1712 Lamme hand
We leven - als u tenminste een beetje inlevingsvermogen heeft - in het begin van de achttiende eeuw en een lichamelijke handicap leidt in onze tijd bijna altijd tot de bedelstaf. In die situatie is het wel prettig wanneer je ook officieel als bedelaar wordt erkend. De kans dat ze je overal wegjagen en een grote hond op een afgelegen boerenerf je nog meer lichamelijke gebreken bezorgt, is dan wat kleiner. Daarom gaat de van Bakel geboortige Jan Antonij Jan Wilberts naar de schepenen van het dorp.
‛Wij, Dries Driessen ende Corstiaen Manders, schepenen des Dorps en Dingbancken van Baeckel, doen conde ende certificeren bij desen, dat den thoonder deses, Jan Antonij Jan Wilberts, geboortigh is van dese gemeente. Hij heeft alhier gewoond ende sigh gedragen gelijck een eerlijck jongman behoort te doen.’
Vervolgens leggen de schepenen uit dat Jan zijn desolate en armoedige staat heeft te danken aan een lamme hand. Daardoor is hij niet in staat zijn kost te winnen. Jan is nu voornemens zijn brood in andere quartieren te gaen winnen. Hij verzoekt de schepenen hem een mooi papier te verschaffen waarmee hij kan aantonen waar hij vandaan komt en dat het echt niet uit lamlendigheid is dat hij zijn hand moet ophouden.
Inderdaad, de laatste zin is gezien de omstandigheden wat ongelukkig geformuleerd. De schepenen kunnen dat beter.
‛Wij versoecken aan alle Heeren denselven Jan Antonij, alhoewel armoedigh, voor een eerlijck persoon te erkennen. Ons is ter contrarie noijt iets anders gebleecken.’
Vanaf nu is Jan een gecertificeerd bedelaar.
Test versie 3
← Terug naar: Blogs