Hoofdstuk 4 uit boek 'Pyama House'
Door dr. Frans Govers
NIEUWE AFVOERLIJN NAAR BAKEL
Fleischbein, Geary, Lantïgne, Taylor en Walmsley werden in Pyama-House goed verzorgd. De mannen voelden zich veilig in het grote huis en konden op geschikte momenten de tuin in voor een verzetje. Williams en Sciligo kwamen als het donker was geworden naar Otten om de avond met de anderen te kunnen doorbrengen, 's Avonds laat volgde dan de weg terug naar Barten. De Ottens zorgden voor kleding en voeding. Op het moment van het uitbreken van de oorlog had Gérard Otten vijf kostuums tot zijn beschikking. Tijdens de bevrijding zal alleen dat overblijven, wat hij draagt. Alles is naar de bemanningsleden gegaan om hen zo goed mogelijk in de burgerkleren te steken. Er werd in huize Otten veel gepraat, waarbij de gedachten uitgaan naar een eventueel vertrek. Dat zeker ook bij de Ottens. De lijn naar Sevenum was al lang geblokkeerd en goede raad duur aan het worden. De situatie werd toch steeds benarder. Het was een uitkomst toen bleek, dat afvoer naar Bakel een mogelijkheid was. Dat men in Bakel op dat moment ook niet wist, waar de mannen verder naar toe moesten, was in Erp niet bekend.
Toon Corstens uit Gemert was de man, die redding bracht in de benarde toestand in Erp. We hebben hem reeds ontmoet, toen hij samen met Paul Reybroek vanuit St. Anthonis Leo Williams en George Sciligo per auto naar Boekel bracht. Hij werkte met zijn broer bij zijn vader in de grossierderij in Gemert. De met hout en turf gestookte Chevrolet-Sedan stond in de garage op enige afstand van het woonhuis. Dat kwam goed uit. Het starten en wegrijden 's avonds moest zo weinig mogelijk worden opgemerkt, omdat de vader van Toon niet op de hoogte was van deze aktiviteiten van zijn zoon. Gezien de beschikbare ruimte in de auto werd besloten om vijf man weg te brengen en Williams en Sciligo nog enige tijd in Erp te laten. En zo vertrokken Walmsley, Geary, Edgar Taylor, Lantigne en Fleischbein op 22 maart 1944 naar Bakel. De groep werd door Toon Corstens afgeleverd bij het huis van huisarts Nelemans aan de Schoolstraat. Dit adres werd gekozen, omdat het bij een huisarts niet opviel wanneer er vreemden in- en uitliepen. Naast de woning van Nelemans stond het huis van de fam. Manders. Bernhard Manders werkte op het distributiekantoor in Deurne. Bij het echtpaar Manders verbleven sinds december 1943 regelmatig Geallieerde bemanningsleden. Waarschijnlijk waren er op het moment dat de groep uit Erp aankwam, reeds twee of drie man daar in huis. Dit zal voor Nelemans aanleiding zijn geweest om de vijf uit Erp onder te brengen waarschijnlijk op de boerderij van de fam. Crooymans. Op 4 april gingen er vier uit de groep Erp alsnog naar de fam. Manders; Walmsley bleef bij Crooymans achter.
Ondertussen waren er in Erp weer andere bemanningsleden aangekomen, een reden voor de Ottens om de twee achtergebleven mannen van de Paper Doll ook naar Bakel te brengen. Op 30 maart vertrokken Gérard en Harrie met Williams en Sciligo per fiets naar Bakel. Daar werden de mannen afgeleverd bij dokter Nelemans en fietsten Gérard en Harrie - elk met een fiets aan de hand - terug naar huis. Het is waarschijnlijk, dat Williams en Sciligo wegens plaatsgebrek bij Manders bij de fam. J. Slits in Bakel werden ondergebracht. Mogelijk kwamen ze vandaar naar Manders tegelijk met Geary, Taylor, Lantigne en Fleischbein. Omdat de groep van de Paper Doll plus Fleischbein daarmee alweer uit zes personen bestond, moesten vier andere mannen uit de grote opkamer verhuizen naar de kleinere voorkamer. Het aantal slaapplaatsen was met zo'n grote groep toch een probleem. Als Bernhard voor zijn illegale aktiviteiten eens een nacht van huis was, dan sliep Mien Manders op de bank; tenminste twee mannen konden dan weer eens in een echt bed slapen!
v.l.n.r. Thomas Geary, Antoinette, Ed Taylor, Thea, Alex Walmsley, Joseph Lantigne en de als laatste aangekomen August Fleischbein. (Collectie Otten)
Bernard en Mien Manders (Collectie Otten)
Mien Manders moest af en toe de groep in huis achterlaten, omdat ze ook nog als invalster een beperkt aantal uren per dag op het postkantoor van Bakel werkte.
Haar vader was daar kantoorhouder en niet op de hoogte van haar aktiviteiten betreffende de pilotenhulp. Omdat ze zelf maar zes vorken en lepels in huis had, ging ze er een aantal lenen bij haar ouders. Als reden gaf ze op: "Ik heb wel eens volk over de vloer". Wanneer haar vader onverwachts bij haar thuis kwam, zaten er wel eens bemanningsleden buiten in de zon. Ze beantwoordden dan niet zijn groet, wat hem later tegen zijn vrouw deed opmerken: "Wat Mien nou weer voor onderduikers in huis heeft weet ik niet, maar ze doen de mond niet open". Mien Manders instrueerde daarna de mannen om hem de volgende keer niet te negeren. Dat ging goed, men knikte hem vriendelijk toe, maar anderen klopten hem op de rug. En dat vond hij ook weer vreemd. Mien Manders daarover: "Ik gaf hem in zo'n situatie meestal gauw een sigaar, want die wilde hij altijd buiten oproken onder het wandelen. Dan was hij tenminste snel de deur uit, maar het koste me heel wat sigaren!"
Ondertussen zat Alex Walmsley alleen, in de schuur van Crooymans, boven op het hooi. Het was hem niet toegestaan in het woonhuis te komen. Martin Laarakkers, een boer uit Bakel, die Engels sprak, maakte af te toe een praatje met hem. Maar Alex raakte van deze eenzaamheid overstuur en werd opstandig. Daarom werd hij naar Mien Manders gebracht. Walmsley was nog steeds overstuur en wilde zich aangeven. Door kordaat op te treden en op hem in te praten wist Mien Manders dit te voorkomen. De groep uit Erp was hiermee weer in zijn geheel bij elkaar.
In Bakel werkten samen Nelemans, ook wel genoemd Oom Jan, Bernhard en zijn vrouw Mien Manders, Jacques Goossens, Toon Corstens, Piet Jeegerings, Piet Swinkels en de Ottens. In de periode vanaf eind 1943 tot aan september 1944 hebben tientallen Geallieerde bemanningsleden - Engelsen/Canadezen/Amerikanen - bij het echtpaar Manders in Bakel onderdak gevonden na o.m. door de Ottens bij Nelemans aangevoerd te zijn. Waren ze in de regio neergekomen, dan werden ze zo goed mogelijk verborgen gehouden totdat het donker geworden was. Dan werden ze opgehaald en naar de woning van het echtpaar Manders gebracht. De bemanningsleden bleven veelal net zo lang in huize Manders totdat ze konden worden overgebracht naar andere duikplaatsen, o.a. in Deurne, Weert en Eindhoven. En vandaaruit verder naar de grens, waar De Witte Brigade hen overnam. Het kwam ook voor, dat bemanningsleden vanuit Bakel door Mien Manders per trein naar Eindhoven werden gebracht. Daar nam Jef Ronden - De Witte - hen dan over en bracht hen verder naar het Zuiden. In Noord-Brabant waren de volgende grensovergangen o.a. die van Borkel en Schaft, de Achelse Kluis, Budel, Chaam en Baarle- Nassau; verder van Maarheeze, Putte, Wernhout en Hilvarenbeek. In Limburg waren er overgangen in Eijsden, Kaberg, Itteren, Geulle, Ittervoort, Hoogcruts, Maaseyk, Noorbeek, Pietersberg, Neerit- ter, Smeermaes, Stevensweert en Stam- proij.
Fleischbein, Geary, Lantigne, Taylor, Walmsley, Sciligo en Williams werden vanuit Bakel in Deurne ondergebracht in het patronaatsgebouw. Vandaar ging het naar De Zwarte Plak. Na een verblijf van 15 dagen in Horst-America werd op 23 april een voettocht gemaakt naar "De Eijkenhof", de boerderij van Cor van Staveren in Veulen bij Venray. Op 29 april werd de groep met een vrachtwagen vervoerd naar het tuinhuisje van Jacques Goossens in Deurne. Men was weer in Deurne terug. Hieruit blijkt, dat men in het gebied Bakel/Deurne net als in Erp ook niet wist hoe de bemanningsleden de grens over te krijgen. De grenzen zaten dicht op dat moment en de mannen "cirkelden" als het ware rondom Deurne van duikplaats naar duikplaats.
Vanuit Bakel gingen de mannen dus niet rechtstreeks naar De Zwarte Plak; eerst naar andere duikplaatsen. De Zwarte Plak, een groepje boerderijen bij Horst-America in de Limburgse Peel. Een van de schakels in het vervoer van Geallieerde bemanningsleden op weg naar de vrijheid. Ook bleven daar bemanningsleden ondergedoken en wachtten daar het einde van de oorlog af. Behalve de fam. Poels in de Antoniushoeve dient de hele Zwarte Plak te worden genoemd met de knokploegen, die over de andere boerderijen van Smedts, Thei Geurts en Tinus Geurts waren verdeeld. Met zijn ouders en broers heeft Bert Poels meegewerkt aan de redding van circa dertig bemanningsleden. Bert Poels was tijdens de bezettingstijd melkventer; iedere morgen ging hij naar Horst om zijn melk aan de vrouw/man te brengen. Daarna kon hij zich met andere zaken bezig houden. Via pastoor Vullings uit Grubbenvorst kreeg hij kontakt met slager Joosten uit Roermond. Deze haalde met zijn auto de eerste drie bemanningsleden bij Poels op om ze naar Neer van der Vin in Neeritter te brengen. Vandaaruit werden de mannen verder gebracht naar België. In mei 1943 kwam Bouman door een Duitse kogel om het leven. Hierna - en óók na de arrestatie van Vullings en Neer van der Vin - vervoerde Wiel Houwen uit Helden de mannen, waarna ze verder geholpen werden door de Witte Brigade.
Toen het lente werd, wilden de mannen werken in de tuin... Lente 1944 (Collectie Otten)
In de loop van de maand juni werd het eindelijk mogelijk om de mannen, die al zo lang in de omgeving van Deurne waren, naar Limburg over te brengen. Jef Ronden uit Sittard verzorgde de eerste twee transporten. Naar Maastricht, daarna ook naar Sittard. Alles per trein vanaf station Oostrum. En vervolgens van Maastricht naar Luik.
In Luik kwam Alex Walmsley terecht bij de faiïh Fraipont. Samen met Joe Lantigne vertrok hij op 8 augustus van Luik per trein naar Brussel. Omdat het al laat op de avond was toen de trein Brussel binnenreed, kreeg iedere passagier een bewijs mee met de mededeling dat de drager ervan zich na het ingaan van de spertijd op straat mocht bevinden. De trein had namelijk vertraging opgelopen vanwege een luchtaanval. Ze volgden hun gidsen en alles ging goed, todat ze een Duitse patrouille tegen het lijf liepen. Toen Alex Walmsley zijn papieren tevoorschijn haalde, werd hem de pijp uit de mond geslagen; het kostte Alex een tand. Op de vraag waar de tocht heen ging, antwoordde Alex in het Frans, dat hij een tante wilde bezoeken in de Rue Guillaume. Hij ging er vanuit, dat er in elke stad wel een straat met die naam was. Hierna kon hij verder gaan en kroop dankzij zijn kennis van de Franse taal door het oog van de naald. Hierna was het de beurt aan Joe Lantigne. Hij besefte dat hij tegen de lamp liep en begon de Duitse patrouille in onvervalst Amerikaans uit te maken voor alles wat lelijk was. Alex werd teruggeroepen en gevraagd of hij de man kende. Na dit te hebben ontkend mocht hij weer gaan; met moeite kon hij de neiging onderdrukken om te gaan rennen. Zodra hij de hoek van de straat om was, bleken zijn gidsen verdwenen te zijn. Na wat rondzwerven kwam hij terecht in het klooster te Sint-Pieters-Leeuw, in de buurt van Brussel. Hierna werd hij naar Brussel gebracht, waar hij bij de kathedraal een nieuwe schuilplaats vond. Vervolgens vertrok hij naar een boerderij in de buurt van Namen en naar een boswachterij in/of bij Ombret. Daarna naar een jong echtpaar in de Ardennen. Hij kwam in kontakt met een groep Amerikanen; ze hadden weinig te eten en groeven zelfs een kuil in een poging om een wild zwijn te vangen. Dat lukte zelfs, maar het beest wist weer te ontsnappen. Walmsley bracht op deze plaats drie afschuwelijke weken door; af en toe hoorde hij schoten van de Duitsers en het geblaf van honden. Tenslotte werd de groep door de Geallieerde troepen bevrijd. Van Parijs vertrok Walmsley naar Londen en op 8 september 1944 kreeg zijn vrouw te horen dat hij nog leefde. Op 13 september was hij weer thuis; hij woog toen nog maar 45 kg., maar hij had het gehaald.
Harrie kijkt de lange rij langs: hen allen te voeden en veilig verder te brengen.... v.l.n.r. Harrie, Griesel, Roberts, de Luca, Antoinette, Hannan, Williams, travelstead, Sciligo en Thea.
Joe Lantigne werd -het is reeds vermeld-, op 8 augustus gevangen genomen in Brussel. Via het, vliegveld Evere en de gevangenis van Brussel kwam hij in een kamp in Duitsland terecht, nl. Stalag Luft I ten noorden van Berlijn. Bij het naderen van de Geallieerde troepen moesten alle gevangenen het kamp verlaten en kregen dagmarsen opgelegd. Na een tocht van 19 dagen werden ze gelukkig toch bevrijd door de Britten. In juni 1945 was Lantigne weer thuis.
In Luik raakte Gus Fleischbein gescheiden van zijn vluchtmakkers Walmsley en Lantigne. Met een koerier ondernam hij de tocht naar Namen. Op 2 juli 1944 kwam hij daar inderdaad aan, maar op weg naar het voor hem bestemde adres werd hij aangehouden. Hij en zijn begeleider werden meegenomen voor verhoor. Hij verdween naar een krijgsgevangenkamp in Duitsland.
Aandacht voor de lotgevallen vervolgens van Geary, Edgar Taylor en Williams. Zij waren via Baarlo in Haelen terecht gekomen. Ze maakten deel uit van een groep van ongeveer 45 man. Daar verbleven sommigen in de bijgebouwen achter de villa "De Bedelaer" van de fam. Dubois, anderen waren in boerderijen ondergebracht, zoals de "Spikkeshoeve" op de grens van Haelen en Heythuysen bij de fam. Vossen. Mevr. Dubois had de organisatie in handen van de pilotenhulp in deze omgeving. Zodra er een groepje van ongeveer 10 man klaar was voor vertrek, werden de mannen naar Kelpen gebracht. Op 2 juli vertrok de eerste groep met Geary, Taylor en Williams. Na een avontuurlijke tocht werd de groep ondergebracht in de kippenhokken van P. Hendrikx en A. Mooren vlakbij het kanaal te Kelpen. Op 4 juli werden ze daar opgehaald door een vrachtauto en naar de grens gereden. Ze werden daar aan de grens ondergebracht in de schuur van G. Truyen uit Molenbeersel. De eigenaar van de schuur wist nergens van. In de nacht van 6 op 7 juli ging het lopend de grens over. Er waren Rijkswachters in de buurt, er werd geschoten en de bemanningsleden doken een tarweveld in. Alles liep gelukkig goed af en de groep kwam terecht in een strohut bij Molenbeersel op Belgisch gebied. De volgende dag werd de groep naar een andere hut gebracht. Op 12 juli werden de mannen naar Maaseik vervoerd en in kleinere groepjes opgesplitst. Geary en Edgar Taylor verbleven bij weduwe Janssen-Schroyen in Maaseik, daarna bij de fam. Pareyn in Eisden. Hierna volgde de reis per tram naar Luik, waar ze in september 1944 door de Geallieerde troepen werden bevrijd. Williams wist als enige van zijn bemanning via Luik en Frankrijk naar Zwitserland te komen. Ook hij was tegen het einde van 1944 weer in Engeland terug.
Getroffen door een ernstige longontsteking moest Sciligo, de zijluikschutter van de Paper Doll, achterblijven in Horst-America. Van het huis van de fam. van der Coelen werd hij overgebracht naar hakker Schoeber om daar verder te herstellen. Bert Poels van De Zwarte Plak ging diverse malen bij hem op bezoek en nam eenmaal een piloot mee om met George Sciligo te kunnen praten. In verband met een op handen zijnde razzia werd hij door de broers Piet en Louis Smedts met paard en wagen naar Kronenberg gebracht, oostelijk van America. Na enige tijd moest hij daar ook weer weg en de als meisje verkleedde politieman Henk van Ark bracht hem naar het Patronaatsgebouw in Hegelsom. Dit gebeurde per fiets. Op 23 november 1944 volgde de bevrijding.
Van de groep van 7 man wisten er dus 5 uit de handen van de Duitsers te blijven: Walmsley, Edgar Taylor, Geary, Williams en Sciligo. Alleen Fleischbein en Lantigne werden gearresteerd.
F FOR FOX
Op dezelfde dag, dat Alex Walmsley en zijn collega's eindelijk verder konden op hun weg naar de vrijheid, kwamen er weer twee anderen in Erp aan. Hun toestel had een noodlanding uitgevoerd bij Wijk bij Duurstede op 22 februari 1944. Een rampdag, niet in het minst voor Nijmegen, waar de bevolking door een bombardement werd getroffen. De 22ste febrari maakte deel uit van een week van enorme aanvallen op Duitsland, o.a. op de vliegtuigfabrieken van Halberstadt. Ook vliegbasis Gilze-Rijen werd gebombardeerd. Door de Amerikanen werden op die ene dag in totaal 60 toestellen verloren. Behalve de Paper Doll ook een gloednieuwe B-27 G bommenwerper, bezig aan de allereerste vlucht met als doel om pamfletten af te werpen boven Aschersleben. Aantekeningen door bommenrichter Joe de Luca (Collectie Otten)
Bob Hannan was de radiotelegrafïst op dit Vliegend Fort. Hij vertelt: "Op onze vlucht naar het doel kregen we voor het eerst te maken met vijandelijk vuur. Het afweergeschut was vrij zwaar, maar het schakelde ons toch niet uit. De genadeklap kregen we door een Messerschmitt B.F.- 109. De buikkoepelschutter en de zijluikschutter verlieten per parachute het toestel. Ongeveer vijf minuten later kwamen wij aan de grond tussen de rivier de Rijn en Utrecht. Direct hierna begonnen we uit het toestel te klauteren. Tegelijkertijd werden we beschoten door een Messerschmitt, maar gelukkig werd niemand van ons geraakt. Na deze beproeving verspreidden we ons en gingen in verschillende richtingen uiteen, te voet. Tijdens de eerste nacht sliep ik in een hooimijt en had erg veel last van de kou. Daarna kon ik de volgende nacht doorbrengen in een houten schuurtje, waar ik het lang zo koud niet had als tijdens de eerste nacht. De volgende dag kwam ik terecht in het plaatsje Megen. Hier bleef ik gedurende 16 dagen".
Bob Hannan heeft vanaf het moment van de vlucht, wég van het toestel in een weiland bij Wijk bij Duurstede, overigens gezelschap van bommenrichter Joe de Luca. Samen zwierven ze enkele dagen rond, voordat ze in Megen in kontakt kwamen met mensen van de Ondergrondse. In hun verklaringen wordt niet gesproken over de wijze waarop zij de Neder-Rijn en de Waal zijn overgestoken. Na de oorlog schrijft Hannan ten aanzien van het oversteken van de rivier bij Megen als volgt: "We zochten naar iets waarmee we de rivier konden oversteken. Na enige tijd zagen we een veerpont. We liepen er op af. Ik gaf de veerman wat Franse franken uit mijn escape-kit in de hoop dat hij ons zou willen helpen. Met handgebaren maakte ik hem duidelijk dat we naar de overkant wilden en scheen hij te begrijpen. Toen we de andere kant van de rivier hadden bereikt, stond daar een man. De veerman liep naar hem toe en sprak geruime tijd met hem. Na dat gesprek werd ons duidelijk gemaakt dat het de bedoeling was ons te laten onderduiken. We werden door de vreemde naar het dorp gebracht, maar toen we een paar honderd meter van de eerste huizen waren verwijderd, verdween onze helper even plotseling als dat hij was gekomen. We waren aan ons lot over geleverd. Daarom besloten we zelf maar op onderzoek uit te gaan en gelukkig kwamen we bij mensen terecht, die ons wilden helpen".
Joe de Luca schijft vervolgens, dat ze samen op 11 maart Megen verlieten om per fiets naar Oss te gaan, waar ze de trein namen naar Breda. Op 22 maart werden ze daar opgehaald bij Rob Kooymans door Paul Reybroek: "Ik heb ze per trein naar Veghel gebracht. We zaten eerste klas. Ik herinner me nog, dat we zo deftig zaten, terwijl ze touwtjes in hun schoenen hadden in plaats van veters.... Ik ben in Breda geweest bij een herenhuis, bij het station." Dit is ongetwijfeld de Spoorstraat geweest, waar Rob Kooymans zat ondergedoken.
Nog op dezelfde 22ste maart arriveerden de mannen in Erp. De dag waarop Walmsley met vier Amerikanen per auto naar Bakel vertrok en Williams en Sciligo achterbleven. Na een verblijf van enkele dagen in Pyama-House werden ze op 8 april 1944 per fiets afgeleverd bij Jan Nelemans in Bakel, waar op de dertigste maart al aangekomen waren Williams en Sciligo. De bemanning van dit Vliegend Fort F. for Fox was als volgt:
Gezagvoerder: 1ste Ltn. C.D. Crook
Tweede piloot: 2de Ltn. W. D. Clark
Navigator: 2de Ltn. R. Davis
Bommenrichter: F?O J. de Luca
Radiotelegrafist: T/Sgt. R. J. Hannan
Boordwerktuigkundige: T/Sgt. L. H. Breitenbach
Buikkoepelschutter: S/Sgt. R. A. Cheek
Rechterrompschutter: Sgt. S. Chavez
Linkerrompschutter: S/Sgt. N. R. Williams
Staartschutter: Sgt. J. H. Hensley
Op 8 april ging er nog eentje meer weg uit Erp, behalve Bob Hannan en Joe de Luca. Het was Vance Travelstead, rechterzijluikschutter van een Vliegend Fort. Tijdens de terugvlucht van een bombardement op Brunswijk werd het toestel getroffen door een Duitse Jager. Op 23 maart 1944 kwam Travelstead neer bij Olland, gemeente Sint Oedenrode (N. Br.). Na de landing ging hij te voet verder, totdat hij een jongeman ontmoette, die de Engelse taal machtig was. Deze jongeman bracht Vance naar een boerderij, waar hij te eten kreeg en in burgerkleren werd gestokem. De volgende dag kwam hij in kontakt met mensen van de Ondergrondse en op 25 maart werd hij al door Paul Reybroek naar Erp gebracht.
De bemanning van diens toestel was:
Gezagvoerder: 1ste Ltn. Fr. Fulton
Tweede Piloot: 2de Ltn. W. Snyder
Navigator: 2de Ltn. E. Tomponio
Bommenrichter: 2de Ltn. C. Vogel
Boordwerktuigkundige: T/Sgt. G. Davis
Rechterzijluikschutter: Sgt. Vance Travelstead
Radiotelegrafist: Sgt. J. Shanan
Linkerrompschutter: Sgt. C. Fahnert
Buikkoepelschutter: Sgt. W. Alexander
Staartschutter: Sgt. L. Oliver
ROLL CALL
Het was druk in Pyama-House. Op 23 maart 1944 kwamen weer twee nieuwe bemanningsleden van een neergestort toestel in Erp aan. Deze keer waren het bemanningsleden van een B-24 Liberator, Roll Call. Gezagvoerder was 1ste Luitenant Ken Griesel. Tweede Piloot was 2de Luitenant Andersom Navigator was 2de Luitenant Gibbons, bommenrichter 2de Luitenant Roberts en boordwerktuigkundige Tech. Sergeant Brawner. Radiotelegrafist was Tech. Sergeant August met als schutters aan boord van de Roll Call: H.W.Brittan, R.E. Devoe, C.L. Hill en S.L. Baker, allen Staf-Sergeants.
Huis van de familie Manders. Door de voordeur binnengaande, kwamen in een gang aan de linkerzijde een voorkamer en een opkamer uit, door een dichte muur van elkaar gescheiden. Rechts kwamen in de gang een kleine kamer uit en de keuken. Vanuit de keuken en gang kon men afdalen in de kelder, gelegen onder de opkamer. In de kelder stond er een kast tegen de muur aan de linkerzijde. Verborgen achter deze kast, was door Bernard Manders een opening aangebracht, die toegang gaf tot een verborgen ruimte onder de voorkamer. Diverse keren werden de bij Manders aanwezige piloten daar verstopt.
Op 6 maart 1944 keerde hun Liberator terug van een bombardementsvlucht op Genshagen. Samen met vele andere bommenwerpers nam de Roll Call deel aan de eerste dagvlucht naar Berlijn door de Achtste Amerikaanse Luchtmacht. Hierbij gingen 68 bommenwerpers verloren. De Roll Call hoorde hier ook bij. Op ongeveer 25 mijl afstand van de Nederlandse grens werd het toestel getroffen door Duits afweergeschut. Het raakte uit de formatie, waarna het zich moeizaam een weg zocht naar Nederlands grondgebied. De Roll Call kwam tenslotte neer in de omgeving van Hoogeveen. Deze crew had geen vast toestel en vloog met toegewezen toestellen. Op deze dag werd voor het eerst gevlogen met de Roll Call!
Gezagvoerder Ken Griesel kwam neer bij de voordeur van een boerderij! Hij kreeg er koffie en werd verder geholpen naar Hoogeveen. Daar bleef hij negen dagen. Vervolgens ging het in een ruk door naar Breda, waar hij opgehaald werd door Paul Reybroek en Gerard Wassenberg. Hij werd overgebracht naar Hanneke Verwegen in Boekel en kwam daarna op 23 maart naar de Ottens in Erp. Dit, samen met zijn bommenrichter Roberts.
Bij de landing in een omgeploegde akker had deze zijn rechterenkel vrij ernstig verstuikt, maar hij slaagde er toch in om van de landingsplaats weg te komen. Spoedig daarna ontmoette hij een man, die redelijk goed Engels sprak. Deze zette hem op een fiets en samen peddelden ze naar diens huis, waar hij tot het aanbreken van de nacht bleef. Daarna werd hij naar Hoogeveen gebracht, waar hij zijn gezagvoerder Ken Griesel ontmoette. Samen trokken ze hierna verder op. Ze gingen in Hoogeveen naar een fotograaf voor een pasfoto. Ze kregen daarna een persoonsbewijs met de aantekening, dat ze doofstom waren. Met een zekere Helga ondernamen ze per trein de reis naar Meppel. Vervolgens ging het dus in een ruk door naar Breda, waar ze - zo was hen verteld - zouden aankomen na de elfde treinstop. Aangekomen in Breda kregen ze te horen, dat de doorgang naar de Belgische grens dicht zat. Het ging vervolgens richting Boekel, waar ze verbleven in de woning van Hanneke Verwegen. Vanuit Boekel werden de beide mannen door Paul Reybroek en Gerard Wassenberg naar Erp gebracht. Op 9 april verlieten de twee bemanningsleden van de Roll Call Erp voor de tocht per fiets naar Manders in Bakel.
In Erp kreeg Griesel last van zijn buikwond, opgelopen in het vliegtuig door een granaatscherf. Hij lag veel in bed, wilde niet dat er een dokter kwam. De Ottens wisten ook niet wat hem mankeerde. Antoinette wist dat hij getrouwd was en dacht, dat hij heimwee had. Ze raaddde hem aan een brief te schrijven naar zijn vrouw Beth in Bellingham, Washington. Kenneth schreef de brief, die door de Ottens werd gepost. Hij knapte weer wat op, waardoor het vertrek naar Bakel mogelijk werd. Hij werd weggebracht door Harrie en Gerard, zoals gebruikelijk per fiets.
Mevrouw Manders op de motor van man Bernard. Zicht op de achtertuin, de notenboom en de achteringang van het huis (Collectie mevr. Manders)
Op 30 maart waren Williams en Sciligo in Bakel afgeleverd. Op zaterdag 8 april was het de beurt aan de Luca, Hannan en Travelstead om naar Bakel te fietsen. In Bakel was het voor dokter Nelemans mogelijk geworden om toestemming voor dit transport te geven omdat de dag ervoor een groep van 13 man bij de fam. Manders vertrokken was. Het groepje van drie uit Erp werd na aankomst bij Nelemans door de aan elkaar grenzende tuinen naar de woning van Manders gebracht. De volgende dag, Eerste Paasdag, volgde voor de inmiddels wat opgeknapte Kenneth Griesel en ook voor Alvis Roberts dezelfde fietstocht en ook zij kwamen bij Manders in huis. Harrie en Gerard fietsten weer terug, elk van hen met een extra fiets aan de hand. Ze kregen een paar dagen rust.
Vanaf eind januari tot begin april was er nog geen dag geweest zonder "inwoning" door een of meerdere bemanningsleden.
Griesel en Roberts betuigen hun dank jegens de "Nederlandse patriotten" (Collectie P. Reybroek)
Vanaf het moment dat Griesel bij Manders in huis was, at hij niet meer, voelde zich ziek en had koorts. Hij kreeg daarom een eenpersoonsbed. Na wat aandringen liet hij Mien Manders naar zijn buikwond kijken en zij was van mening, dat er zonder uitstel een dokter gewaarschuwd moest worden. Zelf ging ze de dokter halen, maar kreeg te horen, dat hij was weggeroepen voor een bevalling. Ze zocht de dokter op bij de boerderij van de fam. Kuipers en overtuigde hem ervan direkt naar Griesel te gaan; zelf bleef ze achter bij mevr. Kuipers. Nadat Griesel door Nelemans behandeld was duurde het nog drie nachten en drie dagen, voordat de koorts ging zakken. Al die tijd waakte Mien Manders naast zijn bed en Nelemans kwam vaak kijken. Aanvankelijk had hij hem naar een ziekenhuis willen brengen, maar zag daarvan af vanwege de veiligheid van de piloot en het gastgezin.
Het vertrek van de groep van vijf man (Griesel, Roberts, Hannan, de Luca en Travelstead) uit Bakel vond plaats op 22 april en werd georganiseerd door Nelemans, zodra Griesel beter was. Martin van de Eijnden zou de groep met zijn auto van Bakel naar Helmond rijden. Mien Manders ging op de fiets naar Helmond en bij de Sint Jozefkerk stapten de mannen uit en werden door haar naar het station begeleid. Uitstappen bij het station zou te veel opvallen; slager Martin van de Eijnden mocht trouwens geen personen vervoeren. Hij had van de Duitsers alleen toestemming zijn auto te gebruiken voor het vervoer van vlees. Mien Manders kocht de kaartjes en gaf ze daarna zo onopvallend mogelijk aan het vijftal. Het waren treinkaartjes voor Roermond en in Eindhoven moesten ze overstappen. Zodra de trein op het station van Helmond tot stilstand was gekomen, kwam Jef Ronden op hen af; hij zou ze begeleiden tot aan hun volgende onderduikadres in Limburg. De mannen zochten een plaatsje in de trein. Toen ze Mien Manders bij het raam zagen staan, zeiden ze zachtjes in koor "ZO", zoals Mien Manders dat altijd deed als een karwei geklaard was. De trein vertrok en de vijf zwaaiden naar haar tot ze haar niet meer zagen.
Roberts en Griesel zaten bij elkaar. De andere drie mannen in een andere coupé en de gids ook weer ergens anders. In Heerlen werden ze o.a. bij de familie Smit gebracht, van wie de zoon Joe musicus was en vloeiend Engels sprak. Op 2 mei 1944 namen de beide mannen, in het gezelschap van Vance Travelstead, de trein naar Maastricht. Op 6 mei passeerden ze de Belgische grens. Door de oprukkende Amerikaanse troepen werden ze tenslotte op 5 september 1944 bevrijd in Charleville, even over de Belgisch-Franse grens in Frankrijk. Hannan kwam terecht in Nuth. Tijdens zijn verblijf daar bleek, dat hij niet meer in Maastricht de grens over kon. Hij moest terug om via de lijn Stamproy-Molenbeersel de grens over te gaan. Hij werd door de Geallieerden bevrijd in de buurt van Luik. De Luca wellicht via dezelfde lijn België in en bevrijd, ook in de omgeving van Luik.
Staande v.l.n.r Travelstead, Thea, Hannan, Paul Reybroek, Harrie en Roberts. Zittend v.l.n.r. Griesel, Antoinette en de Luca. Paul Reybroek bracht hen naar Erp. (Collectie Otten)
Er is niets bekend van problemen, die de Ottens in Pyama-House gehad zouden hebben als gevolg van mogelijk onbetrouwbare bemanningsleden, infiltranten dus. Men moest altijd attent zijn op de mogelijkheid, dat een infiltrant zich uitgaf voor piloot, zodat de Duitsers de ontsnappingslijn zouden kunnen oprollen met alle gevolgen vandien. Na verloop van tijd kwamen er tests om de betrouwbaarheid dan wel onbetrouwbaarheid te kunnen achterhalen. Deze bestonden uit vragen, die opgesteld waren met behulp van eerder neergekomen Geallieerde bemanningsleden of een geheim agent. Deze vragen waren dermate specifiek, dat alleen de man, die inderdaad uit Geallieerd gebied kwam, deze kon beantwoorden. De vragen waren ook nog toe te spitsen op R.A.F.-mensen en U.S.A.A.F.- mensen.
Ook de Ottens beschikten over een aantal vragen, dat kon worden gesteld. Deze vragen zullen ook zijn opgesteld met eerder neergekomen Geallieerde gasten van R.A.F. en U.S.A.A.F. Het werden er naar verloop van tijd acht stuks.
1) What is your leave form? / Wat is jouw verlofaanvraag-formulier? - Het antwoord dient de kode van het formulier te zijn, bijv. 295.1A.
2) How do you call your dentycard? / Hoe noem je jouw identifiteitskaart? - Hier dient ook weer een eigen code genoemd te worden, zoals momenteel bijv. gebruikelijk als L.U. Form met nummering: (= Luchtmachtformulier). Bijvoorbeeld: 12.50
3) Who is George? / Wie is George? - A.P.: De automatische piloot. Deze naam wordt overigens nog steeds gebruikt.
4) Who is Mickey Mouse? / Wie is Mickey Mouse? - Mogelijk in verband met het personeel op de thuisbasis, dat belast was met de toelevering van de bommen aan de toestellen.
5) Who is Percy Prone? / Wie is Percy prone? - Een stripfiguur uit het R.A.F.-blad.
6) What is a sister? / Wat is een "sister"? - Een vijandelijk patroon.
7) What is Mae West? / Wat is 'n "Mae West"? - Een zwemvest.
8) What is a 66-B? / Wat is een "66-B"? - Een terugbetalingsformulier van de R.A.F.
Deze vragen konden worden toegespitst op de verschillende nationaliteiten binnden de Geallieerde luchtmacht. Een vraag als bijvoorbeeld onder 8 zal niet gesteld zijn aan een Amerikaan. De noodzaak om deze test te doen was er natuurlijk wel degelijk, maar de in Erp aangevoerde mannen waren op de ontsnappingslijn al onderzocht. De Ottens hebben gelukkig in dit opzicht geen probleem ondervonden.
Een belangrijk kontaktpersoon voor de familie Otten was in Sint Oedenrode de heer G. Groot - Bruinderink. Hij was het, die de broers Otten inlichtte over de verblijfplaats van Desrosiers. Na de oorlog zal Harrie Otten over Groot - Bruinderink verklaren: "Het werk, dat ons vooral bij elkaar bracht, bestond voornamelijk in het opsporen, verbergen en verder transporteren van Geallieerde Piloten. Tientallen malen heb ik van zijn zeer gewaardeerde hulp, die ook bestond in het ter beschikking stellen van eigen voedsel en kleding, gebruik mogen maken. Het kwam wel eens voor dat de wegen in het Zuiden voor de repatrieering der Piloten geruimen tijd gesloten waren, terwijl de mogelijkheid bestond, dat een weg over het Noorden van ons land liep. Gen. Heer deed dan alle moeite om deze wegen te vinden."
Op 25 april werden Peter Armytage en John Desrosiers opgehaald in Erp door Christ Duym, ondergedoken in Mill en daar als koerier aktief voor de L.O.-Mill. Per auto bracht hij hen naar Sprang- Capelle, naar Leen Kuysten. Het ging niet - zoals de voorgangers - naar Bakel, omdat bij Manders nog steeds de groep van 5 niet vertrokken was. Op 12 mei ging het verder naar Zundert en daarna naar Wuustwezel, België. Daarna liep het in Antwerpen helemaal fout.
Ze werden in kontakt gebracht met een jongeman die uitstekend Engels sprak. Deze vertelde de volgende dag terug te komen om hen per auto door België naar Frankrijk te brengen. Het zag er florissant uit voor de beide mannen. De volgende dag kwam hij inderdaad terug. De reis begon, maar in verband met het gevaar van kontrole onderweg, moesten ze op de vloer van de auto gaan liggen. Ze konden dus niet zien waar ze naar toe werden gereden. Maar toen er werd gestopt en ze moesten uitstappen, zagen ze twee Luger-pistolen op zich gericht. Het is voorbij met de tocht naar de vrijheid. Na de ondervraging door de Gestapo brachten ze drie weken in afzondering door in een gevangenis in Antwerpen. Vervolgens vier dagen in de gevangenis van de Luftwaffe in Brussel. Daarna kwamen ze terecht in het kamp Dulag Luft bij Frankfurt am Main en tenslotte in het krijgsgevangenkamp Stalag Luft III te Sagan in Silezië.
"Het kamp had twee afrasteringen die streng bewaakt werden, terwijl 's nachts tussen de afrasteringen grote gevaarlijke honden liepen. Iedere ochtend en avond werd er appèl afgenomen. De grond was zanderig en eigenlijk te slecht om bijvoorbeeld tunnels te graven - een favoriete bezigheid in de diverse krijgsgevangenkampen - maar er was toch altijd wel ergens een tunnel in de maak. Bij de Engelse kon één tunnel met succes worden gebruikt, waardoor 76 man ontsnapten. Op drie na werden allen echter weer gevangen genomen waarna er 50 van hen werden geëxecuteerd. Het leefklimaat in het kamp omstreeks de winter van 1944-1945 was redelijk goed te noemen. Dit kwam hoofdzakelijk doordat het Engelse en het Canadese Rode Kruis voetselpakketten bleven sturen. Maar niet alles bereikte ons want de Duitsers haalden bijvoorbeeld het fruit en de aardappelen eruit. In november 1944 was het buitengewoon koud. We kregen ongeveer 3 kilo kolen per dag. Deze kolen waren van bijzonder slechte kwaliteit zodat we een groot deel van de tijd in de kou zaten. Later hebben we wat hout van de barakken gesloopt en dat als brandhout gebruikt. 's Nachts was de koude ondraaglijk en moesten we met z'n allen dicht bij elkaar gaan zitten om enige warmte te voelen. Veel van de bewakers hielden het appèl binnen vanwege de strenge koude. Begin december viel de eerste sneeuw en daarbij daalde de temperatuur tot ver beneden -30 Celcius"
Halifax waarmee Desrosiers vloog (Bomber Squadrons of the R.A.F. and their aircraft pag. 244)
← Terug naar: Manders - BeijersVerder naar: Fragment uit het boek 'Tussen crisis en opbouw' →