CAD 1746
“De Kroniek van Driek”
Rechtelijk Archief Deurne, deel 38, folio 179.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkheden DEURNE en LIESSEL ondergenoemt HERMANUS MANDERS oud Collecteur der Beden en Verpondinge woonende alhier out ontrent Vijf en veertig Jaaren gerigtelijk gedaagt om getuygenis der waarheyt te geven ter Requisitie van d'Heer ANTONI LA FORME als Drossard deser Heerlijkheden; denwelke heeft getuygt en verklaart voor waaragtig, dat hij deponent op gisteren avond den 30e deser maand October, is gekomen met sijn kar geladen met Tarwe is gekomen van VENRAY, met JAN WILLEMS van BOMMEL woonende alhier in de HUT in de PEEL, en daar in die HUT gekoomen sijnde, int eerst van den avond, en daar even in Huys seynde, sijn daar in gekoomen vier Jonge Keerels; ider dragende sijn eyge Hair en eenige van Hair was het Hair wat gekroeselt, hebbende ider een blauwe keel (= een blauwe kiel) aan, Spreekende alle goet Nederduyts, en dat vermeende dat den dikste van de vier maar een oog had, te weten sijn Regter, en dat voornoemde Persoonen wel meer gezien had, en dat deselve mogelijk wel tot Venray soude konnen woonen en dat de voornoemde Persoonen, aanstonts drinkgelt van haar eyschte, en tegens den deponent seyde: Honsvot doe schelm. En ider van haar een Pistool uyttreckende, wanneer aanstonts op de grond ging leggen, wanneer sijn voeten bij een Bonden, en sijn handen op sijn Rugge Bonden, hondsvot Lung......af u gelt, of wij Sullen u aanstonts vermoorden, wanneer sij lieden sijn gelt uyt sijn Broeksak naamen ten minsten wel Tien gulden, en ingeval uw meer gelt hebt, en het niet af en geeft soo sullen wij u den Hals afsnijden.
Wijders verklaart den deponent gezien te hebben dat voornoemde vier Persoonen den voormelde JAN WILLEMS van BOMMEL met sijn vrouw, en Jonge of sijn soon dwongen met de Pistoolen in haar hand, datse soude hebben te gaan Leggen op de grond, waarop voornoemde JAN WILLEMS van BOMMEL met sijn vrouw, en soon aanstonts op de grond gingen leggem, wanneer de voormelde vier Keerels haar anstonts de voeten bij een bonden, en de handen op den Rug bonden, wanneer so voornoemde vier Keerels tegen haar seyden datse alles soude hebben aan te wijsen, als ook haar gelt of datse haar anders den Hals afsnijden soude, en indien sulks niet, en dede dat sij soo menigen droppel als drinkene soo menigen duyvel in haar lijff wilde drinken indien sij dan haar den Hals niet soude afsnijden, wanneer hij haar aanstonts gaf het gelt dat in sijn Sak had, en een Tang heet makende daar mede JAN WILLEMS van BOMMEL in sijn Kous aan sijn Been nijpende, seggende honsvot gij hebt meer gelt wijst aan ons waar het is, wanneer sij inde Kelder gegaan waaren, en daar eenig gelt uyt gehaalt hebben, volgens het seggen van JAN WILLEMS van BOMMEL soude het geweest hebben een pintje waarin eenige ducaten waaren.
Dat sij ook het goude Kruyske van de vrouw hadden gevonden, en doen hebben sij het vertoont aan de vrouw van de voornoemde JAN WILLEMS van BOMMEL vragende aan haar hoe veel het wel waardig was, waar op die vrouw antwoorde datse haar volk had hooren seggen negen gulden. Wijders seyde de voormelde vier Persoonen tegens JAN WILLEMS van BOMMEL gij hebt nog een Rijksdaalder waar is die, die moeten wij ook hebben, wanneer hij aanstonts aan haar die Rijksdaalder gaff. Wijders verklaart den deponent gezien te hebben, dat sij het lumen tinne trekpotje (= olielampje; lantaarntje; kandelaartje) en eenige andere huysraat naemen, en van den deponent een Kalunnike hemd rok keel en das, die sij hem deede uyttrecken en ook de huyff van sijn kar mede genoomen hebben en het goed in packen, waar mede hij haar heeft sien heenen gaan, na alvorens den deponent, en JAN WILLEMS van BOMMEL met sijn vrouw gedwongen te hebben van te seggen datse het haar moeste vergeven, en vereeren datse mede namen.
Eyndigende so hij Deponent hier mede dese sijne opregte verklaringe, en heeft na voorgaande prelecture (= voorlezing) daar bij gepersisteerd (= daar bij volhard), en redenen van welwetentheit (= op grond van omstandigheid dat men uit eigen wetenschap iets te berde brengt) geallegeert (= aangevoerd), en het selve met de woorden Soo waarlijk moest hem God almagtit helpen bevestigt.
Actum DEURNE desen Een en dertigsten October XVIIc seven en veertig. Ten overstaan van JOOST de VET en ARNOLD van de MORTEL Schepenen.
HERMANUS MANDERS kan niet schrijven en tekent dan met een kruisje. De Schepenen tekenen ook als ook J.BOKHORST Schepen loco secretaris.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkheden DEURNE EN LIESSEL onder genoemt JAN WILLEMS van BOMMEL woonende alhier, in de HUT in de PEEL, oud ontrent vijf en sestig Jaaren, gerigtelijk gedaagt om getuigenis der waarheyt te geven, ter Requisitie van d'Heer ANTOIN la FORME, als Drossard deser Heerlijkheden, denwelke heeft getuigt en verklaart voor waaragtig, dat hij deponent op eergisteren avond den 30e der voorlede maand October, is gegaan van sijn hut met de MULDER van VENRAY, om die te geleyden door de PEEL, alsoo na VENRAY ging, en hij deponent weder te rugge wilde gaan, doen heeft hij inde Hey gevonden HERMANUS MANDERS, bij hem hebbende sijn kar geladen met Tarw, waar mede hij gegaan is na sijn voorschreven HUT in de PEEL van DEURNE, en in die HUT gekomen sijnde, zaam int eerst van den avond, en soo ras den deponent met den voornoemde HERMANUS MANDERS daar in waaren, sijn daar in gekomen vier Jonge Keerels, hebbende ider een blauwe keel aan, dragende ider sijn eyge Hair, die hij verklaart niet te kennen en dat de voornoemde Persoonen aanstonts ider een Pistool indehand had, en een van haar het Pistool op sijn borst setten seggende honsvot, Lang al af wat gij hebt, of anders Schieten wij u doot, want gij hebt de MULDER van VENRAY door de PEEL geleyt, en daarom sal het, sulks uwe Costen, wanneer sij den deponent met sijn vrouw, en sijn Soontje out ontrent Tien Jaaren, met voornoemde HERMANUS MANDERS, dede op de grond leggen, wanneer sij ider van haar de Beenen bij een Bonden, en d'armen van ider agter op den Rugge Bonden, wanneer sij lieden de Tang hebben warm gemaakt, en hem daar mede in sijn Been Kneepen, daar op den deponent seyde, dat sijlieden daar uytsoude Scheyden, dat hij haar alles evenwel seggen soude, wanneer haar een Sakje met seven gulden aan gelt gegeven heeft, En doen nog een Sakje met gelt waar in ontrent dertig gulden in gelt was, daar onder een Ducaat was, eenige agt en Twintigen, gulden Stucken, en Sesthalven, en dwongen hem verder te seggen, dat moest aanweysen of nog meer gelt had, wanneer haar aanwees, dat in de Kelder een pintje Stond, waar in nog vijf ducaten waren, met eenig Silver gelt, dat sij aanstonts uyt de Kelder gingen haalen, dat sij HERMANUS MANDERS voornoemt ook gelt hebben afgenoomen, en dat die vier voornoemde Persoonen het gelt in de kelder zamen deylde. Weyders dat sijlieden van de Solder gehaalt hebben een doosje, waar in een goud Kruysje vansijn vrouw was, en eenig Silver werk, zaam ontrent weerdig vijf en Twintig gulden, dat sijlieden ook mede genoomen hebben, als ook drie Baanen gebleykte Linnen, Lang zaam inde vijftig Ellen, Hem alle de hemden van hem, en sijn vrouw, en een nieuwe Rok van den deponent en ook de wolle Kleederen van sijn vrouw, en Twee Tinne Trekpotjes mette Tee Kopjens, en andere goederen en huysraat meer.
Eyndigende hij deponent hier mede dese sijne opregte verklaaringe, en heeft na voorgaande prelecture daar bij gepersisteert, en redenenen van welwetentheit geallegeert het selve alsoo gepasseert te sijn en heeft het selve met de woorden soo waarlijk moest hem God Almachtig helpen bevestigt.
Actum DEURNE desen Eersten November XVIIc Seven en veertig.
Ten overstaan van GERRIT van LOON en ARNOLD van de MORTEL Schepenen.
JAN WILLEMS van BOMMEL heeft getekend met een kruisje.
Verder werd getekent door de Schepenen en Loco Secretaris.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkheden DEURNE en LIESSEL ondergenoemt GEERTRUY KRAYVELT Huysvrouwe van JAN WILLEMS van BOMMEL out ontrent veertig jaaren woonende alhier in de HUT in de PEEL geregtelijk gedaagt, om getuigenis der waarheyt te geven, ter Requisitie vand Heer ANTONI la FORME Drossaard deser Heerlijkheden: dewelke heeft getuygt en verklaart voor waaragtig, dat op Maandag avond sijnde geweest den 30e deser voorlede maand October, dat haar man de MULDER van VENRAY des namiddags een eynd weegs had geleyd door de PEEL na VENRAY, dat hij met HERMANUS MANDERS woonende alhier die een kar met Tarw bij hem had, waar mede soo hij seyde van de MAAS quam, te zaam in de voorschreven HUT sijn gekomen, des avonds ontrent seven uuren, en na dat een Pintje Bier gedronken hadden, quamen in de voorschreven HUT vier Jonge Keerels, met blauwe Keelen, ider had sijn eygen Hair. Commandeerende dat de deponent voor haar soude Tappen een Potbier, en wanneer met het Bier in de keuken van de HUT quam, heeft de deponente gesien dat de voormelde vier Persoonen ider een Pistool inde hand hadden, en dat twee van de voormelde vier Persoonen, ider een Zaal Pistool zetten voor op het Hooft van haar man, die sij gebonden alsmede den voornoemde HERMANUS MANDERS opde grond in voorschreven keuken hadden leggen, Seggende tegens haar man Wijst drinkgelt en al u gelt dat gij hebt, of anders Schieten wij u doot, wanneer hij twee Buyltjes met gelt dat uyt sijn Sak haalde haar heeft gegeven, en dat sij uyt haar Tas die in haar Kasje lag, het gelt dat daar in was ook hebben daar uyt gehaalt, uyt genoomen een Ligte Stuyver, wanneer een Tang hebben warm gemaakt int vuur, waar mede Sijlieden of een van haar daar mede haar man in een van sijne Beenen Kneepen, hem dwingende te seggen en aan te wijsen wat meer in Huys of in de HUT hadden, Wanneer Sijlieden op de Solder sijn gegaaan, en vandaar haar goud Kruysje hebben gehaalt dat om haar hals droeg, en nog genoomen de goude Ringskens die deponent in haar ooren had en uyt een doosje waar in eenig Silver werk lag het selve daar uyt genoomen hebben, waar na sij aan haar man vroegen waar is den Beeren Rijxdaalder, die hij haar onder het ander gelt gegeven had, wanneer ook mede genoomen hebben drie Banen gebleykt Linnen, Item een hemd van haar man en eenige Tinne Kommetjes, Twee Tinne Trekpotjes, en ontrent sestien Tinne Lepels en nog eenige vrouwe Kleederen, Tafellaken en Servetten en verklaart voornoemde vier Persoonen niet te kennen. Ook gesien dat voornoemde Keerels HERMANUS MANDERS sijn hemdrok hebben uytgetrokken en afgenoomen en hem dwongen sijn gelt af te geven, en gehoort te hebben dat voormelde HERMANUS MANDERS haar gelt gaff seggende daar is het.
Eyndigende enz. enz.
Actum DEURNE desen Sesden November XVIIc Seven en veertig.
Ten overstaan van JOOST de VET, en ARNOLD van de MORTEL Schepenen.
GERTRUY van BOMMEL
J de VET
A. van de MORTEL
Mij Present G.HAMPEN geswoore Clercq
← Terug naar: CAD 1746Verder naar: CAD 1748 →