Geschiedenis van de Gilden
Terug naar: Sint Willibrordusgilde 700 Jaar
Algemeen
De naam Gilde, die van oorsprong "betaling" of "bijdrage" voor feestmaal betekende (het woord "geld" is ervan afgeleid), werd ook de benaming van een vereniging van personen die een gemeenschappelijk doel nastreefden en die eenzelfde beroep uitoefenden.
De naam is pas sinds de achtste eeuw bekend, maar men kan 't bestaan van de instelling Gilde al in de vijfde eeuw herkennen. Bij de oude Germanen waren Gilden verenigingen, waarvan de leden gezamenlijk maaltijden en drinkgelagen hielden. Oorspronkelijk met heidense rituelen, maar later na de kerstening met christelijk religieuze handelingen. Toen al betoonde men liefdadigheid ter ere van de patroonheilige van het Gilde en eerde men de nagedachtenis van gestorven gildebroeders.

gildebroeders daar niet slecht in thuis zijn. En een pot bier hoort daar ook bij.
Bier is het gewoontedrinken van de gildebroeders. Ook dat is overgeleverd uit het verleden
toen het water nog niet via de waterleiding kwam, maar uit bronnen en putten. Vooral in de
steden was het vaak zó vervuild dat het niet te drinken was.
In essentie waren Gilden gelijk. Door de Middeleeuwen heen hebben ze zich aangepast aan religieuze, sociale, economische, culturele en politieke ontwikkelingen. Daardoor ontstond een grote diversiteit in Gilden. De godsdienstige en liefdadigheidsgilden werden gevormd door klerken en leken. Later ontstonden er nieuwe in de wereld van de handel (koopmansgilden), het handwerk en de kleinhandel (ambachtsgilden) en ook culturele gilden onder kunstenaars, dichters, toneelspelers en schilders (culturele gilden), onder studenten (tegenwoordig nog het studentencorps) en onder militairen (schuttersgilden). Misschien waren er in de Middeleeuwen nog wel meer.
Koopmansgilden ontstonden in handels- en industriecentra als groepen van handelaars van een bepaalde stand. Vooral in Noord-Frankrijk, de Nederlanden, het Rijnland en in Engeland. Al in 1018 wordt het bestaan van zo'n gilde in Tiel vermeld. De koopmansgilden hadden eigen statuten, rechtspraak en bestuur. De hoofden van het gilde traden ook op als rechters bij geschillen en overtredingen van de statuten. De statuten regelden de handelsbedrijvigheid van de leden op de stedelijke markt. Als de gildebroeders naar vreemde markten reisden, deden ze dat in gewapende caravanen.
Vanaf de 11e eeuw spelen de koopmansgilden een steeds grotere rol in het ontstaan van het stedelijk bestuur. Ze werkten aanvankelijk puur democratisch; later werden ze vaak door enkelen of door één familie bestuurd. Dat had tot gevolg dat handwerkers nog maar moeilijk lid van zo'n gilde konden worden, terwijl middenstanders en welgestelden als lid welkom waren. Ook controleerden sommige gilden de handel met bepaalde buitenlandse gebieden, en eisten van gildebroeders het recht om er handel te mogen drijven. In de 13e eeuw al raakten sommige koopmansgilden in verval omdat ze hun zelfstandigheid verloren tegenover het machtiger wordende stadsbestuur. Als in laat ontstane koopmansgilden de handwerkers ertoe kwamen om binnen het koopmansgilde een aktieve rol te spelen, dan bleven die gilden veel langer bestaan, en wel tot de 14e en 15e eeuw.

Naast koopmansgilden waren er nog diverse gilden voor andere doelgroepen. Ambachtsgilden bijvoorbeeld waren verenigingen van handwerkers en kleinhandelaars. De eerste sporen van die gilden stammen uit de 11e eeuw. Wat precies de oorsprong ervan is weten zelfs historici niet, maar over het algemeen wordt aangenomen dat het stedelijk milieu zelf er debet aan is, ingepast in de organisatie van handel en nijverheid binnen het kader van ambachten ofwel in het vrije initiatief van de ambachtslieden bedoeld tegen bijvoorbeeld uitschakeling van concurrentie van niet-leden. Dus zo'n gilde leek wel iets op een vakbond uit onze tijd. Vooral economische beweegredenen waren dus de reden van het ontstaan ervan.
Na verloop van tijd groeiden deze gilden uit tot een door de overheid erkende economische groepering met zelfs enig zelfbestuur. Ze hadden eigen besturen, die ook toezicht hielden op de naleving van vastgestelde arbeidswetten en rechtspraken ingeval van overtredingen daarvan.
In de ambachtsgilden ontstond een beroepshiërarchie. De leerknaap ging in de leer bij een meester. Daar woonde hij dan ook bij in. Na die periode werd hij gezel (geschoold arbeider). De gezel kreeg een vast loon voor zijn werk voor de meester, maar nam 'n ondergeschikte plaats in - in crisistijden was hij vaak het kind van de rekening omdat hij het eerst werkloos werd. Als een gezel wat kapitaal had verworven, kon hij tegen betaling van een toegangsrecht meester worden; dit toegangsrecht bestond uit bekostiging van een maaltijd en het maken van een "proefstuk" of meesterwerk. En dan pas, als hij meester was, werd hij volledig lid van het ambachtsgilde.
De economische aktiviteit van ambachtslieden was onderworpen aan door het bestuur uitgewerkte en door de stadoverheid bekrachtigde reglementen, waaraan twee schijnbaar tegenstrijdige principes ten grondslag lagen: 't profijt van de producent en dat van de verbruiker. Dat van de verbruiker werd gediend met goede en loyale produkten en dat van de producent met opheffing van onderlinge concurrentie. Vaak bestond naast het ambacht een godsdienstige broederschap met dezelfde leden. In de meeste steden speelden de ambachtsgilden 'n aktieve politieke rol en indirect zelfs ook daarbuiten. De bloeitijd van deze gilden was in de 14e en 15e eeuw.
Omdat zij echter een centrale economische politiek in de weg stonden, begonnen de landsbesturen al in de 16e eeuw de voorrechten van de gilden aan te vechten. Toch hielden de meesten stand tot aan de Franse Revolutie in de 18e eeuw en sommigen werden pas in de 19e eeuw voorgoed afgeschaft.

Parochiehuis in Bakel in 1982. Het aantal is nu, enkele jaren later, al weer groter - zo heeft het Gilde nu 5 trommen.
Culturele gilden waren als gilden ingerichte verenigingen, voor het eerst in de 13e eeuw gesticht door rijke poorters van Atrecht, die poëzie vervaardigden en toneelwerken opvoerden. Dit laatste werd hun voornaamste bezigheid in de latere tijd. Deze gezelschappen werden vaak rederijkerskamers genoemd en ze werden in de 15e eeuw in Holland en Zeeland bekend. Er bestond er al een in 1280 in Doornik.
In Italië (Venetië 13e eeuw; Florence en Padua 14e eeuw) hebben kunstschilders zich samen met andere kunstenaars zoals "beeldsnijders" en "verluchters" georganiseerd in gilden. Dat deden ze, met Italië als voorbeeld, ook in de Nederlanden. De patroonheilige van die gilden was St. Lucas. In onze streken ontstonden dergelijke Lucas-gilden (culturele gilden) in Gent, Leuven, Brugge en Antwerpen tussen 1337 en 1380, en in Dordrecht, Gouda, Den Haag en Haarlem in de tweede helft van de 15e eeuw. Deze gilden hebben de overdracht van de schilderkunst - toen nog een bezigheid van geestelijken (monniken) - naar uitoefening door leken bespoedigd. Hun archieven zijn van zeer grote waarde voor de kunstgeschiedenis.
Ik ben nu toegekomen aan de gilden die ten grondslag hebben gelegen aan de nu nog bestaande gilden, waarvan ons St. Willibrordusgilde er één is, namelijk de Schuttersgilden. Deze ontstonden in de tweede helft van de 13e eeuw in de steden. Maar niet alleen in de grote steden, want we kunnen ons moeilijk voorstellen dat Bakel in die tijd een grote stad was. Het waren bijzondere korpsen van kruisboogschutters, die werden gekleed, bevoorraad en bezoldigd door 't stadsbestuur. Deze korpsen vormden tijdens de 14e eeuw ook gilden; de leden ervan oefenden regelmatig en organiseerden wedstrijden. Bekend is dat kruisboogschutters van niet minder dan 36 steden deelnamen aan een dergelijk schuttersfeest dat in 1350 in Doornik plaatsvond.
Handboogschutters en bedienaars van belegeringswerktuigen volgden weldra 't voorbeeld van deze schutters. Van de kruisbooggilden was St. Joris de patroonheilige, en van de handbooggilden St. Sebastiaan. Volgens mijn bronnen bestaan er in ons land in Noord-Brabant en Limburg nog veel boogschuttersverenigingen, die in een landelijke bond zijn georganiseerd.
Uit dit verhaal valt af te leiden dat van alle gilden die in de loop der eeuwen bestaan hebben, de schuttersgilden 't hebben kunnen volhouden tot in de tegenwoordige tijd. Daarmee kunnen de nu nog bestaande gilden bogen op de titel van de oudste gilden. In de loop van vooral de laatste twee eeuwen hebben ze echter de funktie die hen deed ontstaan goeddeels verloren. Maar ze hebben de gebruiken van de gilden van oudsher overgeleverd naar de moderne tijd.
Ook ons Gilde heeft nog kaarten waarop de reglementen zijn vastgelegd. Die bewaren ze in de gildekist ('t archief) samen met 't gildeboek, waarin de namen van alle leden staan opgetekend. En binnenkort hebben ze weer een echt eigen Gildehuis zoals ook vroegere schuttersgilden hadden. Ze houden gildezittingen (vergaderingen) en gildemaaltijden, waar vroeger de broeders uit de gemeenschappelijke gildebeker dronken. Bij de Schuttersgilden hadden deze bekers vaak de vorm van een "drinkhoorn".
Ook nu nog, en dat zien we eveneens bij ons Gilde, bewaren de Schuttersgilden hun breuken (zilveren kettingen met zilveren schilden en juwelen). Of men bij ons Gilde nog gildepenningen heeft, weet ik niet, en ik denk ook niet dat de broeders nog voor allerlei nalatigheden boetes moeten betalen waarmee de kas van geld voorzien moest worden. Ons gilde heeft tegenwoordig inkomsten uit 't inzamelen en verhandelen van oud papier, uit schenkingen en 'n subsidie, waarmee ze ook heden ten dage nog teerdagen kunnen houden met alles wat daarbij hoort.
Al met al kan men stellen, dat Gilden er waren en nu nóg zijn ter ere van God, ter bescherming van dorp of stad en van de kerk, en ter opluistering van kerkelijke en wereldlijke feestelijkheden. Met deze opmerking kan ik de algemene gildegeschiedenis besluiten. Ik ben nu toegekomen aan het St. Willibrordusgilde, ons eigen Gilde, ofwel onze "Schut". Deze beschrijving wordt telkens weer van belang als ons Gilde een gildefeest viert, maar is zeker van belang bij een jubileumviering zoals het 700-jarig bestaan.
St. Willibrordusgilde, Bakel
Een geschiedenis is vaak een opsomming van feiten, gebeurtenissen en jaartallen. Maar ik meen dat het interessanter is om wat meer te vertellen. Dat het St. Willibrordusgilde één van de oudste nog bestaande gilden van ZuidNederland is, is voldoende gebleken uit de hiervoor beschreven algemene geschiedenis. Het is immers al vanaf 1296. Bij 't napluizen van alle beschikbare gegevens is mij opgevallen, dat in vroeger tijden veel gildeleden 'n naam droegen die nu nog onder de gildeleden voorkomen of van families die nog steeds in Bakel wonen. Daaruit blijkt dat lid van het Gilde worden vaak een zaak is van families. Zit de vader bij de "Schut", dan komen ook één of meer zonen erbij. Het is zelfs voorgekomen dat één van onze gildebroeders samen met zijn vijf broers bij de Schut ging, want zijn vader was ook gildebroeder. Dat gebeurde wel niet in het St. Willibrordusgilde in onze gemeente, maar geeft een goed beeld van het hierboven gestelde en verklaart waarom al in het tweede deel van de 18e eeuw namen onder de leden voorkwamen die we nu nog kennen.

1944 na de bevrijding nog maar 4 gildeleden aktief waren. We kunnen echter aan het grote aantal leden,
nu ruim 50 jaar later, zien dat het Gilde wordt gewaardeerd.
In de loop van zijn bestaan heeft het Gilde goede en slechte tijden gekend. Het aantal leden, waaraan je het wel en wee van een Gilde kunt afmeten, is in de loop der tijden nogal eens verschillend geweest. In perioden van vooral politieke stabiliteit, maar ook van economische welstand, had het Gilde veel leden. Dat is nu dus 't geval. De ruim dertig leden vormen 'n schril contrast met de vier leden die het gilde in 1944, dus aan 't eind van de oorlog, nog had.
De geschiedenis van 't gilde is een op- en afgaan van het aantal leden. Slechte tijden, met name oorlogen, hadden een slechte invloed. De beeldenstorm, die in 1566 uitbrak in het Westvlaamse Steenvoorde en zich uitbreidde over heel België en in Noodoostelijke richting over de Nederlanden, had trieste gevolgen voor de Gilden. In gebieden die door dit ruwe geweld werden getroffen, werd in 1567 een trieste balans opgemaakt van kapotgeslagen gilde-altaren, algemene zilverroof en het verboden worden en dus beëindigen van alle gilde-aktiviteiten. Toen in 1568 de 80-jarig oorlog uitbrak, kregen ook de gilden die niet getroffen waren door de beeldenstorm het moeilijk met hun voortbestaan. Aan het einde van die oorlog werden weer gilden heropgericht.

dragen een deels militair uniform. Waarschijnlijk had men voor deze jongeren nog geen echt gilde-outfit.
Jammer is dat van vroegere tijden zo weinig bewaard is gebleven. Wat er van opgeschreven was, verdween door brandstichting en vernietiging. Enkele dingen bleven echter bewaard. Zo is er het vogelschild van ons Gilde dat alle roerige tijden heeft overleefd. In die tijd had het Gilde trouwens ook echt 'n verdedigende taak en niet 'n ontspannende. Na de 80-jarige oorlog leefde 't gildewezen weer op; de katholieken kregen meer vrijheid en daarmee gingen ook kerkelijke gebruiken, inclusief de gilden, weer een bloeitijd tegemoet.
De Franse revolutie was nog zo'n periode waarin de gilden en ook de kerk 't zwaar te verduren kregen. De ambachtsgilden werden radicaal verboden omdat hun voorrechten niet strookten met de toen heersende opvattingen over vrijheid, gelijkheid en broederschap. De bezittingen van de schuttersgilden werden verbeurd verklaard en verkocht.
De laatste moeilijke tijd die ons gilde heeft meegemaakt, was de crisistijd tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog en de oorlogen zelf. Maar ook die tijden overleefde ons gilde. Daaruit blijkt wel de waarde die mensen in onze gemeenschap toekenden aan het hebben van een gilde.

te danken is, dat het St. Willibrordusgilde tijdens de jaren 1940-1945 is
blijven bestaan. Marinus is nu het oudste gildelid en is voor het leven
"staande deken": hoofd van de 5 dekens die mede het gilde besturen.
Nadat in 1945 de oorlog voorbij was, gingen de 4 gildeleden waaruit het St. Willibrordusgilde nog bestond, op zoek naar nieuwe leden. Het gilde begon weer te groeien en is een echte bloeitijd tegemoet gegaan. Ruim 50 jaar nadien kunnen we daar nu getuige van zijn.
Enkele hoogtepunten uit de geschiedenis van ons gilde van de laatste 100 jaar:
Het gildefeest in 1921 ter ere van 't 625-jarig bestaan. Héél Bakel vierde dit feest mee; het hele dorp was versierd met erebogen bij de ingangen en er waren guirlandes en vlaggen op veel plaatsen en aan veel gevels. Het feest werd geopend op zaterdag 13 augustus. Op zondag waren de personele wedstrijden, en 's maandag waren de eigenlijke feesten die werden opgeluisterd door redevoeringen van de heer Wintermans uit Eindhoven, de heer Fleskens uit Geldrop, en de heer Hekkers uit Den Haag, allen Tweede Kamer-leden.
Het lijkt mij aardig hier een stukje aan te halen uit de rede van de heer Wintermans over de geschiedenis van ons gilde:
"De geschiedenis van uw 625-jarig bestaan voert ons in de geest terug naar vervlogen tijden welke zulke grote invloed gehad hebben op de ontwikkeling van het Brabantse volk. Het jaartal van oprichting doet zien dat het volk toen reeds zelfbestuur had en het verenigingsleven bloeide. De Heilige Willibrordus, de patroon van uw gilde, werd geboren in 659 in de provincie Northumberland, Engeland; hij was op last van zijn abt Egbert opgetrokken naar Rome en bracht van de Paus de opdracht mee om hier het Heilige Evangelie te verkondigen. Hem werd zo ongeveer als zijn bisdom aangewezen de tegenwoordige Nederlanden. Ons land was toen nog in het heidendom verzonken. Enkele plaatsen waren reeds door de Frankische koningen in cultuur gebracht, waaronder Bakel (Baclaos), en Waalre (Waderlo). Volgens zijn testament behoorden deze landgoederen aan de Heilige Willibrordus. In die dagen heeft dus de Heilige Willibrordus hier het geloof aan onze voorvaderen gebracht. Later, onder Hertog Jan van Brabant - ca. 100 jaar geleden - kregen uw voorvaderen reeds enige vrijheden. Deze vrijheden waren een bewijs dat zij in staat waren zichzelf te besturen. De gilden verzekerden in die dagen de veiligheid in deze streken. Langzamerhand vermeerderde de welvaart in Brabant en steeds bleef de Bakelse verering voor de Heilige Willibrordus gehandhaafd. Thans, enige eeuwen later, is ons volk fier op zijn vrijheid - tot enige welvaart gekomen. Wij kunnen ons verheugen dat de voorvaderlijke tradities bewaard gebleven zijn. Ik hoop dat na eeuwen dezelfde tradities bewaard blijven en dat het zal zijn: één volk, één geloof en een welvarend volk."
Tot zover dit uittreksel volgens de krant uit 1921. Het geeft een summier beeld van de geschiedenis van ons gilde van vóór dat feest. Al met al werd het een héél groots gildefeest.
Het bestuur van het gilde werd toen gevormd door:
- J. Royackers, kapitein
- H. van den Heuvel, koning
- H. van Lierop, vaandrig
- G. Velthoven, kornet
- A. Swinkels, G. Raaymakers, P. Adriaans en J. Reynders, dekens
- M. Smits, secretaris
Het feestcomité werd gevormd door:
- A.C. Klerx, voorzitter
- J.J. Manders, vice-voorzitter
- P.M. van Tiel, secretaris
- M. Manders, penningmeester
- M.A. van de Poel, W. Roijakkers en H. Smits, leden

postkantoor in Bakel (inmiddels weer opgeheven om economische redenen).
In 1931 was er weer wat groots te vieren: de heer P. van Tiel vierde zijn 50-jarig gilde-lidmaatschap. De algemene economische toestand en de bedroevende stand van de gildekas deden de leden echter besluiten om het jubileum maar binnenskamers te vieren met de gildebroeders en genodigden onderling. Dat was niet zo duur. Later zou het wel beter worden.
In 1938 vierde Bakel een "nationaal gildefeest". Beschermheer was toen de beroemde Dr. Wiegersma uit Deurne, en Marinus de Haan wordt in het programma als lid van het gilde voor het eerst genoemd.
In 1949 werd het 650-jarig bestaan gevierd. Dat had men in 1946 niet kunnen doen vanwege de naoorlogse toestanden. Het feest zal er niet minder om geweest zijn. Toen was de heer v/d Lande beschermheer en was Marinus de Haan al luitenant. Die had alles op alles gezet om het St. Willibrordusgilde door de moeilijke oorlogsjaren heen te helpen. De heer J. Roijakkers was toen kapitein.
Na dit feest moest de Bakelse gemeenschap tot 1962 wachten op een gildefeest. In dat jaar organiseerde ons gilde dat onder kapitein M. Smits en beschermheer B. van de Lande. Piet Adriaans was toen keizer en Marinus de Haan staande deken. En ook dit werd weer een echt dorpsfeest.
De allergrootste gebeurtenis van onze gildebroeders was de reis naar Rome in 1975 met audiëntie bij de Paus. Aan deze reis bewaren de leden van ons Gilde nog veel dankbare herinneringen.
Vaste aktiviteiten binnen het St. Willibrordusgilde zijn het koningschieten, de teerdag (feest van de Heilige Willibrordus) eens in de 3 jaren, de opening van de kermis en het vogelschieten.
Tot besluit wil ik de hoop uitspreken dat het St. Willibrordusgilde van Bakel nog heel lang zijn vooraanstaande plaats in onze dorpsgemeenschap mag blijven innemen, en de mogelijkheid mag hebben de tradities en gewoontes, overgeleverd uit het verleden, in stand te houden. Het Bakelse St. Willibrordusgilde moet altijd blijven bestaan.
Dat vindt u vast ook.
