Het percelenplan
Bij de eerste aanblik van het kadastraal plan van de gemeente Bakel pl. VII (1) wordt men enigszins in verwarring gebracht door de uitzonderlijke onregelmatigheid van het percelenplan en door de grote verschillen. In deze wirwar van percelen vinden we niets terug van de mooie indeling van de velden in andere gebieden, waar in veel gevallen het hele gemeentelijke grondgebied op een methodische wijze onderverdeeld schijnt te zijn in uitgestrekte "kwartieren" (2) of gewannen, waarbinnen zich de al dan niet grote percelen bevinden. Reden te meer waarom het absoluut tevergeefs zou zijn om er een onderverdeling in drie stukken grond met één omheining te zoeken. Als we het plan zorgvuldig analyseren, zien we evenwel verschillende percelentypes die zich onderscheiden naar hun vorm en groepering. Eerst de lange smalle stroken van beperkte omvang, min of meer regelmatig gebundeld. Dan de percelen van verschillende vorm: vierkant, rechthoekig of vierhoekig met twee gelijke zijden; deze zijn meestal klein, hoewel er enkele grote bij zijn.
Tenslotte de grotere, en zelfs zeer grote percelen met een rechthoekige vorm, ingevoegd in een netwerk van rechte wegen. Elk van deze percelen komt overeen met de goed ingedeelde vakken van het grondgebied van Bakel en Milheeze. De strookvormige percelen zijn in smalle akkers onderverdeeld. In de omgeving van Bakel zien we dit bv. duidelijk bij het veld van Neerstraat, in Hoekendaal, in de Mathijseindsche Akkers, in de Schouwakker, vlakbij Overschot, evenals in de naburige complexen. Bijna alle percelen strekken zich uit van noord-west naar zuid-oost en ze houden deze richting aan ondanks de onderbreking van de wegen. Enkele percelen, bv. in de Schouwakker, hebben een lengte van 230 tot 300 m. - in Hoekendaal is er zelfs een van 500 m.- en de breedte komt gemiddeld niet boven de 10 tot 20 m. uit. Ze hebben dus een kleine oppervlakte: een vierkante kilometer bevat gemiddeld 250 tot 300 van zulke stroken. Ze zijn gegroepeerd in bundels van 10 tot 20 eenheden binnen de afdelingen of "kwartieren". Ze grenzen bijna allemaal met een van de smalle zijden aan een weg, soms zelfs met de twee uiteinden. Deze smalle wegen zonder sloten komen uit op door karresporen gevormde paden, waar tijdens het werk de ploeg onafgebroken aan het werk is.
Langs de rand van die grote "kwartieren" liggen kleinere complexen, gelijk verdeeld in korte stroken, die vaak een hoek van 90° vormen met de complexen van lange stroken. (Zie bv. het oosten van Hoekendaal). Deze kleine "kwartieren" geven het idee van latere uitbreidingen rondom de oorspronkelijke "kwartieren" (3).
Geen spoor van omheiningen rond deze percelen; de akkers hebben dus allemaal het karakter van typische "open fields" maar met een tamelijk kleine oppervlakte. Ze zijn omzoomd door stroken gras.(Zie pl. IX)
In feite lijken de akkers dus, wat betreft hun vormgeving op de dikwijls zo nauwkeurig beschreven "Esche" in het noordwesten van Duitsland (4).
In het grote veldencomplex in het zuiden van Milheeze herkennen we een rangschikking die doet denken aan de akkers van Bakel, hoewel ze korter zijn dan in Bakel, minder uitgestrekt en gegroepeerd binnen de zeer kleine "kwartieren". Verder liggen ze in diverse richtingen en vaak grenzen ze ook niet aan wegen, die er toch talrijk zijn en van hetzelfde soort als in Bakel. Kort gezegd vormen de akkers van Milheeze een compact geheel van velden die niet onderverdeeld zijn in aparte kavels; ze zijn een beetje eigenaardig, iets afwijkend van de karakteristieke "Eschflur", en meer lijkend op een "Gewannflur", met door elkaar liggende "kwartieren".
- Voetnoot: (1) Volgens de kadastrale plannen in het kadaster te Eindhoven en in het gemeentehuis van Bakel.
- Voetnoot: (2) Term ingevoerd door M.Bloch,"Les caractères originaux de L'hsitoire rurale francaise" in "Instituttet for sammenlignende Kulturfors- kning" Serie B: Skrifter, XIX, Oslo 1931, pag 39.
- Voetnoot: (3) De latere uitbreidingen worden elders geconstateerd, met name in noordoost Nederladn (Zie J,H. Keuning,"Eschsiedlungen...." en in noordwest Duitsland (Zie bv. G.Niemeier "Eschprobleme. " en "Probleme der bauerlichen Kulturlandschaft in nordwest Deutschland in "Deutsche Geographische Blatter", Bd 42, Bremen, 1939, pag 111-118)
- Voetnoot: (4) Zie met name K. Ostermann "die Besiedlung der mittleren oldenburi- sche Geest" in "Forsch. zur deutschen Landes- und Volkskunde" 28.
Bd.,H.2, Stuttgart, 1931, pag. 192-206; V.Roshop, aangeh. werk pag 41-55; H.Riepenhausen, aangeh. werk, pag. 53-65; G.Niemeier, "Eschprobleme ..." en "Probleme der bauerlichen Kulturlandschaft", enz. .
Rondom de langwerpige akkers liggen de in onregelmatige percelen verdeelde velden. De vorm van deze velden lijkt nog het meest op een onregelmatig vierkant. Hun afmetingen varieëren, maar met hun oppervlakte van dikwijls meer dan 1 ha., zijn ze meestal groter dan de strookvormige percelen. Men vindt er geen enkele groepering van percelen binnen "kwartieren". In tegenstelling met de stroken, grenzen ze meestal niet aan de wegen. Deze echte "Blockfluren" vormen twee belangrijke groepen: de ene ten zuidwesten van de hoofdplaats Bakel in de lager gelegen, vochtigere gebieden, tussen de Mathijseindsche Akkers en de Schouwakker en in de omgeving van de Bakelsche A; de andere in noord-Milheeze. Zij sluiten precies aan met de gebieden waar de landbouwgronden en weilanden elkaar afwisselen. Maar ze bestaan ook elders, rondom de akkers, zonder echter een onafgebroken cirkel er omheen te vormen. Het zijn eerder later ontstane uitwassen in de richting van de heide (of van de oude heide); soms zelfs vormen ze geheel geïsoleerde eenheden, als wanneer ze met een mes uit de heide gesneden waren (Zie het percelenplan van 1832 op pl. VIII ).
Dit type percelenplan vindt men op zeer karakteristieke wijze terug in het afgelegen Grotel. Ook kan er toe gerekend worden het gemeentegebied in de nabijheid van enkele afgelegen boerderijen en kleine gehuchten die ontstaan zijn uit de oude bezitttingen van landsheren of kerken die we eerder zagen naast het agrarisch gebied (Kievitsbraak, Esp, Scheepstal, Kruisschot, Brouwhuis, Kaweide, Hoberg). Maar de vormen zijn dikwijls regelmatiger, de afmetingen groter en soms zeer groot (ze zouden nog groter zijn als de grenzen tussen de belendende percelen van dezelfde eigenaar verwijderd zouden worden).
We zien een derde type percelenplan rond het agrarisch gebied. Dit type wordt gekenmerkt door de regelmatige vorm van zijn lange, nogal brede percelen met kaarsrechte grenzen. Deze percelen zijn over het algemeen veel groter dan die welke wij hierboven beschreven hebben. Ze liggen vaak zeer dicht opeen in gesloten rijen, binnen grote, rechthoekeige, door kaarsrechte wegen omgeven vakken.
Ze zijn reeds sporadisch aanwezig op het plan van 1832, en verschijnen op het huidige plan als gevolg van de krachtig doorgezette verkavelingen in de heide, in het bijzonder in de Nederheide, in de Klef en langs de Peel.
Rondom de afgelegen boerderijen op pas ontgonnen gronden -in de heide van Grotel en vooral in Brouwhuis- zien we tenslotte grote rechthoekige blokken verschijnen. Dit is het enige type percelenplan dat het nieuwe agrarische gebied vertoont, welk gebied in één keer gecreëerd is in het noordelijk deel van de gemeente, in de buurt van Rips (zie pl. VI)(5).
In de regel is het bezit erg versnipperd en onderverdeeld in een groot aantal middelgrote percelen. Het relatief belangrijke bezit van 20 tot 25 ha. splitst zich vaak in 40, 50 en soms meer percelen. Het kleine bezit van 5 tot 6 ha. omvat in veel gevallen nog altijd 15 tot 20 percelen. We moeten hier wel aan toevoegen dat een bepaald aantal van deze percelen naast elkaar liggen, hetgeen onze absolute bewering enigszins afzwakt.
De aard en grootte van de verbrokkeling varieert al naar gelang de plaats. De boerderijen langs de akkers hebben een deel van hun versnipperde grond in de oude velden; dat deel is vaak wel het minst belangrijke (zie pl. VII, eig. W.L. ,G.R.-J.,G.R., G.V. en J.M.V.); de rest van het bezit bestaat uit onregelmatig gevormde percelen in de vochtiger, lager gelegen gebieden.
We stellen dus vast dat de onroerende goederen steeds tegelijkertijd hoge, droge grond voor de rogge- en de boekweitteelt bevatten, en lagere, vochtige grond voor de haver en voedergewassen en voor de weilanden (5).
- Voetnoot: (5) Wij merken op dat het percelenplan van Rips gericht is op het wegennet, met name op de weg Milheeze-Rips en de enigszins schuine dwarsstraten. Deze dwarsstraten liggen parallel met de grenzen van de heidecomplexen die bij de verdeling van 1864 toegewezen zijn aan Bakel, Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Helmond; wij constateren dus eens te meer de invloed op het huidige landschap van het vroegere gemeenschappelijke bezit van de heide.
Ondanks de verspreide ligging, bevinden de percelen van dezelfde eigenaar zich meestal binnen een min of meer beperkte omtrek binnen het gemeentegebied. Maar zelfs dan zien we niet zelden dat de meest ver af gelegen percelen 1½ km, zelfs 2 km van elkaar afliggen. De nieuwe aankopen in de pas ontgonnen heide vergroten deze afstand soms nog en het komt voor dat de uitbreiding in de nieuw verworven gebieden zó groot is, dat de percelen in het oude gebied nog maar een betrekkelijk klein gedeelte van het geheel vormen.
Daar voegen wij aan toe dat hier en daar een tendens waargenomen wordt tot concentratie van percelen in de onmiddelijke nabijheid van de boerderijen (pl. VII, eig. W.L.), maar door de extreme verbrokkeling is deze poging meestal gedoemd te mislukken. In andere delen van het agrarisch gebied dan de akkers, is deze concentratie vaker aanwezig, soms zeer nadrukkelijk, omdat de percelen aan één stuk rondom de boerderijen gerangschikt zijn. Dat is echter lang niet overal zo: in Milheeze bv. komt het vrij vaak voor dat de velden van één eigenaar verspreid liggen aan weerskanten van de weg van Bakel naar Venray en in de Schutboomsche of Hoevensche klampen (pl.VII. eig F.V. Rondom de oude boerderijen van Scheepstal, Dierdonk, Rijpelberg, enz., is deze concentratie normaal; (pl. VII, eig. L.L.)de meeste zo niet alle grond ligt vlak rondom de bedrijfsgebouwen. Bij de nieuwe boerderijen tenslotte liggen de akkers en weilanden dichtbij, hoewel er soms ook vrij grote percelen verder weg liggen; dat is het geval in de oude heide van Brouwhuis, (pl. VII, eig. J.M.J.V.), in het oosten van Milheeze en heel byzonder in Rips en in de Jodenpeel. Vóór het kadaster. -De oude documenten geven bijna geen informatie over de vorm en indeling van de percelen (6).
- Voetnoot: (6) Wij hebben reeds het nadeel genoemd van 't afwezig zijn van een percelenplan van Bakel onder het ancien régime.
Voor wat betreft het eigendom van de boeren kunnen we echter beweren dat verbrokkleing, zeer grote verbrokkeling zelfs, regel was.
Het grondregister van 1681, dat zoals gezegd alleen bebouwde grond bevat, somt voor elke eigenaar een groot aantal percelen op van uitzonderlijke middelmatige grootte (8) op zeer verschillende plaatsen. De belangrijke bezittingen, zoals die van Rijpelberg (48 morgen ieder, verdeeld over 9 percelen), Scheepstal (66 morgen in 7 percelen en 71 morgen in 6 percelen), Brouwhuis, Kruisschot, Dierdonk, enz. hebben hun grond bij elkaar liggen en de grond van Esp bestaat uit één groot perceel van 49 morgen naast de boerderij.
Een studie van documenten uit de 18de eeuw (9) bevestigt deze stand van zaken. De verbrokkeling en extreme verspreiding blijft bestaan in het kleine boerenbezit; in de oudste delen van het gemeentegebied is de gemiddelde grootte van de percelen nog geen ½ ha.
- Voetnoot: (7) Bakel, 57.
- Voetnoot: (8) Een enkel voorbeeld: Tuenis Joost Corsten uit Milheeze bezit 34 percelen bebouwde grond, met een totale omvang van 47½ morgen, zijnde ± 8 ha.
- Voetnoot: (9) Bakel, 59 tot 64.
Rondom het agrarisch gebied, in het noorden van Bakel en Milheeze, zijn de percelen iets groter (gemiddeld ½ ha.). Daar ligt de grond ook een beetje dichter bij elkaar. Bij de grote afgelegen boerderijen blijft de groepering van grote percelen gehandhaaft. Tegen het eind van de eeuw vindt er bijna overal een, weliswaar kleine, vermindering plaats van de gemiddelde oppervlakte van de percelen. Bij de invoering van het kadaster- wat wij gezegd hebben over de vorm en indeling van de percelen in strookvormen en de percelen met onregelmatige vormen in het huidige tijdperk, kunnen we herhalen met betrekking tot de situatie rond 1830. Meer nog dan op het huidige plan, zien we op dat van het oorspr. kadaster (zie pl. VIII)(10) lange bij elkaar liggende stroken en bundels binnen rechthoekige "kwartieren". We zien er ook beter de latere aanwassen in de vorm van kleine "kwartieren" die onderverdeeld zijn in kortere soms zeer kleine stroken. Verbrokkeling van de grond komt evenals toen veelvuldig voor (zie pl. VIII, eig. J. Biemans, kinderen J. T. Peeters, W. v. d. Ven en W. J. Biemans). Rondom de akkers in het zuidoosten van Bakel, in Grotel, in noordelijk Milheeze, vooral in de buurt van de boerderijen, zien we dwars door de leegte van de heide de onregelmatig gevormde percelen.
Soms zijn deze vierkant, rechthoekig of zelfs veelhoekig, en vlak rondom de bedrijfsgebouwen gelegen. (pl.VIII,) eig. P.H. van Neerven en de kinderen M. Mastbroeck; boerderijen van Rijpelberg en Scheepstal. Het geometrisch dessin van de rechthoekige percelen, dat een gevolg is van de verkaveling van heide en veenderijen, die nu van alle kanten de oude velden omringt, komt nog slechts sporadisch voor, bij de Esper Loop, in Eessen en bij het Ven.
Na 1830.- Ten opzichte van het zo typische percelenplan van 1832 vinden weinig veranderingen plaats. Door de ontginningen verschijnen hier en daar enkele eenheden van geometrisch gevormde percelen, maar in de oude gebieden zijn de veranderingen miniem.
Soms openbaart zich de aanwezigheid van verbrokkelingen ten gevolge van erfenissen; dit uit zich met name door onderverdelingen over de lengte van enkele strookvormige percelen of door de verkaveling van bepaalde grote percelen die afhankelijk zijn van grote boerderijen (Esp, Brouwhuis en Kruisschot). Soms echter zien we ook een poging om tot concentratie van de gronden dichtbij de bedrijfsgebouwen, maar dat komt zelden voor. Zelfs het vestigen van een nieuw belangrijk boerenbedrijf heeft tot heden toe niet geleid tot ruilverkaveling; de meestal stukje bij beetje aangekochte gronden blijven overal verspreid liggen.
Het probleem van de oorsprong van het percelenplan.-
We kennen de recente oorsprong van het geometrisch dessin van de sinds kort ontgonnen en verkavelde heide en veenderijen.
Het probleem betreft dan ook alleen de strookvormige percelen en onregelmatig gevormde velden. Omdat er geen enkel document is van voor de 17de eeuw, is het jammer genoeg bijna onmogelijk om het gebied der hypothese te verlaten.
Zijn de onderverdeling in lange stroken en de indeling van het bezit het gevolg van een oorspronkelijke verdeling tussen de leden van kleine groepen die hun krachten bundelen om de eerste gronden aan de braaklanden te ontrukken? (11) Wij zijn geneigd dat te geloven, zoals wij ook denken dat de kleine "kwartieren" rond de akkers óók hun bestaan te danken hebben aan gezamelijke, later uitgevoerde werkzaamheden. Een ding lijkt zeker: de stroken dateren overal in west-Europa uit een zeer oud tijdperk (12), en ook van Bakel waar zij zich beperken tot akkers, lijkt hun primitief karakter heel aannemelijk. Pas later, wanneer precies is onmogelijk te zeggen, (misschien in de middeleeuwen, toen er een geboortegolf plaatsvond?) werden vochtiger gebieden in het agrarisch gebied opgenomen, en dat ondanksde obstakels inherent aan het gemeenschappelijk bezit van de heide.
Het lijkt erop dat ze het deze keer op eigen houtje gedaan hebben, wat een verklaring zou kunnen zijn voor de onregelmatige vormen van de velden in de oude gebieden, en ook voor de soms heel duidelijk aanwezige concentratie van bezittingen rondom de boerderijen. Het plan van 1832 toont duidelijk die blokken onregelmatig gevormde velden die overal vat krijgen op de aangrenzende braaklanden; soms liggen ze er middenin. Vanzelfsprekend denken we hierbij aan de "Kampfluren" van latere oorsprong, die zo veelvuldig voorkomen in het noordwesten van Duitsland (13).
- Voetnoot: (11) Zoals dat het geval zou zijn geweest bij de "champs ouvert" van Noord Frankrijk, (R.Dion,"essai sur la formation du paysage rural francais", Tours, 1934, pag.43-52; zie ook M. Bloch, aangeh. werk, pag.46) en bij de Eschfluren in het noordwesten van Duitsland (zie bv. H. Riepenhausen, aangeh. werk, pag.64-65\
- Voetnoot: (12) Zie voor Engeland bv. F. Seebohm "The English village community", Cambridge, 1926, pag.105-125.
Wij vermelden hier dat volgens H. Hoemberg ("Die Entstehung der westdeutschen Flurformen. Blockgemengflur, Streifenflur, Gewann- flur", Berlijn 1935 en aangeh. werk) en B. Huppertz ("Raume und Schichten bauerlicher Kulturformen in Deutschland", Bonn, 1939, pag.152-167) de open velden met hun versnipperde percelen het gevolg zou zijn van een ontwikkeling die gestopt zou zijn aan het eind van de middeleeuwen. Deze auteurs erkennen echter het oorspronkelijke karakter van de stroken in noordwest Duitsland en Nederland; verder vestigen zij de aandacht op de verschillen tussen de Gewannfluren en de Eschfluren.
Zie ook H.Draye, aangeh. werk.
Men zou zich misschien kunnen afvragen waarom er heden tendage niet veel meer concentratie van percelen van dezelfde eigenaar voorkomt. Maar men moet bedenken dat concentratie in het begin niet absoluut nodig was; in de meeste delen van de heide konden ontginningen uitgevoerd worden op zekere afstand van de bedrijven. Vooral moeten we denken aan de verbrokkeling als gevolg van erfenissen, omdat het successierecht in Bakel gelijke rechten van alle kinderen bepaalde. Het is waarschijnlijk hetzelfde successierecht dat in hoge mate bijgedragen heeft aan de strookvormige percelen van de akkers (14).
De grote boerderijen, geïsoleerd of in groepjes van twee of drie bij elkaar gelegen, verdienen ook onze bijzondere aandacht. Wij hebben al gezegd dat wij niet weten wanneer en onder welke omstandigheden deze van oorsprong landsheerlijke of kerkelijke bezittingen zijn ontstaan. Maar er valt niet aan te twijfelen dat ze "stormenderhand" zijn ontstaan, dat ze in één keer gecreëerde zijn ten koste van de heide, naast het agrarisch gebied dat aan de dorpsgemeenschap toebehoorde. Vooral op het kadastraal plan van 1832 (pl.VIII) ziet men de percelen van Scheepstal, Hoberg, Dierdonk en Vogelenzang samen grote onregelmatige blokken vormen rondom de agrarische gebouwen. Wanneer er 2 of 3 boerderijen bij elkaar staan, zoals in Kruisschot, Rijpelberg, Brouwhuis en Kaweide, liggen de percelen altijd rondom deze kleine buurtschappen, maar ze zijn dan kleiner en meer verbrokkeld; toch is het voldoende om ze te groeperen om analoge blokken te verkrijgen met die van de bovenomschreven geïsoleerd liggende boerderijen, waardoor aangetoond wordt dat ze op bijna dezelfde manier zijn ontstaan.