De heiden in de gemeente Bakel en de exploitatie ervan
De huidige situatie -De grootte van de heiden en veenderijen van de gemeente Bakel bedraagt ongeveer 2000 ha. (1) wat meer dan een kwart is van het gemeentegebied. Iets meer dan een eeuw geleden had de heide een grootte van 5500 ha., meer dan driekwart van het totale oppervlak.
De studie van de verdeling van landbouwgronden en graslanden, heeft ons al in staat gesteld het probleem van de onontgonnen gebieden aan te roeren. Deze zijn nog niet helemaal verdwenen in het oude landbouwgebied: hier en daar, -rondom de hoofdplaats in Hoberg- herkent men tot zijn verrassing enkele braak gebleven stukken grond.
Rondom de landbouwgebieden van Bakel en Milheeze bestaat de immense lege ruimte van de heide niet meer, overal is deze bedwongen door landbouw, weilanden en dennenbossen.
Toch strekt de heide zich in bepaalde omgevingen nog onafzienbaar uit, met name in Grotel, gedeeltelijk overwoekerd door dennen, in het oostelijk deel van de Neederheide en tenslotte in de enorme veenderijen van de Groote Peel en de koperen Peel.
De dennenbosjes vormen hier en daar kleine vierkantjes tussen de landbouwgebieden, met name in de onmiddellijke omgeving van de hoofdplaats; in het landschap hebben zij een belangrijke plaats veroverd, speciaal rondom de velden van Bakel en Milheeze. De dennenbosjes dringen steeds verder door in de heide van Grotel en van Brouwhuis en zij vormen een indrukwekkend geheel in de Stippelberg en het Beestenveld, tussen de oude landbouwgebieden en de nieuwe ontginningen van de Rips ( Zie pl. IV en VI ) . De heide dient eerlijk gezegd nergens meer voor, en geen enkele van de vroeger zo gewaardeerde hulpbronnen (zie verderop) wordt nog door de inwoners gebruikt. Alleen een kleine kudde schapen onder leiding van een herder doorkruist nog de Groote Peel.
Daarintegen blijven de veenderijen in gebruik, hoewel ze in de ogen van de inwoners van Bakel niet meer zo belangrijk zijn als vroeger.
De pas geopende modderpoelen zijn er talrijk en hier en daar verheffen zich kleine opengewerkte pyramides van turfbriketten, die opgestapeld zijn om te drogen. Een gedeelte van de in het zuiden gelegen veenderijen, aan de grens met de gemeente Deurne is verdeeld in een aantal kleine percelen, die in handen zijn van de inwoners van de naburige gemeenten Helmond, Aarle-Rixtel en Beek en Donk. Ten gevolge van de verdeling van de onontgonnen gronden te Bakel, waarvanzij het gebruiksrecht hadden, beijverden de gemeentes zich in 1864 om dat deel van de veenderijen wat hen toekwam te verkavelen en over te dragen. Het gemeentebestuur van Bakel ging niet over tot verkoop van de veenderijen: de meeste inwoners huurden een kavel tegen een geringe jaarlijkse vergoeding. In de herfst is het een vertrouwd schouwspel om de stortkarren, zwaar beladen met voorraden turf voor de winter, langs de oude peelweg te zien terugkomen.
Voor wat betreft de bossen: die met een beperkte omvang behoren over het algemeen aan plaatselijke exploitanten; de grote zijn het eigendom van vreemden en zelfs van machtige naamloze vennotschappen (Stippelberg, Beestenveld). De bossen voorzien vooral in hout voor de mijnbouw, gedeeltelijk bestemd voor België; ook leveren ze grote hoeveelheden humus en soutrage produkten, die men voornamelijk naar de sierteeltbedrijven in Gent verstuurt (2).
- Voetnoot: (1) 2397 ha. in 1929 (wij hebben geen recentere informatie kunnen vinden).
- Voetnoot: (2) Het belang van de bossen uit economisch oogpunt kan gemeten worden aan de hand van het aantal arbeidskrachten. Voor de aanplanting, het onderhoud, het bewaken enz. waren alleen al voor Stippelberg en Beestenveld een zestigtal arbeiders in dienst, terwijl men voor het hakken nog een beroep moest doen op een zeker aantal hulparbeiders.
Alles wel beschouwd, vallen die grote boscomplexen buiten de regionale economie, behalve voor wat betreft een bijdrage in het loon van de kleine landbouwers en dagloners. Wij staan niet langer stil bij deze bosbouweconomie, welke echter wel van reëel belang is.
De heiden en veenderijen vóór 1830
Wij hebben reeds gezien dat de braaklanden in handen van particulieren voor 1830 slechts een zeer klein deel vormden van de totale omvang: bijna alle onontgonnen gronden vormen gemeenschappelijk goed. Dit beheer van gemeenschappelijk bezit, -eigen aan alle heidegebieden in West-Europa- stamt uit zeer oude tijden (3). Het lijdt geen twijfel dat men van het begin af aan de heide gebruikte, omdat die een onontbeerlijk element vormde in de regionale economie.
In een document uit de 14de eeuw wordt voor het eerst melding gemaakt van de gemeenschappelijke heide van Bakel.
Evenals in een groot aantal andere Brabantse gemeenten, verkoopt hertog Jan III in 1325 aan de inwoners van Bakel en Aarle heide en veenderijen (die gemeijnte) die onder Bakel ressorteren. In het daarop volgend jaar verkrijgt de gemeente Helmond, die een derde deel van de verwervingskosten op zich nam, een derde deel van dit gebied (4).
Deze transaktie verleent in feite slechts toestemming tot gebruik van de heide en wettigt alleen een gebruiksrecht dat door de inwoners van de respectieve gemeentes reeds altijd toegepast werd (6).
Het feit dat het eigendomsrecht van de grond erfdeel bleef van de hertogen van Brabant en van hun opvolgers, de Generale Staten van de Verenigde Provincieën, is van groot belang (7): de gemeentes konden immers hun gemeentegronden verkopen noch verhuren zonder toestemming van hogerhand, en evenmin konden zij overgaan tot ontginningen of bosaanplant. Zoals te begrijpen is, vormden deze maatregelen in de loop der eeuwen een groot obstakel dat door andere factoren nog versterkt werd. Een van die factoren is het gemeenschappelijk gebruik van de Bakelse heide door de bewoners van de drie naburige gemeentes, waaraan later nog een vierde gemeente aan toegevoegd wordt, nl. Beek en Donk (8). Een tweede factor is de rol die de heide en veenderijen spelen in de economie: instandhouding is noodzakelijk en daarom staan de bewoners vijandig tegenover elke ontginning. Na de "Keuren en Breuken aangaende de gemeijnte van Bakel, Aerle ende Helmond" (1644), genoten alle inwoners van de drie gemeentes het gebruiksrecht (10).
- Voetnoot: (3) Zie W.C. Ackersdijck, "Aanmerkingen omtrent de onbebouwde gronden in de provincie Noord Brabant, bijzonder in de Meijerij van 's Hertogenbosch, zoo veel het regt op dezelfde betreft", in "de Vriend des Vaderlandes, 1.VI, 1832 pag. 103-120 en W.J. Droesen, "De gemeentegronden in Noord-Brabant in de Middeleeuwen" in "Oud Vaderlandse Rechtsbronnen" 3e reeks, nr 9, Utrecht 1941, hebben we niet kunnen bestuderen.
- Voetnoot: (4) Arch, den Bosch, F 330; Arch, Bakel, 140 en 770.
- Voetnoot: (5) Het betreft geen eigendomsoverdracht van grond; datgene wat de hertog verkoopt is het oppervlakte gebruik (zie W.C. Ackersdijck, aangehaald werk, passim en W.J. Droesen, aangehaald werk p. 26)
- Voetnoot: (6) Overigens beschikken Aarle en Helmond slechts over weinig heide en veenderijen op hun eigen grondgebied.
- Voetnoot: (7) Pas na de Franse wetgeving wordt aan de gemeentes het eigendomsrecht van hun grond toegekend.
- Voetnoot: (8) Wij weten niet wanneer en in welke omstandigheden. In elk geval voltrok de tussenkomst van deze gemeente zich ten kost van de rechten van Aarle-Rixtel, want ten tijde van de verdeling der gemeentegronden in 1864, ontvingen beide gemeentes slechts een gedeelte dat de helft van dat van Helmond bedroeg. Het gemeenschappelijk gebruik door vier onderscheiden gemeentes van dezelfde heide en veenderijen, verwekte in Bakel en in de drie andere dorpen natuurlijk eindeloze ruzies, die gas ophielden bij de verdeling omstreeks het midden van de 19de eeuw. Zie hierover: H.N. Ouwerling, "Geschiedenis der dorpen en heerlijkheden Deur- ne, Liessel en Vlierden", Helmond 1933; Koninklijk Archief Brussel en arch. Ecclés. Etr. 17327; Arch. Bakel 140 en 187.
- Voetnoot: (9) Genootschap voor kunsten en wetenschappen, den Bosch Ms 253 Cpieën uit de 18de eeuw bevinden zich in Arch. Bakel, 9 (1708); Arch. den Bosch, Coll. Aanw. 1896, nr 381 (1771) en F 330 (eind 18de eeuw). Zoals bekend zijn de "Keuren van groot belang om het plattelands leven onder het ancien regime te leren kennen. Voor wat betreft Bakel kunnen interessante bevindingen gedaan worden bij het vergelijken van de verzameling voorschriften die deze "keuren" omvatten, met die van de Kempische gemeentes^ Zie bv. K. Peeters, "de Wuustwezelsche dorpskeuren (15e en 16 eeuw). Vergelijkende studie" in " Koninkl. Vlaamse Academie voor taaien letterkunde. Versl. en Meded., Gent, pag. 595-709. Een complete lijst van Kempische keuren is gepubliceerd in J.A.V. Ernalsteen, Documenta campinae historica, in "Oudheid en Kunst" 30e jg. Brecht, 1939.
- Voetnoot: (10) In tegenstelling tot bepaalde gebieden van Duitsland en Noordelijk Nederland, is er in Bakel geen spoor te vinden van het bestaan van bevoorrechte klassen, die een groter aandeel hadden in de exploitatie van de gemeentegronden, als gevolg van de erfrechten die zij verworven hadden van de oorspronkelijke gebruikers. (Zie met name H. Abel: "Die Besiedlung von Geest und Marsch am rechten Weserufer bei Bremen" in "Deutsche Geografische Blatter", Bd. 41, Heft 1, Bremen 1933, pag 31-38 en H.Riepenhausen: "die Bauerliche Siedlung des Ravensberger Landes bis 1770,"Münster i.w. 1938, passim.
Voor de marken in noordelijk Nederland zie R.Schuiling, Nederland, I, Zwolle 1934, pag 714; J. Keuning, 1’Habitat rural aux Pays-bas in Tijdschr. van het Kon. Ned. Aard. Gen., t.l.v. 1983, pag 628 e.v.; G.A.J. van Engelen-van der Veen, "Marken en Waterschappen" in"Overijssel" Deventer 1931, pag. 185-209.
Van dit recht werd in meerdere opzichten gebruik gemaakt: étrépage, weiderecht en exploitatie van de turf. Door de étrépage of simpelweg door het maaien van de heide kan iedere inwoner zorgen voor aanvullingen van zijn voorraad stalstro, die bestemd was voor de veestallen en schaapskooien. De heide was zeer belangrijk als weidegrond: de kudden schapen die op deze uitgestrekte gebieden graasden waren talrijk; zij verbleven er vanaf de lente tot eind augustus, 's Avonds werden zij bijeen gebracht in grote schaaapskooien die opgetrokken waren uit heideplaggen en riet. Iedere boerderij bezat een kudde want de mest was onontbeerlijk voor de gewassen. De lager gelegen gedeelten van de heide, waar een zachter gras groeide, -met name het Beestenveld (de naam wijst er al op)- dienden ook als weidegrond voor paarden en hoornvee.
Het moet echter gezegd worden dat niet iedereen de vrijheid had de gemeentegronden naar eigen goeddunken te gebruiken; een strikte verordening beperkt het gebruik (11).
Deze voorschriften zorgden voor een oordeelkundig en voorzichtig gebruik van de heide en verraaden de zorg die men had om zich zo goed mogelijk te verweren tegen elke destructieve economie. De akte van 1325 verbiedt formeel om bomem op de gemeentegronden te planten. De strengheid van dit verbod wordt verzacht door het verlenen van een "pootkaart" welke aan de inwoners het recht verleende om bomen te planten voor hun huis in de directe omgeving van wegen en gemeentegronden, doch binnen een afstand van 5 roeden (28-75 m) (12). Voorts mocht het gemeentebestuur beplantingen aanbrengen die tot doel hadden stuifzand tegen te houden of hout te leveren voor het onderhoud van bruggen. Hoe het ook zij, de mogelijkheden tot bebossing waren zeer beperkt. Overigens stonden de bewoners duidelijk vijandig tegenover iedere bebossing; zij vonden dat de heide vóór alles diende voor het weiden van hun dieren en voor de étrépage (13).
- Voetnoot: (11) Wij maken melding van de analogie van het heidegebruik in alle gebieden van West-Europa. Zie voor Frankrijk bv. Mevr Marcelle Richard "Les landes de Chalosse" in "Revue géographique des Pyrenees et du Sud-ouest" t.2, 1931, pag 33; voor Duitsland talrijke werken waarvan wij alleen vermelden G. Niemeier, aangeh. werk en heel in het bijzonder U. Roshop "Die Entwicklung des landlichen Siedlungs- und Flurbildes in der Grafschaft Diepholz.
Eine siedlungsgeographische Studie", in "Quellen und Darstellungen zur Geschichte Niedersachsens" Bd. 39, Hildesheim-Leipzig, 1932, pag. 31-33. - Voetnoot: (12) Arch. Den Bosch. F 330.
- Voetnoot: (13) In 1788 leidde het planten van enkele dennen op de gemeentgronden door Bakelnaren tot hevige protesten van de zijde van de medegebruikers uit Helmond en Aarle. (Arch. Den Bosch F 330 en Arch. Bakel, 186).
Tot omstreeks het midden van de vorige eeuw kwam er in Bakel dan ook bijna geen bos voor (14). De schaarsheid aan hout had in Bakel geen gebrek aan brandstof tot gevolg evenmin was het nodig om heideplaggen als brandstof te gebruiken zoals in andere minder begunstigde gebieden. Immers de Peel bevat een schier onuitputtelijke voorraad turf. Deze turf was niet slechts voorbehouden aan de leden van de gemeenschap. Samen met Deurne, Asten en Someren was Bakel de voornaamste leverancier van turf van het Zuiden van de meijerij van Den Bosch en de "Bakelse klot" was nummer één op de markten van Helmond, Veghel en Eindhoven (15).
Ook in de veendrijen echter trachtte een reglementering, een "keure" elke vorm van misbruik tegen te gaan (16).
Over het algemeen mocht alleen turf gestoken worden in zeer grote percelen aan weerskanten van de peelwegen (17). Deze percelen werden voor het leven toegekend aan gezinshoofden van Bakel, Aarle en Helmond, maar het principe van gemeenschappelijk bezit werd gewaarborgd door het feit dat het perceel terugviel aan de gemeenschap bij het overlijden van de begunstigde.
De archiefdocumenten vermelden bijna niets over de ontginningen van de heide. Het lijdt echter geen twijfel dat deze hebben plaatsgevonden. In het vorige hoofdstuk hebben wij de aandacht gevestigd op het bestaan van agrarische gebieden die ontegenzeggelijk van meer recente oorsprong zijn, bv. de landbouwgebieden en weilanden in het noorden van Milheeze en de kleine gebieden rondom min of meer afgelegen boerderijen. Maar over hun ouderdom is ons niets bekend, noch over de omstandigheden waaronder zij zijn ontstaan ten koste van de heide.
- Voetnoot: (14) In de meijerij van den Bosch gaven de pootkaarten, verleend door de hertogen van Brabant en hernieuwd door de Generale Staten (in 1651 in Bakel) slechts toestemming tot bebossing in zeer geringe mate (W.J. Droesen, aangeh. werk, pag. 57). M.Deverneilh (Observations des commissions consultatives sur le projet de code rural, etc.,Parijs, 1810-14.t. IV.pag.105) schijnt het effect van de pootkaart enigszins te verdrijven door het opsommen van meerdere voordelen die bebossing in de Meijerij van Den Bosch met zich meebracht: brandhoutvoorziening, voorbereiding van de ontginningen, enz., en hij overdrijft vooral wanneer hij beweert dat de bossen aan het landschap een mooier aspect gaven doordat zij het uitzicht op de trieste, verlaten en onontgonnen gebieden belemmerden. Met betrekking tot de pootkaarten verwijzen wij nog naar Arch. Den Bosch, Coll. Martini 0.102 en VI.C. Ackersdijck, aangeh. werk.
- Voetnoot: (15) Den Bosch, F 330 en S. Hanewinkel, aangeh. werk pag 23.
- Voetnoot: (16) Keurboek van 1649 met aanvullingen uit 1708. Arch. Den Bosch, F 330 en Coll. Aanw. 1896 nr. 381.
- Voetnoot: (17) De exploitatie in strookvormige percelen links en rechts langs de exploitatiewegen was ook gebruikelijk in andere regio's, vooral in Oostfriesland en in Oldenburg. Zie A. Westerhoff, "das ostfrisisch-oldenburgische Hochmoorgebiet. Die Entwickelung seines Landschafts- und Siedlungsbildes" in "Beitrage zur West-falischen Landeskunde", 4e Heft, Emsdetten i. Westf. 1936, pag 31
Vanaf de 17de eeuw tot 1830 hebben wij bijna een zelfde toestand geconstateerd, ofschoon ontginningen niet helemaal uitgesloten zijn (18). Dat wekt geen verbazing, want het handhaven van de heide in de toestand waarin de voorouders deze nagelaten hadden(19), was vanaf het ogenblik waarop de oppervlakte in te grote hoeveelheden tegelijk in omvang afnam, om zo te zeggen een kwestie van leven of dood. Zolang de behoeften van de oude traditionele economie bestonden, kon men geen enkele heide-ontginning tolereren, noch het bewerken van de heide op min of meer grote schaal.
Tussen het intensief geëxploiteerde agrariscn gebied en de extensief geëxploiteerde braakliggende gemeentegronden, ontstond een evenwicht, een evenwicht dat men niet ongestraft kon doorbreken zolang er geen andere methodes tot vruchtbaar maken werden toegepast (20). Hieraan voegen wij nog toe de onvoldoende bemesting en de tienden (nova-lia) die zwaar wogen op de pas ontgonnnen gronden.
- Voetnoot: (18) De velden genaamd Rooijecker, Nijlandt, Hoogbraeck, Heijcamp, Kievitsbraeck, de Braecx enz. komen veelvuldig in de grondre-gisters voor.
- Voetnoot: (19) Was het gebruiksrecht van de gemeentegronden in on-ontgonnen staat immers niet levenslang toegekend, en moest men deze rechten niet bewaren voor de komende generatie? (Zie W.J. Droesen, aangeh. werk, pag. 58 en M. Deverneilh, aangeh. werk, pag 108;
- Voetnoot: (20) Men kan zich al vragen of de ontginningen die het meer recente agrarisch gebied deden ontstaan, niet te verklaren zijn door het volgende feit: op het moment dat zij verschijnen, hechtte men niet meer zo zeer aan het instandhouden van de heide, de bevolking was slecht ontwikkeld en de omvang van oe gemeentegrnd was enorm in verhouding tot die van de landbouw- en weidegronden.
Tot het einde van het ancien régime veranderen de denkbeelden nauwelijks (21).
Tegen het einde van de 18de eeuw worden er weliswaar bepaalde onroerende goederen vermeld die niet in het register staan ingeschreven omdat zij stukje bij beetje gevormd zijn ten koste van de heide (22), en omdat ze wederrechtelijk toegeëigend zijn worden ze nauwelijks getolereerd; in ieder geval niet als gevolg van een belangrijke vooruitgang in de ontginningen.
De verkoop in 1803 van een honderdtal hectare in kleine kavels verdeeld terrein, als gevolg van de belastingvrijstelling, heeft weinig nieuwe ontginningen met zich meegebracht enkele kavels worden met dennen beplant. Ook kan bevestigd worden dat de bodembestemmingskaart van 1830 nog een overeenkomend beeld vertoond met de stand van zaken onder het ancien régime.
Na 1830.- In het begin van de vorige eeuw heeft de heide nog een enorme omvang (zie pl. V, met slechts een gedeelte van het totaal). De bossen daarintegen ( 6ha. hoog opgaand hout, 15 ha. dennenbos) (24) die zich hier en daar in de buurt van de grote agrarische bedrijven bevinden, zijn beperkt van omvang (zie pl. V ).
De lichte impuls die rond 1800 aan de ontginningen gegeven wordt, blijft zonder gevolg. Van 1830 tot 11878 is er geen wijziging in de grootte van de heide: deze neemt nog steeds bijna driekwart van het gebied in beslag.
De étrépage blijft overigens bestaan tot het eind van de eeuw en veenderijen worden nog steeds geëxploiteerd. De teelt van boekweit in de veenderijen blijft enigszins van belang (25) (nog 175 ha., in 1875) tot omstreeks 1880 wanneer zij definitief wordt afgeschaft) (26).
- Voetnoot: (21) Geïnspireerd door de ideeën van fysiocraten, gaan er rond het einde van het ancien régime stemmen op voor het ontginnen van de onbebouwde gronden in de Meijerij van den Bosch, (zie vooral J.H. van Heurn "Vertoog hoe nuttig het voor het gemeene land en voor de Meijerij van 's-Hertogenbosch zoude zijn zoo veel heide als mooglijk alsdaar tot bouw- en weilanden te maaken", 's H.Bosch i776 ; zie ook hetzelfde in Arch. Den Bosch.F 330;.
Maar daarvoor was geld nodig en tevens een grote hoeveelheid mest, communicatiemiddelen en een verder gevorderde techniek; allemaal dingen die afwezig waren.
Hoewel aan het eind van het ancien regime het ontginningsverbod opgeheven werd en er zelfs belastingvrijstelling kwam, wordt er slechts zelden tot ontginning overgegaan.(Zie W.J. Droesen, aangeh. werk pag.57-58 en H. van velthoven "Stad en Meijerij van 's-Hertogenboscn, 1, A'dam ly3b, pag 214-15). - Voetnoot: (22) "Item en huijsken van de heij afgegraven geleegen aen den dijck". of nog een onroerend goed van tien roeden "sedert den jaere 1779 van tijd tot tijd van de heijde aangemaakt, wel eer tot erf afgegraven" (Arch. Den Bosch, F.164 en Arch. Bakel, 49)
- Voetnoot: (23) In totaal 127 percelen van elk 2 tot 6 ha (Arch. Bakel 185-186)
- Voetnoot: (24) Den Bosch, P 3233.
- Voetnoot: (25) Wij weten niets over de ouderdom hiervan in Bakel. De oude teksten vermelden niets over dit onderwerp. De teelt van boekweit, later van rogge en boekweit op de afgebrande veenderijen, was ook in andere gebieden in gebruik. Voor Nederland zie R. Schuiling, aangeh. werk pag.482; voor N.W. Duitsland E.Reining "das südliche Emsland" Bad Pyrmont, 1931, pag 31-33 en A.Westerhoff, aangeh. werk pag 41.
- Voetnoot: (26) Arch. Bakel 776.
Het aantal bijenkorven dat rond het midden van de 19de eeuw nog zeer groot was, neemt langzamerhand af al naar gelang de heide kleiner wordt, de boekweitteelt afgeschaft wordt en de concurrentie van buitenlandse produkten steeds meer merkbaar wordt.
De heide wordt ook steeds meer verlaten door het vee, vooral door het grote vee. De schapen blijven langer (27), maar omdat men de mest niet meer zo dringend nodig heeft en ook vanwege de enorme import van wol uit Australië, krimpt het aantal schapen sterk in tegen het eind van de eeuw.
Voor wat de ontginningen betreft deelt Bakel het gebrek aan initiatief met de meeste andere Noordbrabantse dorpen, in tegenstelling tot de naburige streken, met name Nederlands Limburg en de Belgische Kempen. Dit heeft velerlei oorzaken: de afstand tot de grote centra, het gebrek aan communicatiemiddelen, de slechte conditie van de drainering die ongeschikt is voor het ontginnen van de minst onvruchtbare heide (28). Zelfs de bebossing maakt weinig vorderingen (26 ha. in 1878) in dit gebied dat rijk is aan turf. Daarbij komen nog de moeilijkheden die ontstaan door het gezamelijke gebruik van de Bakelse heide door de inwoners van 4 verschillende gemeentes. Gelukkig wordt een oplossing gevonden en in 1864 begint men met de verdeling van 4747 bonniers heide en veenderij, waarvan Bakel de helft krijgt, Helmond een kwart en Aarle-Rikstel en Beek en Donk ieder een achtste deel (29). Wij hebben al gezegd dat de vreemde gemeentes zich haastten om een deel van de veenderijen na de verkaveling aan hun inwoners te verkopen. De rest gaat over in handen van vreemden, zoals we zullen zien (30).
- Voetnoot: (27) 827 stuks verdeeld over 26 eigenaren in 1867; 310 stuks in 1895 (Arch. Bakel, 805).
- Voetnoot: (28) Er moet niet te veel nadruk gelegd worden op de invloed van onvoldoende drainering. Deze heeft overigens een algemene oorzaak: het ondeugdelijke beheer van de Dieze en haar zijrivieren, de Dommel en de A , en vooral het onvermogen van de Maas om haar eigen water af te voeren vóór de verbeteringswerkzaamheden. (Zie F.Dussart "L'aménagement de la Meuse néerlandaise" in "Liège, la Meuse et le bassin mosan" , A.F.A.S., LXIII6 congres, Luik 1939, pag 131-149 en H. van Velthoven, aangeh. werk, pag 11).
- Voetnoot: (29) Arch. Bakel, 776.
- Voetnoot: (30) De haast van de gemeentes om zich van deze gronden te ontdoen is gemakkelijk te begrijpen: achteraf gelegen en onderworpen aan het gemeentebestuur van een andere gemeente hadden deze gronden met de vooruitgang van de landbouwtechniek hun oude economische waarde verloren.
Pas vanaf 1885 zien we een tamelijk snelle vermindering van braaklanden en toch zat men toen midden in de landbouwcrisis. De inwoners van Bakel hadden weinig te maken met deze ontginningen; die zijn bijna allemaal uitgevoerd door vreemde maatschappijen en kapitalisten. In Bakel werden de ontginningen meteen groots aangepakt en ze werden als eerste van Noord-Brabant uitgevoerd. Vanwege de beknoptheid van deze studie kunnen wij het verloop van de ontginningen slechts in het kort schetsen. Zij hadden het gevolg dat het aangezicht van heel het noordelijke deel van Bakel, dat er vroeger totaal verlaten bijlag, radicaal veranderde. Alle voorbereidende werkzaamheden voor de ontginningen van de gemeentegronden werden uitgevoerd door de machtige Nederlandse Heide-Maatschappij (31). Een belangrijke onderneming uit Amsterdam verwerft vanaf 1880 ongeveer 450 ha. gemeentegebied van Bakel, gelegen in Rips en in het Beestenveld (zie pl. VI); het grootste deel daarvan gaat later over naar een steenkolenmaatschappij in Ned. Limburg (32).
Meer naar het zuiden koopt een andere naamloze vennootschap uit Enschede en bloc de stukken die zich uitstrekken van het noordwesten naar het zuidoosten, die sinds de verdeling in 1864 aan Helmond, Aarle-Rixtel en Beek en Donk toebehoorden.
Dit complex heeft een grootte van 860 ha. en ligt in de verlenging van een enorm stuk land dat deze vennootschap bezit in Gemert. Al deze gronden werden beplant met coniferen en dat is zo gebleven tot de dag van vandaag, behalve een gedeelte in het noorden dat verkaveld en later verkocht werd (33). (zie pl VI).
- Voetnoot: (31) Men ziet er de eerste sporen van op de Nederlandse topografische kaart, uitgave 1891.
- Voetnoot: (32) Hoofdvestiging in Brussel.
- Voetnoot: (33) Door de bebossing werd het reeds bestaande bos uitgebreid van 26 ha. in 1878 tot 837 ha. in 1900.
Het uiterste noorden van het gebied met een oppervlakte van 450 ha., dat toebehoorde aan de drie genoemde gemeentes, komt in handen van een familie van buitenaf.
Deze familie begint aanvankelijk met bebossingen, maar keert zich tenslotte tegen de agrarische economie wanneer zij er zich rekenschap van geeft dat het merendeel van de beboste gronden met succes veranderd kan worden in landbouwgebied en weilanden. Eerst exploiteerd zij de boerderijen die zij er gebouwd heeft maar later vindt zij het beter de moeite waard om een gedeelte van de grond te verkopen en de rest te verhuren.
Een nieuw landbouwgebied ontstaat in een meer recent tijdperk, in de Jodenpeel (pl. VI). De ontginning hiervan (227 ha.) dateert uit de jaren 1920-1925; het besluit van de toenmalige regering om leningen te verstrekken voor het oprichten van bedrijven van 6 tot 15 ha. in de onontgonnen gebieden, spoort de gemeente Bakel aan om dit gedeelte van het gemeentegebied van de had te doen. De voorbereidende ontginningswerkzaamheden worden uitgevoerd door de Nederlandse Heide-Maatschappij. Door deze ontginning wordt het mogelijk gemaakt een twintigtal nieuwe bedrijven op te richten.
SOCIETE BELGE D'ETUDES GEOGRAPHIQUES TOME XV PLANCHE VI:
Kort Samengevat.- Binnen zeer korte tijd ontstaat er een nieuw zeer groot agrarisch gebied aan de andere kant van de beboste zone van de Stippelberg, rondom het nieuwe centrum van Rips. Op de kenmerken hiervan komen wij nog nader terug. Wij staan nog even stil bij het feit dat dit landbouwgebied niet ontstaan is door kleine ontginningen door de bewoners, maar dat het in zijn geheel gecreëerd werd.
Deze snelle ontginning werd alleen mogelijk gemaakt door de haast die de generaties maakten om na de verdeling deze gronden te verkopen.
De ingewikkelde toestand als gevolg van een clausule in een middeleeuwse verordening -die aan vier verschillende gemeentes het gezamelijke gebruik van de heide en veenderijen op Bakels grondgebied toestond- heeft dus tot voor korte tijd zijn invloed doen gelden. Terwijl deze situatie eerst een obstakel vormde, heeft zij aan het eind van de 19de eeuw door een eigenaardige speling van het lot de ontginningen verhaast (34), en tevens een snelle verandering van het landschap van heel het noordelijk deel van Bakel met zich meegebracht.
- Voetnoot: (34) Door deze omstandigheden kon Bakel als eerste in Noord-Brabant de weg vrij maken. Veel gemeentes weigerden lange tijd hun gemeentegrond te verkopen. Het voorbeeld van Bakel droeg in hoge mate bij tot de ontginning van de peel. (K.Dilling, "de Peelstreek. Een Nederlands gebied voor landverhuizing en voedselproductie", Wageningen, s.d. pag. 46)
Voor recente ontginningen in de peel, elders dan in Bakel, zie W.J.Droesen, aangeh. werk, pag 688; "Voorontwerp voor een Peelstreekplan, passim; H. van Velthoven, aangeh. werk, II,pag. 352-358.
Naast deze ontginningen op grote schaal, lijken de ontginningen die uitgevoerd werden door de Bakelse boeren nogal bescheiden. En toch zijn deze kleine ontginningen sinds de vorige eeuw in een snel tempo vooruitgegaan. Er zijn weliswaar nog sporen te vinden van de oude exploitatie van heide en veenderijen: étrépage tot 1900, exploitatie van de turf, het weiden van schapen op de Peel maar deze bezigheden worden slechts op beperkte schaal uitgevoerd en de boeren hebben hun eeuwenoude verzet tegen de ontginning van de gemeentegrond opgegeven.
Het voorbeeld dat gegeven werd door de ontginningen in Rips vormde een stimulans en wekte vertrouwen in het welslagen. Niettemin zijn er nog talrijke obstakels: er zijn geen wegen, de drainering is ongeschikt en bestaat eerst alleen nog maar in de uitbreiding van de bestaande bedrijven.
Dankzij de voordelen van het agrarisch onderwijs en van de technische raadgevingen; het oprichten van zuivelcentrales, de aanzienlijke verbetering van de afwatering en vooral het toenemende gebruik van kunstmest, nam de omvang van de ontginning echter gestaag toe. Dit leidde tenslotte tot het creëren van geheel nieuwe bedrijven, zoals wij die zien in de buurt van Klef en in de heiden van Oldert en Brouwhuis. Deze ontginningen namen vooral een grote vlucht rond de jaren 1914-18. De dennenbossen, het grote bos bij Stippelberg niet meegerekend, vervingen vanaf het eind van de vorige eeuw (100 ha. in 1890) talrijke stukken heidegebied, zelfs kleine percelen die aan de boeren toebehoorden. Maar tijdens de oorlog van 1914-18, toen er schaarste aan hout was, werden veel bomen omgehakt.
In de huidige tijd vindt er nog slechts af en toe bebossing plaats.
Voorts heeft de moderne techniek een opzienbarende verandering teweeg gebracht in het heide- en veenlandschap van Bakel. Van de oude economie die gebaseerd was op gezamelijk gebruik en extensieve exploitatie van onontgonnen gebieden, is niets anders overgebleven dan de exploitatie van de turf.
Maar de invloed van de oude methodes is belangrijk bij het verklaren van het huidige landschap, zowel van de oude agrarische gebieden als van de gebieden die het resultaat zijn van recente ontginningen. Vooral de enorme vertraging in de ontwikkeling van de laatstgenoemde gebieden, kan door die invloed verklaard worden, evenals het karakteristieke aspect van hun landschap, als men dit vergelijkt met het landschap van de oude gebieden.
BAKEL - LA PROPRIETE EN 1938 (*) tableau I:
← Terug naar: Struktuur en landschappenVerder naar: Het grondbezit →