CAD 1749
“De Kroniek van Driek”
Oud Rechtelijk Archief Deurne, inv.nr. 38. d.d. 03-03-1749.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkheden DEURNE en LIESSEL, ondergenoemt, MIGGIEL van SCHAYK Vorster deser Heerlijkheden DEURNE en LIESSEL. Denwelke ter Requisitie van d'Heer ANTONI LA FORME Drossard deser Heerlijkheden heeft getuygt, en verklaart op den Eed ten aanvang van sijne bedieninge gedaan, voor waaragtig, dat op den agt en twintigsten November XVIIc agt en veertig des namiddags ontrent ten twee uuren is geweest aan de HUT inde PEEL bij den GROOTENBERG, alwaar JAN WILLEMS van BOMMEL woont onder dese Heerlijheyt heeft zien koomen een kar, met een bruyn peert, van het territoir van Sijne Koninklijke Majesteyt van PRUYSSEN wordende geseyt sulks de kar te wesen mette knegt van de Mulder van OOSTERUM gehoorende onder Sijne Welgemelte Majesteyt van PRUYSSEN. Heeft sien afladen ...... drie levendige verkens. Dat die verkens daar afgeladen sijnde, ook gesien heeft dat den voornoemde knegt van de Mulder sijn kar bijden voornoemde JAN WILLEMS van BOMMEL met tussen, sijnde een soort van PEELtorff heeft sien laden, en den voorschreven knegt van daar met sijn geladen tussen wederom na het Pruyssiche of OOSTERUM wilde vaaren. Waarom den comparant hem verpligt vond volgens zijn Eed, den voerman te calangeren, en arresteren, voor de boeten volgens de Keuren. Alsoo volgens de Keuren geen tussen buyten gemeente mogen vervoert of gebragt werden. En vermits die boeten weygerde te betalen, soo heeft den comparant het peert bij het hooft gevat en met voorschreven kar met tussen geladen en daarmede is gevaaren na DEURNE, en gekomen sijnde ontrent half wegen de voorschreven GROOTENBERGSE PAD na DEURNE. Soo heeft JAN WILLEMS van BOMMEL die hem gevolgt was, aldaar op hem aangevallen, seggende dat hij de kar wederom soude geven, het welke den comparant absoluut weygerde met bijvoeging seggende, wilt gij de Justitie violeeren. Daar op voornoemde JAN WILLEMS van BOMMEL seyde ik scheyt in de Justitie, en verder hem comparant aangrijpende, soodanig, dat met hem heeft gevogten, en geworstelt, dat beyder ter aarde sijn nedergevallen. Ondertusschen is den voornoemde knegt met sijn peert en kar met tussen geladen weder te rugge gevaaren na de HUT en vervolgens soo vertrouwe na huys te OOSTERUM.
Eyndigende hij comparant hier mede dese sijne opregte verklaringe en heeft na voorgaande prelecture daar op gepersisteert, en redenen van welwetentheyt geallegeert.
Actum DEURNE desen derde Maart XVIIc negen en veertig. Ten overstaan van ARNOLD van de MORTEL, en JAN BOLLEN Schepenen.
M. v. SCHAIJK
A. van de MORTEL
J. BOLLEN
Mij Present G. HAMPEN gezwoore clercq.
Oud Rechtelijk Archief Deurne, inv.nr. 38. d.d. 19-04-1749.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkhden DEURNE en LIESSEL ondergenoemt ADRIAAN LAURENS KEIJSERS oud collecteur der gemeene middelen alhier en JENNEKE van BREE sijne huysvrouwe, en HENDRIK LAMBERT van GOG knegt van de voornoemde personen, out ontrent vijf en twintig jaaren. Alle woonende alhier in den Hertgank of gehugte genaamt DE ZIJLBERG, en gerigtelijk gedaagt, om getuygenis der waarheyt te geven, ter Requisitie vand Heer ANTONI LA FORME Drossard deser Heerlijkheden. Dewelke hebben verklaart voor waaragtig te weeten de tweede in ordine compartante dat tusschen Vrijdag en Saterdag s,nagts tusschen den vierde en vijfde deser maand April, uyt de perdestal van haar huys alhier aan de ZIJLBERG voorschreven is gestoolen haar peert sijnde een swart merrie paart met een witte kol, of afgaande teeken voor het hooft, en een wit plakske op de rugge, onder de zaal, hoog ontrent sestien handen, oud ruym seven jaaren, als mede gestoolen de haam en zaal en het staartleer, mette ligt, en het hooftstel en twee zeelenstrengen, met een sweep. En welk peert den voornoemde HENDRIK van GOG haar knegt des anderendaags, met MATTIJS ECKERS haar swager woonende tot NEDERWEERT, hebben vervolgt, tot GROOTEN BROGEL int Land van LUYK alwaar onderrigt wierden, dat het in seeker huys aldaar inde stal stond, den sesden deser snamiddags, alwaar sij kennis van gegeven hadden, aan den Scholtis aldaar, die het des avonds daar uyt gehaalt heeft. En den Scholtis aan haar het peert heeft weder gegeven heeft, waar mede sij metten eersten comparant des Woensdags avonds den negende deser alhier sijn thuys gekomen. Dat de comparante haar man sijnde den eerste comparant dien nagt niet thuys is geweest wanneer het peert uyt haar stal gestoolen was.
Den derden in ordine comparant verklaart dat het voorschreven peert, en getuyg op voorschreven nagt uyt de stal van voorschreven huys, waar is woonende gestoolen is, en dat sijn meester den eersten comparant doen niet thuys was, en hij des morgens den vijfde deser inde stal komende sulks is gewaar geworden. Dat hij aanstonts het peert vervolgt heeft, met MATTIJS ECKERS de swager van sijn meester, en gekomen op Sondag de sesden deser tot GROOT BROGEL int Land van LUYK, klijn geinformeert, dat het aldaar in seeker huys op stal stond, en waar van sij kennis hebben gegeven aan den Heere Scholtis aldaar, die het voorschreven peert daar des avonds uytte stal heeft gehaalt, en de soon vant huys daar het peert stond, ook mede nam, en in arrest setten, en den voornoemde Scholtis heeft aan den eersten comparant den agtsten deses des avonds het voorschreven peert wederom gegeven dat ook daar dien nagt te weeten den agsten deser drie menschen van HEES bij LEENDE quamen, die een os, en een koey waren afgestolen, die mede gevonden sijn in het voorschreven huys te GROOT BROGEL.
Den eerste in ordine comparant verklaart niet thuys te sijn geweest wanneer sijn voornoemd peert alhier mette getuygen uyt sijn stal gestoolen is. Dat den selven op den agtsten deser tot GROOT BROGEL int Land van LUYK gekomen is, om het voornoemde peert van hem weder te versoeken, en de attestatie die alhier geligt had, van het steelen van sijn voorschreven peert aan den Scholtis aldaar heeft overgegeven, en versogt om de restitutie van sijn voorschreven peert mette getuygen. Het welke den deponent dien avond mette getuygen, gereserveert staart leer, zeele strengen en de sweep heeft wederbekoomen. Ook aldaar heeft gezien, en gesprooken drie menschen van HEES bij LEENDE, die een os, en een koey was afgestoolen, die ook gevonden waren inde stal van de voorschreven huysinge daar sijn peert gevonden was.
Wijders verklaaren den eersten en derde comparanten gezien te hebben tot GROOT BROGEL, in arrest den persoon, die den Scholtus aldaar, over het steelen vant voorschreven peert, ten dage voorschreven, welke persoon was van statuur middelmatig van lengte, slegt bruyn hair, glad van aansigt, hebbende aan een laken rok vertrouwende geelagtig van coleur. Vertrouwende out te wesen ontrent vijf en twintig jaaren. Ook gehoort te hebben dat de vader van den gearresteerde uyt sijn huys was ontkomen die den Scholtus aldaar vermeende mede in arrest te setten.
Eyndigende sij comparanten hier mede dese haare waaragtige verklaaringe en hebben na voorgaande prelecture daarbij gepersisteert, en redenen van welwetentheyt geallegeert, en hebben ider haar gedeponeert met de woorden, Soo waarlijk moest haar God Almagtig helpen bevestigt. Actum DEURNE desen negentiende April XVIIc negen en veertig ten overstaan van JAN BOLLEN en WILLEM TORO Schepenen.
ADRIAAN KEYSERS
JENNEKE van BREE huysvrouwe van ADRIAAN KEYSERS, en HENDRIK van GOG verklaren niet te kunnen schrijven en tekenen dan met een kruisje.
JAN BOLLEN
WILLEM TORO
Mij Present J. BOKHORST Schepen Loco Secretaris.
Oud Rechtelijk Archief Deurne, inv.nr. 39, folio 7.
d.d. 20-12-1749.
Wij JOOST de VET, en WILLEM THORO Schepenen der Heerlijkheden DEURNE en LIESSEL verklaaren bij desen ter Requisitie van de Heer ANTONI LA FORME Drossard deser Heerlijkheden. Dat bij ons ter Requisitie als voor heeden dato ondergeschreven in den avont ontrent negen uuren ten huysen en herberge van HENDRIK van MOOSDIJK alhier alwaar wij te bedde hebbe vinden liggen MIGGIEL van SCHAIJK Vorster deser Heerlijkheden. Dewelke aan ons heeft betuygt en verklaart voor waaragtig dat desen avond ontrent halff seven uuren aan sijn huys is gekoomen de meyt van voornoemde HENDRIK van de MOOSDIJK hem uyt naam van haaren Meester versogt dat ten eersten aan haar huys wilde koomen. Dat daar twee keerels de soons van HEYL van BAKEL woonende te VENRAY die met den anderen woorden en questie hadden. Dat den voornoemde van SCHAIJK daar op gegaan is bij den voornoemde Drossard seggende dat daar twee vagebonden of schelmen waaren en dat daar na toe soude gaan en indien het vagabonden waaren dat hij deselve soude vast houden en dat den Drost hem daar toe order en last heeft gegeven met beyvoeging dat hij voorsogtig moet weesen om volk mede te neemen tot sijn assistentie. Dat vervolgens hij met sijn twee soons, en JAN KEELEN van DUYTSLAND sijnde van De HONSRUG en woonende tot VLIERDEN die aan sijn huys werkte als kleermaker en daar zaan gekomen zijnde gevonden heeft de twee voornoemde soons van HEYL van BAKEL die hij aanstonts in arrest nam en haar wilde bewaaren. Zij aanstonts de lampen die in huys waaren hebben uytgeslagen of uytgeblaasen, daar op sij in de kamer sprongen en den voornoemde van SCHAIJK haar in de kamer volgde en aanstonts door den kleynsten die vermeent dat het CHRISTIAAN sijnde, een van de twee voornoemde persoonen met een mes ontrent den navel in sijn buyk is gesteeken, en nog een steek in het dik van het lincker been, en nog een steek in sijn regter sij ontrent de borst. Van welke quetsuuren seer geweldig bloeyde, soodanig dat daar van aanstonts ter aande neder is gevallen van sijn selve.
Wijders verklaart den voornoemde MIGGIEL van SCHAIJK in geval van dese wonden off quetsuuren komt te sterven, niemand anders den dootslag te leggen dan voornoemde CHRISTIAAN sijnde den kortsten of kleynste van de twee voorn. persoonen.
Eyndigende den comparant hier mede dese sijne opregte verklaaringe en heeft na voorgaande prelectuure daar bij gepersisteert en reedenen van welwetentheyd geallegeert en de twee voornoemde persoonen en wel te kennen en heeft het selve mette woorden Soo waarlijk moest hem God Almagtig helpen bevestigt. Actum DEURNE ten woonhuysen van voornoemde HENDRIK van de MOOSDIJK desen twintigsten December XVIIc negen en veertig Toorkonde.
M. v. SCHAIJK
J. de VETH
WILLEM TORO
Mij Present J. BOKHORST Schepen Loco Secretaris.
Oud Rechtelijk Archief Deurne, inv. nr. 39, folio 8 verso.
d.d. 21-12-1749.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkheden DEURNE en LIESSEL ondergenoemt HENDRIK van de MOOSDIJK herbergier alhier out ontrent vier en dertig jaaren, DIRK TROUWEN meester Smet alhier out ontrent negen en twintig jaaren, HENDRIK KUYPERS geswoore slagter alhier out ontrent seven en dertig jaaren, en JAN ANDRIES KUYPERS meede geswoore slagter alhier out ontrent dertig jaaren. Alle geregtelijk gedaagt om getuygenis der waarheyd te geven ter requisitie van de Heer ANTONI LA FORME Drossard deser Heerlijkheden. Dewelke hebben getuygt en verklaart voor waaragtig te weten den eersten in ordine deponent dat gisteren na middag ontrent drie uuren aan sijn huys sijn gekoomen twee mans persoonen genaamd den grootsten JAN woonende te VENRAY en den kleynsten genaamt soo vermeen CHRISTIAAN maar niet wetende waar hij. Die bij haar hadde wolle garen dat sij presenteerde te verkoopen en dat den deponent nevens HENDRIK KUYPERS voornoemt van haar gekogt hebben ider besonder te saam beloopende een somme van vier gulden agt stuyvers, en vier penningen het welke sij aan haar betaalt hebben, en sij lieden doen hebben blijven sitten drinken bier en genever tot savonts ontrent half zeven uuren, wanneer den voornoemde JAN, en CHRISTIAAN metten andere in woorde raakte over het verkoopen van wolle gaaren. Dat daar op JAN den hoet aff sloeg van CHRISTIAAN wanneer den deponent heeft afgedwongen het mes om aan hem te geven gelijk hij dat gedaan heeft. Welk mes hij heeft opgesloten, en sij in woorden met den anderen bleven en JAN de genever die in het roomerke was heeft in sijn aangesigt gegoten of geworpen. Dat den verdere onordentelijkheden voor te koomen den deponent sijn dienstmeyt heeft gesonden aan den Schutter MAARLAND, of den Vorster van SCHAIJK. Dat alsoo den Schutter MAARLAND niet tuys en was, dat den Vorster met soo ras niet en quam dat doen den deponent gegaan is om den Vorster te haalen en dit hem tegen gekoomen sijnde en doen den deponent terug is gegaan na sijn huys dat hij tegen van SCHAIJK seyde dat hij hem koest moest houden, en commandeerde een pintje bier off genever wanneer den voornoemde van SCHAIJK geassisteerd met sijn twee zoons, en JAN KEELEN van daar HONSRUG woonde tot VLIERDEN dat in huys gekoomen zijnde en heeft gecommandeert een pintje bier dat den voornoemde CHRISTIAAN na buyten wilde gaan dat daar op van SCHAIJK sijde dat hij in huys moest blijven. Daar op den deponent uyt sijn keuken is gegaan op sijn geut. Daar op een groot gewelt in sijn huys gehoort heeft en al vier lampen uyt gedaan hadden en weederom in sijn keuken gekoomen sijnde en gesien heeft dat van SCHAIJK seer gequetst was en seer bloeyde.
Den tweede in ordine deponent verklaart gisteren avond ontrent halff vijff uuren met JAN KUYPERS ter herberge voorschreven sijn gekoomen en sig te conformeeren met de verklaringe van den eerste deponent.
Wijders verklaart den selve soo ras den Vorster van SCHAIJK in huys gekoomen was met sijn assistenten dat hij aan den deponent sijn snaphaan had over gegeven met versoek, gij moet mij assisteeren en bijstaan. Dat daar op den voornoemde CHRISTIAAN sijn mes uyt trok wanneer den voornoemde van SCHAIJK hem aanvatten, en een koort uyt sijn sak halde om hem te binden. Dat daar op den voornoemde CHRISTIAAN, en JAN in de kamer sijn gevlugt. Daar op den voornoemde van SCHAIJK haar is gevolgt in de kamer, en riep om assistentie van den deponent en dat van SCHAIJK en den deponent in de kamer sijnde door den voornoemde CHRISTIAAN met sijn mes sterk en verscheyde rijse op hem stiet en onder den deponent sijn arm door stak op van SCHAIJK. En doen den voornoemde deponent CHRISTIAAN met den snaphaan in de kamer neder sloeg, dat hij in de keuken viel en doen kort daar aan van SCHAIJK aan den deponent vragde of hij niet gequetst was. Dat daar op antwoorde dat ik weet niet doen sijde van SCHAIJK ik ben gequetst in mijn buyk. Dat daar op van SCHAIJK sijn rok opligte en sag dat hij aan sijn buyk seer bloeyde. Dat hij deponent doen van SCHAIJK vast hield die kort daar aan van sijn selven ter aarde viel en van sijn selve was. Dat daar op de voornoemde assistenten en de twee voornoemde laatste deponenten de voornoemde JAN, en CHRISTIAAN gevangen genoomen hadden en gebonden, en overgeleevert hadden aan den Heere Drossard. Dat den deponent vermeende ondertusschen dat den voornoemde van SCHAIJK doot op de aarde lag voor sijn voeten.
Den derden in ordine deponent verklaart hem te conformeren met de verklaringe van den eerste deponent met bijvoeging dat CHRISTIAAN de kleynste van de twee persoonen sijn mes uyttrok en de lamp uytblaasde en geweldig met sijn mes stak en sijde ik sal u spaaren. Waar op den deponent voor de deur gegaan is en de deur heeft vast gehouden en alsoo van SCHAIJK hem versogt had om tot assistentie. En doen weeder in huys gekomen sijnde heeft van SCHAIJK uyt sijn sak de koorde gegeven waar mede hij aanstonts JAN een van de twee voornoemde persoonen gebonden heeft. Dat doen ook gesien heeft dat van SCHAIJK op de gront sat en dat hij deponent vermeende dat hij doot was en gesien heeft dat een steek in de navel in sijn buyk had. Dat daar in sijn vinger had gesteeken en sijn handen aanstonts vol bloed had. Dat doen ook CHRISTIAAN gevangen genoomen hadden en aan den Drossard hadden gebrogt en overgelevert.
Den vierden en laatsten deponent verklaart sig te conformeeren met de verklaring van den tweede deponent met de bijvoeging dat de selve voornoemde twee voornoemde persoonen heeft helpen gevangen neemen, binden en overleveren aan den Heere Drossard.
Eyndigende sij deponente hier mede dese haare opregte verklaaringe en hebben na voorgaande prelectuure daar bij gepersisteert en reedenen van welwetentheyd geallegeert en het selve met de woorde soo waarlijk moest haar God Almagtig helpen bevestigt aan handen van den Heere Drossard. Actum DEURNE een en twintigsten December XVIIc negen en veertig. Ten overstaan van ARNOLD van de MORTEL en JOOST de VET Schepenen.
HENDRIK van de MOOSDIJK
DIRK TROUWEN ( kruisje, kan niet schrijven)
HENDRIJCK KUYPERS
JAN ANDRIES KUYPERS ( kruisje, kan niet schrijven)
A. van de MORTEL
J. de VETH
Mij Present JOHAN BOKHORST Schepen Loco Secretaris.
Oud Archief Deurne, inv.nr. 33, folio 12 verso, d.d. 22-12-1749.
JAN van BAKEL heeft verklaart, en geconfesseert dat van geboorte is en woonende in DE BERGEN digt onder het dorp VENRAY, out inde veertig jaaren. Getrouwt met ELISABET de BOK voor sijn tweede vrouw geboortig van DRIEL gelegen ontrent twee uuren van BOMMEL. Hebbende tot sijn eerste vrouw gehad een ANNEKE ZEEGERS geboortig van TER HORST en overleden tot GEMERT ontrent vier jaaren geleeden alwaar met deselve aldaar gewoont heeft, ontrent twee en een half jaar in DE MORTEL. En met sijn tegenwoordige vrouw te Mey eerstkomende ontrent vier jaaren sal gewoont hebben te VENRAY seedert dat te van GEMERT vertrocken is en met sijn tweede vrouw getrouwt kort daaraan te VENRAY is koomen woonen. Dat voorleeden Saterdag smorgens met sijn halve broer genaamt CRISTIAAN die bij hem woont en sig geneeren met wol spinnen, waaren zaam van daar gegaan na DEURNE met eenig wolle garen om aldaar het selve te verkoopen. En hebben aan het voorschreven verkogt aan ARNOLD van de MORTEL Schepen alhier eerstelijk van het voorschreven wolle garen voor agtien stuyvers.
Item aan de Weduwe JAN CORNELIS van de MORTEL ook voor agtien stuyvers.
Item aan HENDRIK van de MOOSDIJK, en HENDRIK ANDRIES KUYPERS voor vier gulden agt stuyvers, en vier penningen.
Dat hij met sijn voorn. halve broer ontrent halff drie uuren des snamiddags is gekoomen aan het huys, en herberge van voorn. HENDRIK van de MOOSDIJK alwaar na dat voorschreven wolle garen aan hem verkogt hebben sijn blijven sitten drincken verscheyde roomertjes genever. Dat hij met sijn voorn. halve broeder verschil en woorde kreeg over het verkoopen vant voorschreven wolle garen seggende sijn halve broeder dat hij voorschreven wolle garen te goede koop verkogt had. Daar op hij sijde verkoopt u garen soo duur als gij kont, en hem met een en een hem met sijn hand, in sijn aangesigt gaff. Dat hij doen van sijn stoel opstond om voor de deur te gaan om met hem te haarplucken. Dat hem ondertusschen het mes uyt sijn sak viel dat hij opraapte. Daar op den weert HENDRIK van de MOOSDIJK sijde, geeft mij dat mes, ik sal dat bewaaren. Welk mes hij aan hem heeft over gegeven. Dat in den avond als het donker was den Vorster van SCHAIJK met eenige mantschapen in quam. Dat hij kort daar aam met sijn halve broer uyt de keuken is gegaan in de kamer, wanneer de voorn. Vorster wilde koomen en vermits beschonken was wel gewelt gehoort heeft, maar niet gesien heeft dat sijn halve broeder den voorn. Vorster met sijn mes verscheyde steeken gegeven heeft en dat hij kort daar aan uyt de kamer is gekoomen in de keuken met sijn halve broer en gesien heeft dat iemand in den heert lagen gequetst was, en bloeyde, dog niet wetende dat het den Vorster was. Dat daar op aanstonts door de menschen in huys met sijn halve broer sijn gevangen genoomen, en gebonden en vervolgens aan den Heere Drossard alhier sijn overgebragt, en overgelevert. Actum DEURNE desen twee en twintigsten December XVIIc negen en veertig ten overstaan van JOOST de VET, en WILLEM THORO Schepenen.
JAN van BAEKEL
J. de VETH
WILLEM THORO
Mij Present JOHAN BOKHORST Schepen Loco Secretaris.
22-12-1749.
CHRISTIAAN van BAKEL heeft verklaart en geconfesseert, dat hij is een jongeman geboortig van VENRAY, en woonende aldaar in DE BIRGEN dit onder het dorp bij sijn half broeder JAN van BAKEL, out ontrent in de dertig jaaren. Sijnde van handwerk een schoenmaker, en wolspinder. Dat inde gepasseerde somer heeft gewerkt voor schoenmakers knegt bij FRANCIS van de LOVERBOSCH te MIERLO. Dat hij nevens sijn voorn. halve broeder voorleede Saterdag smorgens sijnde geweest, den twintigsten deser, is gegaan van VENRAY na DEURNE met eenig wolle gaaren, om het selve aldaar te verkoopen. Dat dien middag daar van verkogt heeft eerstelijk aan ARNOLD van de MORTEL Schepen alhier voor agtien stuyver. Item aan de Weduwe JAN CORNELIS van de MORTEL ook voor agtien stuyvers. Item aan HENDRIK van de MOOSDIJK Herbergier alhier, en aan HENDRIK ANDRIES KUYPERS, voor vier gulden agt stuyvers en vier penningen. Alwaar hij des namiddags met sijn voorn. halve broeder tusschen twee en drie uuren ter herberge sijn gekoomen, en nadat haar voorschreven wolle garen daar verkogt hadden sijn blijven sitten genever drinken. Dat hij met sijn voorn. halve broeder verschil en woorden kreeg over het verkoopen van het voorschreven wolle gaaren, seggende hij tegen hem dat hij het te goede koop verkogt hadde. Dat sijn halve broeder dat qualijk neemende hem een slag in sijn aangesigt gaft, en van sijn stoel op stont, en hem voor de deur eyste. Dat hij niet voor de deur gegaan is, en ook niet gesien dat sijn voorschreven broeder een mes in sijn hand had. Ook dat hij met sijn broeder beschonken, en dronken waaren.
Wijder verklaart hij dat soo dronken is geweest dat den Vorster des savons ontrent ses of halff seven uuren met eenige mantschap sijn in huys gekoomen bij voorn. HENDRIK van de MOOSDIJK. Dat den Vorster sijde, ik neem u in arrest. Dat hij met sijn voorn. halve broeder uyt de keuken opstonden en de kamer ingingen en daarin sijnde aanstonts sijn mes heeft uytgetrocken en den Vorster in de kamer wilde koomen hem met sijn mes met gewelt verscheyde rijse na hem gestooken heeft. En hij met sijn halve broer uyt de kamer koomend in de keuken hij door de menschen die in huys waaren hem gevangen genoomen en gebonden hebben ook door den dronk niet gesien heeft dat den Vorster in den heert lag gequetst in sijn bloet lag voor doot. Vervolgens dat sij hem hebben gebragt en overgelevert aan den Heere Drossard alhier. Actum DEURNE desen twee en twintigsten December XVIIc negen en veertig ten overstaan van ARNOLD van de MORTEL, en JAN BOLLEN Schepenen.
CHRISTIAAN van BAKEL tekent, dog kan niet schrijven.
A. van de MORTEL
JAN BOLLEN
Mij Present JOHAN BOKHORST Schepen Loco Secretaris.
Rechtelijk archief Deurne, inv.nr. 47B. doos 65, nr. 84.
d.d. 22-12-1749.
Aan de Agtbare Heeren Schepenen der Heerlijkheden DEURNE en LIESSEL.
Remonstreert ANTOIN LA FORME, Drossard deser Heerlijkheden, dat op den twintigsten deser maand December 1749 des avonds, ontrent seven uuren, in flagrante delicti sijn geapprehendeert geworden, ten huyse van HENDRIK van de MOOSDIJK Herbergier alhier, JAN en CHRISTIAAN van BAKEL, halve broeders, geboortig beyde van VENRAIJ, territoir van Sijne Kon. Majesteyt van PRUYSSEN, en woonende in de BERGEN aldaar, den eersten oud inde veertig jaaren, en den anderen in de dertig jaaren, ter saake dat in woorden en questie waaren geraakt nopens het verkoopen van wolle gaaren, ent welk tot feytelijkheden was gekomen; MIGGIEL van SCHAIJK Vorster alhier daer was gekoomen, op eteratieff versoek van den voorn. HENDRIK van de MOOSDIJK voornt. alsoo bedugt was, voor verdere disorders van die persoonen, alsoo alhier onder een sterke suspicie, dat van geen goed gedrag sijn; die personen heeft gearresteert, en doen de twee personen na dat inde kamer van dat huys gesprongen waaren, den Vorster daar in willende komen hebben geresulteert met gewelt met een mes hebben gestooken op den Vorster, speciaal den tweeden, dat den voorn. Vorster daar van bekomen heeft vier steeken of quetsuuren, als een boven de navel van sijn buyk, een onder de regter borst, en twee in et linkerbeen boven de knie. Dewelke van soodanig een gevolg sijn geweest, dat denselven daar van aanstonts verhevent bloeyde, en in voors. Herberg is ter neder gevallen, en eenige tijt voor dood is blijven leggen, en in welke Herberg den voorn. Vorster. van voors. quitsure nog te bedde is leggende, en in sijn huys ontrent een goode schootweegs daar van geleegen mog met kar verbragt werden, als te sien inde annexe attestatien, en confessien onder no. 1, 2, 3 en 4.
En alzoo voorn. twee persoonen sijn seer geringe menschen, die anders geen kostwinning hebben als wol spinnen, en woonende in seer geringe, en slegte huyskens of hutjes in de BERGEN onder VENRAIJ voors. en waar van den eersten twee jaaren geleden tot VENRAIJ soude sijn gevangen geweest.
Allen het welke ter kennisse van den romonstrant gekomen sijnde, en bij haar preparatoir examen geconfirmeert; en aan niemand gepermitteert is, om dienaars van de Justitie, in haar functie en bedieninge te resisteeren, en op soodanige wijse te attaqueren, en te quetsen, saaken sijn, die in een land van justitie en politie geensints konnen werden geleden, maar anderen ten exempel, ten hoogsten strafbaar is.
Mits welken keert den remonstrant hem tot U Agtbare versoekende de twee voorn. persoonen, om tegens deselve ingevolge de placaten van den landen tot condigne straffen en afschrik van andere te produceeren.
't Welke doende etc.
A. LA FORME.
N.B. Op de achterzijden!
Confessie van CHRISTIAAN van BAKEL
DEURNE 22 December 1749
Jura van Prothocolleeren passeeren en uytmaken 1.10. 0
Schepenen 0.12. 0
Zegel 0. 8. 8
2. 9. 8
Oud Rechtelijk Archief Deurne, inv.nr. 39, folio 12.
d.d. 27-12-1749.
Interrogatonen voor,
d'Heer ANTONI LA FORME Drossard deser Heerlijkheden DEURNE en LIESSEL, Nomine Officii:
Het zal U Agtb. Heeren Schepenen van DEURNE en LIESSEL, gelieven te hooren onder Eede, de navolgende personen, als namentlijk JAN WILLEMS van BOMMEL, GEERTRUY KRAYVELT sijne huysvrouwe woonende inde HUT in de PEEL, aan Den GROOTENBERG onder dese Heerlijkheden. HERMANUS MANDERS oud collecteur der beden en verpondingen alhier, en mede woonende alhier.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkheden DEURNE
en LIESSEL ondergenoemt:
Eerstelijk JAN WILLEMS van BOMMEL, en GEERTRUY KRAYEVELT sijne huysvrouw woonende in De HUT in de PEEL aan Den GROOTENBERG onder dese Jurisdictie.
En HERMANUS MANDERS oud collecteur der beeden en verpondinge alhier.
Dewelke verklaaren geregtelijk gedaagt te sijn ter Requisitie van d'Heer ANTONI LA FORME Drossard deser Heerlijkheden, dewelke hebben getuygt en verklaart voor waaragtig bij desen.
1.
Eerstelijk te vragen de deponenten haaren ouderdom.
Den eersten in ordine deponent verklaart out te wesen
ontrent seven en sestig jaaren.
De tweede deponent verklaart out te wesen ontrent twee en veertig jaaren.
Den derden deponent verklaart out te wesen ontrent seven en veertig jaaren.
2.
Te vragen aan den eersten in ordine deponent JAN WILLEMS van BOMMEL, of niet en persisteert bij sijne gegeven verklaaringe ter Requisitie van den voornoemde Heere Drossard deser Heerlijkheden voor Heeren Schepenen alhier gepasseert den eersten November 1747 ten welke eynde aan hem die verklaaringe uyt het prothocol eerst voor te leesen.
De eersten in ordine deponent verklaart na voorgaande prelectuure van sijn nevens gemelde verklaaringe daar bij te persisteeren.
3.
Te vragen aan GEERTRUY KRAYVELT huysvrouwe van voornoemde JAN WILLEMS van BOMMEL, of niet en persisteert bij haare gegeve verklaringe ter Requisitie van den voornoemde Heere Drossard, gepasseert voor Heeren Schepenen alhier den 6e November 1747 ten verwelke eynde aan haar eerst die verklaringe, uyt het prothocol voor te lesen.
Den tweede deponent in ordine deponente verklaart na voorgaande prelectuure van haar nevens gemelde verklaaring daar bij te persisteeren.
4.
Of den derden deponent sijnde HERMANUS MANDERS, niet en persisteert bij sijne verklaringe gegeven, ter Requisitie van den voormelde Heere Drossard gepasseert voor Schepenen alhier den 31e October 1747 ten welke eynde aan hem alvoorens eerst, die verklaaringe uyt het voornoemde prothocol voor te leesen.
Den derden in ordine deponent verklaart na voorgaande prelectuure van sijn nevens gemelde verklaaringe daar bij te persisteeren.
5.
Te vragen of JAN, en CHRISTIAAN van BAKEL woonende in De BERGEN, onder VENRAY, tegenwoordig gevangens alhier, tegenwoordig niet en kennen, en miet sijn geweest twee van de vier persoonen die op dertigsten October XVIIc seven en veertig, op soo, een afgrijselijke wijse met gewelt, en dreygementen gebonden haar gelt en goet niet hebben af gedwongen, volgens ider sijne voorschreeve verklaaringe voor Schepenen alhier gepasseert, ter Requisitie van den voornoemde Drossard.
Den eersten in ordine deponent verklaart dat de twee persoonen hier nevens gemelt niet sijn van de vier persoonen die op den dertigsten October 1747 haar soo afgrijsselijk en geweldig mishandelt hebben etc..
De tweede in ordine deponent veklaart ad idem.
Den derden in ordine deponent verklaart dat vermeent dat de twee persoonen hier nevens gemelt niet sijn van de vier persoonen hier nevens ook gemelt.
6.
Eijndelijk te vragen wat haar deponenten, hier van meer weeten, en kennelijk is, sonder iets te verswijgen.
Den eersten in ordine deponent verklaart hier niet van te weten.
De tweede in ordine deponent verklaart ad idem.
Den derden in ordine deponent verklaart ad idem.
Aldus de voornoemde deponenten gehoort en geexamineert, en haar respectieve responsiven in margine van ider articul geamuteert, en hebben na voorgaande prelectuure als mede van ider sijn verklaaringe in de vraag pointen gestelt, daar bij gepersisteert, en hebben ider haar gedeponeerde aan handen van den van den voornoemde Heer Drossard mette woorden Soo waarlijk mocht haar God Almagtig helpen bevestigt.
Actum DEURNE dese seven en twintigsten December XVIIc negen en veertig. Ten overstaan van ARNOLD van de MORTEL en WILLEM THORO Schepenen.
JAN WILLEMS van BOMMEL (tekent met een kruisje, kan zijn naam niet schrijven).
HERMANUS MANDERS (idem als voorgaande).
GERTRUY KRIJVELT.
A. van de MORTEL
WILLEM TORO
Mij Present JOHAN BOKHORST Schepen Loco Secretaris.
Rechtelijk archief Deurne, inv.nr. 47B, doos 65, nr. 84.
d.d. 28-12-1749.
No. 8.
De zegel dient totte ingeleyde missive van de Heer B. van LENDT Scholtes te VENRAY van den 28e December 1749.
Requeste den 28e Xber 1749.
Mijn Heer,
Tot antwoordt van U Ed. missive dient als dat ik geen beswaart van die geapprehendeerdens en weet alleenlijck JAN van BAKEL heeft hier langhen tijt vast geseten op versoeck van mijn Heer TORSIJN in de GRAVE en de is aengesproke over weeghlaghe, die miet conde geproleert worden, daar naar over den dootsteeck tot HOLTHEES, het geene soo verre ick gecomen, dat ick den Scherprichter heb moeten halen om hem tot de totture te brengen, die hij niet en wilde afwachten heeft het opentlijck bekent, waar op sententie is gegeven ende van het Hoff tot GELDER geconfirmeert, dat hij voor tien jaren soude gebannen sijn uyt het District van Sijne Majest. in PRUYSSEN, de stucken liggen noch tot GELDER soo U Ed. de selve van noode soude hebben, sal ick die laten aff halen ende U WelEd. daar van copie toesenden waar mede verblijvende
Mijn Heer
VENRAIJ den 28e Xber 1749.
U WelEd. Seer Geneghe Dienaar
B. van LENDT
Rechtelijk archief Deurne, inv.nr. 47B, inv.nr. 65, nr. 84.
d.d. 29-12-1749.
Copie
Mijn Heer en vriend,
Ik heb alle mijne leijsten, van nog swervende landloopers, nagezien, dog vinde geene JAN of CHRISTIAAN van BAKEL in deselve vermelt. Soo dat niet in staat ben in desen, Uw Ed. en de Justitie eenige decent te doen, soo als ik anders van herten deede, soo sulks in het houden der Procedures tegens de gedetin. gelijk ook in andere gevallen kan geschieden, gelieft vrijelijk te disponeren van die geene, die met veel Uwer en agting is.
Mijn Heer en vriend,
U Wel Ed. seer ootmoedige dienaar en was geteekent
O. JUIJN
S'BOSCH den 29 December 1749
Super schrift was
Wel Edele Heer
De Heer LA FORME Drossaart en Secretaris etc.
Tot DEURNE.
Over dNUNEN en EYNDHOVEN.
En is deese na gedaane collatie bevonden te accordeeren, met de origineele missive, getuyge ik ondergeschr. Schepen Loco Secretaris DEURNE desen negende January XVIIc vijftig Toorkonde,
JOHAN BOKHORST
Schepen Loco Secretaris.