De bouwlanden en graslanden in de gemeente Bakel
A. Hun indeling
Sedert ongeveer een eeuw heeft het productief maken van onbebouwde gronden, die destijds zeer uitgestrekt waren, een enorme vooruitgang geboekt.
Terwijl in 1828 de oppervlakte van het landbouwgebied slechts 1915 ha bedraagt (1), beslaan de bebouwde gronden en graslanden tegenwoordig ongeveer 3500 ha, waarvan ongeveer 2000 ha voor de bouwlanden en 1500 voor de weilanden.(2) De bebouwingen en weilanden omvatten echter nog lang niet de gehele gemeente, zijnde 7765 ha.
Zij vertegenwoordigen nauwelijks meer dan 45%; meer dan de helft van het gemeentelijk gebied bestaat nog uit heide, veenderijen en dennenbosjes.
Hieruit volgt dat het landschap in de gemeente Bakel zich kenmerkt door twee heel verschillende aspecten: dat van het agrarisch gebied bevattende bebouwde velden en weilanden en dat van de veenderijen en heiden, met inbegrip van de heide die in een recent tijdperk bebost werd. (Zie pl. IV en VII).
Er zijn dus twee goed te onderscheiden afdelingen in het gemeentelijk gebied. In een studie met als doel een bijdrage te leveren aan de oplossing van het probleem van het landschap in een zanderig en arm gebied, mag er geen sprake zijn van het verwaarlozen van de onbebouwde gronden en bossen.
Enerzijds is hun omvang heden ten dage nog enorm, anderzijds is kort geleden een belangrijk deel van het agrarisch gebied gevormd ten koste van de braaklanden en dat gedeelte vertoont eigen kenmerken, die duidelijk verschillen van het sinds lange tijd gebruikte en geëxploiteerde gedeelte.
- Voetnoot: (1) Archief den Bosch P. 3233 Litt. B
Staat betrekkelijk de verdeling der bebouwingen. - Voetnoot: (2) In 1938 exact 2163 ha landbouwgrond en 1516 ha weiland, volgens de gegevens die ons verstrekt zijn door het landbouw-crisis-bureau van het ministerie van Economische Zaken.
Er moet echter opgemerkt worden dat alle gronden die toebehoren aan een agrarische exploitatie, waarvan de gebouwen in een andere gemeente staan, niet in dit totaal zijn inbegrepen.
Daarentegen is de oppervlakte van de door de inwoners van Bakel geëxploiteerde gronden buiten hun gemeente wel meegeteld.
In 1929 bevatte het agrarisch gebied te Bakel 3461 ha (Naar "Voorontwerp voor een Peelstreekplan, 1934 Ned. Heide Mij. Arnhem).
Onder het ancien régime en zelfs tot laat in de 19e eeuw was de heide door de hulpmiddelen die zij bood, nauw verbonden met de landbouw-economie. In zijn geheel strekt het grootste deel van de gronden en weilanden zich uit van west naar oost op de afgebakende waterscheidingen, in het noorden door de laagte waar de Esper Loop stroomt, in het zuiden door het kleine dal van de Kaweische Loop en verder door dat van de Bakelsche A.
Dit geheel van velden en weilanden wordt omringd door een grillige demarcatielijn, al naar gelang de ontginningen (zie pl. IV), behalve echter in het zuiden, waar zij samenkomt met het agrarische gebied van de gemeente Deurne. Het agrarische gebied rondom het dorp Bakel wordt tamelijk duidelijk gescheiden van dat rondom Milheeze door de hoge, droge heide van Hoberg, tegenwoordig grotendeels bebost, alsmede door de heide van Oldert, die vochtiger is en die nu vooral in grasland is veranderd. Men onderscheidt dus twee duidelijk geindividualiseerde gemeentelijke gebieden: dat van Bakel en dat van Milheeze.
In het vervolg van onze uiteenzetting zullen wij dikwijls rekening houden met deze "dualiteit" van de gemeentegronden in hun indeling. Kleine afgelegen gemeentelijke gebieden bevinden zich o.a. in de nabijheid van de buurtschappen Grotel en Brouwhuis.
Het centrum van het gemeentelijk gebied van Bakel bestaat uit gronden van slechte kwaliteit (pl. III), gronden met middelmatige bebouwing, heidevelden en dennenbossen, die het dorp omringen. De bebouwde velden bevinden zich op hoger gelegen gronden van betere kwliteit. Zij vormen verscheidene complexen die min of meer duidelijk van elkaar gescheiden zijn door lichte, grotendeels met weilanden bedekte dalen.
Van noord naar zuid kan men de velden van Neerstraat onderscheiden, alsmede het complex gevormd door de Nuijeneindsche of Nieuweneindse Akkers, de Vendsekamp, de Hoekendaal, de Heuvelakkers en de Mathijseindsche Akkers; velden in het zuiden van Bakel bestaan uit de Molenakkers, den Helling en de akkers van Overschot; tenslotte nog zuidelijker het geheel van velden bevattende de Neerakker, de Schouwakker en de Hilakker.
Als we de topografische kaart vergelijken met de kaart van de bodembestemming (pl. I en IV) merken we op dat die akkers liggen op waterscheidingsheuveltjes en kleine, zeer afgeplatte "voorgebergten", waarvan de bijzondere vorm reeds onze aandacht getrokken heeft in de reliëfstudie.
Deze typische ligging van de velden op de heuveltjes wordt zelfs waargenomen bij velden die vroeger belangrijk en geïsoleerd waren, zoals bij Esp en Rijpelberg.
Onderlangs de lange rij velden van Bakel, zowel in het westen als in het noorden, strekken zich dikwijls moerassige graslanden uit in de alluviale vlakte van de Bakelsche A en op de plaats van de oude moerassen (De Goor in het westen van Neerstraat, het Witte Ven en de Zaarvlaas in het oosten van Esp).(3)
Het gemeentelijk gebied van Milheeze, een beetje minder belangrijk, bevat in het zuidelijke deel grote bebouwde en onbebouwde velden. Deze worden alleen onderbroken door een kleine laagte waar enkele weilanden verschijnen.
Het gebied is onderverdeeld in een groot aantal kleine "akkers", maar het geheel wordt op de kadastrale kaart aangeduid met de Schutsboomsche Klamp in het westen en de Hoevensche Klamp in het oosten. Ook deze zijn gelegen op een ruime helling rondom lagere, vochtigere en met gras begroeide gebieden (zie pl. IV en VII).
In het noorden daarentegen vertoont het gemeentelijk gebied van Milheeze een mozaiek van bouw- en graslanden op een duidelijk lager gelegen oppervlak.
Deze snelle vlucht over het agrarische gebied van de gemeente Bakel stelt ons reeds in staat om bepaalde conclusies te trekken. Gezien vanuit de bestemming van de grond vertoont het gemeentelijk gebied van Bakel een vrij grote complexiteit in de indeling van bouwgronden en weilanden en ook van de braaklanden en bossen, die hun contunuïteit doorbreken. Toch stelt de beschrijving van de verschillende afdelingen waaruit het gebied bestaat ons in staat een bijzondere plaats toe te kennen aan het grote geheel van bebouwde velden.
- Voetnoot: (3) De namen Goor, Witte Ven, Zaarvlaas laten geen enkele twijfel bestaan over het bestaan van oude moerassen in die omgeving, wat de kaarten van vroeger overigens vermelden (zie pl. V en VIII)
Deze velden worden meestal akker genoemd, in een enkel geval kamp en in Milheeze ook wel klamp, wanneer het grote complexen betreft (4). Hun grootte varieert van 25-80 ha (5); ze zijn onbewoond en geen enkele boom of omheining doorbreekt hun uniformiteit. Ze liggen altijd op zeer droge hellingen en op kleine "voorgebergten" en zelfs op kleine heuveltjes, die door erosie zijn ontstaan en die naar het westen uitlopen.
Dit landschap is een teken van oordeelkundige keuze van de zijde van de bewoners die de grond van Bakel in bezit namen om deze te bebouwen. De heuveltjes waarop de "akkers" zich bevinden, was oorspronkelijk de enige omgeving die voldoende droog was, beschut tegen een freatische vlakte, slecht gedraineerd door een dun gebrekig fluviaal netwerk (6).
SOCIETE BELGE D'ETUDES GEOGRAPHIQUES TOME XV PLANCHE IV:
Een zwak, maar voldoende reliëf, een ondergrond van licht zand bepalen er de hydrologische factor. Deze blijkt tenslotte het overheersende element te zijn in de localisering van de bebouwde velden.
De kaart van de bodemkwaliteit (pl. III) toont overigens duidelijk, dat zij hoofdzakelijk deel uit maken van goede gronden, die het kadaster rangschikt onder de eerste categorie.
- Voetnoot: (4) De term kamp duidt over het algemeen een omheind geheel aan.
In het noordwesten van Duitsland is deze naam van toepassing op bebouwde velden, later ook op heidevelden; zij zijn afgebakend en onderverdeeld in korte stroken. De aanwezigheid van een "Vendsekamp" in Bakel, die een partij hoger gelegen velden aanduidt (met strookgewijze percelen), blijkt echter de bewering van F. Lindemans m.b.t. het exclusieve gebruik van de term "akker" voorhoge, droge velden niet te verzwakken. (Zie; F.Lindemans "Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt" in Buil. de la Commission royale de Toponymie et Dialectologie" XVII pp. 249-68.)
Kritiek op een studie van F.L. Prims, de "Veldkampen" in "Kempische Landschappengeschiedenis" Antwerpen 1937 pag. 38-45.
Zie ook H.Draije "Landelijke cultuurvormen en kolonisatiegeschie- denis" in "Toponymica VII" Leuven 1941 pag. 35-38.
Kamp of klamp moeten niet met elkaar verward worden. Klamp duidt in Noord-Brabant op een complex percelen dat eertijds onderhevig was aan tienden, dat jaarlijks in zijn geheel verpacht werd door dedécimateur (Zie woordenboek der Nederlandse Taal, 7e deel -’s Gravenhage-Leiden 1943 pag. 336 - Voetnoot: (5) Met uitzondering van enkele kleine afgelegen gemeentelijke gronden zoals die van Rijpelberg en Dierdonk enz.
- Voetnoot: (6) Talrijke auteurs hebben overigens de aandacht gevestigd op de keuze van dit landschap in de zanderige gebieden van West-Europa. Zie bv. G.Pfeifer en A.Schuetter "Die kleinraumige Kartierung landwirtschaftlicher Nutzflchen und ihre kulturgeographische Bedeutung" in Petermanns Mitteilungen, t.87 Gotha 1941 pag.157
Wanneer we het uiterlijk van de afgeplatte heuveltjes nader bestuderen , worden we getroffen door de buitengewone regelmatigheid van hun oppervlakte. Zij bestaan zonder twijfel uit natuurlijke hoogten; zij komen overeen met de rest van de waterscheidingen.
Opvallend zijn echter de lage, maar tamelijk stijl aflopende hellingen en bij de kleinere heuveltjes worden we getroffen door de brede regelmatige koepels van hun oppervlakte. Nergens in de gedeelten die nog steeds braak liggen of die kort geleden productief gemaakt zijn, ziet men een dergelijk uiterlijk van het bodemoppervlak.
De wegen die langs de velden lopen -en soms ook die er dwars doorheen gaan- (zoals fr Akkerweg in het zuiden van Milheeze)- zijn diep uitgehold, soms 2 a 3 m lager liggend. Elders scheidt een merkbare onderbreking in de lichte helling de "akker" van de weilanden, welke zich op een lager niveau uitstrekken (Bentem).
De bijna altijd uitgedroogde beek die van Overschot naar de Bakelsche A loopt, doorkruist de velden in het zuiden van Bakel in een diepe bedding met loodrechte hellingen, waarvan het kunstmatige karakter onomstotelijk vaststaat.
Het hoog gelegen niveau van de "akkers" is het duidelijkst zichtbaar waar de bewoners de randen uitgegraven hebben en een verticale wand aanbrachten (bv. op verschillende plaatsen in Milheeze)(7). Daar hebben wij de buitengewone dikte van de grondlaag kunnen vaststellen: meer dan 60 cm en vaak nog dikker tot bijna 1 m.(8). De dikte van deze grondlaag heeft echter niets ongewoons.
Men kent het oude systeem van bemesting dat in de zanderige gebieden van West-Europa in zwang was. Het strooisel in de stallen bestond hoofdzakelijk uit graskluiten uit de heide. Het doel hiervan was om zoveel mogelijk mest te verkrijgen, die zeer vruchtbaar was dankzij de plantaardige organische stoffen en de humus in de graskluiten.
- Voetnoot: (7) De redenen van deze ophogingen leken ons onduidelijk. Men heeft ons verzekerd dat zij te wijten zijn aan het af en toe wegnemen van aarde, die vroeger als strooisel in de schaapskooi gebruikt werd.
- Voetnoot: (8) Wij hebben geen tijd gehad om een systematisch onderzoek in te stellen naar de dikte en de aard van deze bouwgrond. Dit had van groot belang kunnen zijn.
De dikte van de "hooge akkers" is bij de bewoners zeer wel bekend, de onderzoekingsdocumenten in het kadastraal archief -Den Bosch P. 3233, vermelden een dikte van 40 tot 60 cm.
Maar men vermengde de mest ook met een grote hoeveelheid minerale onoplosbare stoffen, die door de planten niet opgenomen konden worden, wat tot gevolg had dat aan de grond steeds een zand bevattende laag werd toegevoegd, die afkomstig was van de heide (9). Deze manier van bemesting, genaamd "plaggenbemesting" is zeer oud: in Bakel bleef deze methode tot voor kort in gebruik; in 1900 was het nog heel gewoon (10) en pas tegen 1910 werd deze methode afgeschaft.
Toen verving men de in de grond uitgegraven stallen (potstallen) waar zich dikke lagen strooisel onder het vee ophoopten, door modernere hygiënische stallen.
Het schijnt dat in Bakel de hellingen van de waterscheidingen, die zeer afgeplat zijn, het eerst gebruikt werden. Ze zijn kunstmatig een beetje opgehoogd als gevolg van het in de loop der eeuwen verspreiden van mest op basis van heideplaggen (11).
In tegenstelling tot de hoger gelegen velden of "akkers", liggen de vochtigere gebieden eromheen op een onmiskenbaar lager niveau. Deze vormen, een niet te verwarren mengelmoes van bouw- en grasland, hoofdzakelijk in het noordelijk deel van het gemeentelijk grondgebied van Milheeze, maar ook in het gehucht Grotel, in het achterste deel van Besterd dat de Mathijseindsche akker van de Schouwakker scheidt.
In de vochtigste gebieden -"beemden" van de Bakelsche A, "eeuwsels" van de Kaweische Loop, graslanden langs de Esper Loop, Eessen en het Ven- zijn de weilanden het, die de boventoon voeren.
- Voetnoot: (9) Zie met name F.Dussart "Les alndes campinoises et leur mise en valeur" in: Trav. du cercle des Géographes Liégeois afl. 29 1936 pag. 2,3 e.v.
G. Niemeier "Eschprobleme in Nordwestdeutschland und in den Oest- lichen Niederlanden" in: Comptes rendus du Congres International de Géographie, Amsterdam 1938 t. II
Werken van sectie V geografisch landschap, Leiden 1938 pag. 27-39 "Die Altersbestimmung der Plaggenböden als kulturgeographisches problem" in: Geographischer Anzeiger jrg. 1939 Gotha pag. 237-245
G. Niemeier en W. Taschenmacher "Plaggenböden ...Beitrage zu ihren Genetik und "Typologie" in: Westfalische Forschungen bd. II Münster 1939 pag. 29-64. - Voetnoot: (10) Arch. Bakel 805.
- Voetnoot: (11) De akkers in Bakel hebben een soortgelijke ligging als die van de "Eschfluren" van NW. Duitsland en Noord Nedl.; we zullen verder zien, dat zij nog meer overeenkomende kenmerken hebben.
De "Eschfluren" worden als de oudste productief gemaakte delen beschouwd.
Zij vormen een groen gebied dat enerzijds contrasteerd met de kale akkers en anderzijds met de heide en somber gekleurde dennenbossen. De huidige bodembestemmingskaart is het eindresultaat van een langzame evolutie die wij beknopt zullen proberen te schetsen en wel in die mate waartoe de dokumenten ons in staat stellen.
Voor 1830
Men kan zich een idee vormen van de landbouwgronden, de weilanden en de heide onder het ancien régime, dankzij een serie documenten, die in het gemeentearchief van Bakel bewaard zijn gebleven. Toch gaan deze documenten nauwelijks verder terug dan de 17de eeuw. Zij bevatten met name een zeker aantal grondregisters (12), die van zeer groot belang zijn; jammer genoeg hebben ze op geen enkel figuratief plan betrekking, waardoor het nut ervan beperkt is en waardoor het soms moeilijk is hun gegevens te interpreteren (13). Bovendien roept het hoofdzakelijk analytische karakter van deze documenten om herhaaldelijk uitgebreide en langdurige berekeningen te maken.
- Voetnoot: (12) Arch. Bakel 56-64
Deze registers zijn opgeslagen op voorschrift van de Staten Generaal van Nederland sedert de definitieve afscheiding van Noord- Brabant van de Verenigde Prov. ten gevolge van het Verdrag van Westfalen (1648). Zij bevatten een overzicht van alle huizen, gronden, weilanden, heiden, bossen veenderijen enz.
"Een pertinent quohier van alle Huizen en Landerijen, hetzij zaaij of weijlanden, beemden, bosschen, wildernissen, moeren en waranden, visscherijen, molens etc." (Prov. Gen. van kunsten en wetens, in Nbr., Den Bosch M.s. 207 "Memorien van consideratien en be- schreeve staaten van de Meierije z.d. -na 1792) of nog na de benoeming van deze registers: "Quohiere of legger van de huijsen en landerijen geleegen binnen Bakel en Milheese, waarvan de ordinare beeden en verpondinge betaalt moet worden, sijnde onder den naam van de eijgenaars gestelt het lant en groese met derselve grootte etc.................................................. ". - Voetnoot: (13) Talrijke onderzoekers zijn op deze moeilijkheid gestoten. Zie bv. A.Perpillou, Cartographie du paysage rural limousin. Essai d'uti- lisation rationelle des documents cadastraux. I. Commentaire, Chartres 1940, pag. 2-3.
Na de beschrijving van de huizen, gronden en erfgoederen van 1651 tot 1657 (14), bedroeg het grondbezit van particulieren 1141 5/6 morgen, zijnde ongeveer hetzelfde aantal hectares (15).
- Voetnoot: (14) Arch. Bakel, Vier Leijste van de taxatie tot introductie der verponding in 1650.
- Voetnoot: (15) Voornaamste agrarische maten die in gebruik waren tot het einde van het ancien régime: 1 morgen (genoemd in Den Bosch)=6 lopensen
1 lopense = 50 vierkante roeden
Omzetting in moderne agrarische maten:
1 morgen = 0,993 ha.
1 lopense = 0,16551 ha.
1 vierkante roede = 0,00331 ha.
(Naar J.A.J. Robbers, Provinciale Almanak voor Noord-Brabant, 1 jg., 1935-36, Alphen a.d. Rijn, 1935, pag. 11).
Zonder twijfel kan er geen absolute waarde gehecht worden aan dit totaal; de goederenbeschrijvingen in de 17 eeuw en die in de daaropvolgende eeuw, zijn waarschijnlijk niet het resultaat van nauwkeurige landmetingen (16).
- Voetnoot: (16) Toch had er een landmeting plaats in 1681, deze omvatte "alle eckers ende landerijen.............. ende sijn gemeeten soo verrre als die ploech gaet..................."(Arch. Bakel, 57).
Dit "Maetboek" is ons van weinig nut geweest. Het heeft alleen betrekking op landbouwgronden en wij geloven niet dat het gebruikt is sedert de vestiging van de landbezitters in de 18 eeuw.
Zij resulteren waarschijnlijk uit eenvoudige verklaring van de eigenaars, verklaringen die in meer dan één geval onbetrouwbaar moeten zijn geweest.
De bovengenoemde grootte kan beschouwd worden als ongeveer de grootte van het agrarisch gedeelte van het gemeentelijk grondgebied van Bakel en Milheeze (17).
Zij wordt als volgt onderverdeeld: landbouwgronden (lant) 66,5 morgen zijnde 58,5%; hooilanden (hoyvelt) 105 1/6 morgen zijnde 9%; weidegronden, heide en duinen (groes, weyland, heyland ende bergen) 371 morgen zijnde 32,5% (18).
- Voetnoot: (17) Het eigenlijke gemeentelijke grondgebied bevatte vanzelfsprekend ook de immense gemeentelijke heide, die in die tijd deel uitmaakte van het geëxploiteerde gebied, zoals we verderop zullen zien.
- Voetnoot: (18) Het betreft uitsluitend percelen grond en braakland, heide en duinen in de handen van particulieren. De zeer uitgestrekte onbebouwde gemeentegronden worden niet genoemd.
Terwijl de landbouwgronden sterk overheersen, zijn de hooivelden schaars. Dit wekt nauwelijks verbazing, want wij hebben reeds de aandacht gevestigd op de beperkte grootte van de alluviale vlakten, die uitstekend geschikt zijn voor hooivelden. In de 18de eeuw verdelen de tussen 1750 en 1786 verspreide grondregisters het agrarisch gedeelte met een omvang van ongeveer 1000 morgen als volgt: landbouwgrond (lant, 73%), weilanden (heyland en beemten, 7%), diverse weidegronden (weyvelten, groes, eeusels, driessen, heyvelten, 20%).
Het spreekt vanzelf dat de bovengenoemde percentages uitgerekend naar de gegevens van de grondregisters, geen perfecte nauwkeurigheid pretenderen. Om verschillende redenen die wij niet kunnen opsommen vanwege de beknoptheid van deze studie, zijn wij ervan overtuigd dat het totaal van de bebouwde gronden talrijke onbebouwde gronden bevat en zelfs ook weilanden. Dientengevolge moet de enorme hoeveelheid landbouwgrond teruggebracht worden tot min of meer aannemelijke afmetingen. Voorts moet opgemerkt worden dat aan het eind van de eeuw in 1792, de grootte van deze gronden bijna gelijk is aan die van het midden van de 17de eeuw: 709 morgen of 63% landbouwgrond, 79 morgen of 7% weilanden en hooivelden, 330 morgen of 29,5% diverse weidegronden op een totaal van 1118 morgen privébezit (20). Vanaf het eind van de 18de eeuw registreert men een belangrijke toename van bebouwde gronden (meer dan 100 morgen) en vooral van graslanden, hooi- en weilanden (250 morgen) (21).
- Voetnoot: (19) Arch. Bakel, 59 tot 64.
- Voetnoot: (20) Prov. Genootschap voor kunsten en wetenschappen, Den Bosch, Ms 208: Den geheelen staet van de gansche Meyerye van 's-Hertogen- bosch" men vindt enigszins overeenkomende cijfers in het archief Den Bosch F. 164, F166, F175 en Arch. Bakel, 49.
- Voetnoot: (21) Archives Nationales, Paris, F 10 353: Tableau statistique du de- partment des Bouches du Rhin, 7 nov. 1811.
Men vindt over het algemeen enigszins hogere cijfers in Arch. Den Bosch. Coll. Aanwinsten 1906. No. 47.
Deze groei in een kort tijdsverloop is enigszins verbazingwekkend. Aan het begin van de vorige eeuw waren de ontginningen weliswaar van enig belang, als gevolg van de verkaveling van enkele stukken heide; het verkaveld terrein had een grootte van ongeveer 150 ha. (22).
- Voetnoot: (22) Arch. Den Bosch, Coll. Aanw. 1906 No 4: Nat. Paris AB XIX, 78.
Maar ook moet in meer of mindere mate rekening gehouden worden met de onzorgvuldigheid in de berekeningen van de 18 eeuw. We zien immers herhaaldelijk dat het bestaan van agrarische exploitaties vermeld wordt, die niet in de grondregisters voorkomen. Dit wordt verklaard door het feit dat deze ontstaan zijn als gevolg van recente, hoogstwaarschijnlijk ongeoorloofde ontginningen van bepaalde stukken gemeentelijke heide (zie verderop).
De onbebouwde gronden die aan de gemeenschap toebehoren -heide, duinen, veenderijen- omvatten onder het ancien régime enorme oppervlakten, naar schatting 6.400 ha., zijnde 85% van de totale oppervlakte van de gemeente.
- Voetnoot: (23) Wij veronderstellen dat het gemeentegebied in de 17de en 18de eeuw hetzelfde is als in 1832, en wel 7.585,5 ha.
De door ons geraadpleegde documenten vermelden geen enkele wijziging in de gemeentegrenzen.
In de documenten staat niets over bossen en kreupelhout. Als aangenomen wordt dat zij niet helemaal afwezig zijn, is het bijna zeker dat zij van ondergeschikt belang zijn en dat zij slechts een kleine rol spelen in het landschap. Bij gebrek aan een percelenplan is het niet mogelijk de agrarische delen van de gemeentelijke gebieden van Bakel en Milheeze af te bakenen, noch de verschillende afdelingen waaruit ze bestaan (grond, grasland enz.).
De registers van 1651-57 (24) en vooral dat van 1681 (25) vermelden een groot aantal veldnamen, die men gemakkelijk herkent op het cadastraal plan van 1832 (pl. VIII)(26). Men vindt er niet alleen informatie over de veldnamen in het centrum van het huidige gemeentlijke grondgebied (27), maar ook aan de rand van de heide.
- Voetnoot: (24) Arch. Bakel, 57.
- Voetnoot: (25) Arch. Bakel, 56.
- Voetnoot: (26) Dit plan is gemaakt naar de originele plannen die zich bevinden in "Bewaarplaats van kadaster en hypotheken" te Eindhoven.
- Voetnoot: (27) Met uitzondering echter van enkele veldnamen: Neerakker, Den Helling, Verloorekost, welke niettemin verschijnen in de documenten vanaf 1750.
Dit bewijst dat deze, overigens vaak bewoonde, gronden (bv. Mastbroek, Heeker, Greve, Vlinkert, Muizenhol, het Ven, enz.)(PI. VIII) niet voortkomen uit recente ontginningen, maar het resultaat zijn van heide-ontginningen vóór het midden van de 17de eeuw, en waarschijnlijk reeds zeer oud. Men kan hetzelfde zien wat betreft de ouderdom van de kleine gemeentelijke gebieden rondom grote afgelegen exploitaties zoals Scheepstal, Rijpelberg, Hoogen Aerle enz.; ze zijn perfect identificeerbaar in de registers van de 17de en 18de eeuw.
Toch vinden wij geen enkel spoor van grote agrarische gebieden in het noorden van Geeneneind en van het Zand, en in het Oosten van Milheeze bij de gehuchten Klef en Achter de Hoeven.
Geen enkele toespeling ook op bebouwing en weilanden van Oldert. Deze gebieden maken nog geen deel uit van het agrarische gebied van Bakel en Milheeze, hetgeen trouwens bevestigd wordt door de bodembestemmingskaart van 1832 (pl. V).
Hoewel de beschrijving van de grond onder het ancien régime dikwijls onbetrouwbaar is, mag men concluderen dat de omvang van landbouw- en weidegronden in de 17de en 18de eeuw zeer beperkt was in verhouding tot de uitgestrektheid van de heide. In dit ontgonnen gebied heeft de landbouw een duidelijk overwicht op de graslanden, een overwicht dat vanaf het eind van het ancien régime langzamerhand verdwijnt.(28)
- Voetnoot: (28) Het aangezicht van Bakel uit oogpunt van het grondgebruik wordt goed gekarakteriseerd door deze zin uit een oud document: "Voor een groot deel heeft (Bakel) seer schralen en onvrugtbare landen oock weenige hoylanden, maer heeft eenen reedelijck peel en gemeente. ...".
(Prov. Genootschap voor kunsten en wetenschappen, den Bosch, Ms. 208)
In grote lijnen verschilt de indeling van bebouwde gronden, gras- en weilanden slechts weinig van de bodembestemmingskaart van 1832.(pl. V) afgezien van enkele buitengebieden zoals de Nieuwe Erven, in het noorden van Grotel, Eessen in het noordoosten van Milheeze enz. Omstreeks 1830 -in deze tijd is de omvang van het agrarisch gebied slechts de helft van de huidige oppervlakte, en wel 1902 ha. Dit gebied wordt onderverdeeld in gelijke stukken landbouwgrond en grasland.
- Voetnoot: (29) 951 ha. landbouwgrond, zijnde 50,3% en 943 ha. weiland, zijnde 49,7% (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Verslag van den Landbouw in Nederland, Grootte der gronden tijdens de invoering van het kadaster, 's Gravenhage, 1875 en Arch. Den Bosch, P.3233).
Pl. V laat zien dat het agrarische gedeelte van Bakel duidelijk afgescheiden is van dat van Milheeze door de heidevelden van Hoberg en van Oldert, die nu bebost of ontgonnen zijn. De verschillende groepen velden, met name deaakers, blijken veel meer geïndividualiseerd te zijn. De rondom liggende heide dringt diep door tussen de bebouwing, in het bijzonder in de nabijheid van de hoofdplaats.
Meer dan op het huidige plan onderscheidt men er de smalle dependance tussen de lokalisatie van de grote bebouwde velden en de brede terreinhellingen die deze beschermen tegen overmatig grondwater. De agrarische grond die zich nu in het noorden van Het Zand bevindt, bestaat in deze periode nog niet; hetzelfde geldt voor de agrarische grond in het oosten van Milheeze, afgezien van enkele weilanden waarvan de geometrische contouren schijnen te wijzen op een niet verre oorsprong.
Samengevat geeft de bodembestemmingskaart van 1832 (pl.V) ontegenzeggelijk een trouw beeld van de indeling van landbouwgrond, weilanden en heide onder het ancien régime.
Na 1830 tot het eind van de eeuw. -Na 1830, tot omstreeks 1865, is het agrarisch gebied uitgebreid met ongeveer 170 ha., maar alleen ten gunste van de landbouwgronden.
- Voetnoot: (30) Arch. Bakel, 805: Verslagen over den landbouw 1867-1902. Er is geen rekening gehouden met boekweitvelden (175 ha.) in de Peel (veenboekweit). Wij merken hierbij op dat men in Nederland niet zoals in ons land beschikt over gedetailleerde agrarische statistieken, hetgeen een grote bron van moeilijkheden vormt bij de studies over plattelandseconomie.
- Voetnoot: (31) Helemaal geen vooruitgang als we het archief Bakel, 805 moeten geloven.
De topografische kaart op schaal 1/50.000, uitgegeven in 1880, laat zien dat er sinds 1830 een zekere uitbreiding van bebouwingen en grasland heeft plaatsgevonden door de heideverkavelingen aan de rand van het gemeentegebied. Een netwerk van wegen in rechte lijn en percelen met geometrisch regelmatige vormen, kenmerkenen deze ontgonnen gronden. Tussen de gehuchten Geeneneind en Esp, is het Witte Ven en zijn moerassige omgeving drooggelegd en verkaveld, evenals een strook aan de noordrand van Milheeze; veel percelen zijn echter nog onontgonnen of met dennen beplant.
Belangrijker is de uitbreiding van de ontginningen naar het noordoosten in de buurt van Essen, daar begint het uitgestrekte platteland waar nu de hier en daar verspreid liggende boerderijen van het gehucht Klef zich bevinden. In het oosten strekt de verkaveling zich uit in de richting van de Peel. Het gaat hier over de verkaveling van het Ven, die dateert van voor 1828.
Wat betreft de heide van Hoberg en van Oldert: hier wordt een begin gemaakt met de ontginningen.
Aan de andere kant ontwikkelen zich de dennenbossen na 1880 langzamerhand, vooral tijdens de laatste jaren van de eeuw, zij bedekken al gauw 10% van het totale oppervlak en brengen aldus een nieuw element in het landschap. Daarentegen schijnt de agrarische crisis van 1880-90 een uitbreiding van de graslanden veroorzaakt te hebben ten koste van de bebouwingen (zie verderop).
Vanaf 1900. Pas aan het begin van deze eeuw doen zich belangrijke wijzigingen voor. Van 2030 ha in 1900, overschrijdt het landbouwgebied 3461 ha in 1922 (32), wat bijna het dubbele is van het totaal in 1830.
- Voetnoot: (32) Voorontwerp voor een Peelstreekplan 1934, Nederlandse Heidemaatschappij Arnhem (gegevens van het ministerie van Landbouw)
Deze uitbreiding komt vooral ten goede aan de graslanden, die bijna 200 ha. in beslag nemen. Maar wij haasten ons hieraan toe te voegen dat deze ontginningen niet alleen betrekking hebben op de oude gemeentelijke gebieden van Bakel en Milheeze. Zij manifesteren zich zelfs voor het grootste deel, door het tot stand brengen en ontwikkelen -vooral na 1920- van een nieuw agrarisch grondgebied van + 1000 ha. in de enorme heide in het uiterste noorden van de gemeente, in de buurt van Rips. (wij zullen enige woorden wijden aan deze nieuwe ontginningen in een later hoofdstuk).
Binnen de oude gemeentelijke grondgebieden verandert er weinig: toch verdwijnen braaklanden rondom het dorp grotendeels om plaats te maken voor dennenbosjes. De harshoudende bossen ontwikkelen zich snel en uiteindelijk bedekken zij 1/5 van het gemeentelijk gebied; zij vormen rondom de agrarische zones een hier en daar onderbroken gordel.
Terwijl het dennenbos driekwart eeuw geleden nog niet bestond, speelt het nu een aanzienlijke rol in het landschap. In tegenstelling tot de oude agrarische gebieden, ontwikkelen de ontginningen zich snel.
De heide van Brouwhuis wordt in grote mate ontgonnen. Ten noorden van de gehuchten Geeneind en Het Zand dringen de landbouwgronden en graslanden steeds meer door een netwerk van sloten. De heide van Grotel en de heide ten noorden van Milheeze zijn minder geschikt voor bebouwing en voorweilanden, dit vanwege hun droogte; ze blijven braak liggen of er worden dennenbomen op geplant.
In Klef verdwijnen tenslotte de stukken heide die zich tegen 1880 nog op de verkavelingen bevinden, terwijl ten oosten van Hoeven de weilanden zich steeds meer uitbreiden ten koste van de koperen Peel.
De heide van Oldert verdwijnt helemaal en vanaf de eerste jaren na de oorlog van 1914-1918 bestaat ze alleen nog in de herinnering.
- Voetnoot: (33) Wij komen later terug op de ontginningen die aldus het agrarisch gebied van de gemeente uitgebreid hebben.
Kort samengevat, waren de wijzigingen in het landschap tot voor een vijftigtal jaren nauwelijks zichtbaar; aan het eind van de vorige eeuw verschilde het landschap in grote lijnen niet van dat beeld wat ons door de kaart van 1832 voor ogen staat (pl. V) Wij constateren dat de uitbreiding van het agrarisch grondgebied en de vormverandering van de heide, die wij nog gedetailleerd zullen bespreken, deel uitmaken van een recent fenomeen.
B. De landbouweconomie
De aard van de beplantingen, de modaliteit van de teelt en de omvang van de exploitaties dragen in gelijke mate bij aan de eigen fysionomie van een landschap. Daarom wijden wij er enkele regels aan, zonder dat het onze bedoeling is een complete studie van de landbouweconomie te maken. De schrale grond van de gemeente Bakel brengt klaarblijkelijk geen veeleisende gewassen voort. Deze brengen dan ook weinig op. Het algemeen gebruik van kunstmest sinds enkele tientallen jaren, de recente draineringswerken en het regulariseren van de A en haar zijrivieren hebben er evenwel in meer of mindere mate toe bijgedragen dat het hoofd geboden kan worden aan de nadelen van een onvruchtbaar milieu.
In het huidige tijdperk
De overheersende gewassen zijn rogge, haver en aardappelen. De rogge vormt het hoofdbestanddeel; meer dan de helft van de grond is ermee beplant en men gebruikt er in het byzonder de droge warme "akkers" voor.
Voor de haver (een derde van de landbouwgrond) geeft men de voorkeur aan lager gelegen, vochtiger gebied. De aardappelteelt is beperkt vanwege de slechte opbrengst. De andere gewassen zijn van weinig belang, behalve de planten die tot veevoeder dienen en die reeds een belangrijke plaats innemen in de wisselbouw, vooral de voederbieten; in het najaar worden grote hoeveelheden spurrie geoogst. Voor de wisselbouw geldt geen enkele vastgestelde regel. Toch moet gewezen worden op de belangrijke plaats die rogge inneemt; vooral op de "akkers" ziet men dikwijls dat dit graan gedurende drie achtereenvolgende jaren geoogst wordt.
De weilanden, die ongeveer 45% van het agrarisch gebied in beslag nemen, breidden zich vooral uit tijdens en na de eerste wereldoorlog. Deze uitbreiding vond niet alleen plaats ten gunste van de nieuwe ontginningen, maar ook ten koste van de granen die nog uit moesten groeien.
De runderteelt, vooral die van melkkoeien, boekt vooruitgang (5 a 6 koeien in een bedrijf van gemiddeld twaalf hectare, 25 a 30 in grotere bedrijven.) De runderteelt richt zich vooral op de melkproductie. De melk wordt bijna allemaal verzonden naar de drie zuivelcentrales die de gemeente rijk is. Vroeger stond het vee altijd op stal; nu staat het 's zomers in de wei; het is namelijk niet meer nodig om grote hoeveelheden mest in de potstallen te produceren. Die potstallen zijn nu definitief verdwenen.
Kort samengevat; De landbouweconomie van Bakel en Milheeze heeft het karakter van een gemengde economie: enerzijds de teelt van granen, vooral rogge, en voedergewassen; anderzijds de melkveeteelt. Toch wordt de eerstgenoemde meer en meer in dienst gesteld van de tweede. De grootte van de bedrijven varieert over het algemeen van 5 tot 12 ha.
Er zijn wel kleinere bedrijven, heel veel zelfs, maar die bieden onvoldoende middelen van bestaan. De bestaansmiddelen moeten in de meeste gevallen aangevuld worden door die bedrijven welke betaald werk verschaffen, met name in de grotere exploitaties en in de bosgebieden in het noordelijk deel van de gemeente. (Hier komen wij op terug).
De kleine bedrijven van 5 tot 6 ha. (keuterbedrijven) die vroeger zeer talrijk waren, hebben zich sinds de eerste wereldoorlog uitgebreid en dikwijls bereiken ze nu de 12 ha. en soms meer.
Maar de verbrokkeling van de eigendommen, meestal met directe exploitatie (82% van het agrarisch gebied)
- Voetnoot: (34) Voorontwerp voor een peelstreekplant, p. 31
verhindert over het algemeen min of meer aanzienlijke uitbreiding van de bedrijven van meer dan 15 ha. zeldzaam; een bepaald aantal overschrijdt evenwel de 20 ha. In de recent ontgonnen gedeelten in Rips bestaan echter alleen bedrijven van minstens 15 ha.
Vóór de invoering van het kadaster,- als men de grondlijsten van 1651-57
- Voetnoot: (35) Arch. Bakel, 56
doorneemt, kan men vaststellen dat de zeer kleine bedrijven slechts landbouw grond bevatten (tuylland).
Als zij de gemiddelde grootte bereiken (15 tot 30 lepensen, zijnde 2,5 tot 5 ha.) ziet men dat er weilanden bijkomen (weyvelt, groes, eeusels) en ook heivelden (heyde, santberghen). Deze heide dient vooral voor het hoeden van schapen. Ook komt het voor dat de bedrijven hooiland hebben.
Uit deze tamelijk summiere informatie mag men het bestaan ontlenen van een gemengde economie, die gedeeltelijk gebaseerd is op de veefokkerij. Toch schijnt het grote percentage landbouwgrond er op te wijzen dat in die periode van gesloten economie, de veeteelt eerder in dienst stond van de landbouw.
De documenten
- Voetnoot: (36) Arch. Bakel, 56
geven ons weinig inlichtingen over de aard van de beplantingen, maar toch maakt het pachtstelsel -pacht te betalen in natura- steeds gewag van rogge, bijna altijd van boekweit en minder vaak van haver. Hetzelfde geldt voor de pacht-tienden.
Deze graansoorten waren ongetwijfeld het hoofdbestanddeel van de landbouw en het belang ervan nam af in de bovengenoemde volgorde.
- Voetnoot: (37) Wij signaleren bovendien dat een pachtovereenkomst van de hoeve "Rijppelberch" (nu het gehucht Rijpelberg) melding maakt van een zekere hoeveelheid koolzaad en vlas; de teelt van deze industriële planten was dus niet onbekend in Bakel. (Arch.Bakel. 56).
De bedrijven kenmerken zich door hun middelmatige grootte. Het grootste deel komt niet boven de 5 ha.; en ongeveer een kwart van de bedrijven zijn 5 tot 10 ha. groot. De "grote" bedrijven van meer dan 10 ha. zijn schaars. De belangrijkste, de hoeve Rijpelberg, is slechts 35 ha. groot.
Ze zijn allemaal verbonden aan afgelegen boerderijen, in de handen van heren of van religieuze orders, en zijn gelegen langs de rand van het agrarisch gebied.
Wij geloven niet dat de 18 eeuw enige verandering heeft gebracht in de plattelands-economie; de informatie hierover blijft schaars tot tegen het eind van de eeuw. men kent de grootste plaats toe aan de landbouw, die in de bedrijven zelden minder dan tweederde van het totaal in beslag neemt. De aard van de beplanting ondergaat ook geen enkele verandering. De pachtkontrakten van het Commanderij van Gemert (34 t/m 37; zie boven) en de lijsten van tienden,
- Voetnoot: (38) Koninklijk Archief Brussel, Arch. Ecclés. Etranger, 17335 en 17336.
laten zien dat rogge, haver en boekweit van het begin tot het eind van de eeuw de belangrijkste gewassen waren
- Voetnoot: (39) Een voorbeeld:
In 1700 is Huijbert Joosten, huurder van de hoeve van Esp voor een periode van 6 jaar, aan genoemd Commanderij schuldig: 7 mud rogge, 5 mud boekweit, 3 mud haver en voor de tiendeheffing te Bakel 14 mud rogge en 7 mud boekweit. Wij merken op dat in de aangenzende gemeente Gemert tweederde van de velden zijn bezaaid met rogge. Het verbouwen van dit graan gaat dikwijls tien jaar achtereen door op hetzelfde perceel, wat alleen te danken kan zijn aan een intensieve plaggenbemesting. Het overige derde deel wordt hoofdzakelijk besteed aan boekweit, waar klaver, vlas en aardappelen aan toegevoegd worden.
(Eerstens staat te reflecteren .......... dat tot Gemert alle jaaren meer als 2/3 van alle velden besaijt worden met rogge, het andere 1/3 met boucquijt, daver, vlas en aartappels. De selve landen woorden somtijts thien iaaren consecutief besaijt met rogge; mits de selve mestende .......... " ( /B/D-17336)).
Het is zeer waarschijnlijk dat Bakel de zelfde stand van zaken vertoonde. Deze praktijk herinnert aan de "ewige Roggebau" die door Duitse auteurs dikwijls wordt gesignaliseerd in Noordwest Duitsland, (zie bv. W.Mueller-Wille, "Der Feldbau in Westphalen im 19 Jahrhundert" in "Westphalische Forschungen" Bd.I 1938, pag. 302 e.v.). Volgens het Archief Den Bosch, F.331, is een derde van de landbouwgrond in Peelland bezaaid met boekweit; omdat dit gewas in 't geheel niet bemest wordt, vervangt het in zekere zin de dode braaklanden in andere gebieden.
waar soms gerst bijkwam en een enkele keer klaver, vlas en aardappelen, waarvan de aanwezigheid voor het eerst in 1791 in Bakel gesignaleerd wordt.
- Voetnoot: (40) Arch. Bakel, 49 en Archief Den Bosch, F 166. Volgens S.Hanewinkel,
Geschied- en aardrijkskundige beschrijving der stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, Nijmegen 1803, pag. 25, wordt de aardappel op grote schaal verbouwd in de Meierij van den Bosch, vanaf 1800.
Ondanks dat er weinig hooivelden en goede weilanden zijn en ondanks het gebrek aan veevoeder, is de rundveeteelt belangrijk en ontwikkelt zich verder. Het aantal schapen daarentegen is bezig af te nemen.
- Voetnoot: (41) Het roggestro wordt gegeten door het vee en de inwoners van Bakel moeten grote hoeveelheden hooi kopen in de naburige gemeenten, met name in Helmond en in Aarle, waar de hooivelden zich onafzienbaar uitstrekken langs de oevers van de A.(arch. den Bosch, F 163 en F 330 en Arch. Bakel, 49).
- Voetnoot: (42) Runderen: 1111 stuks in 1791, 1331 stuks in 1815 (waaronder een bepaald aantal trekossen).
Schapen: 2360 in 1811, 1680 in 1815. (Arch. Den Bosch, F 330 en Coll. Aanw. 1906 nr. 47 en Arch.Nat.Paris F 10 353).
Na 1830. -Bij de invoering van het kadaster blijven rogge, boekweit, aardappelen en ook wel haver hun plaats innemen; nog steeds in ongelijke verhoudingen. De andere gewassen -wortelen, vlas, oliehoudende planten- zijn practisch van geen enkel belang.
- Voetnoot: (43) Arch. Den Bosch P 3233.
Later veranderen de oude verhoudingen, hoewel zeer langzaam; pas tegen 1870 is de oppervlakte van de roggevelden teruggebracht tot de helft van het totale landbouwoppervlak. De teruggang is vooral merkbaar voor de boekweit, die slechts een vijfde deel van de landbouwgrond in beslag neemt, afgezien van de boekweit, die gezaaid is in de veenderijen (175 ha ongeveer). Deze teruggang voltrekt zich ten gunste van de haver en vooral van de aardappel die dan geweldig opgang maakt.
- Voetnoot: (44) Het betreft vooral de kleine haver (avena strigosa) ("evie"), die zich aanpast aan de meest onvruchtbare gronden.
- Voetnoot: (45) Arch. Bakel, 805.
De landbouwcrisis die heerst omstreeks 1885 heeft in Bakel geen alarmerende omvang aangenomen, wat ongetwijfeld komt door het feit dat de veeteelt zich hier, zoals overal in de meierij van Den Bosch, reeds in aanzienlijke mate ontwikkeld. Ongetwijfeld werden veel akkers opnieuw braakland en het schrale gras werd aan de schapen overgelaten, maar eerlijk gezegd is deze crisis alleen fataal geweest voor de boekweit, waarvan de teelt merkbaar daalt, en in zekere mate ook voor de aardappelen.
- Voetnoot: (46) Arch. Bakel, 805. De boekweitteelt in de veenderijen hield op tegen 1880. In de velden blijft deze gehandhaaft met + 1/2 ha. op 10, zijnde een honderdtal hectare.
De crisis schijnt geen belanfrijke uitbreiding van de weilanden teweeg gebracht te hebben -de hoge droge gronden lenen zich nauwelijks voor verandering in weilanden- toch heeft zij een bijdrage geleverd aan de aanzienlijke ontwikkeling van de voedergewassen; rode klaver, wortelgewassen, en vooral spurrie die in tweede oogst bijna 700 ha. in beslag nemen, hetgeen meer dan de helft is van de totale landbouwgrond.
- Voetnoot: (47) Arch. Bakel, 805.
Overigens stijgt het rendement van de weilanden opmerkelijk (48). het aantal stuks vee dat merkbaar daalt gedurende de eerste helft van de 19e eeuw (49), stijgt na 1880 tegelijkertijd met de ontwikkeling van de voedergewassen(50).
- Voetnoot: (48) In 1887 bracht 1 ha. weiveld slechts 1500 kg hooi op; in 1895 precies het dubbele en in 1900 zelfs 3600 kg.
- Voetnoot: (49) Er zijn niet meer dan 1084 stuks in 1843, 984 in 1867.(Arch. Bakel 804 en 805).
- Voetnoot: (50) 1051 stuks in 1885, 1563 in 1900, 1621 in 1910. (Arch.Bakel 805)
Een verandering openbaart zich in de landbouweconomie. Tot die tijd werd het vee bijna alleen gehouden met het oog op de mestproductie; de melkproducten werden op de boerderijen genuttigd. Dat vee werd overigens slecht gevoerd: de weilanden brachten middelmatig hooi voort en er werden weinig voedergewassen verbouwd. Ook was het voortdurend op stal staan, wat nodig was voor de productie van grote hoeveelheden mest, niet altijd mogelijk en moest een deel van het vee grazen op de onontgonnen gemeentegronden (51).
Nu echter zijn de melkproducten het onderwerp van steeds verdere ontwikkelingen. Vanaf 1885 wordt een gedeelte van de in Bakel geproduceerde melk naar Helmond verzonden, totdat in 1895 de twee zuivel coöperaties werden opgericht, waar een derde aan toegevoegd werd in 1900 (52) omstreeks 1830 zijn de kleine bedrijven van minder als 6 ha. nog duidelijk in de overhand: 62% van het totaal aantal bedrijven zijn 3 tot 6 ha. hetgeen 49% van het grondoppervlak vertegenwoordigt (53).
- Voetnoot: (51) Lijst van door de gemeente verleende vergunningen om dieren te weiden op de gemeentegronden tegen een bepaalde vergoeding. (Arch. Bakel, 311 en 778).
- Voetnoot: (52) In tegenstelling tot de runderteelt, vertoont de schapenteelt een min of meer continu dalende curve. Omdat deze een van de vormen van heide-exploitatie vertegenwoordigt komen wij in het volgende hoofdstuk op deze kwestie terug. Wij merken ook op dat de trekos verdwijnt vanaf het eind van de vorige eeuw.(Nog 63 stuks in 1867).
- Voetnoot: (53) Arch. den Bosch, P. 3233. De bedrijven van minder dan 3 ha. konden niet in het levensonderhoud voorzien. Het betaald werk op de grotere boerderijen in de omgeving of zelfs in Holland, de exploitatie van turf, het thuiswerk (weven van schaapswol, fabriceren van bijenkorven, etc) vulden dit gebrek aan.
Die bedrijven welke als middelgroot gekwalificeerd kunnen worden , d.w.z. 6 tot 10 ha., vertegenwoordigen precies een vierde deel, terwijl de belangrijke en vooral de zeer belangrijke van meer dan 20 ha. slechts zelden voorkomen. Dat neemt niet weg dat ten opzichte van het ancien régime een onmiskenbare evolutie in de uitbreiding van de bedrijven vastgesteld kan worden. Deze uitbreiding accentueert zich nog in de loop van de 19de eeuw. Het aantal bedrijven van 10 tot 20 ha. bijvoorbeeld verdubbelt van 1828 tot 1910.
- Voetnoot: (54) Arch. den Bosch, p. 3233 en Departement van landbouw, nijverheid en handel, Uitkomsten der tellingen in zake het grondgebruik en den veestapel gehouden 20 mei - 20 juni 1910, 's Gravenhage 1912, pag. 136.
en vanaf het einde van de eeuw verschijnen de eerste grote bedrijven in de nieuwe ontginningen van Rips.
Kort Samengevat; de oude landbouweconomie die hoofdzakelijk gekenmerkt wordt door het overwicht van rogge- en boekweitteelt in de relatief bescheiden rol van de veeteelt, handhaaft zich, weliswaar een beetje gewijzigd, tot zeer laat in de 19de eeuw. Pas na 1880 vindt een omwenteling plaats; hoewel minder sterk aanwezig als in andere gebieden, brengt deze omwenteling nogal grote veranderingen te weeg in de oude economische struktuur: de ontwikkeling van voedergewassen, de uitbreiding en ook de verbetering van de melkveestapel. Ook is het niet meer nodig om grote hoeveelheden mest te produceren en het vee in de weinig hygiënische potstallen onder te brengen; de kunstmest verhelpt dit alles.
- Voetnoot: (55) Voor de agrarische omwenteling die zich voordoet na 1880 in Noord Brabant, zie bv. A.Salfeld. De ontginningen der Nederlandsche heiden en het gebruik der hulpmeststoffen, Arnhem, 1890.
Deze waarborgt bovendien hogere opbrengsten van de gewassen -waarbij de rogge in gebruik is gebleven- maar nu niet ten dienste van de veeteelt.
← Terug naar: Struktuur en landschappenVerder naar: De heiden en de exploitatie ervan →