Grepen uit het verleden van Bakel en Milheeze
De oudste geschiedenis
Omstreeks 10.000 jaar voor Christus heerste in ons land een toendraklimaat. In het gebied dat nu (nog) de gemeente Bakel en Milheeze vormt, woonde het Tjongervolk. De naam komt van het Friese riviertje De Tjonger, waar werktuigen van hen gevonden zijn. Dat dit volk ook in onze omgeving woonde, weten wij uit vondsten oostelijk en noordelijk van Milheeze: vuurstenen vuistbijlen, pijlpunten, mesjes, zogenaamde schrabbers enz. Een zeer belangrijke ontdekking was die van voorwerpen en de daarbij behorende 'afslagen' - afval - bij een vennetje langs de Bakelsedijk. Het afval wijst erop dat de gereedschappen ter plekke gemaakt zijn.
Het gebied rond Bakel moet er in die tijd heel anders hebben uitgezien dan nu. Het enorme moerasgebied van de Peel is, naar wordt aangenomen, pas na het vertrek van het Tjongervolk ontstaan.
Wanneer er toen - om welke reden dan ook - nieuwe bewoners zijn gekomen, is niet met zekerheid te zeggen. We wéten dat zij er leefden in de IJzertijd, een periode die doorloopt tot omstreeks het begin van onze jaartelling. Deze nieuwkomers verbrandden hun doden en begroeven de as in urnen. Zo'n begraafplaats is aangetroffen in de omgeving van de Achterste Hoeve. De aanwezigheid van Romeinen in de streek is bewezen door de vondst van munten in het centrum van Bakel.
De eerste vermeldingen
De plaatsnaam Bakel komt de eerste keer voor in een akte uit 714/715. Het bewijs hiervoor staat in een afschrift van een akte, opgenomen in het zogenaamde 'Liber aureus Epternacensis' (het gulden boek van (de abdij van) Echternach) van eind 12e eeuw. Het stuk is te vinden in de 'Forschungsbibliothek' te Gotha. Genoemde akte legde vast dat de Frankische hofmeier Pippijn (Pepijn) van Herstal en zijn echtgenote Plectrudis Willibrordus een kerk en klooster schonken in Suestra (Susteren in Limburg). Die akte was opgemaakt in Bakel ('Bagoloso' in die tijd).
In 721 werd Bakel opnieuw genoemd en wel in het afschrift van een akte, opgenomen in hetzelfde gulden boek. Volgens die akte schonk toen een zekere Herelaef, zoon van Badagar, zijn moederlijk erfdeel 'in loco de Baclaos' (in de plaats Bakel), bestaande uit herenhuis en hof plus enkele goederen te Deurne en Vlierden, aan een kerk in Bakel, toegewijd aan Petrus en Paulus en Lambertus, de omstreeks 709 vermoorde bisschop van Luik.
Deze kerk werd beheerd door bisschop Willibrordus. Deze liet na zijn overlijden in 739 al zijn bezittingen na aan de Abdij van Echternach die hij zelf gesticht had. In latere jaren, 1069, 1147 en 1161, bevestigden opeenvolgende pausen schenkingen aan de Abdij van Echternach, waaronder ook die in Bakel, nog eens in oorkonden. Bakel heette in die akten meestal 'Bacle'.
Territorium en bestuur
Pas in 1325 kreeg Bakel wat meer gestalte. Toen werd de kiem gelegd van de huidige gemeente Bakel en Milheeze met haar grondgebied en grenzen.
In dat jaar gaf de toenmalige hertog van Brabant, Jan III, aan de dorpelingen van Bakel tegen betaling van een jaarlijkse erfpacht een 'gemeint' uit. Dat was een stuk grond dat alle dorpsbewoners konden gebruiken. Zij mochten er hun vee laten grazen, maar ook hei maaien en plaggen en turf steken. Tot de 'gemeint' behoorden weidegronden én woeste gronden in de Peel, binnen vastgestelde grenzen. Het gebruik was gebonden aan regels, de zogenaamde 'keuren'. Op overtreding hiervan stonden boetes of 'breuken'. Eenmaal per jaar bespraken daarvoor aangewezen 'peelmeesters' de stand van zaken 'aan de kerk' van Bakel.
In de loop der eeuwen heeft de begrenzing van deze 'gemeint' vaak aanleiding gegeven tot twisten met naburige dorpen die tussen 1300 en 1330 ook een 'gemeint' toegewezen hadden gekregen. Bakel was tot in de vorige eeuw betrokken in allerlei geschillen over het gebruik van de gronden met Beek en Donk, Aarle-Rixtel, Helmond, Deurne, Gemert, Oploo en Venray. Enkele namen in het Peelgebied, zoals Twistpeel en Vredepeel, herinneren nog daaraan. Pas in 1864 werden de gemeenschappelijke gronden verdeeld tussen de belanghebbende gemeenten.
Tijdens het 'Ancien Régime' fungeerde in Bakel en Milheeze een schepenbank, bestaande uit zeven schepenen en een schout, als gemeentebestuur. Deze instelling was ook met de rechtspraak belast. De schepenen werden gekozen uit de meest gegoede inwoners. Na 1648 dienden zij volgens de letter van de wet aanhangers te zijn van de gereformeerde religie.
De schout was verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid. Hij zat in die hoedanigheid de schepenbank voor, vorderde recht (officier van Justitie) én zorgde voor de uitvoering van de vonnissen. De schout werd geassisteerd door de 'vorster', iemand als tegenwoordig een politieagent of deurwaarder.
Aan het dorpsbestuur was een secretaris verbonden. Hij notuleerde de vergaderingen van de instelling, hield de rollen van de rechtszittingen bij en de registers van akten. Voor die registers zouden we in onze dagen een notaris inschakelen.
Daarnaast kende men de burgemeesters. Hun hoofdtaak bestond uit het innen van de belastingen ten bate van de gemeente. leder jaar stelden de schepenen er twee aan voor een periode van een jaar.
Voorts functioneerden in Bakel armenmeesters of H. Geestmeesters. Zij beheerden de goederen en eigendommen van het Armbestuur, ook wel genoemd de 'Tafel van de H. Geest' en zorgden voor de bedeling van behoeftigen.
Tenslotte waren er nog kerkmeesters, peelmeesters en een schoolmeester-koster. De kerkmeesters moesten zorgen voor het kerkgebouw en de andere gebouwen of gronden die tot de kerk behoorden. De peelmeesters zagen toe op het gebruik van de gemeenschappelijke gronden in de Peel. De functies van schoolmeester en koster waren vaak gecombineerd. Deze functionarissen moesten de jeugd onderwijzen en werkzaamheden verrichten voor kerk en eredienst.
De kerk van Bakel
In 721 had Bakel al een kerk. Deze was toegewijd aan Petrus en Paulus en Lambertus. Het beheer was in handen van bisschop Willibrordus. Later werd diens naam als patroonheilige aan de kerk verbonden.
Dat deze heilige een belangrijke rol heeft gespeeld in de kerkelijke ontwikkeling van Bakel, blijkt uit de mate waarin de herinnering aan hem levend is gehouden. Hij is de patroonheilige van de parochies Bakel en Milheeze en staat afgebeeld in het gemeentewapen; de in 1752 gebouwde standerdmolen en een basisschool in Bakel zijn naar hem vernoemd. Ook het gilde, opgericht in 1296, draagt zijn naam als die van zijn beschermer.
Bakel is lange tijd het centrum van het geestelijk leven voor de wijde omtrek geweest. De Bakelse kerk fungeerde als moederkerk voor Deurne, Milheeze en Gemert. Gemert werd in 1438 een zelfstandige parochie.
Na het sluiten van de Vrede van Munster in 1648 kwam Bakel onder het bewind van de protestantse Republiek der Verenigde Nederlanden. Vanaf toen mochten alleen nog gereformeerden openbare ambten bekleden. De katholieke godsdienst werd verboden; kerken, pastorieën en andere bezittingen werden in beslag genomen en overgegeven aan aanhangers van de destijds zo genoemde 'gereformeerde religie'.
De Bakelse parochianen zochten toen een andere plaats voor de kerkelijke samenkomsten. Zij bouwden in 1649 op de Grotenberg, op het gebied van Venray dat niet tot de Republiek behoorde, een schuurkerkje. Het werd bediend door de verbannen pastoor Jacoba van Deurne. Dit kerkje heeft dienst gedaan tot 1672.
In 1672 kwam de Republiek in oorlog met Frankrijk, Engeland, Keulen en Munster. De komst van de Franse troepen - ze zouden blijven tot 1674 - gaf de katholieken weer meer godsdienstvrijheid. Zij maakten daarvan gebruik door overal schuurkerken op te richten. Zo ook in Bakel; de schuurkerk daar bleef in gebruik tot 1818. De protestantisering had overigens in Bakel weinig succes; in 1815 waren er slechts 17 protestante gemeenteleden.
Aan de achterstelling van katholieken kwam een definitief einde toen in 1794 (tot 1813) Franse legers ons land bezetten. Anderhalve eeuw nadat de protestanten de katholieke kerk in bezit hadden genomen, eiste de parochie Bakel haar terug. Tussen 1798 en 1811 dienden de gecommitteerden van de R.K. gemeente drie verzoekschriften daartoe in bij de bevoegde autoriteiten. Pas in 1818 werd hun wens vervuld en kon de kerk weer voor de katholieke eredienst in gebruik worden genomen.
Van de kerk is de toren vermoedelijk het oudste gedeelte. Hij moet in de 15e eeuw verbouwd zijn. In het kerkschip zouden nog oude stukken muur aanwezig zijn van de eerste stenen kerk waarvan men aanneemt dat ze in de 11e of 12e eeuw gebouwd is.
In 1708 werd het kerkgebouw getroffen door een brand, waarschijnlijk ontstaan door blikseminslag. Toren en koor brandden af. Daarbij schijnt ook een groot gedeelte van het dorpsarchief dat in de toren bewaard werd, verloren te zijn geraakt. Het duurde tot 1721 voordat alle schade hersteld was. De toren kwam hierbij als laatste aan de beurt.
In 1893 moest de toren opnieuw onder handen genomen worden. Zulks schijnt het gevolg te zijn geweest van blikseminslag die het bouwwerk opnieuw behoorlijk beschadigde.
In 1910 startte pastoor Van Bokhoven een andere grote verbouwing. De kerk werd toen vergroot met twee nieuwe zijbeuken en een nieuw priesterkoor. In 1974 tenslotte vond de laatste opknapbeurt plaats met de volledige restauratie van de op de Rijksmonumentenlijst staande toren.
Kommer en kwel
Rampen, plunderingen en branden zijn Bakel in de loop der eeuwen niet bespaard gebleven. Zo is in 1511, 1512 en 1525 het dorp zwaar getroffen in de strijd tussen de hertog van Gelre en zijn Habsburgse tegenstanders onder wie Karel V. Deze was niet alleen koning van Spanje en keizer van Duitsland, maar ook hertog van Brabant. Hij streefde, evenals zijn grootvader Maximiliaan van Oostenrijk, jarenlang naar gebiedsuitbreiding. Hij had daarbij ook het hertogdom Gelre op het oog. Bakel lag op de grens van Brabant en Gelre en kreeg dus te maken met het daaropvolgende strijdgewoel. Gelderse benden, afkomstig uit Venlo en Roermond, drongen op 5 januari 1511 door in de streek, brandschatten de bevolking en staken huizen in brand. Toen de Geldersen zich 's avonds terugtrokken stonden in Bakel nog 31 van de 118 huizen overeind. De veronderstelling is dat daarvan de naam 'Overschot' vandaan komt.
De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) heeft eveneens veel ellende veroorzaakt. Zo hielden in 1599 Spaanse troepen rooftochten in Peelland. Ook Bakel werd geplunderd. In 1625 was het weer raak. Twee militaire patrouilles, één uit 's-Hertogenbosch en één uit Grave, stootten op het dorpsplein in Bakel op elkaar. Bij het daarop volgende gevecht werd een soldaat zwaar gewond en een andere gedood; de laatste werd ter plaatse op het kerkhof begraven. Omdat het slachtoffer waarschijnlijk een protestants militair was, was de dodenakker ontheiligd en moest deze opnieuw ingezegend worden. Beweerd wordt dat de protestanten dit de Bakelnaren zeer kwalijk hebben genomen, reden waarom zij het dorp verwoestten. Nog ruim 20 jaar bleef het rumoerig, tot in 1648 toen de Vrede van Munster gesloten werd. Doortrekkende troepen die allerlei eisen stelden, bleven echter voor overlast zorgen. Zo in 1672 toen tijdens de oorlog tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en onder meer Frankrijk, Franse troepen door de Meierij trokken en daarbij schattingen oplegden. Hetzelfde was het geval tijdens de Spaanse Successie-oorlog (1701-1713/1714) en de Oostenrijkse Successie-oorlog (1740-1748) waarbij ook de Republiek betrokken raakte, en de dorpen in de Meierij veel last en schade ondervonden.
Tenslotte dient in dit verband nog te worden genoemd de Franse overheersing in de periode 1794-1813, bekend door onder meer de invoering van de 'conscriptie', de verplichte inschrijving en loting voor de militaire dienst. Ook mannen uit Bakel werden op grond hiervan ingelijfd in het Franse leger en moesten meestrijden voor de Franse zaak.
Maar niet alleen oorlogsgeweld veroorzaakte veel leed, ook besmettelijke ziekten, zoals pest en rode loop (een soort dysenterie), eisten veel slachtoffers. Zo staat 1636 bekend als het pestjaar, terwijl in 1676, 1747, 1759, 1770 en 1779 de 'rode loop' in alle hevigheid woedde. In het laatstgenoemde jaar stierven in Bakel niet minder dan 90 mensen, oftewel een tiende van de bevolking, aan deze ziekte.
Milheeze
De geschiedenis van Milheeze is zowel op wereldlijk als op kerkelijk gebied nauw verbonden geweest met die van Bakel. Als benaming komt Milheeze al voor in 1380. In dat jaar werd een zekere Melis van Milheeze in de schepenbankregisters van Helmond genoemd als lid van die instelling.
Waarschijnlijk in het eerste kwart van de 15e eeuw richtte de toenmalige heer van Helmond, Jan van Berlaer, in het dorp een kapel op, toegewijd aan St. Antonius Abt. Bij een storm op 9 november 1800 kwam de torenspits van het bouwwerk omlaag en viel op het met stro afgedekte middenschip. De kapel liep grote schade op. In 1844 viel het besluit de oude kapel weer op te bouwen.
Inmiddels was in Milheeze ook een actie begonnen om te komen tot een zelfstandige parochie, los van Bakel. Grote ijveraar hiervan was smid H. Vlemmings die er niet voor terugschrok vierentwintig maal te voet naar 's-Hertogenbosch te gaan, om de zaak bij de bisschop te bepleiten. Zijn moeite werd beloond, want op 20 september 1845 werd de eerste pastoor benoemd van de nieuwe parochie, evenals die in Bakel toegewijd aan St. Willibrordus. In de loop der jaren onderging de parochiekerk diverse uitbreidingen en wijzigingen en volgde in 1963/1964 een algehele restauratie.
De Rips
Al in 1845 woonden er mensen in het gebied van het huidige Rips, voornamelijk peelwerkers, die tijdelijke huisvesting hadden in plaggenhutten. Vanaf 1868 werden er schaapskooien gebouwd en in 1875 verrees de eerste schapenboerderij 'De Rips', genoemd naar een voorbijstromend riviertje. Eigenaar hiervan was de koopman Huijskes die in 1876 ruim 400 ha grond bezat, gekocht van de gemeente Helmond.
Het tijdperk van grote ontginningen brak aan in 1885, toen het gebruik van kunstmest een normale zaak werd. Voordien gebruikten de boeren heideplaggen, gemengd met mest van schapen, voor bemesting. Nadien waren heidevelden niet meer nodig; ze werden omgezet in bos- of landbouwgebied.
Vooral de Nederlandse Heidemaatschappij is bij de ontginningen in De Rips actief geweest.
In 1921 werd de parochie De Rips opgericht en afgescheiden van die van Milheeze. Het kerkgebouw dat in 1922 werd opgericht - voordien is korte tijd gebruik gemaakt van een noodkerk - werd in 1965 vervangen door de huidige kerk.
Bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de parochie in 1971 noemde de toenmalige burgemeester van Bakel en Milheeze, de heer Opheij, het kerkdorp terecht 'de vrucht van een poging de gemeente Bakel en Milheeze op te heffen'. Het voornemen van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, vervat in een schrijven van 19 november 1919, tot opheffing van noodlijdende gemeenten met minder dan 3000 inwoners, waaronder destijds ook Bakel en Milheeze, bespoedigde toen reeds vaag bestaande plannen om grootscheeps woeste gemeentegronden ten behoeve van ontginningsdoeleinden in de omgeving van De Rips te verkopen. Daarnaast is voor de ontwikkeling van het dorp van groot belang geweest de financiële steun van rijkswege voor de stichting van boerderijen. Sedert 1920 was hiervoor op de rijksbegroting een bedrag uitgetrokken.
Brouwhuis
Brouwhuis, in 1300 al bekend als Bruhese, werd in 1968 samen met onder meer de gehuchten Scheepstal en Rijpelberg bij Helmond gevoegd. Voor die tijd hoorde het bij de gemeente Bakel en Milheeze. Eerdere pogingen tot annexatie van deze woonkern door Helmond - 1928-1930 - waren niet gelukt. In 1928 werd in het dorp een kerk opgericht, samen met het missiehuis Christus Koning. Brouwhuis verwierf toen ook de status van parochie.
Dagelijks bestaan
Eeuwenlang is het bestaan van de bevolking van Bakel en Milheeze minstens even armzalig geweest als dat van die der andere dorpen op de schrale zandgronden van Peelland. De voornaamste middelen van bestaan waren het gemengd bedrijf en de verkoop van turf.
Auteurs uit het verre verleden omschrijven Bakel en omgeving als: "de huizen liggen er zeer verspreid, behalve bij de kerk, het terrein zandig, heuvelachtig en alleen vruchtbaar bij de riviertjes", of "het hoogste en schraalste dorp van Peelland", of "binnen dezelve geen trafiquen, negotie of handteeringen." In de resolutiën van het bestuur uit 1770 staat vermeld: "op de vermeerdering en verbeeteringh van de cultuur der landerijen" moet men zich toeleggen; voor de voeding van het vee dient het hooi van elders "bekomen" te worden.
In de 18e en 19e eeuw liep het inwonertal van Bakel en Milheeze sterk terug. De over het algemeen arme agrariërs die her en der verspreid woonden, hadden het op de schrale, weinig vruchtbare gronden, bijzonder moeilijk. Hierin kwam verandering toen de kunstmest werd uitgevonden. De overheid die zich aanvankelijk weinig van de plattelandsbevolking aantrok, zorgde nu voor een beter waterafvloeiïngssysteem. Hierdoor konden uitgestrekte heidevelden en moerasgebieden tot vruchtbare akkers worden getransformeerd.
De gemeente Bakel en Milheeze groeide dan ook van 1600 inwoners in 1900, via 1975 in 1919, 4000 in 1940, 6000 in 1971 tot 8000 in 1994, ondanks het verlies van bijna 900 inwoners van Brouwhuis in 1968, toen die kern bij Helmond werd gevoegd.
Na de Tweede Wereldoorlog is Bakel meer en meer een forensengemeente geworden. De beroepsbevolking reist voor een groot deel vanuit Bakel, Milheeze en Rips naar het werkadres. Was vroeger het bestaansmiddel uitsluitend landbouw en veeteelt, nu zijn het vooral industrie, handel en dienstverlening.
Gemeentehuizen
Al vóór het midden van de 18e eeuw waren de bestuurders van het 'corpus' Bakel en Milheeze tot de conclusie gekomen dat ze beter konden vergaderen in een eigen gebouw dan in een gehuurde lokaliteit. In 1743 besloten zij te gaan bouwen, op het terrein naast de kerk (aan de huidige Dorpsstraat). Het lijkt erop dat daarbij niet veel zorg aan de constructie van het gebouw werd besteed, want al 28 jaar later, in 1771, waren diverse grote reparaties en veranderingen nodig. Blijkbaar zijn de werkzaamheden toen naar behoren verricht, want negentig jaar lang lezen we geen schokkende zaken meer over het raadhuis.
In 1861 pas meldden de verslagen van de gemeente Bakel en Milheeze weer dat er gerepareerd moest worden. Vervolgens is het steeds verder bergafwaarts gegaan met het pand. In 1866 werd het al omschreven als "ternauwernood geschikt voor het gebruik waarvoor hetzelve moet dienen." Maar pas in 1875 werd in de gemeentebegroting een post van f. 3500,- opgenomen voor de bouw van een nieuw raadhuis.
Voor het zover was, stroomde er echter toch nog heel wat water door de Aa. Het verwerven van een geschikt terrein om op te bouwen leverde nogal wat problemen op. Uiteindelijk lukte het een stuk grond aan te kopen, gelegen tegenover de kerk, eigendom van de weduwe H. van Tiel. In 1878 kon de bouw van Bakels tweede raadhuis beginnen. Omstreeks het einde van dat jaar werd het in gebruik genomen.
Het eerste raadhuis raakte in de daarop volgende jaren steeds meer in verval. Het werd zelfs niet meer geschikt geacht voor het opbergen van de brandspuit. Deze kreeg een plaatsje in een van de benedenlokalen van het nieuwe raadhuis.
In 1886 kreeg het gemeentebestuur een verzoek van het R.K. Kerkbestuur om een perceel grond te mogen kopen voor de bouw van een Liefdegesticht met bijzondere school voor meisjes. Als lokatie had men het oog laten vallen op de erven waarop nog het oude raadhuis en de oude onderwijzerswoning stonden. Voor f. 600,- verkocht de gemeente de grond. Een jaar later, in 1887, werden beide panden afgebroken en moesten ook de laatste 'stille getuigen van het verleden', vijf lindebomen aan het raadhuis, het loodje leggen.
Vierennegentig jaar lang heeft het tweede raadhuis als bestuurscentrum van Bakel kunnen dienen. In 1972 kwam er een einde aan de dienstbaarheid. Het gebouw viel onder de slopershamer.
Op 25 augustus van dat jaar opende de toenmalige Commissaris der Koningin in de provincie, dr. C.N. Kortmann, het derde en waarschijnlijk laatste raadhuis/gemeentehuis van Bakel en Milheeze. De eerste paal voor dit gebouw was geheid op 25 februari 1971, waarna de bouwers op 7 september al het hoogste punt van de bouw bereikten. Een gedenkwaardige dag, omdat toen ook de 6000ste inwoner van Bakel en Milheeze werd geboren
Gemeentewapen
Op 16 juli 1817 bevestigde de Hoge Raad van Adel het gemeentewapen van Bakel: "zijnde van lazuur, beladen met St. Willibrordus, houdende in deszelfs regterhand een pater nostre en in deszelfs linker een staf, alles van goud." Waarom destijds het Willibrordusbeeld een rozenkrans in zijn hand is gegeven, is onbekend. Het zal ook wel altijd een vraag blijven. Bij het dorpszegel dat tijdens het Ancien Régime werd gebruikt, was de rozenkrans verdwenen. Vanaf 1423 werd een zegel gevoerd door de hertogelijke schepenbank van Bakel. Daarop heeft de beeltenis van St. Willibrordus een staf in de linker- en een boek in de rechterhand.
Aan de linkerzijde van het Willibrordusbeeld hangt aan een winkelhaak het gevierendeelde wapenschild van de hertogen van Brabant. In 1693 werd dit zegel het "groot dorpszegel" genoemd.
Tenslotte kan nog vermeld worden dat de naam van de gemeente in 1810 nog beperkt was tot Bakel. Bij Koninklijk Besluit van 8 mei 1819 werd deze echter gewijzigd in Bakel en Milheeze.
Geraadpleegde literatuur
- Gemeentegids Bakel en Milheeze, 1972, 1976, 1979, 1995.
- R.J. Jansen, 'Bakel dit jaar 1265 jaar' in 'De Korhoen', 25 april 1980.
- R.J. Jansen, 'Rips als kerkparochie in 1981 zestig jaar', in 'De Korhoen' 11 september 1981.
- R.J. Jansen, 'Verdwenen raadhuizen te Bakel', in 'Weekblad voor Deurne', 17 en 24 augustus 1982.
- R.H. Nooyen O.P., 'Tussen Peel en Aa', 1967.
- J.G.M. Sanders (eindr.), 'Noord-Brabant tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden 1572-1795. Een institutionele handleiding', Den Bosch/Hilversum, 1996.
- V.V.V.-gids Bakel, Milheeze, Rips, 1979.