Kerkdieven.
“De Kroniek van Driek”
Bakel.
Kerkdieven.
Nieuw Archief Bakel en Milheeze, inv.nr. 9/3, pagina 1.
d.d. 17-02-1816.
Op heden den 17 February 1816, s'morgens om agt uuren door den Cantonnale Bode geinformeert zijnde dat de Roomsche Catholijke Kerk alhier gepasseerde nagt bestolen was, hebben wij Burgemeester der Gemeente BAKEL en MILHEEZE Provincie NOORD BRABAND, ons dadelijk ter plaatse der gepleegde diefstal vervoegd, ten eijnde een naukeurig onderzoek van het zelve te doen: - is bevonden dat aan de Oostzijde tegenover den Kleine Altaar int de daar zijnde glasraam waaren genomen vijftien kleyne glas ruyte en drie eysere glasspilletjes dat in de glasraam teinde in de gevel ten Westen insgelijks veertien glasruyte en een eysere glasspil was verbroken. Dat aan het slot op de deur in gemelde gevel volgens zien met eenen breede beidel met geweld op geforceert, egter niet open hebben kunnen krijgen. Dat in de kerk het Tabernakel op drie onderscheiden plaatse met een smalle bijtel is geforceert en beschadigt, egter niet open is geweest, schoon den sleutel van het zelve daar op stak.
Dat vervolgens in de kerk van het beeld van Onze Lieve Vrouw is gestolen:
1. Vijftien kleyne effe en platte zilvere kruysjens, zijnde alle omtrent een soort ieder waard circa tien stuyvers.
2. Een dito zilvere slotje, waard tien stuyvers.
3. Twee linne spreyen van den Groote Altaar, waard tien guldens.
Verders niet meer kunnende besparen ofte informeren en geen suspitie <= geen enkele verdenking> op iemand hebbende dan alleen op vreemde personen, is daar van dadelijk het tegenwoordige Proces Verbaal geformeert, dat men verklaart volkomen de waarheid te bevatten, hetwelk tot narigt aan den Officier bij de Regtbank van eerste aanleg te Eyndhoven zal worden overgegeven om te doen en te handelen zo als nodig zal oordelen te behoeven.
De Burgemeester van BAKEL en MILHEEZE
Getekent GRIENSVEN.
Nieuw Archief Bakel en Milheeze, inv.nr. 9/3, pagina 3.
d.d. 24-02-1816.
Op heden den 24 February 1816, hebben wij Burgemeester der Gemeente BAKEL en MILHEEZE, Provincie NOORD BRABAND, een nader onderzoek ingevolge Uw Ed. aanschrijving van den 21ste van den gepleegde diefstal alhier des s'nagts op den 17 l.l. in de Roomsche Kerk voorgevallen gedaan en hebben bevonden.
1e. Dat de opening aan de Oostzijde waar de dieven door in de kerk zijn gekomen van den van de gront is vijf voet en drie duym het gat
aan de gemelde raam is hoog een voet agt duym breet twee voet Bossche maat.
2e. De opening in de raam aan de Zuidzijde gemaakt waar uit hoofde van een blinde die voor gemelde raam is, niet hebben kunnen in
de kerk komen is ter zelver groote, hoogte, breete als dat aan de Oostzijde waar de dieven zijn in de kerk gekomen.
Verders heeft tot heden niets des aangaande kunnen informeren. Ook zijn in deese Gemeente kort voor of na dien tijd geen vreemdelingen voor (zoo ver ons bekent is) waar men eenige bedenking op zou kunnen hebben alhier gepasseert. Het voor en staande Proces Verbaal verklaart men de waarheid over eenkomstig te zijn en word aan den Officier bij de regtbank van eerste aanleg te Eijndhoven opgezonden, ten eijnde te handelen zo als geraden zal oordelen te behooren.
De Burgemeester van BAKEL en MILHEEZE
Getekent GRIENSVEN.
Nieuw Archief Bakel en Milheeze, inv.nr. 9/3, pagina 9.
d.d. 28-03-1817 ?
Op heden den agtentwintigsten Maart smorgens om zeven uuren, geinformeerd zijnde door een kind hetwelk door den Pastoor deeser Gemeente was afgezonden, dat de Roomsche Kerk wederom alhier bestolen was, hebben wij Burgemeester van BAKEL en MILHEEZE ons onverwijld ter plaatse der gepleegde diefstal begeven ten eijnde een naukeurig onderzoek van het zelve te doen, en is bevonden dat de deur in de gevel aan de Westzijde van de kerk volgens schijn met een breekijzer of bijtel is geforceert en geopend geworden. Dat vervolgens de dieven daar door in de kerke zijnde, hebben dezelve volgens opgaaf van den Pastoor en desselfs meijd, daar uitgenomen de volgende voorwerpen als:
1. Een zwarte toog met mouwen en een dito zonder, waard te samen vijf en veertig gulden.
2. Een koorkleed van kamerdoek, waard dertig gulden.
3. Een dito van fijn linnen, waard sestien gulden.
4. Twee witte linnen zakdoeken, getekend C.H.en twee dito gemerkt IK, waard te samen vier gulden.
5. Drie zwarte koorkleedjes voor kinderen, waard twaalf gulden.
6. Ses dito linnen, waard tien gulden.
7. Eene fijne linne Alp, waard vijf en twintig gulden.
8. Een wit Communie kleed, waard ses gulden.
9. Een overtrek van een Steek, waard vier gulden.
10. Ses overtrekjes van bontjen stof over kandelaars, waard vier gulden.
11. Een linne sprey van den Altaar, waard tien gulden.
12. Drie Corporaals van Baptist, waard tien gulden.
13. Een wit Veluw of overdek, waard sestien gulden.
14. Een wit Boord kleedje met een wit en een roode zeijde Kruijs, tien gulden.
15. Twee linne doeken met kant omzet, waard twintig gulden.
16. Twee Amike en twee Cingels, waard vier gulden.
17. Vier handdoeken van Pelleu, waard agt gulden.
18. Twee dito van Kat in de Zak <= een soort zacht linnen, voeringskatoen>, waard een gulden tien stuyvers.
19. Een paars gordijntje van den Biegtstoel, waard eene gulden.
20. Het geld inde Offerstok voor het Zuyvel als mede die van het Choor
zonder met weet wat daar in waar.
21. Nog omtrent voor een gulde twaalf stuyvers in twee partij en aan duyten.
Ook hebben de dieven voor zij met hunne gestolen goederen zijn vertrokken nog de onbeschaamdheid gehad van hun behoef in de kerk te doen.
Wijders tot heden nog niets hebbende kunnen ontdekken of te informeren hebben wij het tegenwoordige Proces Verbaal geformeert, dat men de waarheid verklaart overeenkomstig te zijn, het welke tot informatie aan de Officier der Regtbank van eerste aanleg te Eijndhoven, alsmede een afschrift aan Zijne Excellentie den Heere Gouverneur deeser Provintie zal verzonden worden, ten eijnde te handele zo als zal vermeene te behoren.
Dato als boven.
De Burgemeester van BAKEL en MILHEEZE.
Getekent GRIENSVEN.
N.AA. Bakel en Milheeze, inv.nr. 11/1, folio 163verso.
d.d. 19-06-1884.
In den vroegen morgen van negentienden Junij achttienhonderd vier en tachtig is mij JOHANNES van NEERVEN Burgemeester van BAKEL en MILHEEZE Provincie NOORD BRABANT door den gemeente Veldwachter kennis gegeven dat in de jongst verloopen nacht op de pastorij te BAKEL was ingebroken en daar evenals in de Kerk verschillende voorwerpen zijn gestolen, na zich dan gezamentlijk ter plaatse gespoed te hebben heeft men zich van de werkelijkheid overtuigd en gezien dat de zaak zich op de volgende wijze schijnt te hebben toegedragen.
De dief of dieven hadden de raam der bijkeuken op de binnenplaats der pastorij omhoog geschoven om wellicht alzoo de pastorij binnen te dringen doch om dat zij, toen de deur tusschen keuken en bijkeuken gesloten vonden schijnt het hen daar niet te hebben bevallen waarna zij wellicht de glasraam der voorkamer die men open vond hebben op geschoven en de binnenblijnd gaan verbreeken waarin men werkelijk een panneeltje vond uitgebroken dat hen in staat stelde om juist met de hand de sluiting te kunnen bereiken en de geheele raam open te maken door welke zij dan schijnen te zijn binnen geklommen om reden alle vertrekken zoo wel binnen als buitendeuren met uitzondering van de trap of opkamerdeur benevens alle kasten en laden der beneden vertrekken zijn open gevonden waaruit zij tien zilveren en een tien á twaalftal Berlijn zilvere en tinnen suikerlepeltjes hebben mede genomen zonder echter de zilvere tafelbel die op de tafel stond en een partij geld voor dagelijks gerief dat in een potje in de geopende keukenkast stond mede te nemen.
Het schijnd verder dat zij na dat ze de twee bosse sleutels der Kerk in de keuken der pastorij hadden gevonden zich daarmede op de pastorij te vreden stelden om hun misdrijf vervolgens in de Kerk voort te gaan zetten die zij hebben geopent met buitendeur of hoofdingang en deur tusschen toren en Kerk te ontsluiten en vervolgens de Sacristijdeur en de daarin aanwezige kasten en laden open te maken waarschijnlijk met behulp zoo als boven is gezegd der van de pastorij mede genomen sleutels en aldaar de volgende voorwerpen hebben ontvreemd:
1e. 1 Zilveren remonstrans met vergulde stralen waar in twee engelen in knielende houding met wierookvaatjes, hoogte 55 centimeter.
2e. 1 Zilveren kelk, de cupa buiten en binnen verguld, het loofwerk om de cupa niet verguld 25 centimeter hoogte.
3e. 1 Zilveren kelk met verguld cupa het loofwerk daar omheen niet verguld, hoogte 28 centimeter.
4e. 1 Vergulde kelk in het handvatsel drie staande engelen op den voet drie engelenkoppen met vleugels en afbeelding van het Laatste
Avondmaal en de Kruisiging, hoogte 32 centimeter.
5e. 1 Zilveren wierookstel met een scheepje waarop een hondskop met uithangende tong.
6e. 2 Zilveren kannetjes met schenkblad.
7e. 2 Zilveren relequeikasjes.
8e. 1 Glazen kasje voor een remonstrans met vergulden deksel en onderstel.
9e. 1 Zilveren ciboriedeksel waarop een bal en daarop een kruis; kruis en bal verguld.
10e. 1 Katoene kleedje van de comuniebank.
Van dezen diefstal zijn verdacht geweest twee vreemde persoonen die daags voor den diefstal in de gemeente zijn gezien nader gesienjaleerd in het polietiblad van 27 Junij 1884. Het katoene kleedje en een der reluquiejen zonder kasje is een maand later langs den Venraijschen Dijk in de nabeiheid der Peel in de heggen terug gevonden.
Het Nieuws van de Week van Zaterdag 21 Juni 1884.
BAKEL, 19 Juni.
Voor ruim veertien dagen werden de bewoners onzer Pastorie 's nachts door een aanhoudend geklop en gekras, van buiten op deuren of vensters te hooren, in zoo erge mate verontrust, dat zij door het uit de bovenramen inroepen van de hulp der naburen eerst naar beneden durfden komen. En..... weg waren de vogels!
Maar nu tusschen l.l. Woensdag en Donderdag kwamen, waarschijnlijk dezelfde dieven, door een raampje in de achterkeuken, maar konden vandaar, zeker tegen hunne verwachting, niet verder. Teruggegaan zijn zij vervolgens, door eene blinde langs de straat te verbreken, in eene der voorkamers gekomen en van deze hadden zij vrijen toegang tot geheel het benedenhuis, overal alles openzettende en doorsnuffelende, maar namen slechts eenige zilveren lepels en nog een en andere kleinigheid mee. Maar wat erger was, zij vonden er ook de sleutels van kerk en sacristie! Nu was hun tot deze de weg gebaand. In de laatste sloegen zij hunnen slag. Zij ontvreemdden er, door verdere ontsluiting, 1 gouden en 2 zilveren kelken, 1 remonstrans, 1 ciboriedeksel, 2 ampullen met schenkblad, 1 zilveren wierookvat met scheepje, 2 reliquiekastjes, 1 glazen cilinder met dek en voetstuk en met zilver vergulde lunula en een paarskleurig dekkleed van de communiebank, dat hun waarschijnlijk kon dienen tot voorloopige berging van al het kostbare, door hen zoo brutaal ontroofd. Het Altaar is door hen onaangeroerd gebleven.
Mocht het onze politie gelukken de aartsschelmen zoo spoedig mogelijk te achterhalen.
De dieven schijnen echter nog bij hun diefstal zeer gerust te zijn geweest, daar zij zich in den kelder van den Eerw. Heer Pastoor ook nog aan het daar aanwezige bier hebben te goed gedaan.
Verschillende personen moeten twee zeer verdachte personen eenige dagen te voren gezien hebben, die lang voor de pastorie hebben staan kijken, en zelfs een persoon uit MILHEEZE ondervraagd hebben, of de kerk ook vele kostbaarheden bezat. Naar men gist zouden de daders reeds vroeger in het politieblad gesignaleerd zijn.
Naar "De Tijd" en andere bladen melden, zouden de dieven op de kerkdeur het volgende oude dievenversje geschreven hebben:
Wij zijn met ons achten,
En gaan alle nachten;
Wij zijn te lui om te werken:
Daarom bestelen we de kerken.
Van dit laatste weten echter vele inwoners van BAKEL niet veel te vertellen, zoodat dit wel tot de sprookjeswereld zan thuisbehooren.