Het viel nogal mee, zeker in het begin
Een paar dagen na het zelfs in Bakel, Milheeze en Rips toch wat roerige Pinksterweekeinde 1940 was, vertellen getuigen, de situatie in de bezette gemeente 'eigenlijk al weer gewoon'. "Eén Duitser met of zonder geweer kon in het begin van de oorlog heel Bakel in bedwang houden", overdrijven de vertellers wellicht ietwat.
Het viel allemaal nogal mee, in die eerste jaren van de bezetting. Er waren natuurlijk beperkingen van de vrijheid, er waren extra verplichtingen. Maar in Bakel bijvoorbeeld zijn in dat eerste jaar vrijwel nooit meer dan tien Duitse soldaten tegelijk aanwezig geweest. Ze hadden vanaf het begin tot half 1942 kwartier in het huis op de hoek Schoolstraat/Kortestraat. In datzelfde pand zouden later geallieerde piloten 'logeren' en zou een geheime zender ondergebracht worden.
Later kwamen er meer Duitsers - hooguit zeventig - maar de gemoedelijkheid bleef, voorlopig. De mannen die in Bakel lagen, hadden als voornaamste taak het bedienen van een luisterapparaat. Daarmee probeerden ze de nadering van vijandelijke vliegtuigen tijdig te ontdekken. Het waren ervaren Wehrmacht-mensen. Niet van die fanatiekelingen.
'Feldwebel' Van Aken was de baas, een ander ging door het Bakelse leven als de 'Dikke Johan'. Zij en een aantal andere bezetters kwamen van net over de grens (Moers, Goch, Kleve, de buurt van Aken) en "spraken soms beter Nederlands dan menig Bakelnaar". Contact was dus mogelijk en ontstond ook. Ze dronken regelmatig een biertje - "of wat daarvoor doorging tijdens de oorlog" - in het café. Zij voetbalden tegen en zelfs in Bakelse ploegen.
In Milheeze en Rips lag dat wat anders. Daar zaten heel wat meer Duitsers, onder meer in barakkenkampen. Voor de bemanningen van zoeklichten die met name in Rips stonden bouwde de bezetter in 1940 al de zogenaamde 'Duitse huisjes'. Op de grens met Vredepeel in Rips en een bij het kruis in Milheeze, twee aan de Grensweg in Rips.
Maar ook de aanwezigheid van deze troepen was nauwelijks hinderlijk. "Het waren gewone mensen die ook maar moesten. Als je je tegenover hen een beetje fatsoenlijk gedroeg, waren ze de slechtsten niet. Integendeel vaak. Je was al gauw - meteen eigenlijk, zelfs toen we nog geëvacueerd waren - de beste vrienden, zeker als je na het melken of eieren uithalen wat afgaf of - net zo goed - verkocht. Ze betaalden prompt". Veel Duitsers bleken boerenzonen die graag een praatje wilden maken over het bedrijf. "Ze waren vaak vaste klanten. Ze brachten zelfs speelgoed mee voor de kinderen". In Rips had de Duitse legeraalmoezenier Helmut aanvankelijk veel invloed ten goede; hij riskeerde daarvoor zelfs problemen met de eigen leiding.
"De Duitsers hadden geleerd van eerdere ervaringen, dunkt mij. Ze wisten dat ze de agrariërs niet al te zeer tegen zich in het harnas moesten jagen, wilden ze de strijd niet verliezen, alleen omdat er niet genoeg te eten zou zijn"
Maatregelen
"We waren hier, denk ik, betrekkelijk volgzaam, die eerste jaren. Het ging allemaal redelijk soepel", analyseert een getuige. Daarbij zal zeker van invloed zijn geweest dat er aanvankelijk maatregelen kwamen die niet als negatief werden ervaren, zeker niet in de agrarischce gemeenschap, die Bakel, Milheeze en Rips vormden. De jaren net voor de oorlog waren erg slecht geweest, zeker voor de boeren.
De maatregelen betroffen onder meer subsidie op het verbouwen van maanzaad , koolzaad of hennep. "Alling buunders hennep". Zaken die de boeren tevoren niet kenden. Velen van hen werden er beter van - ze konden de nieuwe zaden ook al snel zelf verwerken - zoals van meer (zwarte) zaken in de oorlog. "Ge kunt eigenlijk nie zeggen da ze d'r better van wiere, van de oorlog. Wel rijker".
Veel betalingen onder meer voor de leveringen waartoe de boeren al snel verplicht werden, gingen per post. Het schijnt voorgekomen te zijn dat een postbode 's ochtends met 35.000 gulden - een enorm bedrag voor die dagen - op stap moest om overal contant af te rekenen.
Gesprek in Milheeze bij het aanschouwen van de eerste vijandelijke vliegtuigen: "Wa denkte gij, Toon, wa zal 'r gebeuren? Hoe zal 't gon?". "Ja, Peier, hoe zal 't gon? Ik weet 't nie, mar slechter dan op 't moment, da kan host nie..." Veel mensen, vooral boeren, waren toen 'zo arm as honderdduizenden...'
Onaangenaam
Toch waren er omstandigheden die het leven allesbehalve veraangenaamden. In juli 1940 al werd het luisteren naar andere dan Nederlandse en Duitse zenders op de radio verboden. Pas later, op 13 mei 1943, zouden radio's verbeurd verklaard worden; iedereen moest de zijne inleveren.
Volgens officiële cijfers werd toen een kwart van de aanwezige toestellen achtergehouden. Intussen leek het erop dat vrijwel iedereen, ook in de laatste jaren van de oorlog, nog ergens een radio had, vaak op ingenieuze wijze weggestopt. In Rips was dat zeker het geval. Daar hadden ze immers net voor de oorlog elektriciteit gekregen. En de meesten hadden nog wel een radio die werkte op een 4-volts accu.
Er zijn gevallen bekend - óók later uit de oorlog - waaruit kan blijken dat de bezetters - of althans een deel van hen - dat heel goed wisten. "Was sagt der Tommie?" was een vraag die nogal eens gesteld werd.
In oktober, ook in dat eerste jaar, werd de identificatieplicht ingevoerd. Iedereen moest voortaan een persoonsbewijs bij zich hebben.
In datzelfde 1940 mocht Nederland al niet meer buiten zijn 's nachts tussen twaalf en vier uur. Plaatselijk - meestal als er iets gebeurd was, als er bijvoorbeeld telefoondraden waren doorgesneden, of als er een vliegtuig was gevallen zonder dat de Duitsers de bemanning in handen kregen - werd die 'spertijd' vervroegd tot zelfs zes uur. Landelijk ging het aanvangstijdstip van de avondklok in 1943 naar elf uur, later werd het tien uur, acht uur ..
En er moest verduisterd worden. Een belangrijk voordeel daarvan was dat er minder kou door de ramen binnenkwam.
De boeren kregen in 1941 het 'Organisatiebesluit Voedselvoorziening' voor de kiezen. De graanvoorraden waren zo beperkt, dat ons land eigenlijk niet veel meer te betekenen had voor de Duitse overweldiger. Tien procent van het vee was geslacht, de varkensstapel was tot de helft gekrompen, van iedere drie kippen was er een verdwenen. Genoemd besluit verplichtte de boeren bepaalde hoeveelheden van hetgeen zij produceerden, aan de machthebbers te leveren. Als ze gingen dorsen bijvoorbeeld, moesten ze een dorpsvergunning aanvragen. Dan kwam er een controleur bij staan. Zoveel zakken gedorst, zoveel leveren. Nogal wat Nederlandse controleurs gingen tussendoor een kopje koffie of een pilske drinken. "Dan moest je zorgen dat er een aantal zakken weg was". Ook lieten controleurs zich wel in natura betalen om even een andere kant op te kijken.
De boeren bleken vindingrijk, zodat ze dorpsgenoten en anderen vaak konden helpen. Een zeug kon tien biggetjes hebben, maar ook zeven. Brood werd gewoon opgestuurd. Soms in zulke hoeveelheden - tot 30 à 40 kilo per dag - dat de PTT in Oploo het aanbod niet verwerkt kon krijgen. Honger is er in de gemeente Bakel en Milheeze nauwelijks geleden, zeggen getuigen, al was het brood soms wat zurig en de boter niet al te fris.
Maar ook: toen in Milheeze een controleur te streng tewerk ging, stond er op een ochtend op zijn voordeur gekalkt: Hier woont na de oorlog de weduwe van ......
Op 12 augustus 1941 besloot de 'grote leider', rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, gemeenteraden en Provinciale Staten per 1 september buiten werking te stellen. Wethouders en leden van Gedeputeerde Staten bleven, maar nadrukkelijk alleen als medewerkers (hulpjes) van de burgemeesters (vaak NSB-ers) en de 'provinciale commissaris'.
In datzelfde jaar, in oktober, begonnen de Duitsers aan de doorvoering van een 'gelijkgeschakelde landbouw'. Toen is de Nederlandse Landstand opgericht, waarbij alle organisaties geacht werden zich aan te sluiten. Die weigerden echter, zonder uitzondering. Daarop werden zij ontbonden, opgeheven. Ze moesten alles inleveren, van vaandels tot de kas.
Dat de Duitsers vanaf het begin van de oorlog ons land leegroofden, blijkt uit een opgave van hetgeen er in 1940 onder meer al over onze oostgrens is verdwenen: 21.000 paarden, 6.000 personenauto's, 8.000 vrachtwagens, 1.000 autobussen en 50 vissersschepen.
Landgenoten
Daarnaast kwam later - begin 1943 - de Landwacht, een verlengstuk van de NSB, volgelingen van Rost van Tonningen. Die hadden er in hun zwarte pakken al snel de wind onder, vooral bij de boeren: "Had ik ergens een stromijt staan en die moest weg, om een of andere reden. De politie was het al eens komen zeggen, maar och... je liep niet zo hard. Maar, geloof me, als dan die mannen van de landwacht kwamen, dan kreeg je haast, wist je dat je maar beter een beetje kon opschieten".
De Landwachters hebben als handlangers van de Duitsers erg veel kwaad bloed gezet. Volgens velen waren ze talloze malen erger dan de Duitsers. Dus nam de ondergrondse er nog wel eens eentje 'uit de roulatie'. Hetgeen dan weer de woede van de bezetter opwekte, ook al had die evenmin een hoge pet op van de zwarthemden. vooral met die uit Gemert hebben Bakel en Milheeze nogal eens te maken gehad.
Echte NSB-ers heeft de gemeente niet veel gekend. Bakel: "Hooguit twintig, die gekend waren". In Milheeze en Rips herinnert men zich er geen.
"Er waren natuurlijk, behalve NSB-ers die ervoor uitkwamen, Duits-gezinde mensen. Maar dat stond hun niet op het voorhoofd geschreven. Vandaar dat je altijd erg voorzichtig moest zijn met uitlatingen. Je kon niet weten. En al was het maar omdat iemand ook per ongeluk iets kon 'doorkleppen'. Dat werd erger naarmate de oorlog vorderde. Op het laatst kon je vrijwel niemand echt vetrouwen. En dan nog...".
Vaak was het beter dat zelfs de eigen omgeving van bepaalde zaken niet wist. Velen hadden ook op dit vlak op den duur meer schrik voor landgenoten dan voor de Duitsers.
Er waren in Bakel, net als overal elders, ook lieden die een (grote) toekomst zagen in het nationaal socialisme. Enkelen vochten met de Duitsers in Rusland, eentje was er zelfs bij de Waffen-SS, de beruchte keurtroep, en iemand is bij de National-socialistische Kraft Kolonne gegaan. Hun aantal bleef echter zeer beperkt.
Bonkaarten
En dan was er de distributie, die instelling waaraan velen zulke nare herinneringen hebben. Al was het alleen aan het opplakken van die miezerige papiertjes op grote verzamelvellen door de ontvangende ondernemers.
De distributie .... Naarmate de oorlog vorderde, waren niet alleen steeds meer zaken 'op de bon', maar werd het aanbod ook (nog) schaarser. En voor de oorlog was de spoeling al dun. Dus was de distributieregeling geen pure oorlogsmaatregel. Het eerste dat op de bon ging, was suiker. En dat was al op 16 oktober 1939, vóór de oorlog dus. Op 13 augustus van dat jaar al waren bij Koninklijk Besluit de gemeenten Asten, Someren, Deurne en Bakel samengevoegd tot één distributiekring.
Later in de oorlog kreeg de distributie ook iets van een controlemaatregel. Mensen die niet officieel ingeschreven waren, kwamen immers niet in aanmerking voor bonkaarten. Dus onderduikers ook niet. Bij de distributiedienst zaten echter voldoende goede vaderlanders om daaraan een mouw te passen.
Bernard Manders uit Bakel bijvoorbeeld kon elke maand rond 3000 bonkaarten ophalen, dan hier, dan daar, op steeds andere punten van uitgifte. Een tijd lang heeft zijn vrouw Mientje Beijers ze opgehaald, op de fiets: "Ik was toen steeds zwanger. Wat denk je, 3000 bonkaarten was een hele pak". Bij Manders zijn ook enige tijd valse inlegvellen gedrukt, nodig om in aanmerking te komen voor legale bonkaarten. Tot in Eindhoven profiteerden illegalen en onderduikers daarvan.
Intussen vielen er in Bakel en vooral in Rips nogal eens vliegtuigen. In Milheeze, op de Klef, viel het eerste al op 18 of 20 mei 1940. De piloot daarvan is een tijdlang op het Algemeen Kerkhof in Bakel - nu aan de ingang van St. Jozefsheil, de beukenheg ervan is nog terug te vinden - begraven geweest.
In Rips hadden twee jonge boeren gemolken, toen ze in een schuur militairen ontwaarden. Duitsers dachten ze, die schuilden voor de regen. Maar de mannen hadden heel andere uniformen aan. Engelsen ... "Ze wilden een fiets, boden in ruil zelfs een gouden horloge. We hebben ze in eerste instantie eten gebracht. Later zijn ze te voet richting Mortel gegaan. lk heb gehoord dat er toen al wel een ondergrondse was die hen vooruit hielp..."
De jonge mensen vonden dat machtig interessant. Maar toen de ouders hoorden van die Engelsen, raakten ze min of meer in paniek. Als je die piloten niet aangaf en de Duitsers kwamen daar achter, kreeg je de doodstraf, realiseerden ze zich. En toen 's anderendaags de Duitsers inderdaad kwamen zoeken omdat ze een paar mensen uit dat vliegtuig misten, was de boot natuurlijk helemaal aan.
Volgens het 'Besluit Voedselvoorziening' uit 1941 moesten de boeren het grootste deel van hun oogst aan de autoriteiten leveren. Maar bij het dorsen bijvoorbeeld viel er nogal eens wat graan 'naast de kar'. Dat moest uiteraard veilig opgeborgen worden, vaak in blikken of kisten. Het diende bij tijd en wijle gelucht te worden en dan greep wel eens een schrander muisje zijn kans. "Als ons moeder dan pap had gekookt, dreven er soms van die kleine zwarte dingen bovenop. Echt oorlog, hé... die schepte je eraf en vervolgens at je met smaak de pap. Je proefde absoluut niets vreemds...."
Onderduikers
In de gemeente Bakel en Milheeze wemelde het aan de andere kant van onderduikers. Niet in het minst omdat weinigen er voor voelden voor de Duitsers te werken in het kader van de 'Arbeidseinsatz' die in april 1942 werd ingevoerd. Verder waren er ex-militairen, joden, studenten, ambtenaren, verzetsmensen, enz. Ze vonden zonder veel moeite onderdak. In Rips en Milheeze had "bijna iedereen wel iemand". "Als we 's zondags naar de kerk gingen, konden we de onderduikers er zo uit halen. Lange tijd verschenen er zelfs twee joden in de kerk in Rips, in eerste instantie zelfs met de beruchte ster op de jas. Maar niemand sprak daarover".
De illegalen werkten gewoon mee op het veld. "Waar nu het vliegveld ligt, daar hadden we grond liggen. Als we daar iets gingen doen, moesten we door een hek dat de Duitsers er dwars over de weg hadden aangebracht. Ze hebben dat hek heel wat keren opengemaakt, voor ons en de onderduikers die mee waren op de kar. Als we 's avonds eens wat later waren, waarschuwden we de Duitsers dat ze ons nog konden verwachten. Dat is altijd goed gegaan. In Elsendorp hebben ze zelfs ooit een groot feest gegeven voor onderduikers".
Piloten
In die tijd - eind '42, begin '43 - begonnen de eerste 'pilotenlijnen', de ontsnappingsroutes voor neergestorte vliegers, navigators, boordschutters, bommenrichters, mecaniciens en wat er allemaal aan functionarissen in zo'n oorlogsvliegtuig aanwezig was, vaste vormen aan te nemen. Half 1942 betrok het echtpaar Manders-Beijers het pand Schoolstraat 18 in hartje Bakel. Die mensen en dat pand zouden een grote rol krijgen in het netwerk van 'pilotenlijnen' dat zich langzaam maar zeker over heel Brabant en Noord-Limburg uitstrekte.