven, en ook uit het getuigenis van sijn WelEd.
Dit is het geene mijn van de saak bekent is, voor soo verre ik mijn weet te herinnere, 't welk ik om reden voors. nodig geagt hebbe UwEd.geb.gestr. te moeten Communiceeren, vertrouwende dat UwEd.Geb.Gestr. deze mijne vrijheit niet ten quade sal gelieven te duijden, soo betuige ik met 't Diepste Respect te sijn.
Wel Edele Geboren gestrengen Heer
UwEdelgebgestr. gehoorsamen Dienaer
J.W. NOUHUIJS
St.OEDENRODE den 4e 9bris 1764.
d.d. 9 November 1764.
WelEdele gestrenge Heer,
hebbende U WelEd: Gestr. missive ontfangen, waaruijt gesien hebben, dat U WelEd: Gestr. de origineele memorie van de penningen, welke NICOLAAS van OMMEREN voor mij heeft ontfangen verlangde, dat zoude toesenden, welke de Eere hebbe met dese te doen, als ook dat U WelEd: Gestr. versoek te weeten, wanneer dat 't laatst afgerekent hebbe, dat is geweest den drie en twintigste Augustus 1764 en hebben toe maar gerekent tot den vier en twintigste Augustus 1763 omdat alle jaar rekent na den visitatie van den biestandt, en dat altoos de laatste post is, en die des anderen daags eerst geschiedende, soo konde de rekening van dat jaar niet opneemen, en ben wel na die tijd te BAKEL geweest, maar Van OMMEREN, toen niet thuis gevonden hebbende, heb tot nog toe niets verder met hem gerekent.
Neeme bij deese de vrijheid om U WelEd:Gstrn. gedagten te vragen, over een saak welke in 't Quartier is voorgevallen.
De Secretaris van SON en BREUGEL, in ondertrouw aangeteekent zijnde met zijn meijdt, welke Roomsch is geweest, maar nu sedert den 10 Octob: 1763 alle Sondagen in de Gereformeerde kerk geweest, en aan den Domini, soo als Zijn Eerw: selve verklaart, gesegt heeft, dat de Roomsche religie wilden verlaaten ender selver leere versaaken, en heeft van die tijd af tot nog toe gecatechiseert, maar is nog niet tot lidtmaadt aangenoome, waarop wij terstont informeerde ofde gebooden wel van ses weeken tot ses weeken ginge, en daarop verseekert ben geworden van Ja, waaruyt blijkt dan, dat de Secretaris RIJSTERBORG sellevers aantoont, dat nog niet als een Gereformeert persoon moet gerekent worden, 't welk dan tot gevolg zoude hebben, dat den selve van sijn ampt ingevolge 't placaat van Haar Hoog.Mog: in dato den 11 Meij 1739 soude sijn vervallen, maar niet wetende, of dat een saak is mij in mijne qualiteijt dan den Stadthouder van den Hoofd Schoudt van DEN BOSCH concernerende, soo neeme de vrijheid bij deese U WelEd: Gestr. Raadt hier over te versoeken, hoopende deese mijne vrijposttigheid niet qualijk zal neeme, en dan met U WelEd: Gestr: rescriptie < = weerschrift > mag worden gehonoreert, soo hebbe de eere van mij met alle hoogachting te noeme
WelEdele Gestrenge Heer
U WelEdele Gestr.
Zeer D:W: Dienaar
J. KIEN.
S BOSCH den 9 November 1764.
d.d. 14-11-1764. Bijschriften 15-11-1764 + 02-12-1764.
Pro Fisco
Aan den Edelen Raade en Leenhove van BRABANT ende de Landen van OVERMAAZE.
Vertoont reverentelijk de Procureur Generaal van BRABANT. Dat hij nodig heeft om ten dienste van de Justitie te horen PETER WILLEM MANDERS, Schepen, HENDRIK RIJSTERBORG Vorster en Geregtsbode, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT Schutter en Ondervorster, WILLEM deszelfs zoone, alle tot BAKEL en MILHEEZE Quartiere van PEELLAND, Meijerije van S'BOSCH, mitsgaders JOSEPH JASPERS, wonende meede aldaar, gelijk eindelijk nog ANTHONI KUIJPERS inwoonder te STRATUM bij EIJNDHOVEN Quartier van KEMPENLAND Meijerije voorsz.
Waaromme de vertoonder zig addresseert aan dezen Edelen Raade, verzoekende UEd.Mog. Appoinctement, waarbij de voorsz. PETER WILLEM MANDERS, H. RIJSTERBORG, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, WILLEM deszelfs zoone, mitsgaders JOSEPH JASPERS, en ANTHONI KUIJPERS werden geordonneert om binnen zeekeren te praefigeerenen daege te compareren voor Heeren Commissarissen uit het midden van Ued. Mog., omme ter requisitie van den vertoonder, gehoort te worden over zodanige zaaken als aan hen lieden aldaar zullen werden voorgehouden.
'T Welck doende, etc.
W. vanden ESCH
14 dag van de 11 maand 1764.
!In de marge!
De Raad ordonneert PETER WILLEM MANDERS, HENDRIK RIJSTERBORG, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, WILLEM deszelfs zoone, JOSEPH JASPERS, ANTHONI KUIJPERS voor tien dagen na insinuatie te compareren voor de Heeren Vab PERSIJN en CHION, Raade in deezen Raade ten fine als verzogt, Actum in den Raade 15 Nov.1764.
KEMPENAER 1764.
!Vervolg marge!
Relateere ik ondergeschreven Deurwaarder op den 29e November 1764 mij van S'BOSCH getransporteert te hebben na BAKEL, aan de persoonen van PETER WILLEM MANDERS, HENDRIK RIJSTERBORG, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, zoo voor zig zelven, en het Exploit aan nemende voor WILLEM desselfs zoon (vermits die absent was) en bij JOSEPH JASPERS,
Item te STRATUM op den 30de aan ANTHONIJ KUIJPERS, aan haerl. dit Request en Appt. van woort tot woort geinsinueert, daer van gelevert copijen met actens van Exploiten daer onder gestelt, ten einde dezelve zig na het dispositijff zouden konnen reguleren. Waarop van haerl. tot antwt. hebbe bekomen; 't is wel. Actum S'BOSCH 2e Xber < = 2e December > 1764.
PL. van RIJSSEN, Deurwaarder.
Rechtelijk Archief Deurne, deel 137.
Prothocolle van alderlije acten beginnende 12 Julij 1762 tot 26 November 1766. Folio 222verso, d.d. 21-11-1764.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkheden DEURNE en LIESZEL ondergenoemt JAN FRANSEN oud Schepen te BAKEL, en MILHEEZE, en woonende aldaar: denwelke ter Requisitie van d'Heer NICOLAAS van OMMEREN oud President Schepen te BAKEL en MILHEEZE en woonende aldaar heeft getuijgt en verklaart voor waaragtig, dat hem comparant nog zeer wel in geheugen is, dat den agtienden October van den voorlede jaare 1700 drie en sestig des avonds ontrent ses uuren, dat de Heer J.W. van NAHUIJS, Schepen en Procureur te ST.OEDENRODE in dezen Quartiere, ten huijse van den Requirant te BAKEL aan hem Comparant versogt heeft, om aan JOSEPH JASPERS woonende te MILHEEZE onder BAKEL voorsz. te seggen, dat hij aan voorn. JOSEPH JASPERS soude seggen dat hij aanstonds bij den Stadhouder, denoterende daar mede voorn. NAHUIJS zig zelven, moest komen, twelke den Comparant aannam te sullen doen, en daarop aant Huijs van JOSEPH JASPERS was gegaan, en hem niet thuis vindende weer heen ging, dat daar op dien selven avond den voorn. JOSEPH JASPERS aan de Huijsinge van den Comparant is gekomen, en seijde tegens hem Comparant, ik woude dat gij met mij eens mede na BAKEL ging bij den Stadhouder daar is iets te doen, waar op den Comparant antwoorden dat hij zulx niet doen konde, dat hij Hooftpijn had, maar seijde gaat bij ADRIAAN van de KERKHOFF oft PETER MANDERS, die zullen wel met U gaan.
Eijndigende hij Comparant hier mede sijne waaragtige verklaringe en heeft na voorgaande Prelectuure daar bij gepersisteert om Redemem van wel wetentheijt geallegeert, en heeft het selve mette woorden zoo waarlijk moest hem God Almagtig helpen bevestigt.
Actum DEURNE dezen Een en Twintigsten November XVIIC vier en sestig. Ten overstaan van ARNOLD van de MORTEL, en GABRIEL PLUIJM Schepenen.
JAN FRANSEN.
A. van de MORTEL.
GABRIEL PLUIJM.
Mij present, G. HAMPEN, subst. Secris.
d.d. 13-12-1764.
Pro Fisco.
Interrogatorien, gedaan maken, en de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN, en FREDRIK WILLEM CHION, Raaden in den Edelen Raaden en Leenhove van Brabant ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeeven uit de Naam ende van weegens de Procureur Generaal van dezelve Landen.
Omme daarop ten dienste van de Justitie te worden gehoort JOSEPH JASPERS, wonende te BAKEL.
Art. 1.
Zijn getuiges naam, ouderdom, woonplaats en functie?
De getuige zegt genaamt te zijn JOSEPH JASPERS, geboren in Febr. 1709, te woonen te MILHEEZE onder BAKEL, te wezen een
boer en stroodekker.
Art. 2.
Nadien hij deponent bij deszelvs gegevene verklaring heeft getuigt: dat, door hem in de maand Augustus, of September 1763, van den PEELDIJK meede genomen zijnde de bewuste drie mastboomtjes, eenigen tijd daar na, en wel op den 18den October van dat jaar, door WILLEM, zoon van BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, Schutter te BAKEL, hem deponent is aangezegt, uit ordre van NICOLAAS van OMMEREN, President Scheepe te BAKEL voornoemt, ten einde op dien dag des avonds precies ten ses uren bij denzelven President te komen: de deponent ernstig afte vragen, of hij dit verklaarde nog staande houd?
Zegt Ja.
Art. 3.
Voor zo veel hij deponent het vorenstaande zig kan vorenstaande zig kan herrinneren, precies op te geven, op welk uur van den dag de voorschreve aanzegginge door denzelven WILLEM BASTIAANSzoon aan hem deponent zoude zijn geschied, en waar hij deponent zig toen bevond wanneer dit zoude zijn voorgevallen?
Zegt dat WILLEM BASTIAANSzoon bij hem is geweest tussen ligt en donker tegen vijf uuren of daarontrent zijnde hij deponent als
toen te werke bij JAN GIJSBERT DRIESSEN wonende aen DE BEERKEN.
Art. 4.
Of de voorschreve WILLEM, BASTIAANSzoon diestijds uitdrukkelijk aan hem deponent te kennen heeft gegeven, dat hij die aanzegginge kwam doen uit ordre van den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN?
Zegt dat voorn. WILLEM hem wel heeft belast te komen bij den President van OMMEREN, dog zonder van deszelfs ordre te melden.
Art. 5.
Of die zelvde WILLEM bij dese gelegenheid ook niet heeft laten blijken, dat hij mede kwam uit naam, of uit ordre van J.W. van NAHUIJS Procureur te St.OEDENRODE? Dan of hij diestijds, die perzoon daar bij niet heeft genoemt?
Zegt dat meergen. WILLEM destijds van den Procr. NAHUIJS niet heeft gesproken.
Art. 6.
Of hij deponent zig ten dien dage, voor het bepaalde uur van ses uren des avonds heeft bevonden ten Herberge, of ten huise van den nu meergemelde NICOLAAS van OMMEREN? Dan, of hij daar eerst (ingevolge zijne verklaring) is gekomen tusschen ses en zeven uren in den avond?
Zegt omtrent zes uuren daer aan huis te zijn gekomen, en als toen in de keuken gelaten tot dat kort daer na in de kamer is
geroepen.
Art. 7.
Of hij deponent aldaar in de Herberg, of ten huise van NICOLAAS van OMMEREN, diestijds niet heeft ontmoet den Schutter BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, eer hij deponent nog kwam binnen de kamer bij meergemelde NICOLAAS van OMMEREN?
Zegt Ja en dat hij aldaer ook heeft gevonden den Schepen GOORT SIJMEN NOIJEN, aen wien hij deponent heeft gevraagt of
dezelve niet wist waerom hij deponent aldaer was ontboden, die daer op antwoorde, neen, dog dat de Schutter ROSEVELD daer op heeft gezegt, het en is geen quaad, laat gij maer eens een kan bier tappen.
Art. 8.
Of hij deponent meede nog, eer hij binnen die kamer is gegaan, vooraf niet is onderrigt geworden, het zij door WILLEM BASTIAANSzoon (toen die hem de aanzegging kwam te doen) het zij daarna door WILLEMS vader, den voornoemden Schutter BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, of door iemand anders, dat zig bij NICOLAAS van OMMEREN in de kamer ook bevond de voornoemde Procureur J.W. van NOUHUIJS?
Zegt, Neen.
Art. 9.
Of hij deponent, in de kamer treedende, aldaar niet werkelijk heeft gevonden bij malkanderen zittende, den meergemelden NICOLAAS van OMMEREN en den Procureur J.W. van NOUHUIJS?
Zegt nevens van OMMEREN nog wel een Heer in de kamer te hebben gevonden, zonder als toen te weeten wie het was, dog
naderhand eerst te hebben gehoort dat het is geweest de Procr. NAHUIJS.
Art. 10.
Of hij deponent alstoen over het weghalen van de boomtjes niet is aangesproken door die beijde perzonen? immers, of niet, zo wel de Procureur J.W. van NOUHUIJS, als de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN, hem daarover aangesproken heeft?
Zegt Ja, zo dat de beide personen bij beurte spraken, en elkander de woorden uit de mond namen en elk zijn best scheen te doen
om hem bang te maken.
Art. 11.
En, nadien hij deponent heeft verklaard: Dat de nu meergemelde NICOLAAS van OMMEREN niet integendeel moet erkennen, dat het is geweest de voornoemde Procureur J.W. van NOUHUIJS, door wien dezer of diergelijke woorden zouden zijn gesprooken? Immers of die beide perzonen niet hebben gesprooken eenerleij woorden, of in eenerleij zin? En, indien hij deponent zijn vorige getuigenis op dit stuk niet mogt staande houden, alsdan precies opte geven den zakelijken inhoud van de woorden waarinne de aanspraak van den meergemelden Procureur J.W. van NOUHUIJS zoude heben bestaan?
Zegt zig niet precies te kunnen erinneren alles wat hem is gevraagt of gezegt door voorn. NAHUIJS maer egter wel dat die ook
zeide dat de zaak was crimineel ende dat voor het overige de beide personen elkander hielpen, om hem dat te doen begrijpen.
Art. 12.
Of hij deponent daar die beide persoonen, of een van beider, dus en in dier voegen aangesproken zijnde, alstoen niet heeft ontkent de boomtjes te hebben afgehakt of afgewrongen, maar wel erkent, dat hij dezelve losliggende, op zijn kar hadde gelaaden en meede genomen?
Zegt, Ja.
Art. 13.
Of het waar is, dat NICOLAAS van OMMEREN daar op den meergemelden Procureur J.W. NOUHUIJS, met eenige woorden heeft willen verzeekeren, dat het anders was, dan hij deponent voorgaf, en dat daarvan ook wel bewijs te krijgen zoude zijn?
Zegt, Ja.
Art. 14.
Nadien hij deponent al verder heeft verklaard: dat op deszelfs vrage off hij dan daar door zo zeer hadden misdaan? door NICOLAAS van OMMEREN zoude geantwoord zijn jaa 't is crimineel, gij zult met dienders in DEN BOSCH worden gehaalt, en gij zult voor 't Stadhuijs worden gegeesselt, maak het met mij maar aff, en diergelijke meer: De deponent ernstig af te vragen, of hij dat verklaarde nog staande houd?
Dan of hij niet integendeel moet erkennen dat het wederom is geweest de voornoemde Procureur J.W. van NOUHUIS door wien deeze, of diergelijke woorden zouden zijn gesprooken? En zo hij deponent zijn vorige getuigenis op dit stuk niet mogt staande houden, alsdan precis op te geven den zaakelijke inhoud van de woorden, die de meergemelde Procureur J.W. NOUHUIJS alstoen zoude hebben gezegt?
Zegt op het eerste lidt Ja en dat voorn. NAHUIJS van geen geesselen heeft gesproken, maar wel getragt hem deponent wijs te
maken dat zelf geen los leggende boomtjes op den dijk mogt oprapen en mede neemen.
Deponent zegt ontrent het spreeken van geesselen niets zeker te weeten met relatie tot NAHUIS.
Art. 15.
Of hij deponent wel kan ontkennen dat de Procureur J.W. van NOUHUIJS (ten allerminsten) alstoen ook heeft gezegt, dat de zaak was crimineel?
Is beantwoord ad Art. 11.
Art. 16.
Of hij deponent niet al verder moet erkennen dat het niet is geweest NICOLAAS van OMMEREN (of ten minsten niet hij alleen) die van hem uitdrukkelijk eenige boete, of geld heeft gevordert, neen maar dat het is geweest de voornoemde Procureur J.W. van NOUHUIJS, (of wel die beide persoonen teffens) die hem deponent over het weghalen van de boomtjes geld heeft afgeeischt, en wel namelijk voor het eerste de somma van f. 250.== maar zo nogtans, dat die eisch is gedaalt tot f. 200.==, en eindelijk tot f. 150.==?
Zegt dat het is geweest Procureur NAHUIJS die van hem deponent heeft gevordert eene boete niet van 250 maar van 200 guldens
zonder dat hij deponent dien avond heeft gehoort dat van OMMEREN geld van hem heeft geeist, schoon het egter waar zoude
kunnen wezen door dien zij elkander gestadig in alles ondersteunden en toestemden.
Art. 17.
Of 't nog niet op dien zelver avond is voorgevallen, dat hij deponent om de zaak af te maken, heeft geprasenteert, en aan die beide persoonen toegetelt drie ducaten en een Croonstuk? of anders, hoe veel 't is geweest?
Zegt Neen, vermits hij dien avond geen geld bij zig had, maar zig wel te erinneren alstoen te hebben gezegt was het om een ducaat,
twee of drie te doen, dan zoude ik zien wat ik doen konde.
Art.18.
Of daarop niet is gevolgt, dat die beide voornoemde personen met de opgemelde somme geen genoegen neemende, hij deponent die penningen wederom heeft opgestoocken, en door hun beiden, of een van beide is heenen gezonden, met ordre om des anderen daags wederom te komen des morgens om zeeven uren?
Zegt als op voorgaande Artcln. en voorts dat hij toen door die beide persoonen is gelast des anderen daegs morgens vroeg om
zeven weder te komen om nader te spreeken hebbende een van beide daer nog bijgevoegt dat voorn. NAHUIJS dan nog daer
zoude wezen.
Art. 19.
Of 't waar is, dat hij deponent, gedurende die gantsche onderhandelingen, dikwils uit en in de kamer is gegaan? en zoo jaa, alsdan omstandig op te geven de reedenen waarom? en hoe dit bijkwam?
Zegt zo lang de onderhandelingen dien avond duurden niet uit de kamer te zijn geweest en er niet uit gegaan voor dat hij te gelijk
uit den huis ging.
Art. 20.
Of het ook waar is, dat hij deponent gedurende die onderhandelingen nooit eens alleen zoude zijn geweest met den Procureur J.W. van NOUHUIJS, om voornamelijk met hem de zaak van de boomtjes af te maken? Dan of hij deponent niet moet erkennen het tegendeel, en wel inzonderheid, dat NICOLAAS van OMMEREN bij die gelegenheid telkens is geweest aan en afgaande?
Zegt met NAHUIJS niet alleen inde kamer te zijn geweest en dat denzelve den gansche tijd aen den eenen hoek van den haart heeft
gezeten en hij deponent aen den anderen, terwijl van OMMEREN de kamer op en neer wandelde.
Art.21.
Of hij deponent door de beide meergemelde personen, of een van beide, voor dien avond heenen gezonden zijnde, met ordre, om des anderen daags 'smorgens wedereom te komen, alstoen van dezelve niet is heenen gegaan, en aldaar (te weten in de Herberg of ten huize van NICOLAAS van OMMEREN) nog wederom heeft gevonden den meergemelden Schutter BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT?
Zegt Ja.
Art. 22.
Of hij deponent alstoen niet met voornoemde Schutter te zamen is uit het huis gegaan? Hoe laat het was toen zij heenen gingen? En waar zij na toe zijn gegaan?
Zegt op het eerste lidt Ja. En voorts dat het naar gissing geweest is tussen zeven en agt uuren, als wanneer zij te samen zijn
gegaan naar den Vorster RIJSTEBORG.
Art. 23.
Of hij deponent als toen onder 't gaan jegens meergemelden Schutter niet heeft gezegt: "Wat ben ik ongelukkig, zij vragen mij tweehondert of hondert vijftig guldens?
Zegt Ja te weeten 200 maar niet hondert vijftig.
Art. 24.
Of hij deponent niet moet erkennen, dat hij zig diestijds op die manier uitdrukkende, zo wel heeft gedoelt op den Procureur J.W. van NOUHUIJS, als op NICOLAAS van OMMEREN? En of het dan ook niet waar is, dat zij beijde die voorschreve sommen gelds van hem hadden gevraagt?
Zegt Ja.
Art. 25.
Of niet hij deponent alstoen op dien zelven avond, met meergemelden Schutter, nog is gekomen, of ten minsten met hem (zo de eene voor, en de andere naa mogte gekomen zijn) zig heeft bevonden bij den Vorster HENDRIK RIJSTERBORGH, ten zijnen huise?
Is beantwoord ad Art. 22.
Art. 26.
Of het niet alstoen in de tegenswoordigheid van hem deponent, is voorgevallen, dat de voornoemde Schutter ROSEVELT, jegens dien Vorster RIJSTERBORGH heeft gezegt: Wij zullen er een na DEN BOSCH moeten brengen (wijsende te gelijk op hem deponent) met die verdere bijvoeginge: daar is hij, zij hebben hem als tweehondert gulden afgevraagt.
Zegt Ja.
Art. 27.
Of de voornoemde Vorster HENDRIK RIJSTERBORGH, als toen hem deponent niet heeft gevraagt of 't waar was? En of hij daarop niet heeft geantwoord Jaa?
Zegt dit niet te kunnen erinneren.
Art. 28.
Welke woorden er alstoen verder tusschen hem en die beijde voornoemde personen zijn voorgevallen? inzonderheid, of er toen ook niet is gesprooken van den Procureur J.W. NOUHUIJS? En waarin dat gesprek heeft bestaan?
Zegt dat beide voorn. personen tegen hem deponent zeiden, dat het de zaak niet was van Van OMMEREN, maar dat zij hem
deponent wel daar van zouden kunnen afmaken, en dat voorts alstoen Van NAHUIS niets heeft horen spreeken.
Art.29.
Nadien hij deponent heeft verklaard: Dat hij des anderen daags den 19en October wederom is gegaan na den meergemelden NICOLAAS van OMMEREN, en dat hij, benevens PETER WILLEM MANDERS Schepen te BAKEL, (die wegens hem deponent was verzogt mede te gaan, ten einde de zaake met hem Van OMMEREN uit de wereld te helpen) bij denzelven NICOLAAS van OMMEREN is gekomen in een aparte kamer van 't huijs, te vragen, of hij deponent met voornoemden PETER WILLEM MANDERS, niet aldaar aan huijs is gekomen 'smorgens ten agt uren, of om die streek?
Zegt dat hij deponent 'smorgens vroeg ten zeven uuren of die omtrent alleen is gekomen ten huize van NICOLAAS van OMMEREN en aldaar, is gelaten in een
aparte kamer, alwaar hij vond meergemelde NAHUIS en Van OMMERREN, dat hij ter diertijd aen den zelven NAHUIJS heeft gepresenteert enig geld zonder zig
precies te kunnen erinneren hoeveel, dat NAHUIJS daerop in't begin niets heeft gezegt, dat hij deponent als toen tegens denzelven NAHUIJS verder heeft
gezegt kom neem nu dat geld en laat het daer mede genoeg zijn, dog dat NAHUIJS daer op heeft geantwoord: "Mannetje steek gij dat geld weer op, ik gaa
rijden; waarop dezelve ook is heen gereden en vertrokken, zeijnde omtrent tusschen agt en negen uuren, en dat eerst na deszelfs vertrek aldaer aen huis is
gekomen PETER WILLEM MANDERS (wien hij deponent des morgens omtrent ten zeven uuren, had laten ontbieden) bevindende hij deponent zig op deszelfs
komst met Van OMMEREN in de keuken als wanneer hij deponent denzelven MANDERS verzogt om hem te willen helpen in het afmaken van die zaak waerop
zij met hun drieen zijn gegaan binnen de kamer alwaar hij deponent in tegenwoordigheit van MANDERS toegetelt enig geld dog 'tgeen denzelve niet wilde
opsteeken, waarop hij deponent het weder na zig heeft genomen zonder dat MANDERS daer in heeft gesproken tegens wien Van OMMEREN daerop met
eenen heeft gezegt: gaat gij eens uit de kamer, zoals denzelven ook deed, waer op hij deponent aen Van OMMEREN nu tusschen vier oogen zijnde vroeg
hoeveel er dan precies moest weezen, die daarop repliceerde precies hondert guldens.
Art. 30.
Of hij deponent, met voornoemde PETER WILLEM MANDERS binnen de kamer gelaten zijnde, aldaar niet wederom behalven den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN ook heeft gevonden den meergemelden Procureur J.W. van NOUHIJS? En of zij derhalven alstoen zig niet alle vier bij malkanderen bevonden in die kamer?
Is beantwoord.
Art. 31.
Of hij deponent kan ontkennen dat hij diestijds wel inzonderheid aldaar is gekomen, om den voornoemden J.W. van NOUHUIJS over de zaak te spreeken?
Zegt Ja ten minsten zowel om met NAHUIJS als met Van OMMEREN te spreken.
Art. 32.
Welke de gesprekken zijn geweest die er in de kamer zijn voorgevallen, zo lang als zij nog alle vier zig bevonden bij malkanderen? En wat is er toen al verder is gebeurt?
Cessat.
Art. 33.
En nadien hij deponent al verder heeft verklaard: "Dat alstoen de meergemelden NICOLAAS van OMMEREN, jegens den voornoemden PETER WILLEM MANDERS zoude gezegt hebben, gaat zo lang eens uit de kamer". De deponent wel ernstig aff te vragen, of hij dit verklaarde nog staande houd? Dan of hij niet integendeel moet erkennen dat het is geweest de Procureur J.W. van NOUHUIJS, die dat jegens PETER WILLEM MANDERS zoude hebben gezegt?
Zegt op het eerste lid, Ja, en vervalt de verdere inhoud.
Art. 34.
Voorts, alzo hij deponent nog al verder heeft verklaart: Dat voornoemden PETER WILLEM MANDERS op dat zeggen uit de kamer zijnde gegaan, hij deponent alstoen aan NICOLAAS van OMMEREN zoude hebben gevraagt; Hoe veel hij dan moest hebben? Dat Van OMMEREN daarop zoude hebben geantwoord: Ik moet hebben precies hondert guldens. Dat hij deponent daarop wederom zoude hebben gezegt: Dat is immers te veel geld voor zoo een kleine zaak, dat kan ik niet opbrengen; heb ik dan zo misdaan? en diergelijke meer; En eindelijk dat Van OMMEREN hem daarop zoude gezegt hebben, Gij moet dan afwagten wat er van komt. De deponent wel ernstig afte vragen; Of hij dit verklaarde nog staande houd? den of hij niet integendeel moet erkennen, dat dat gantsche gesprek in die of diergelijke woorden is voorgevallen tusschen hem deponent, en den meergemelden Procureur J.W. NOUHUIJS?
Zegt op het eerste lidt Ja. Dog vervalt de verdere inhoud.
Art. 35.
Voor zo veel hij deponent mogt blijven staande houden de evengemelde personen zijner verklaring, te vragen, of hij dan egter niet moet erkennen dat de Procureur J.W. NOUHUIJS eerst met hem deponent heeft gesproken; en vervolgens de zaak overgelaten aan Van OMMEREN, om verder met hem deponent te spreeken, en het afte maken of te stellen?
Zegt daer niets van te hebben vernomen.
Art. 36.
En, nadien hij deponent ook nog al verder heeft verklaard: Dat hij alstoen op de tafel heeft neergetelt vier Ducaten, twee Zeeuwsche Rijksdaalders en een Croonstuk, te vragen: Of hij deponent, die somme gelds presenteerende, bij die gelegenheid zelfs niet heeft verzogt het zij aan die beide perzoonen (Van NOUHUIJS, en Van OMMEREN) of aan een van beide, om dat geld op te steeken voor den Officier?
Zegt eerst aan NAHUIS, en naderhand aen Van OMMEREN te hebben verzogt het geld op te steeken, dog van den Officier niet hebben gesproken.
Art. 37.
Of het waar is, dat den Procureur J.W. van NOUHUIJS bij die geleegenheid tegens hem deponent heeft gezegt, zig met die zaak in't geheel niet te bemoeijen, of wel, zig met die zaak niet meer te bemoeijen?
Zegt zig dit niet te kunnen erinneren.
Art.38.
Of het waar is dat die zelfde Procureur Van NOUHUIJS terwijl dat voorschreve geld op tafel was leggende, jegens hem deponent heeft gezegt: "Mannetje trek uw geld op ik moet gaan rijden?
Is beantwoord op Art. 29.
Art. 39.
Of daarop de voornoemde Procureur Van NOUHUIJS niet immediaat en schielijk van BAKEL is gereeden, latende hem deponent in die beezigheid met Van OMMEREN, om de zaak afte maken?
Mede beantwoord op Art. 29.
Art. 40.
En, nadat hij deponent heeft verklaard: Dat de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN, terwijl de voorschreve penningen op de tafel waren leggende, zoude gezegt hebben: dat is net zoo veel of gij niets geeft; daar moet precies hondert guldens weesen, waarop hij deponent wederom aan het tellen was gegaan, en bij de voorschreve somme nog hadde gelegt, eerst twee, toen nog twee, en vervolgens nog meer Ducaten. Te vragen of dit nog zoude mogen zijn gebeurt in de tegenswoordigheid, en voor 't vertrek van den voornoemden Procureur J.W. NOUHUIJS, of na't vertrek?
Mede beantwoord op Art. 29.
Art. 41.
Voorts te vragen, of hij deponent dit zijn verklaarde in allen opzigte nog staande houd? Dan of hij niet integendeel moet erkennen, dat de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN de penningen niet willende opsteeken, maar alleenlijk heeft gezegt: dat het waren zaaken die hem niet raakten?
Zegt Neen.
Art. 42.
Nadien hij deponent meede nog verklaard: Dat hij eindelijk gedwongen is geworden om aan NICOLAAS van OMMEREN te betalen, in specie veertien Ducaten een halve Goude Rijder, twee Zeeuwsche Rijksdaalders en een Croonstuk. Te vragen of hij deponent dit zijn verklaarde in allen opzigte nog staande houd? Dan, of hij niet in tegendeel moet erkennen (uit vreese dat anders de zaak van de boomtjes aan den Hoogschout van 's BOSCH, als crimineelen Officier, mogt worden aangebragt) het voorschreve geld aan NICOLAAS van OMMEREN te hebben opgedrongen.
De deponent zegt wel niet eigentlijk te zijn gedwongen maar dat hij door schrik en vrees voor alle de bedreigingen door beide personen 'savonts te voren
gedaan daartoe is gebragt, om bij Van OMMEREN aen te houden dat die hem deponent van alles zoude vrij houden mits ontfangende de penningen in den
Artikelen gemelt, schoon hij deponent daer van gaarne was afgeweest voor minder geld.
Art. 43.
Voorts precies op te geven (voor zo veel hij deponent zig dat kan herrinneren) of't zijn geweest veertien Ducaten of twaalf?
De deponent zegt zeer wel te weeten dat het geweest zijn veertien ducaten.
Art. 44.
Nadien hij deponent al wijders heeft verklaard, dat de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN verder zoude gezegt hebben: Nu moet ik nog geld hebben om andere heesters te kopen. Waarop hij deponent zoude gevraagt hebben, Hoe veel? En waarop de meergemelde Van OMMEREN zoude gezegt hebben, een Rijksdaalder etc. etc. etc.. De deponent te vragen of hij dit zijn verklaarde nog staande houd? Dan of hij niet integendeel moet erkennen uit zig zelve aan NICOLAAS van OMMEREN voor de heesters te hebben gegeven 27 stuivers?
De deponent zegt dat Van OMMEREN tot het kopen van heesters heeft geeist niet een heele maar een halve Reyxdaalder en dat hij daar op niet meer heeft
gegeven als in de verklaring staat gemelt persisteerende verder op dit respect bij evengemelte verklaring.
Art. 45.
Voorts, nadien hij deponent meede nog heeft verklaard: Dat NICOLAAS van OMMEREN alle de voorschreve penningen immediaat zoude hebben in zijn zak gestooken, zeggende teffens, nu heb ik nog niets voor mij; nu moest ik ook nog wel een Ducaat hebben voor mij; Waarop hij deponent wederom zoude hebben geantwoord etc. etc.. De deponent ernstig af te vragen; of hij dit zij verklaarde nog staande houd? Dan of hij niet integendeel moet erkennen, dat hij deponent ter dier tijd zelfs aan NICOLAAS van OMMEREN heeft gezegt: "Steek nu die penningen maar op en geef ze aan den Officier, dan ben ik er van af; Dat Van OMMEREN daarop heeft geantwoord: Die zaaken raken mij niet, geef ze zelfs aan den Officier". En dat hij deponent daarop (die penningen latende leggende) uit de kamer is gegaan, zonder dat Van OMMEREN dit geld in zijne tegenwoordigheid heeft opgenomen?
De deponent persisteert op het eerste lid bij zijne gegeve verklaring en ontkent den verderen inhoud.
Art. 46.
En eindelijk, nadien hij deponent verklaard; dat de meergemelde NICOLAAS van OMMEREN op dienzelven 19den October jegens hem deponent zoude gezegt hebben "Geef aan den Vorster en Schutter ieder twee Croonen, dan zullen zij wel zwijgen, wel te vreeden zijn, en de zaak niet overbrengen". Waarop hij deponent (na eenige verdere woordenwisselingen) aan PETER WILLEM MANDERS, ten dien zelven einde zoude hebben gegeven vier Croonstukken, etc. etc.. De deponent ernstig afte vragen, of hij dit zijn verklaarde nog staande houd? Dan wat eigentlijk hieromtrent van de regte waarheid is?
Zegt, Ja te persisteeren.
Art. 47.
Voor zoo veel hij deponent de opgemelde periode zijner verklaringe zouden mogen staande houden; te vragen, of zulks niet is voorgevallen in de tegenswoordigheid van alle deeze persoonen, namenlijk den deponent zelfs, mitsgaders PETER WILLEM MANDERS, NICOLAAS van OMMEREN, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, en HENDRIK RIJSTERBORGH?
Zegt dat daer wel tegenwoordig is geweest PETER WILLEM MANDERS, die nadat de zaak was afgemaakt ook wederdoor Van OMMEREN is geroepen in de kamer, zonder te kunnen zeggen of de verdere personen dit mede hebben gehoort, maer wel dat die alle aldaer in huis zijn geweest in de keuken.
Art. 48.
Of niet, in de tegenswoordigheid van hem deponent, tusschen alle die perzoonen alstoen is voorgevallen een gesprek over het geval van de boomtjes waarbij dan (onder anderen) is gezegt: dat hij deponent over het oprapen en weghalen van de boomtjes met NICOLAAS van OMMEREN hadde geaccordeert, en hem geld geschooten?
Zegt bij zijn weeten, niet.
Art. 49.
Of toen ook bij die geleegenheid niet is gesproken van de perzoon en 't bedrijf van den meergemelden Procureur J.W. van NOUHUIJS met betrekking tot dit geval? En, zo jaa, wie er van hebben gesprooken? En waar in het gesprek heeft bestaan?
Is op voorgaande Artikelen beantwoord.
Art. 50.
Of hij deponent mede niet zelfs daarbij tegenswoordig is geweest toen PETER WILLEM MANDERS de hierbevorens gemelde Croonstukken aan den Vorster en den Schutter heeft aangebooden of toegereikt? En, zoo jaa, hoe zig dat heeft toegedragen? En wat er al bij die geleegenheid is gesprooken en voorgevallen?
Zegt op het eerste lid Neen en vervalt het overige.
Art. 51.
Of hij deponent na dato van 't geval, het zelve niet heeft verhaald aan deszelfs zwager ANTHONIJ KUIJPERS, zo, en in dier voegen als het voorkomt bij deszelfs gegeevene verklaring? (Aan hem deponent voor te lesen des noods).
Zegt, Ja.
Art. 52.
Of hij deponent bij dat verhaal geen het allerminste gewag heeft gemaakt van het gantsche bedrijf en handel van den Procureur J.W. van NOUHUIJS? Dan of hij niet integendeel aan deszelfs voornoemde zwager zulks heeft te kennen gegeven? En, zoo jaa, wat hij dienaangaande diestijds aan dezelve heeft verhaalt?
Zegt zig daer van niets te kunnen erinneren.
Art. 53.
Nadien hij deponent bij deszelfs verklaring het allerminste gewag niet heeft gemaakt van den Procureur J.W. van NOUHUIJS, of hij deponent niet moet erkennen, dat zulks met opzet is geschied, om denzelven J.W. van NOUHUIJS te spaaren, en de geheele zaak te stellen op reekening van NICOLAAS van OMMEREN?
Zegt te begrijpen Ja, vermits de Drost van BEEK en DONK aan hem deponent heeft te kennen gegeven bij het passeeren der verklaring die hij den Procureur
NAHUIJS daerin niet wilde betrokken hebben.
Art. 54.
Wie hem deponent het eerst heeft aangezogt, om ter instantie van het Hoog Officie der Stad en Meijerije van 'S-BOSCH, te passeeren de opgemelde verklaring? En of ook dezelvde perzoon hem deponent niet heeft aangezogt en overgehaalt, om de verklaring in dier voegen te passeeren dat er in't geheel niet moest worden gerept van den Procureur J.W. van NOUHUIJS? En anders, door wien hij deponent zig daartoe heeft laten beweegen?
De deponent zegt met zijnen zwager ANTHONY KUIJPERS te zijn gegaan naar den Drost van BEEK en DONK om hem als Advocaat te raadpleegen, die hem
als toen heeft gezegt dat het geld wel zoude moeten wederkomen, en voorts hem deponent aengeraden, om des wegens maer te geven een verklaring gelijk
dezelve dan ook van de woorden die hij deponent sprak alles liet opschrijven, door een ander dien hij deponent zegt niet te kennen, en het verdere is
beantwoord op voorgaande Artikelen.
Art. 55.
Of, met weeten van hem deponent, PETER WILLEM MANDERS mede niet is aangezogt, om in deezen getuigenis der waarheid te geven? En, zo jaa (voor zoo veel hij deponent kennisse daarvan heeft) om welke reeden de voornoemde PETER WILLEM MANDERS geen verklaring heeft gepasseert?
Zegt dat PETER WILLEM MANDERS met hem deponent is gegaan naer BEEK en DONK, dat dezelve toen ook door den Drost is aengezogt om verklaring te
geven, dog dat hij het heeft gewijgert zeggende daer op geen eed te kunnen doen, en dat hij ook daer toe niet verpligt was.
Art. 56.
En nadien ook de andere getuigens met namen ANTHONIE KUIJPERS, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, en HENDRIK RIJSTERBORGH hunne respective verklaringen, op dienzelfden voet als de deponent zodanig hebben ingerigt, dat de Procureur J.W. van NOUHUIJS daarbij nergens word genoemt, of hij deponent niet moet erkennen, dat zulks is geschied in gevolge zeeker overleg en afspraak tusschen hem deponent, en de verdere getuigens? ofte wel andere persoonen?
Zegt, Neen.
Art. 57.
Eindelijk door wat middelen hij deponent zig heeft laten beweegen, om deszelfs verklaring in dier voegen te passeeren, tot lautere verschooning van den Procureur J.W. van NOUHUIJS en alleenlijk tot beswaar van NICOLAAS van OMMEREN? Of hij door beloften, dreigementen, of eenig ander middel, daertoe niet is gebragt? En of hij daarvoor ook ietwes heeft genoten of getrokken?
Zegt Neen maar wel dat de Drost van BEEK en DONK hem deponent heeft belooft te zullen maken dat hij zijn geld wederom kreeg, zijnde het verdere van den
Artikel beantwoord op Artikel 53.
Aldus op de voorsz Interrogatoiren presente Fisco gehoort de voorn. JOSEPH JASPERS, die na dat bij hem aen handen van ons Commissarissen behoorlijken Eed was afgelegt en de vorenstaende interrogatoirien en gegeve responsiven iterativelijk en distinctelijk waren voorgelezen, bij den inhoude derzelver heeft gepersisteert en deeze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum 'S-HAGE 13 Decembris 1764.
JOSEPH JASPERS
G.J.v. PERSIJN 1764
F.W. CHION
Mij presetn
KEMPENAER 1764.
d.d. 13-12-1764.
Pro Fisco.
Interrogarorien gedaan maken, en de Ed.Mog.Heerren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN, en FREDRIK WILLEM CHION, Raaden in den Ed. Raade ende Leenhove van BRABANT ende Lande van OVERMAAZE als Commissarissen, overgegeven uit den naam ende van wegens den Procureur Generaal van dezelve Landen.
Omme daerop ten dienste van de Justitie te worden gehoort ANTHONIS KUIJPERS, inwoonder te STRATUM bij EIJNDHOVEN.
Art. 1.
Des deponents naam, ouderdom, woonplaats en kostwinninge?
De deponent zegt genaamt te zijn ANTHONY KUIJPERS, oud omtrent 53 of 54 jaaren, te woonen te STRATUM bij EINDHOVEN, en een brouwer te zijn.
Art. 2.
Nadien hij deponent bij deszelfs gegeevene verklaring heeft getuigt: Dat hij voor deszelfs swager JOSEPH JASPERS heeft vernomen het geval 'tgeen hem was overgekomen wegens het weghalen der bewuste mastboomptjes van DEN PEELDIJK, zodanig, als het voorschreve geval is begreepen in de verklaring bij deszelfs voornoemde swager JOSEPH JASPERS dien aangaande gepasseert, (aan hem deponent voor te leesen). De deponent afte vragen, of deszelfs opgemelde swager bij dat verhaal geen het allerminste gewag heeft gemaakt van het gantsche bedrijf en handel van J.W. van NOUHUIJS Procureur te St.OEDENRODE, met betrekking tot dit geval? Dan of hij niet integendeel zulks aan hem deponent te kennen heeft gegeven? En zo ja, wat hij dienaangaande aan hem deponent heeft verhaald?
Zegt met zekerheit van niet te kunnen zeggen, dan alleen dat JASPERS zeide dat NAHUIJS te dier tijd ook te BAKEL was geweest ten huize van Van
OMMEREN.
Art. 3.
Of hij deponent niet zelf is geweest die geene, die eengen tijd na dato (het zij in't laatst van October of in November 1763) aan den voornoemden Procureur J.W. van NOUHUIJS heeft verhaalt, dat de nu meergemelde JOSEPH JASPERS de historie had afgemaakt met NICOLAAS van OMMEREN, President Schepen te BAKEL?
Zegt Ja.
Art. 4.
Off hij deponent ook niet zelfs den meergemelden Procureur J.W. van NOUHUIJS daarover heeft aangesprooken, met verzoek om te schrijven aan den Stadhouder van't Quartier, ten einde die zoude bezorgen dat de voorschreve zwager van hem deponent mogte wederom bekomen de penningen waarvoor hij de zaak van de boomtjes had afgemaakt?
Zegt hiervan met geen zekerheit iet te kunnen melden, maer wel dat NAHUIJS hem zeide ik ga morgen naer DEN BOSCH en ik zal er den Stadhouder over
spreeken.
Art. 5.
Welke redenen hij deponent heeft gehad om dien Procureur Van NOUHUIJS daarover in dier voegen aan te spreeken, en dit van hem te verzoeken?
De deponent zegt omdat NICOLAAS van OMMEREN hem op zijn aanhouden het geld niet had willen wederom geven en omdat hij deponent wist uit het zeggen
van JASPERS dat NAHUIJS ook tijde van het voorval te BAKEL was geweest, en dat dezelve de substitut is van den Stadhouder.
Art. 6
Voor zoo veel hij deponent zig kan herinneren praecies op te geven, waar in het gantsche gesprek over en weder heeft bestaan tusschen hem deponent, en den Procureur J.W. van NOUHUIJS?
De deponent zegt ten den Procureur NAHUIJS te hebben gezegt; ik was voorheen verblijd over de gerugten dat hij Stadhouder was geworden, dog nu heb
reden om mij te bedroeven dat gij het waarneemt om dat mijn zwager over een onnozel geval zoo veel geld heef moeten geven, waar op de voorn. NAHUJS
vroeg, heeft hij dan geld gegeven, daer weet ik niet van dat hij deponent alstoen heeft gezegt dat hij het geval niet zoude zwijgen maar bekent maken, dog dat
hij hem NAHUIJS, niet wilde voorbij gaan zonder hem daer over te spreeken, voor zooveel het geval hem bekent mogt wezen, en dat daer op NAHUIJS heeft
aangenomen, als op Art. 4 staat genoteert.
Art. 7.
Voorts, de deponent wel ernstig afte vragen of hij nog deeze verklaringe staande houd geheel of ten deele?
Dan of hij niet in tegendeel moet erkennen zig in zo verre te hebben misgreepen, dat er wel tusschen hem deponent en den nu meergemelden J.W. NOUHUIJS een diergelijke gesprek is voorgevallen maar niet tusschen hem deponent en den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN?
De deponent persisteert bij deszelfs gegeve verklaring ontkennende den verderen inhoud van den Art.
Art. 8.
Of hij deponent in allen gevalle met waarheid kan staande houden, dat er tusschen hem en NICOLAAS van OMMEREN ietwes meer is voorgevallen dan dat hij deponent (komende van tijd tot tijd in De Herberg, en ten huijse van denzelven NICOLAAS van OMMEREN) hem eens en passant heeft aangesproken over deszelfs zwager JOSEPH JASPERS, dog zonder dat er veele reedenen zijn gewisselt; dat hij deponent alleenlijk maar aan hem heeft gevraagt hoe 't met de zaak van zijn zwager stond; dat Van OMMEREN daarop is uit zijn huis gegaan; en wanneer hij wederom terug kwam dat hij deponent alstoen is weggegaan, zonder eenigzents te hebben gesprooken om voor zijnen zwager een gedeelte van 't geld wederom te erlangen?
De deponent persisteert bij zijn verklaring met bijvoeging dat hij zelf buiten de eerste keer in de verklaring gemelt met Van OMMEREN noit weder over het
geval heeft gesproken of hem nadien tije gezien.
Art. 9.
Of ter gelegenheid van alzulke gesprekken als er dan ook mogten voorgevallen zijn, tusschen hem deponent en den meergemelden NICOLAAS van OMMEREN de evengenoemde perzoon aan hem deponent niet eenige opening heeft gegeven nopens het bedrijf en den handel van den voornoemden Procureur J.W. van NOUHUIJS, ten einde hij deponent dien Procureur daarover zoude mogen aanspreeken? En, zo jaa, wat hij dien aangaande aan hem deponent heeft verhaalt of gezegt? Dan of hij daar van int geheel heeft stil gesweegen?
Zegt Neen.
Art. 10.
Nadien hij deponent bij deszelfs verklaring het allerminste gewag niet heeft gemaakt van den Procureur J.W. van NOUHUIJS; of hij deponent niet moet erkennen dat zulks met opzet is geschied, om denzelven J.W. van NOUUIJS te spaaren, en de gantsche zaake te stellen op reekening van NICOLAAS van OMMEREN?
Zegt hier van niet te weeten.
Art.11.
Wie hem deponent het eerst heeft aangezogt om ter instantie van't Hoog Officie der Stad en Meijerije van 'S-BOSCH te passeeren de opgemelde verklaring? En of ook dezelfde perzoon hem deponent niet heeft aangezogt en overgehaalt om deze verklaring in dier voegen te passeeren. Dat er int geheel niet moest wordem gerept van den Procureur J.W. van NOUHUIJS? En anders, door wien hij deponent zig daatoe heeft laten beweegen?
Zegt dat de Drossaert van BEEK en DONK De JONG hem deponent heeft aengezogt om de verklaring te geeven, zonder dat dezelve hem deponent heeft aan
gezet om niet Van NAHUIJS te spreeken, dog dat wel waar kan zijn dat dezelve zulx aan JOSEPH JASPERS heeft voorgeslagen, en voorts dat hij deponent
daer toe door niemand anders is bewogen.
Art. 12.
Of met weeten van hem deponent PETER WILLEM MANDERS Scheepen te BAKEL, mede niet is aangezogt, om in deezen getuigenis der waarheid te geven? En, zo jaa (voor zo veel hij kennisse daarvan heeft) om welke reedenen de voornoemde PETER WILLEM MANDERS geen verklaring heeft gepasseert?
Zegt ja van den Vorster RIJSTEBORG te hebben gehoort dat den Schepen MANDERS ook heeft geciteert om te BEEK en DONK een attestatie te geven, dog de
rede niet te weeten, waarom dezelve zulx niet heeft gedaan.
Art. 13.
En, nadien ook de andere getuigens met namen, JOSEPH JASPERS, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT en HENDRIK RIJSTERBORGH, hunne respective verklaringen op dien zelfden voet als den deponent zodanig hebben ingerigt, dat de Procureur J.W. van NOUHUIJS daarbij nergens, ofte nergens, word genoemt, of hij deponent niet moet erkennen, dat zulkx is geschied, ingevolge zeeker overleg en afsprake tusschen hem deponent en die verdere getuigens, ofte wel andere perzoonen?
De deponent zegt voor zig van geen afspraak te weeten, als op een geheel andere plaats dan de andere getuigen wonende.
Art. 14.
Eindelijk, door wat middelen hij deponent zig heeft laten bewegen om deszelfs verklaring in dier voegen te passeeren tot lautere verschooninge van den Procureur J.W. van NOUHUIJS, en alleen tot bezwaar van NICOLAAS van OMMEREN? of hij deponent door beloften, dreigementen, of eenig ander middel daartoe niet is gebragt? En of hij daarvoor ook niet ietwes heeft genoten of getrokken?
Affect < = gevoelswaarde >.
Aldus op de voorsz. interrogatorien presente Fixo gehoort de voorn. ANTHONY KUIJPERS, die nadat bij dezelven aen handen van ons Commissarissen de behoorlijke Eed was afgelegt en deze interrogatorien en gegeve responsiven iterativelijk <= bij herhaling> distinctelijk waren voorgelezen, heeft hij den inhouden denzelver gepersisteert, en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum 'S-HAGE 13 December 1764.
ANTONI KUIJPERS
G.J. v. PERSIJN
F.W. CHION
Mij present KEMPENAER 1764
d.d. 13-12-1764.
Pro Fisco.
Interrogatorien gedaan maken, en de Ed.Mog. Heeren Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN, en FREDRIK WILLEM CHION, Raaden in den Edelen Raade en Leenhove van BRABANT ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen, overgegeven uit den Naam ende van wegens den Procureur Generaal van dezelve Landen.
Omme daarop ten dienste van de Justitie te worden gehoort PETER WILLEM MANDERS, Schepe te BAKEL.
Art. 1.
Zijn getuiges naam, ouderdom, woonplaats en kostwinninge?
De getuigen zegt genaamd te zijn PETER WILLEM MANDERS, oud zes en sestig jaren, te wonen te MILHEEZE onder BAKEL en een boer te zijn.
Art. 2.
Of 't waar is, dat hij deponent door JOSEPH JASPERS is verzogt, om op den 19en October 1763 met hem te gaan, ten einde de zaake wegens eenige mastboomtjes (door den voornoemden JOSEPH JASPERS, eenige tijd te voren van DEN PEELDIJK weg gehaalt en mede genomen) uit de wereld te helpen met NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL? En zo jaa, precies opte geven alles, wat JOSEPH JASPERS hem deponent bij die geleegenheid heeft voorgedragen, mitsgaders wat er tusschen denzelven en hem deponent alstoen is gesproken, en voornamentlijk rakende J.W. van NOUHUIJS Procureur te St.OEDENRODE?
Zegt ja, zonder dat bij die gelegenheit iets tussen JASPERS en hem is gesproken, vermits hij deponent door een ander voor JASPERS is ontboden.
Art. 3
Of het ook waar is, dat hij deponent werkelijk ten zelven dage 'smorgens ten agt uren, of om die streek op dat verzoek van JOSEPH JASPERS, en met dat oogmerk, nevens hem gekomen is ten huijse van den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN?
De deponent zegt niet met JASPERS naer van OMMEREN te zijn gegaan, maer daer eerst is gekomen tegen tien uuren of daaromtrent.
Art. 4
Of hij deponent met JOSEPH JASPERS aldaar aankomende, niet is gelaten in een aparte kamer, alwaar zij verder niemand anders vonden dan de nu meergemelden NICOLAAS van OMMEREN, mitsgaders J.W. van NOUHUIJS?
De deponent zegt op zijn aenkomst te zijn gelaten in de keuken alwaer hij vont JOSEPH JASPERS met ROSEVELT en RIJSTERBORG, gaende van OMMEREN
van tijd tot tijd af en aan, maer dat hij daar niet gevonden heeft den Procureur NAHUIJS en dat hij deponent met JASPERS en Van OMMEREN vervolgens is
gegaen in een aparte kamer, alwaer NAHUIJS mede niet present was.
Art. 5.
Of hij deponent, zo uit hetgeen hem door JOSEPH JASPERS was gezegt, als uit al het geen hij verder heeft gehoort en gezien, niet allezints heeft moeten opmaken, dat de voornoemde JOSEPH JASPERS wel inzonderheid aldaar is gekomen, om eigentlijk den voornoemden J.W. van NOUHUIJS over de zaak te spreken?
Zegt neen.
Art. 6.
Welke de gesprekken zijn geweest, die er in de kamer zijn voorgevallen zo lang als hij deponent en de andere opgenoemde perzonen zig nog alle vier bij malkanderen aldaar bevonden? En wat er toen al verder is gebeurt?
De deponent zegt dat JOSEPH JASPERS in zijn presentie uit zijn sak heeft gehaalt enige specie van goud en zilver leggende die op tafel neer en zeggende
tegen van OMMEREN President steek dat op, die daer op antwoorde neen dat doe ik niet, waar op JASPERS dat geld weder in zijn sak stak, zeggende daerop
van OMMEREN tegens hem deponent zeide MANDERS gaat gij uit de kamer.
Art. 7
Of daarop niet is gevolgt, dat jegens hem deponent is gezegt: "Gaat zoo lang eens uit de kamer" en zo ja, door wien hem dat is gezegt, namentlijk door J.W. van NOUHUIJS, of door NICOLAAS van OMMEREN?
Is beantwoord.
Art. 8.
Of hij deponent daarop niet uit de kamer is gegaan? En of hij daaruit is gebleeven? En met een woord, hoe hij deponent zig hieromtrent in alles heeft gedragen?
Zegt daer op uit de kamer te zijn gegaan en daer in niet weder te zijn gekomen voor dat alles aen een kant was zonder dat hij deponent enig geld als toen heeft
zien leggen op de tafel of in't geheel van de zaak weer horen spreeken, schoon JASPERS en van OMMEREN nog in de kamer waren, die ten eersten met hem
uit de kamer zijn gegaan.
Art. 9
Waar bij 't toekwam, dat hij deponent op dat zeggen uit de kamer ging in plaats van JOSEPH JASPERS, op zijn gedane verzoek, in dit werk bij te staan, of te helpen?
Zegt uit de kamer te zijn gegaan om dat JASPERS hem niet verzogt te blijven.
Art. 10.
Of hij deponent vervolgens niet tegenswoordig is geweest bij de gesprekken en onderhandelingen, dewelke JOSEPH JASPERS over 't geval van de boomtjes ter dier tijd heeft gehad met meergemelden J.W. van NOUHUIJS en NICOLAAS van OMMEREN?
Is beantwoord.
Art. 11.
Voor zo veel hij deponent daarbij tegenswoordig mogte zijn geweest, het zij voor 't geheel of ten deele, precis op te geven alles wat hij deponent alstoen heeft gehoort en gezien?
Ceffat.
Art. 12.
Of hij deponent na verloop van eenige tijd, op dien zelven morgen niet heeft gezien, ofte wel anders heeft vernomen dat de Procureur J.W. van NOUHUJS van BAKEL is afgereeden en vertrokken?
Zegt op zijn aenkomst te hebben gehoort dat NAHUIS reets een uur of anderhalf geleden vandaar was vertrokken.
Art. 13.
Of hij deponent alstoen ook niet heeft vernomen of gezien dat JOSEPH JASPERS bij NICOLAAS van OMMEREN alleen is gebleeven in de kamer? Dan of hij deponent alstoen daar is bij gekomen? En zo jaa, wat'er dan diestijds al verder in deszelfs tegenswoordigheid is gesprooken, en voorgevallen?
Is beantwoord.
Art. 14.
Voor zo veel hij deponent bij alles niet jegenswoordig is geweest, precies op te geven al wat hem deponent van die gantsche onderhandelingen, en den uitslag van dien, kennelijk is geworden, het zij uit de mond van JOSEPH JASPERS, of anderzints?
De deponent zegt op dien zelfden morgen met JASPERS van daer gaende, uit deselfs mond te hebben gehoort dat de zaak met van OMMMEREN was
afgemaakt voor veertien ducaaten, een halve rijder, twee Zeeuwsche Rijxdaalders en een Kroonstuk, 't welke de voorn. JASPERS nog aen verscheide
menschen heeft verhaalt. Depost zegt of na middag.
Art. 15.
Of het niet waar is, dat ten zelven dage, in de tegenswoordigheid van hem deponent, de gemelde NICOLAAS van OMMEREN tegen JOSEPH JASPERS heeft gezegt: "Geef aan den Vorster en den Schutter ieder twee Kroonen, dan zullen zij wel zwijgen, wel te vreeden zijn, en de zaak niet overbrengen?
De deponent zegt dat van OMMEREN in zijn presentie wel aan JASPERS heeft gezegt, geeft aen den Vorster en Schutter ieder twee Kroonstukken, dog het
verdere niet te hebben gehoort.
Art. 16.
Of het ook niet waar is, dat de voornoemde JOSEPH JASPERS aan hem deponent alstoen heeft gegeven vier Kroonstukken, ten einde den Vorster en den Schutter van BAKEL volgens den Raad van NICOLAAS van OMMEREN te doen zwijgen?
De deponent zegt dat JASPERS hem toen de vier Kroonstukken heeft gegeven voor den Vorster en Schutter zonder te kunnen zeggen waartoe.
Art. 17.
Of dat tusschen JOSEPH JASPERS, en hem deponent, mitsgaders den meergemelden NICOLAAS van OMMEREN niet is voorgevallen in de tegenswoordigheid van BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, Schutter, en HENDRIK RIJSTERBORGH, Vorster van BAKEL?
Zegt ja,
Art. 18.
Of niet in de tegenswoordigheid van hem deponent, tusschen alle die personen alstoen is voorgevallen een gesprek over het geval de boomtjes, waar bij dan (onder anderen) is gezegt, dat de meergemelde JOSEPH JASPERS over het opraapen en weghalen van die boomtjes met NICOLAAS van OMMEREN had geaccordeert, en hem geld geschooten?
Zegt Neen.
Art.19.
Of toen ook bij dei geleegenheid niet is gesprooken van de perzoon, en 't bedrijf van den meergemelden Procureur J.W. van NOUHUIJS met betrekkinge tot dit geval? En zoo ja, wie er van hem heeft gesprooken? En waarin het gesprek heeft bestaan.
Zegt Neen.
Art. 20.
Of 't niet waar is dat hij deponent vervolgens in de tegenswoordigheid van JOSEPH JASPERS, en NICOLAAS van OMMEREN, aan den Vorster, en den Schutter (namelijk aan ieder) heeft aangeboden off toegereikt een Croonstuk, ten einde zij in hunne respective qualiteiten, de zaake van JOSEPH JASPERS zouden verzwijgen, en niet overbrengen?
De deponent zegt aen ieder te hebben toegereikt een Kroonstuk zonder te weeten dat hij daer bij iet gezegt heeft, dog dat hij aen ieder geen twee
Kroonstukken heeft gepresenteert.
Art. 21.
Of 't mede niet waar is, dat de Vorster HENDRIK RIJSTERBORGH heeft geweigert het geld aan te nemen, dat hij 't ook niet aangenomen heeft; en dat NICOLAAS van OMMEREN alstoen heeft gezegt; "Geef er twee, dan zullen zij wel te vreeden weesen en zwijgen want een voor ieder is niet genoeg?
De deponent zegt dat van OMMEREN daer op heeft gezegt, geeft er ieder twee dog van 't verdere niet te weeten.
Art. 22.
Of't almede niet waar is, dat de Schutter BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT alstoen daar op heeft geantwood? "Ik wil geen onregtvaardig geld hebben?
De deponent zegt dat ROSEVELT wijgerde geld aan te nemen, dog niet te hebben gehoort dat hij sprak van onregtvaardig.
Art. 23.
Of hij deponent mede niet is aangezogt, om ter instantie van 't Hoog Officie der Stad en Meijerije van S-BOSCH in deezen getuigenis der waarheid te geeven, en zo jaa, door wie.
De deponent zegt door JOSEPH JASPERS te zijn aangezogt om verklaring te geven en dat hij ook met hem op zijn verzoek is geweest te BEEK en DONK
alwaar hij toen verder door den Drost is aangesproken en gevraagt of hij niet kost verklaren dat van OMMEREN met JASPERS had geaccordeert, en dat hij
deponent daer antwoorde, neen, dewijl hij zulx niet had gehoort als van JASPERS.
Art.24.
Welke reedenen hij deponent heeft gehad om dienaangaande geen verklaring te passeeren?
Zegt omdat hij begreep niet verpligt te zijn te BEEK en DONK eene verklaring te geven.
Art. 25.
Voor zo veel hij deponent tot het passeeren van een verklaring mogte zijn aangezogt; of hij dan ook bij die geleegenheid niet is aangezet en verzogt, om die verklaring zodanig in te rigten, dat er in 't geheel niet moest worden gerept van den Procureur J.W. van NOUHUIJS? En zo jaa, door wie?
Zegt Neen.
Art. 26.
En nadien alle de getuigens, die deswegens hunne verklaringen hebben gepasseert, met namen JOSEPH JASPERS, ANTHONY KUIJPERS, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT en HENDRIK RIJSTEBORGH op eene en denzelfden voet, zig zodanig daarvan hebben gequeeten, dat bij alle die verklaringen de Procureur J.W. van NOUHUIJS nergens, ofte nergens word genoemt, of hij deponent niet zoude kunnen zeggen, dat zulks is geschied ingevolge zeekere afsprake tusschen alle die getuigens, ofte wel andere personen?
Zegt Neen.
Art. 27.
Eindelijk of er ook niet zijn in 't werk gestelt eenige middelen van beloften, dreigementen of andere, om hem deponent te beweegen tot het passeeren van een verklaring, dewelke zoude moeten strekken tot lautere verschoninge van den Procureur J.W. van NOUHUIJS, en alleenlijk tot bezwaar van NICOLAAS van OMMEREN?
Ceffat.
Aldus op de voorsz. interrogatorien presente Fixo gehoort de voorn. ANTHONY KUIJPERS, die nadat bij dezelven aen handen van ons Commissarissen de behoorlijke Eed was afgelegt en deze interrogatorien en gegeve responsiven iterativelijk <= bij herhaling> distinctelijk waren voorgelezen, heeft hij den inhouden denzelver gepersisteert, en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum 'S-HAGE 13 December 1764.
ANTONI KUIJPERS
G.J. v. PERSIJN
F.W. CHION
Mij present KEMPENAER 1764
d.d.13-12-1764.
Pro Fisco.
Interrogatorien, gedaan maken ende Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN, en FREDRIK WILLEM CHION, Raaden in den Edelen Raade en Leenhove van BRABANT ende de Landen van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegens den Procureur Generaal van dezelve Landen.
Omme daarop ten diensten van de Justitie te worden gehoort HENDRIK RIJSTERBORGH Vorster te BAKEL.
Art. 1.
Zijn naam, ouderdom, woonplaats, en functie?
De getuige zegt genaamd te zijn HENDRIK RIJSTERBORG oud tussen de 63 en 64 jaaren, woonagtig te zijn te BAKEL en Vorster en Gerigtsbode te zijn.
Art. 2.
Nadien hij deponent bij deszelvs gegeevene verklaring heeft getuigt: Dat op den 18en October 1763 laat in den avond bij hem is gekomen de Schutter BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, zeggende jegens hem deponent; Wij zullen er een na DEN BOSCH moeten brengen (wijsende teffens op JOSEPH JASPERS, die daar ook tegenswoordig was) met verdere bijvoeginge, daar is hij, zij hebben hem al / 200.-- afgevraagt, etc. etc..
Off hij deponent diestijds niet zeer wel heeft geweeten, wie eigentlijk waren de bedoelde personen, te weten Zij, die de voorschreven somme gelds van JOSEPH JASPERS hadden afgevordert? En inzonderheid of hij deponent niet heeft begreepen, dat alhier bedoelt wierden J.W. van NOUHUIJS Procureur te St.OEDENRODE, en NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL?
De deponent zegt te diertijd wel te hebben gehoort dat door JOSEPH JASPERS en den Schutter ROSEVELD wierden genoemt. De beide personen in den
Artikel gemelt, en voor 't overige dat hij van NAHUIJS noit anders heeft horen spreken als met alle roem.
Art. 3.
Welke woorden er als toen verder tusschen hem deponent, en de andere twee personen zijn voorgevallen? En inzonderheid, of er toen ook niet is gesprooken van den Procureur J.W. van. NOUHUIJS? En waarin dat gesprek heeft bestaan?
Is beantwoord met relatie tot NAHUIJS, en dat hij deponent daer op zijne verwondering te kennen gaf zonder te weeten waer in het verdere gesprek heeft
bestaan.
Art. 4.
En nadien hij deponent al verder heeft verklaart; dat hij des anderen daags op den 19en October, ten huijse van NICOLAAS van OMMEREN, in de tegenwoordigheijd van JOSEPHE JASTPERS, PIETER WILLEM MANDERS, den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN, en BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, heeft horen zeggen, dat de voorschreve JOSEPH JASPERS over het oprapen en weghalen van de boomtjes met NICOLAAS van OMMEREN hadde geaccordeert, en hem geld geschooten. Of doen bij die gelegenheijd niet is gesprooken over de perzoon en 't bedrijf van den Procureur J.W. van NOUHUIJS met betrekking tot dat geval? Zo jaa, wie er van hebben gesprooken? En waarin het gesprek heeft bestaan?
Zegt neen voor zoveel hij weet.
Art. 5.
Waar het bij toe kwam, dat hij deponent en de voornoemde BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT juist op die tijd (en wel beide te gelijk) zig aldaar bevonden?
Zegt daer alleen zijn gekomen uit nieuwsgierigheit, zonder te weeten om welke reede ROSEVELT daer ook was.
Art. 6.
Of niet hij deponent eenigen tijd na dato van 't geval wanneer de Stadhouder vant Quartier zig bevond te BAKEL, de zaak heeft gebragt ter kennisse van den voorschreven Stadhouder?
Zegt ja.
Art. 7.
Hoe en wat voegen hij die zaak alstoen heeft voorgedragen in alle haare omstandigheden? En inzonderheid tot lasten van wien? het zij van JOSEPH JASPERS, J.W. van NOUHUIJS, ofte NICOLAAS van OMMEREN?
De deponent zegt aen den Stadhouder alleen kennis te hebben dat er boomtjes van DE PEELDIJK waren weggehaalt door JOSEPH JASPERS, zonder zig te
kunnen erinneren, dat hij gesproken heeft van ’t geld waarvoor het geval zoude zijn afgemaakt.
Art. 8.
Of het antwoord van den voornoemden Stadhouder alstoen niet is geweest, dat de zaak was Crimineel en dus aan hem niet stond, met bijvoeginge, dat hij deponent dezelve zoude moeten aanbrengen aan den Stadhouder van 'S-BOSCH?
De deponent zegt zig niet anders te kunnen erinneren, dan dat hij aen den Stadhouder heeft gevraagt of die zaak van de boomtjes crimineel was, die hem daer
op antwoorde dat hij deponent dat weeten moest.
Art. 9.
Of hij deponent, ingevolge van dien, de zaak aan den Stadhouder van 'S-BOSCH heeft aangebragt? zo jaa, hoe, en in wat voegen hij dezelve alstoen heeft voorgedragen en alle haare omstandigheden? En zo neen, waarom zulks niet is geschied?
De deponent zegt, na dato aan den Secretaris van het Hoge Officie ter gelegenheit dat die zig te BAKEL bevond de zaak te hebben aangebragt en dat volgens
gerugten JOSEPH JASPERS daer over aan NICOLAAS van OMMEREN geld had gegeven om het af te maken.
Art. 10.
Nadien hij deponent bij deszelfs verklaring het allerminste gewag niet heeft gemaakt van den Procureur J.W. van NOUHUIJS, of hij deponent niet moet erkennen dat zulks met opzet is geschied, om denzelven J.W. van NOUHUIJS te sparen, en die gantsche zake te stellen op rekening van NICOLAAS van OMMEREN?
De deponent zegt van geen opzet te weten.
Art. 11.
Wie hem deponent het eerst heeft aangezogt om ter instantie van 't Hoog Officie der Stad en Meijerije van 'S-BOSCH te passeeren de opgemelde verklaring? En of ook dezelfde persoon hem deponent niet heeft aangezogt en overgehaalt om de verklaring in dier voegen te passeeren, dat er in 't geheel niet moest werden gerept van den Procureur J.W. van NOUHUIJS? En anders, door wien hij deponent zig daartoe heeft laten beweegen?
De deponent zegt het eerst te zijn aangezogt door den Drost van BEEK en DONK die tegen hem zeide zulx te geschieden ter instantie van het Hoge Officie te
'S-BOSCH zonder van den verderen inhoud van 't Artikel iet te kunnen zeggen.
Art. 12.
Of met weeten van hem deponent, PETER WILLEM MANDERS meede niet is aangezogt om in deeze getuigenisse der waarheid te geven? En zo jaa (voor zo veel hij deponent kennisse daarvan heeft) om wat reden de voornoemde PETER WILLEM MANDERS geen verklaring heeft gepasseert?
De deponent zegt ja vermits hij zelf uit ordre van gemelde Drost is geweest bij MANDERS om hem aen te zeggen dat hij te BEEK moest komen om getuigenis
te geven ende reden van wijgering niet te weeten.
Art. 13.
En, nadien ook de andere getuigens, met namen, JOSEPH JASPERS, ANTHONIJ KUIJPERS, en BASTIAAN BIEBOSCH ROOSEVELT hunne respective verklaringen op dien zelfden voet als de deponent, zodanig hebben ingerigt, dat de Procureur J.W. NOUHUIJS, daar bij nergens ofte nergens, word genoemt; off hij deponent niet zulks is geschied ingevolge zeeker overleg en afspraake tusschen hem deponent en die verdere getuigens, of andere perzonen?
Zegt van geen overleg of afspraak te weeten.
Art. 14.
Voorts, door wat middelen hij deponent zig heeft laten beweegen om deszelfs verklaring in dier voegen te passeeren tot lautere verschoninge van den Procureur J.W. van NOUHUIJS, en alleenlijk tot bezwaar van NICOLAAS van OMMEREN? Of hij door beloften, dreigementen, of aanig ander middel daartoe niet is gebragt? En of hij daarvoor ook niet ietwes heeft genooten of getrokken?
Zegt door geen middelen daer toe gebragt te zijn.
Art. 15.
Eindelijk (voor zo veel des noods) aan den deponent voor te houden deszelfs nadere verklaring: En, nadien hij deponent in substantie daarbij getuigt: Dat de nu meergemelden NICOLAAS van OMMEREN in deszelfs qualiteit zedert eenige jaaren hem deponent tot zijn ongenoegen, veelvuldige ordres heeft gegeven, en nog dagelijks geeft, etc. etc. mitsgaders nog inzonderheid, dat dezelve NICOLAAS van OMMEREN omtrent half November (dog zonder het jaar te melden) bij zeekere geleegeheid hem deponent uit de Raad Kamer te gaan, met bedreiginge van hem anders daaruit te zullen slaan, vattende teffens een tang waarmede hij hem deponent zoude hebben toegebragt eenen swaren slag aan 't hoofd, zo dat er veel bloed was uitgestort. Of hij deponent niet moet erkennen, dat zijn ongenoegen (hetgeen hij zelfs uitdrukkelijk laat blijken over de mishandelingen die hem van tijd tot tijd, en wel inzonderheid bij die occatie < = gelegenheid > hier even te voren genoemt, door NICOLAAS van OMMEREN zouden zijn aangedaan) is geweest een der voornaamste beweegredenen om tegens denzelven NICOLAAS van OMMEREN eene zo partijdige verklaringe te geven, en hem dus bij deze gelegenheid eens betaalt te zetten het ongelijk het geen hij deponent voorgeeft van dien meergemelden NICOLAAS van OMMEREN te hebben geleeden?
De deponent zegt Neen.
Aldus op de voorsz. interrogatorien presente Fixo gehoort de voorn. HENDRIK RIJSENBORGH, die nadat aen hem de voorsz. interrogatoien en gegeve responsiven iterativelijk <= bij herhaling> distinctelijk waren voorgelezen bij den inhouden denzelver heeft gepersisteert, en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum 'S-HAGE 13 December 1764.
ANTONI KUIJPERS
G.J. v. PERSIJN
F.W. CHION
Mij present KEMPENAER 1764.
d.d. 13-12-1764.
Pro Fisco.
Interrogatorien gedaan maken, en de Ed. Mog. Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN, en FREDRIK WILLEM CHION Raaden in den Ed. Raade en Leenhove van BRABANT ende Lande van OVERMAZE, als Commissarissen overgegeven uit den Naam ende van wegens den Procureur Generaal van dezelve Landen.
Omme daarto ten dienste van de Justitie te worden gehoort. WILLEM. zoone van BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, wonende te BAKEL.
Art. 1.
Des getuigenis naam, ouderdom, woonplaats en kostwinning?
De getuigen zegt genaamt te zijn WILLEM van MIERLO stiefzoon van B.B. ROSEVELT, oud zeventien jaren, te wonen, te GEMERT en een smit te zijn.
Art. 2.
(Voor zo veel hij deponent zig kan herrinneren) of hij niet op den 18en October 1763, door deszelfs vader, BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, Ondervorster en Schutter te BAKEL, is gezonden om JOSEPH JASPERS te gaan aanzeggen uit ordre van NICOLAAS van OMMEREN President Schepen te BAKEL voornoemt, ten einde nog op dienzelven dag des avonds precies ten ses uren te komen bij den voornoemden President. Dan of hij direct door dien President zelfs na JOSEPH JASPERS is gezonden?
Den getuige zegt dat de meijd van Van OMMEREN hem geroepen heeft om te komen bij van OMMEREN, die hem alstoen de boodschap heeft gegeven om
JOSEPH JASPERS bij hem te ontbieden tegen dien avond te zes uuren.
Art. 3.
Of hij deponent niet weet te zeggen, dat die zelfde ordre ter dier tijd ook is gegeven door J.W. van NOUHUIJS Procureur te St.Oedenrode? Jaa door hem alleen? ofte wel anders door die beijde perzonen teffens; te weten van NOUHUIJS en van OMMEREN?
Zegt neen.
Art. 4.
Of hij niet ingevolge die ordre, aan den voornoemden JOSEPH JASPERS deze aanzegging heeft gedaan? En zo jaa (voor zo veel hij zig kan herrinneren) precies opte geeven, op welk uur van den dag hij die aanzegging heeft gedaan? En waar hij denzelven JOSEPH JASPERS alstoen heeft aangetroffen?
Zegt ja tussen vijf en zes uuren zonder te kunnen zeggen waar hij JASPERS heeft aangetroffen.
Art. 5.
Of hij deponent diestijds uitdrukkelijk aan JOSEPH JASPERS te kennen heeft gegeven, dat hij die aanzegginge kwam doen uit ordre van den voornoemden NICOLAAS van OMMEREN?
Zegt Ja.
Art. 6.
Of hij deponent bij deze geleegenheid ook niet heeft laten blijken, dat hij meede kwam uit naam of uit ordre van den voornoemden Procureur van NOUHUIJS? dan of hij diesntijds die perzoon niet heeft genoemt?
Ceffat.
Art. 7.
Of hij deponent ter diertijd ook niet heeft geweeten de reeden waar over JOSEPH JASPERS wierd ontboden om te komen aan 't huijs van den meergemelden NICOLAAS van OMMEREN.
Zegt neen.
Art. 8.
Of hij deponent niet in 't vervolg heeft vernomen, hoe JOSPEPH JASPERS gehandelt is geworden, zo wel door den Procureur J.W. van NOUHUIJS, als door den President van OMMEREN? Zo jaa precies en omstandig naar waarheid op te geven alles. wat hij daarvan weet? En door wie? (zonder ietwes te verswijgen).
Zegt Neen.
Art. 9.
Of met weeten van hem deponent PETER WILLEM MANDERS meede niet is aangezogt in dezen getuigenis der waarheid te geven? En zo ja (voor zo veel hij deponent kennisse daarvan heeft) om wlke reden de voornoemden PETER WILLEM MANDERS geen verklaring heeft gepasseert.
Zegt Neen.
Aldus op de voorsz. interrogatorien presente Fixo gehoort de voorn. getuige die nadat aen hem de voorn. interrogatoien iterativelijk <= bij herhaling> en distinctelijk waren voorgelezen bij den inhouden denzelver heeft gepersisteert, en deze benevens ons Commissarissen onderteekent.
Actum 'S-HAGE 13 December 1764.
WIEM van MIRLO
G.J. v. PERSIJN
F.W. CHION
Mij present KEMPENAER 1764
d.d. 17-12-1764. Bijschrift 17-01-1765.
Pro Fisco.
Aan den Edelen Raade en Leenhove van BRABANT, ende de Landen van OVERMAAZE.
Vertoont de Procureur Generaal van BRABANT.
Dat hij ten dienste van de Justitie nodig heeft te hooren J.W. van NOUHUIJS, wonende te St.OEDENRODE, QUARTIERE van PEELLAND, Meijerije van S HERTOGENBOSCH.
Waaromme de vertoonder der zig addresseert aan dezen Raade, verzoekende UEd.Mog. Appoinctement waarbij den voorsz. Van NOUHUIJS werde geordonneert om binnen zeekeren te praefigeeren daege te compareeren voor Heeren Commissarissen uit het midden van UEd.Mog., omme ter requisitie van den vertoonder, gehoort te worden over zodanige zaaken als aan hem aldaar zullen worden voorgehouden.
'T welk doende, etc.
W. van ESCH
17e dag van de 12e maand 1764.
!In de marge!
De Raad gehoort het raport van Heeren Commissarissen verklaart dat in het verzoek bij deeze Requeste gedaan niet kan werden getreeden. Actum in den Raade 17 Januarij 1765.
KEMPENAER.
d.d. 31-12-1764. Bijschriften 17-01-1765 / 17-02-1765 / 01-03-1765.
Pro Fisco
Aan den Edelen Raade en Leenhove van BRABANT ende Lande van OVERMAAZE.
Vertoont de Procureur Generaal van BRABANT dat zeekere BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, Schutter en Ondervorster te BAKEL en MILHEEZE Quartiere van PEELLAND Meijerije van 's BOSCH, uit kragte van UEd.Mog. speciale aan hem vertoonder verleende ordres, vervat in derzelver Appoinctement van den 15en November jongstleeden, op den 29sten van diezelvde maand behoorlijk is geinsinueert, om veertien dagen na dato, met en benevens diverse andere getuigen, te compareeren voor de Heeren Van PERSIJN en CHION, omme ter requisitie van den Vertoonder gehoort te worden over zodanige zaken als aan hem aldaar zouden worden voorgehouden. Alles consteerende uit het ten deeze annexe.
En, aangezin de voorschreve BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT aan welgemelde ordres van den Raad niet heeft voldaan, maar ter contrarie, ten voorschreven aan hem gepaefigeerden dage zelfs in gebreeken is gebleeven, aldaar te compareeren, en dat de Vertoonder meer dan ooit ten dienste van de Justitie nodig heeft den zelven te hooren; zo addresseert zig de Vertoonder aan dezen Ed. Raade, verzoekende UEd.Mog. nader Appoinctement waarbij gemelden BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT, andermaal werde geordonneert te compareeren voor Heeren commissarissen, omme ten dienste van de Justiie gehoort te worden, zo als bevonden zal worden te behooren, op poene, dat hij in gebreeken blijvende van zulks te doen, in deze nader zal worden gedisponeert.'T welk doende etc.
W. vanden ESCH
31e dag van de 12e maand 1764.
!In de marge!
De Raad ordoneert als nog BASTIAEN BIEBOSCH ROESEVELT te compareeren voor de Heeren van PERSIJN en CHION als Commissarissen, veertien dagen na insinuatie deezer om ten dienste der Justiie te werden gehoort zoals bevonden zal worden te behoren op poene dat hij in gebreke blijvende zulx te doen, in deeze nader zal werden gedisponeert. Actum inden Raade 17 Januarij 1765.
!Vervolg in de marge !
Relateere ik ondergetek. Deurwaarder op den 27e Februraij 1765 mij getransporteert te hebben na BAKEL, ten huijse van BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT (vermits zijne absentie) aen zijne huijsvrouw dit Request & Appoict. geinsinueert, gelevert copij met acte van Exploit daer onder gestelt ten einde gemelde B.B. ROSEVELT zig na het Dispositijff zoude hebben te reguleeren, waerop van, dezelve zijne huijsvrouwe tot antwrt. heb bekomen: T'is wel, zoo ras mijnen man thuijs koomt zal ik 't hem ter hand stellen, en mijn voir doen om hem over te haalen, ten einde hij maakt Donderdag over 14 dagen in DEN HAAG te zijn.
'S BOSCH 1e Maart 1765
P.L. van RIJSSEN, Deurwaarder.
d.d. 26-01-1765. Bijschrift 15-02-1765.
Pro Fisco.
Aan den Edelen Raade en Leenhove van BRABANT ende de Landen van OVERMAZE.
Vertoont de Procureur Generaal van BRABANT.
Dat zeekere JOSEPH JASPERS, wonende te BAKEL, Quartiere van PEELLAND, Meijereije van 'S-HERTOGENBOSCH in het laatst van Augustus, of begin van September 1763, bij't passeeren van de zogenaamde PEELDIJK, lopende van BAKEL naar VENROIJ, in twee reijsen, van daar heeft meede genomen drie boomtjes; welke, volgens voorgeeven van hem JOSEPH JASPERS, en het getuigenis van anderen, zouden zijn geweest doode mastboomtjes van de dikte van een ordinaire bonenstaak, dewelke op den gemelden dijk hadden geleegen, en, zo het scheen, van den struik of stronk waren afgewrongen of afgescheurt.
Dat zeekere J.W. van NOUHUIJS, wonende te St.OEDENRODE, Quartiere en Meijerije voorschreven, mitsgaders hier en daar als Procureur fungeernde en zig nu en dan door den Stadhouder van den Quartier Schout van PEELLAND voorschreven, in zaaken van deszelfs Ampt en Officie hebbende laten employeren, jaa bij zommige voor Substitut van denzelven Stadhouder passeerende, van het geene voorschreven, naar 't schijnt, kennisse hebbende bekomen, zig niet ontzien heeft des avonds van den 18en October 1763, aan den voorschreven JOSEPH JASPERS, dewelke expres ten dien einde was ontbooden te komen ten huise van zeekeren NICOLAAS van OMMEREN, diestijds President Schepen te BAKEL voorschreven, en binnen het gemelde State Dorp, bij absentie van denzelven Quartierschout als Schout fungeerde, gemeenschappelijk met den voorsz. Van OMMEREN zeer nadrukkelijk voor oogen te stellen, dat de gemelde zijne JASPERS daad, (onaangezien deese ontkende die boomtjes te hebben afgehakt, of afgewrongen, en alleenlijk erkende, dezelve losleggende, op zijn kar te hebben gelaaden en meede genomen, egter) quasi crimineel zoude zijn, dat hij deswegens naar S-BOSCH zoude worden gebragt, en aldaar met geesseling gestraft; en, na denzelven JASPERS langs dien weg te hebben gebragt in zeer groote angst en vreese, van hem JASPERS ter dier zaake, ende op dat zulks praetenselijk voor 't Hoog Officie binnen de gemelde Stad 'S-BOSCH secreet zoude blijven, afgeëischt een somme van tweehonderd guldens.
Dat, hoezeer wel een waarheid schijnt te weesen, dat hij van NOUHUIJS des anderen daags s'morgens (wanneer de voorsz. JASPERS, op hunne ordre wederom ten huijse voorsz. gekomen zijnde om nader met hun over die zaake te spreeken, aan denzelven van NOUHUIJS heeft gepresenteert eenig meerder geld dan des avonds te voren) in't begin niets gezegt, en naderhand daarop geantwoord zoude hebben, Mantje, steek gij dat geld weer op, ik moet gaan rijden; ja dat gemelde Van NOUHUIJS voorgeeft, daarbij niet alleen als doen bij zig zelven zoude hebben bedagt, dat hij zig daarin een slegte handeling zoude inlaten, zonder eenige last te hebben, maar ook, dat hij uit zodanig een beginsel tegen JASPERS zoude hebben gezegt, dat hij zig met die zaake niet meer bemoeijde, het niettemin (de relevance van dat eerste, en wat, aangaande beijde poincten, en specialijk nopens het laastgemelde, van de waarheid zoude mogen weesen, aan zijn plaatse gelaten) het in alle gevalle waaragtig is, en blijven zal, dat hij Van NOUHUIJS daar op schielijk weggereeden zijnde, denzelven JASPERS diestijds heeft gelaten in zodanige perplexiteit en benauwtheid, dat hij JASPERS op diezelfde morgen, aan den gemelden Van OMMEREN ter zaake voorschreven, heeft betaalt gehad, in specie veertien Ducaten, een halve Gouden Rijder, twee Zeeuwsche Rixdaalders en een Croonstuk, en dus een somme van zeven en tagtig guldens en tien stuivers, behalven nog twee en twintig en een halve stuiver, om daarvoor nieuwe heesters te kopen, mitsgaders nog, op raad van hem Van OMMEREN gedestineert vier Croonstukken voor den Vorster en voor den Schutter van BAKEL, ten einde zijlieden het meede neemen der voorschreven drie mastboomtjes verswijgen zouden, gelijk dan ook de voorschreve Van OMMEREN ter dier zaake, van wegen het Officie Fiscaal gedagvaart in perzoon, en bereids een en andermaal door Heeren Commissarissen (Van PERSIJN en CHION) gehoort is geworden.
Dat daarenboven de voorsz. Van NOUHUIJS eenige tijd na dato 't zij in't laast van de voorschreve maand October, of in de volgende maand November door ANTHONIJ KUIJPERS, swager van den voorsz. JOSEPH JASPERS klagtelijk aangesproken zijnde, ter zaake gemelde JASPERS over het onnozele geval zo veel geld had moeten geven, na te hebben voorgewend, dat hij daarvan niet wisten, quasi wel geantwoord heeft; Ik ga morgen na DEN BOSCH, en ik zal er den Stadhouder van spreeken; edog dat hij Van NOUHUIJS van zulks (om reedenen hem ongetwijfelt bewust) immers tot een zeer geruime tijd daarna, in weerwil van zijn onvermijdelijke pligt, is gebleeven in gebreeken.
Van al het welke breeder aan deezen Raade zal kunnen blijken uit de stukken, dewelke de vertoonder ten deeze voegt, en tot welkers lecture hij de vrijheid neemt zig kortheids halven, met alle Eerbied te gedragen.
Daar nogtans, in die onzeekere suppositie dat het opgemelde voorgeeven van den voornoemden JOSEPH JASPERS bezijde de waarheid zoude zijn, volgens de Resolutie van den 5en January 1746 op het stuk der der beplantinge van de Meijerije van 'S-HERTOGENBOSCH bij de Raad van State genomen, mitsgaders gedaan publiceeren en affigeeren, de voornoemde Quartiersschout alleen zoude zijn bevoegt geweest, om van denzelven te vorderen een somme van ses en dertig guldens op zijn hoogst; en zelfs in het geval, dat de voorsz. JOSEPH JASPERS de gemelde mastboomtjes met enig scherp instrument mogt hebben afgesneeden, afgehakt, ofte gekapt een zodanig cladestien accoord, als waartoe de voorschreve Van NOUHUIJS en Van OMMEREN denzelven hebben weeten te induceeren, geheel ongepermitteert zoude weesen, als zijnde bij de voorsz. Resolutie tegens de geene, die in de gemelde Meijerije, onder voorwendsel van sprokkelen, eenige dorre takken van boomen zouden komen te breeken, ofte het groene hout, jonge en andere boomen, zo op der ingezeetenen binnen erven, weegen nieuwelings geplant en wassende, met de handen, met sweepen, zwaare houten, of anderzints zouden komen te schudden, te slaan of te krenken, of met karren daar tegens te rijden, geene andere Poenen zijn gestelt, als voor de eerste rijse dat iemand daarop bevonden, of naderhand agterhaalt word, een verbeurte van twaalf guldens, voor de tweede reise van vier en twintig guldens, en voor de derde reijse van gelijke somme, en arbitrale correctie; mitsgaders wel expresselijk gestatueert, dat de geene die bevonden of agtergehaalt zoude worden, met messen, sabels, bijlen of diergelijke scherpe instrumenten, dezelve boomen en hout gesneeden, gehakt, of gekapt te hebben, zonder eenige conniventie, aan den lijve zoude worden gestraft.
En, nademaal het geene voorschreven is, bijzonderlijk in een perzoon als is de voorsz. Van NOUHUIJS, allezints straffe en correctie komt te meriteeren, zo addresseert zig de vertoonder Amptshalven aan dezen Raade en Leenhove, verzoekende UEd.Mog. Mandament van dagvaarding, immers missive van beschrijving in perzoon, ten lasten van gemelden J.W. van NOUHUIJS, in ordinaria Forma.
'T welk doende,
W. v.d.
26e dag van de 1e maand 1765.
De Raad verleent den verthoonder Nihil.
Actum in den Raad 15 Febr. 1765.
KEMPENAER 1765.
d.d. 18-03-1765.
Pro Fisco.
Interrogatorien gedaan maken, en de Edele Mogende Heeren en Mrs. GOVERT JAN van PERSIJN, en FREDRIK WILLEM CHION, Raaden in den Edelen Raade en Leenhove van BRABANT en de Lande van OVERMAZE, als Commissarissen, overgegeven uit de naam ende van wegens de Procureur Generaal van de zelve Landen.
Omme daarop ten dienste van de Justitie te worden gehoort BASTIAAN BIEBOSCH ROSEVELT Schutter en Ondervorster te BAKEL.
Art. 1.
Zijn getuiges naam, ouderdom, woonplaats en functie.
De getuige zegt genaamt te zijn BASTIAAN BIEBOSCH van ROSEVELT, oud omtrent 38 of 39 jaaren, te woonen te BAKEL en Schutter en Ondervorster aldaar
geweest te zijn en nu niet meer, als zijnde laatstleden Bamis < = 1 October > bedankt.
Art. 2.
Nadien JOSEPH JASPERS bij deszelfs gegevene verklaring heeft getuigt:
Dat door hem in de maand Augustus of September 1763 van Den PEELDIJK meede genomen zijnde de drie bewuste mastboomtjes, eenigen tijd daarna, en wel op den 18en October van dat jaar, door WILLELM, zoon van hem deponent, aan voornoemden JOSEPH JASPERS zoude zijn aangezegt uit ordre van NICOLAAS van OMMEREN President Schepe te BAKEL, ten einde op dien dag des avonds precies ten ses uren bij den President te komen. De deponent te vragen (voor zo veel hij zig kan herrinneren) of hij eenige kennisse heeft of weet te zeggen, dat zijn voorschreve zoon die ordre direct van, ofte van wegen denzelven NICOLAAS van OMMEREN heeft ontfangen?
De getuige zegt daar van niets ter wereld te weeten.
Art. 3.
Wanneer, en door wie hij deponent het eerst vernomen heeft dat JOSEPH JASPERS ontboden was tegens voorschreven tijd te komen bij Van OMMEREN? En specialijk of hij deponent zulks niet bereids geweeten heeft eer ofte bevorens JASPERS diestijds aldaar gekomen is?
Zegt hem daar gevonden te hebben dog niet te weten dat hij daer ontboden was.
En op het tweede lit, zegt neen.
Art. 4.
Of hij deponent insgelijks voor en aleer JASPERS diestijds aldaar gekomen is, niet vernomen heeft waarover, en door wie dezelve JASPERS aldaar tegen die tijd ontboden was? En specialijk, dat het was over de zaake van de voorschreven mastboomtjes?
Zegt Neen.
Art. 5.
Nadien hij deponent bij deszelvs voorsz. verklaringe getuigt, dat hij zig ten zelven dage, des namiddags bevond ten Herberge, en ten huijse van den meergemelde NICOLAAS van OMMEREN, en dat aldaar ook jegenwoordig was JOSEPH JASPERS, hem deponent te vragen, hoe laat hij deponent op die middag ten huijse van Van OMMEREN was gekomen, en specialijk, off JASPERS aldaar niet eerst na hem deponent gekomen is?
Zegt dit zig niet te kunnen erinneren, en niet beeter te weeten of JOSEPH JASPERS was er reets.
Art. 6
Om wat reede, of bij wat occasie hij deponent zig diestijds, en specialijk voor dat J.JASPERS aldaar gekomen was, ten huijse van Van OMMEREN bevond? En of niet uit kragte van een afspraak of ordre, immers met voorkennisse van gemelden Van OMMEREN.
Zegt om reden dat JAN WILLEM NOUHUIJS daer was en dat hij uit zijn pligt daer quam om denzelven als Officier op te passen, en dat JASPERS daer reets
was, dog dat er geen af spraak of ordre van Van OMMEREN daer toe was.
Art. 7.
Of hij deponent voorschreven JASPERS tijde voorschreven, niet heeft gezien en gesprooken, eer dezelve nog is gegaan in de kamer bij NICOLAAS van OMMEREN?
Zegt denzelven wel gezien maar zoveel hem voorstaat niet gesproken te hebben.
Art. 8.
Of aldaar onder anderen ook niet present was de Scheepe GOORT SYMON NOOYEN?
Zegt zig dat niet meet te kunnen erinneren.
Art. 9.
Of hij deponent niet heeft gehoort, dat JASPERS diestijds aan die Schepe heeft gevraagt, of hij niet wist, waarom hij JASPERS aldaar ontboden was, en dat die Scheepe daarop antwoorde Neen?
Ceffat.
Art. 10.
Off hij deponent daarop niet heeft gezegt, het is geen kwaad, laat gij (spreekende tegen JASPERS) maar eens een kan bier tappen?
Zegt daar niets van te weeten.
Art. 11.
Zoo ja, hoe hij deponent met zeekerheid kan hebben geweten, waarover JASPERS aldaar ontboden was, of waarover niet? bij aldien hij deponent daarvan bevorens niet onderrigt was geworden?
Ceffat.
Art. 12.
Aan hem deponent voor te lesen de verklaring door hem op 20 April 1764 te BEEK en DONK gepasseert, en te vragen of en tot hoe verre hij daarbij blijft persisteeren? En speicaal, of hij deponent ook daarbij blijft persisteeren, dat hij aan JASPERS zoude geraden hebben, het van hem JASPERS geeijschte geld nog zo niet te geven, maar daarover eerst in te nemen het advijs van een wijs Advocaat?
Zegt, Ja.
Art. 13.
En, nadien hij deponent daarbij verklaart heeft, dat hij met JOSEPH JASPERS op den voorgemelden avond is gegaan uit het huijs (te weeten van Van OMMEREN) te vragen, hoe laat het is geweest toen zij heenen gingen, en waar zij zijn naar toe gegaan?
Zegt omtrent tien uuren zo hij meent, en gegaan te zijn naer het huijs van RIJSTERBORG met JOSEPH JASPERS.
Art. 14.
Of hij deponent wel kan ontkennen, dat de meergemelde JOSEPH JASPERS ter zelver tijd hem deponent inzonderheid ook heeft onderhouden over dreigementen, die aan hem JASPERS zouden zijn gedaan? ofte wel over de angst en vrees of ongerustheid waarin hij zoude zijn gebragt door voorschreven Van OMMEREN? en zoo jaa, preacis op te geven alles wat JOSEPH JASPERS hem, dienaangaande heeft gezegt.
Art. 15.
Of niet hij deponent alstoen op dien zelven avond met voornoemden JOSEPH JASPERS is gekomen oft ten minsten met hem (zoo de eene voor, en de andere na mogte gekomen zijn) zig heeft bevonden bij den Vorster HENDRIK RIJSTERBORGH ten zijnen huise?
Is beantwoord op Art. 13.
Art. 16.
Of niet waar is, dat hij deponent alstoen jegens denzelven HENDRIK RIJSTERBORGH heeft gezegt: Wij zullen er eene na DEN BOSCH moeten brengen (wijsende te gelijk op JOSEPH JASPERS) met die verdere bijvoeging, zij hebben hem al tweehonderd gulden afgevraagt?
Zegt daervan niets te kunnen zeggen.
Art. 17.
Wat hij deponent met die woorden heeft voorgehad? Of om wat reeden hij zig in dier voegen kwam te uijten: En specialijk, of niet met intentie, om hem JASPERS angstig te maken of te houden in de vrees en ongerustheid?
Ceffat.
Art. 18.
Welke woorden er alstoen verder tusschen hem deponent en de andere twee perzonen zijn voorgevallen? inzonderheid, of er toen ook niet is gesprooken over of, en tot hoe verre JASPERS reede had om ongerust te zijn ter zaake van het weghalen der gemelde boomtjes en de gevolgen van dien, en waarin dat gesprek heeft bestaan?
Zegt daer van zig niets te kunnen erinneren.
Art. 19.
En heeft, nadien hij deponent verklaart:
Dat des anderen daags 'smorgens tusschen agt en neegen uuren, zig ten huise van meergemelden Van OMMEREN bij den anderen bevonden alle deze perzonen, namentlijk: de deponent zelfs, mitsgaders de Vorster HENDRIK RIJTERBORGH, JOSEPH JASPERS, PIETER WILLEM MANDERS, en de voornoemde NICOLAAS van OMMEREN, of niet in de tegenwoordigheid van hem deponent, tusschen alle die perzoonen, als toen voorgevallen een gesprek over het geval van de boomtjes, waarbij dan (onder anderen) is gezegt: Dat JOSEPH JASPERS over het opraapen en weghaalen van die boomtjes met NICOLAAS van OMMEREN hadde geaccordeert en hem geld geschooten?
Zegt daervan niets te kunnen zeggen.
Art. 20.
Waar het bij toekwam, dat hij deponent en de voornoemden HENDRIK RIJSTERBORGH, juist op dien tijd (en wel bijden te gelijk) zig aldaar bevonden?
Zegt. zo omdat Vrouw TEMPELAAER schoonmoeder van Van OMMERREN, die hij 'savonds te voren naer binnen had gezonden, om te verneemen of nog iets
van de Heeren hun dienst was, hem gezegt had s'sanderen daags ogtent tijdig wederom te komen als ook uit nieuwsgierigheit om te zien hoe het met de zaak
van JASPERS zoude aflopen, maer de rede van de komst van RIJSTENBORGH niet te weeten, dan dat die van de zaak van JOSEPH JASPERS ook wist.
Art. 21.
Voorts, aangezien hij deponent al verder in substantie en onder anderen verklaard heeft, dat aan hem deponent op dien morgen als voorschreven, zijnde ten huijse van Van OMMEREN door PETER WILLEM MANDERS is aangebooden Een Kroonstuk, en dat hij deponent daarop gezegt heeft; Ik wil geen onregtvaardig geld hebben; te vragen, of hij deponent mitsdien niet heeft geweigert het voorschreve Eene Kroonstuk als doen aan te neemen?
Zegt niets aengenomen te hebben, schoon hem aengeboden wierd, maer gewijgert te hebben.
Art.22.
Zo ja, of de reede, waarom hij zulks weigerde, inderdaad alleen is geweest, om dat hij deponent meende dat het zelve onregtvaardig geld zoude zijn, 't welk hij deponent mitsdien niet wilde hebben?
Zegt het gewijgert te hebben om dat hij meende het hen niet toe te komen.
Art. 23.
En of niet ter contrarie < = in strijd met > de reede van die weigering daarin is geleegen geweest, om dat hij deponent meende, dat hem, zoude hij deze zaake moeten verswijgen, of niet aanbrengen, wel twee Kroonstukken, gelijk Van OMMEREN ook (volgens zijn deponents verklaring) zoude hebben gezegt, toekwamen?
Ceffat.
Art. 24.
Of aan hem deponent wel ooit zedert de weigeringe van het gemelde Een Kroonstuk, door ofte van wegen JASPERS zijn aangeboden twee Kroonstukken, ofte wel meerder dan de waarde van Een Kroonstuk, mits dat hij van deeze zaake zoude zwijgen, of dezelve niet aanbrengen?
Zegt, neen. Maar wel door Van OMMEREN volgens zijne reets eerdere verklaring.
Art. 25.
Of Van OMMEREN, en hij deponent 't zedert het gemelde vertrek van JASPERS op die morgen niet wel met malkanderen over deze zaake hebben gesproken? en waarin die gesprekken al hebben bestaan?
Zegt dat Van OMMEREN nogmaals heeft gezegt, in het kookkeukentje, neemt gij het maer, te weeten de twee Kroonstukken, waerom neemt gij niet?
Art. 26.
Of hij deponent Van OMMEREN noit gevraagt heeft om een gedeelte van 't bij hem Van OMMEREN van JASPERS getrokke geld, onder belofte, dat hij deponent dan alles wat hij van deze zaake wist, verzwijgen zoude, en, zo jaa, met welk gevolg?
Zegt neen.
Art. 27.
Of hem deponent kennelijk is, dat eenige tijd na dato van voorschreve 19en October 1763, wanneer de Stadhouder van 't Quartier zig bevond te BAKEL, daar den voornoemden HENDRIK RIJSTERBORGH de zaak is gebragt ter kennisse van denzelven Stadhouder? En of hij deponent zelfs zulks ooit heeft gedaan?
Zegt hem zulx niet kennelijk te zijn, en zelve het niet gedaan te hebben.
Art. 28.
Indien hij deponent zelfs de zaake mogt hebben aangebragt! Hoe, en in wat voegen hij dezelve alstoen heeft voorgedragen in alle hare omstandigheeden? en inzonderheid tot beswaar van wie? het zij van JOSEPH JASPERS, of van NICOLAAS van OMMEREN?
Ceffat.
Art. 29.
Of het antwoord van den voornoemden Stadhouder, zo verre hem deponent kennelijk zoude mogen zijn, op het voorschreve aanbrengen niet is geweest, dat de zaak was Crimineel, en dus aan hem niet stond, met bijvoeginge, dat dezelve zoude moeten worden aangebragt aan de Stadhouder van 'S-BOSCH? off hoedanig ander antwoord bij denzelven Stadhouder daarop zoude zijn gegeven?
Ceffat.
Art. 30.
Of hij deponent de voorschreve zaake ooit aan den stadhouder van 'S-BOSCH heeft aangebragt? Zo ja, wanneer? Item hoe? En in wat voegen hij dezelve alstoen heeft voorgedragen in alle hare omstandigheden? En zo neen, waarvan zulks door hem niet is geschied?
Zegt neen, omdat hij dagt dat zulx meer van de functie van den Vorster, was dan van hem.
Art.31.
Zoo hij deponent de gemelde zaak voor de voorschreve beijde Stadhouders heeft versweegen, of zulks ook is geschied met overleg, of op verzoek van den meergemelden Van OMMEREN? En speciaal, of hem deponent deswegens, 't een of ander door Van OMMEREN is toegezegt of gegeven? En, zo ja, wat? Of hoeveel geld?
Zegt neen.
Art. 32.
Of aan hem deponent op den 29sten November jongstleden, door den Deurwaarder Van RIJSSEN, van wegen den Procureur Generaal van BRABANT, niet is geinsinueert < = gemeld > een Request < = een verzoekschrift >, en daarop staande Appoinctement < = afvaarding > van deezen Edelen Raade, behelzende ordre onder anderen aan hem deponent, om veertien dagen na de insinuatie van dien te compareeren voor Heeren Commissarissen, ten fine ter requisitie van denzelven Procureur Generaal, gehoort te worden over zodanige zaaken, als aan hem aldaar zouden worden voorgehouden, en of aan hem deponent daarbenevens niet is overgegeven copie van dezelve Requeste en Appoinctemente?
Zegt ja.
Art. 33.
Of hij deponent de voorsz. ordres niet zeer wel begrepen heeft?
Zegt ja.
Art. 34.
Om wat reede hij aan dezelve ordres niet heeft voldaan gehad door ten dage aan hem beteekent, voor welgemelde Heeren Commissarissen te compareeren? En speciaal of hij niet agter is gebleeven op Raad, verzoek, of instigatie van Van OMMEREN, of iemand van zijnentwegen?
Zegt dat hij reets te dier tijd op weg was om te komen dog te GEMERT overvallen werd met steken in de zijde ten huize van JAN den BOER waer op hij weder
naer huis is gegaen denkende hier te laat te komen, zonder, dat Van OMMEREN of iemand hem aengezet heeft agter te blijven.
Aldus op de voorst. Interrogatorien ter requisitie en presentie van het Officie Fiscaal door ons Commissarissen onder eede gehoort de voorn. BASTIAAN BIEBOSCH van ROSEVELT, die nadat de vorenstaande interrogatoien en gegeve responsen aen hem iterativelijk en distinctelijk waren voorgelezen, bij den inhouden derzelver heeft gepersisteert, en deze vermits hij niet schrijven konde benevens ons Commissarissen met een kruisje getekent.
Actum 's-HAGE 18 Maert 1765.
Merkteken van ROSEVELT.
G.J.v.PERSIJN 1765
F.W. CHION.
Mij present KEMPENAER 1765.
d.d. 29-03-1765. Bijschriften d.d. 24-04-1765 / 28-04-1765.
Copie.
Pro Fisco.
Extract uijt de dagelijkse Notulen en Resolutien van Den Raade en Leenhove van BRABAND en Landen van OVERMAZE.
Den Procureur Generaal Inipt.
Contra
N. van OMMEREN Gedaagde in Persoon.
Veneris den 29e Maart 1765.
In deeze zake den Advocaat Fiscaal gepreadviseert ten einde dezelve te termineeren, door bij eenen te nemene Resolutie den gedaagden in persoon te gelasten, binnen eerstkomende veertien dagen na Insinuatie aan JOSEPH JASPERS te restitueeren de penningen breeder ten processe gemelt, als namentlijk veertien ducaten, een halve Rijder, twee Zeeuwsche Rijksdaalders en een Kroonstuk of immers de waarde der opgemelde specien, en voorts den Procureur Generaal te authoriseeren om zorge te dragen dat door den gedaagden in persoon, en wijders het zelve geschied zijnde, de procedures door hem Procureur Generaal tot hiertoe gevoert, onvervolgt te laten, en mitsdien te verklaren, dat dezelve daarmede zullen afzijn en komen te cesseeren < = ophouden; eindigen >.
Waarop gedelibereert zijnde, heeft de Raad, om reedenen denzelven daartoe speciaal moveerende < = bewegende >, goed gevonden en verstaan het voorsz. gepreadviseerde zig te laten welgevallen, en zal Copie van deze Resolutie aan den Procureur Generaal werden ter hand gestelt; met last en ordre om zig dien conform te gedragen, mitsgaders van de voorsz. restitutie der Penningen in questie den Raad te doen consteeren < = blijken >.
(Onderstond)
Accordeert met de voorsz. Notulen en Resolutien
Actum 'S-HAGE 24 April 1765
(en was geteekent)
J.L. KEMPENAER 1765
Bekenne ik ondergetekende de Resolutie hier bovenstaande door den Procureur ALSCHE, van wegens den Heere Procureur Generaal van BRABANT op heden ontfangen te hebben.
BAKEL den 28 April 1765.
N. van OMMEREN.
d.d. 14-05-1765. Bijschrift 18-05-1765 en 01-05-1771.
Pro Fisco.
Ik ondergeteekende JOSEPH JASPERS bekenne bij deese dat N: CAELS van OMMEREN aan mij heeft gerestitueerd veerthien ducaten, een halve rijder, twee Zeeuse rigdaelders, een kroonstuk en zulks in voldoeninge van de resolusie van den Edl Raade en Leen Hoove van BRABAND en Lande van OVERMAASE welke ik had gegeven den negenthiende October zeventhienhondert drie en sestig BAKEL den veerthiende Meij 17: vijff en sestig
JOSEPH JASPERS.
Exhibitum aan den gevange primo Meij 1771
NB: onder een nette copie van de Quitantie op de ommezijde gemelt, hebbe ik gedaan stellen en onderteekent als volgt:
De origineele van de bovenstaande Quitantie is aan mij door, ofte van wegen NICOLAAS van OMMEREN geweese President Scheepe te BAKEL, overhandigt op heden den 18e Meij 1765.
(en was geteekent) W. Vander ESCH.
Inventaris als boven.
d.d. 01-10-1765. Bijschrift 09-08-1772. / 01-10-1765.
NICOLAAS van OMMEREN, woonende alhier, bekent ende verklaart bij en mits desen, wel deugdelijk schuldig te weesen aan ende ten behoeve van Sr. GOORT van LIEMPT oud Borgemeester en inwoonende Borger der Stad HELMOND, eene capitaale somme van vijff hondert guldens tot twintig stuyvers het stuck, spruytende ter saake van deugdelijke geleende en aangestelde penningen bij den geloover soo verklaard gehad en tot sijn constantement ontfangen; Renuntieerende dienvolgende van de Exceptie van onaangetelde penningen, geloovende hij geloover gemelde capitaale somme van vijff hondert guldens aan den voorn.: GOORT van LIEMPT off sijn Actie verkrijgende heden over een jaar te sulle voldoen en restitueeren, met den intrest van dien tot drie gulden tien stuyvers per cento, en ingeval het voorn.: capitaal langer mogte blijven staan in de betaalinge van den voors.: intrest jaarlijx te sulle blijven continueeren tot de volle ende effectueele voldoeninge ende aflossinge toe, dog in Cas van repetitie off restitutie dat naar verloop van een jaar ten alle tijde sal mogen geschieden, sal men wedersijts gehouden wesen den anderen drie maanden te vooren behoorlijk te waarschouwen, verbindende hij geloover tot naerkominge en wel voldoeninge van allent geene voors. en elk poinct van dien sijn persoon en alle sijne goederen hebbende ende verkrijgende egeene uytgesondert, houdende in Cas van wanbetaalinge van capitaal off intresse voors. sijne vaste goederen mits desen voor verhantligt, omme deselve sonder solemniteyten van Evictie < = uitwinning > tot verhaal van voors. capitaal en intressen ad opus Jus Habentium bij Decreet van Heeren Schepenen alhier waar in den geloover voor nu en als dan is Consenteerende Publiecq ende voor alleman te mogen verkoopen, renuntieerende <= ontzeggende; opzeggende> ten dien eijnde van alle oppositie, mitsgaders van de Benefitie <= een weldaad; voordeel; een Proeve; voorrecht> van verburting <= verbeuren> en Evictie <= uitwinning>, aldus gedaan en gepasseert ter Secretarije van BAKEL den eerste October 17C vijf en sestig, ten overstaan van PETER MANDERS en JACOB MANDERS Schepenen, die de menute deses ten Prothocolle benevens den gelover en mij ondergeschreve Secretaris behoorlijk ondertekent hebben.
Waar van den 40 penning is f. 12.10.00.
Qoud attestor J. LOSECAAT, Secrets.
Deze op Heeden ten Register van Scheepenen schuldbrieven en Transporten behoorlijk gevoijeert en doorgeslagen.
Actum BAKEL dezen Neegenden Augustij 1700 twee en zeeventig.
Ouod attestor.
A.A. van NOORT, Secrets.
! Achterzijde !
Obligatie van 500 gulden, voor Sr. GOORT van LIEMPT.
BAKEL 1 October 1765.
Folio 89.
Jura voor Prothocolleere, passeere en uijt makende
te saame 2--08--00
Zegel 0--07--00
40 penning 12--10--00
Schepen 0—06-00
f. 15--11--00
10 October 1766 betaalt.
10 October 1767 betaalt.
10 October 1768 betaalt.
10 October 1769 betaalt.
10 October 1770 betaalt,
De 29 October 1770 in mindering ontf. eene somma van drie hondert gulden van NICOLAAS van OMMEREN.
Ik ondergeschr. als gelaste van Juffr. CATHARINA van LIEMPT bekenne uijt handen van dHeer CORN. BRUIJSTENS als gelaste van den Hoog Edele Gestr. Heer F. STELAND Advocaat Fiscaal en Procureur Generaal van den Ed.Mog. Rade en Leenhove van BRABANT en Landen van OVERMAZE ontfangen te hebben het restant van 't agterstaande Capitaal tot twee hondert guldens met den interesse van dien veragterd sedert Primo October 1770 tot hier toe, Consenteerende tot dien in de Royeering en Cassering deses ten Prothocolle BAKEL den 9 Augustus 17C twee en seventigh.
H. v. RIJSINGEN.
Restant 200--00--00
Intrest 12--17--00
St. f. 212--17--00
R.A.N.B. Raad van Brabant. toegangsnummer 19.
Inv.nr. 447.263B. D.D. 03-04-1771.
Reg. folio 20 Recto.
Pro Fisco.
Extract uijt het Register der Resolutie van Scheepenen van BAKEL en MILHEEZE.
Alzo door de Heer JACOB KIEN Stadhouder ANTONIJ van de CRUIJS Scheepen van zijnen Eed heeft laten ontslaan en bedanke en NICOLAAS van OMMEREN alhier tot President Scheepenen laten aanstellen en den President Scheepen tot Scheepen, met de verdere Scheepenen gecontinueert <= aangehouden> - zo is alhier gecompareert den voorn. NICOLAAS van OMMEREN op het voorlezen van 't ordinaar formulier vervat in haar Hoog Mogende Reglement op de Politique Reformatie, in dato 1 April 1660 heeft belooft het zelve te zullen naarkomen, en hem getrouwelijk daar in te sulle gedragen, hebbende daarop den gerequireerden Eed gedaan en afgelegt met de woorden zo waarlijk helpe hem God Almagtig aan handen van PETER MANDERS Scheepen als gecommitteerde van den Heere Stadhouder ter Raadkamer van BAKEL den vier en twintigsten October 17C vijf en sestig ten overstaan van JACOB MANDERS en ADRIAAN van de MORTEL Scheepenen.
Was geteekent N. van OMMEREN, JACOB MANDERS, ADRIAAN van de MORTEL, onderstont mij present was geteekent J. LOSECAAT, Secrs.
Accordeert met het voorsz. Register voor zo veel het geëxtraheerde <= uittreksel> aan gaat.
BAKEL derden April 1700 een en 'tzeeventig.
Quod Attestor,
A.A. van NOORT, Secrs.
Einde van het 1e dossier
van:
NICOLAAS VAN OMMEREN
President Schepen te BAKEL.
Zie ook Dossier II.