Het ontstaan van Gilden
Terug naar: Sint Willibrordusgilde Bakel 700 Jaar
Uit allerlei geschriften is mij gebleken dat wij in Bakel al een héél oud gilde hebben. De meeste gilden zijn heel wat jaren jonger. Toch bestaat het gildewezen op zich nog véél langer dan de 700 jaar die ons St. Willibrordusgilde nu gaat vieren. Uit wel zeer vreemde bron, een muzieklexicon (een soort encyclopedie over muziek), blijkt dat gilden al in de Romeinse tijd zijn ontstaan.
In die heel lang vervlogen tijd van vóór de Grote Volksverhuizing genoten rondtrekkende artiesten als degenslikkers, vuureters, berenleiders, acrobaten, muzikanten en zangers in de toenmalige maatschappij een hoge status als volle rechtspersoonlijkheid. Zij hadden dus dezelfde rechten als andere eerzame burgers totdat een zekere keizer Justinianus voor het Oostromeinse Rijk een nieuwe wetgeving maakte, waarin hij regels opnam die deze mensen hun status deed verliezen en zo goed als rechteloos maakte.
Na de Volksverhuizing drong deze wetgeving ook door tot de Germaanse rechten waardoor die eens zo hooggeachte stand langzamerhand werd uitgeroeid. Als niet-ingezetenen en niet-weerbaar telden zij voor de wereldlijke macht niet mee en waren zij niet erfelijk. Ook de muzikanten en zangers trof deze wet. Dat waren in die tijd veelal weggelopen theologiestudenten, die vrijgeesterij bedreven en 'n zondig beroep uitoefenden. De Kerk van toen zag in hen mensen die niet tot het Avondmaal konden worden toegelaten, en die met kerkelijke straffen zoals de ban vervolgd moesten worden.
Voor de musici onder deze rechtelozen was 't beslissend in hoeverre men hen uit de massa der geringere rondtrekkenden (degenslikkers, toneelspelers, enz.) als "kunstenaars" waardeerde en hen dus 'n hogere status toekende. Daarom streefden zij naar een beschermende verhouding tot een wereldlijk vorst of heer (gepatroniseerde zwervende muzikanten) of in geestelijke broederschappen, waaraan de Kerk onder beperkende voorwaarden deelname toestond.
Om dit te bereiken hadden deze musici wel bijna tien eeuwen nodig. Pas in 1430, op het concilie van Bazel, kreeg de zogenoemde Geigerkönig "Ulmann Meyer von Bremgarten" van de pauselijke legaat "Julian Cesarini" een muzikantenbul, die voor eeuwenlang de verhouding van deze stand in orde bracht.
De inmiddels ontstane stedelijke muzikantengilden kregen steeds meer voorrechten en macht. In de steden had men torenblazers en speellieden eerst nog tijdelijk aangesteld; daarna werden ze burgerlijk, en uiteindelijk stedelijk vast in dienst gestelde musici met een indeling als die van de ambachtsgilden: in meesters, gezellen en leerlingen.
Zij beschouwden het als één van hun taken om hun privileges te beschermen tegenover "ongeleerde stumpers" als biermuzikanten, vreemde rondtrekkende speellieden, enz. muzikantengilden werden dus beschermers van hun beroep en werk, evenals de ambachtsgilden die er steeds meer waren ontstaan.
Een andere benaming voor beschermen is: "beschutting bieden". De beschermers werden dus "beschutters", kortweg "schutters".
En zo kunnen we de naam van de tegenwoordige gilden verklaren, die vaak "schutterijen" worden genoemd. In de eerste plaats is een gilde dus een groep mensen die - al dan niet onder commando van hogere gezagsdragers - de taak hebben om te beschermen.
In 1803 zijn alle toen bestaande ambachtsgilden en kunstenaarsgilden opgeheven. Maar de gilden die als taak hadden overige burgers te beschermen, en dus 'n soort militaire taak hadden, bleven over, simpelweg omdat zelfstandige steden, maar ook landheren, vaak over 'n soort leger moesten beschikken om hun bezittingen en rechten te beschermen. Het is dus geen wonder dat de scheidslijn tussen gilden mét en gilden zónder militaire taak nogal moeilijk te trekken is. Bovendien verbond ook de Roomse Kerk groepen mensen (gilden) aan zich om haar belangen veilig te stellen tegenover invloeden van buiten en tegen aanvallen van andersdenkenden.
Het St. Willibrordusgilde kan beschouwd worden als 'n overblijfsel van de ambachts- en beschermingsgilden. Mede via de Kerkelijke Overheden, maar ook via bepaalde wereldlijke gezagsdragers, hebben die gilden al vanaf de dertiende eeuw kunnen blijven bestaan.
Nu betekenen zij iets heel speciaals in onze gemeenschap: een groep mensen met vrij strenge, heel eigen regels en gebruiken inzake lidmaatschap en houding ten overstaan van Kerk en Maatschappij.
Ook in onze gemeenschap nemen ze een bijzondere plaats in. Er wordt wel eens beweerd dat gilden niet meer in onze moderne maatschappij passen. In werkelijkheid echter krijgt het merendeel van hetgeen het Gilde doet grote waardering van mensen die geschiedenis en oudheid beschouwen als een heel groot goed dat zuinig bewaard moet blijven.
In het volgende hoofdstuk zal ik verder ingaan op ons eigen Sint Willibrordusgilde en trachten hieraan meer uitleg te geven.
← Terug naar: Sint Willibrordusgilde Bakel 700 JaarVerder naar: Constructie en reglementen van het Gildewezen →