CAD 1735
“De Kroniek van Driek”
Rechtelijk Archief Deurne, deel 38, folio 77.
d.d. 06-02-1735.
Compareerde voor Heeren Schepenen der Heerlijkheyt DEURNE ondergenoemt TOMAS PETERS ADRIAANS woonende alhier, out ontrent drie en twintig Jaaren, JAN JOOSTEN out ontrent Twee en veertig Jaaren woonende opt SANT onder ASTEN, MIGGIEL van SCHAYK Vorster alhier.
Alle geregtelijk gedaagt om getuygenis der waarheyt te geven ter Requisitie van 't Hoog Officie der Stad en Meyerije van 's HERTOGENBOSCH dewelke hebben getuygt verklaart en gedeponeert soo, en gelijk sij doen bij desen, te weten den Eersten dat op den Twintigsten der voorlede maand January tusschen Donderdag en Vrijdag 'snagts door eenige vagebonden, of Landlopers in sijn Huys staande en gelegen alhier onder den gehugte van BRUGGE, sijn ingebrooken, ende uyt hetselve Huys hebben gestoolen en verdragen tot op den acker gedragen, sijn, en sijn susters Kist waarin alle haar Klederen Lagen met eenig gelt, al het welke sij daar uyt hebben gehaalt, opgepakt en daar mede sijn gaan vlugten, dat den deponent, wacker wordende, gewaar wiert dat ter dieven geweest waaren, dat hij daar op de nabuuren tot hulp geroepen heeft, en de voorschreven Schelmen te peert heeft nagereden tot in den dorpe van MEYL, dat hij haar onderweege niet heeft konnen aantreffen, maar gevonden een pak van eenig goet dat bij hem gestolen was: verklaarende verders dat seekere JAN door de dienders vant Hoog Officien op den Eersten February voorbij sijn Huys gevangen gebragt sijnde, denselven JAN bekent is te sijn den Broer vant soo genaamde CREMERKE die hier al omme berugt is van een voornaam Landlooper te sijn.
Den Tweede in ordine Deponent verklaart dat hij den voorschreven gevange tot LIESSEL passeerende heeft gezien, dat het den selve JAN, Broeder vant CREMERKE is, ende dat hij des nagts den Twintigste der voorlede maand January op sijn Hoeve heeft geslapen, bij hem hebbende eene Bonte reyssak, die redelijk dik of vol was, ende dat seer vroeg in den morgenstont eenig volk de voorschreven Hoef passeerde, ende dat hij daar op een Stem of geroep hoorde, JAN staat op, sonder dat hij Iemand van die voor deur waren gesien heeft. Dat daarop JAN voorschreven aanstonts opgestaan sijnde sijnen weg na MEYL Toenam.
Den derde in ordine deponent verklaart, dat den voorschreven JAN den Broeder van het soogenaamde CREMERKEN is, en dat den voorsegde JAN een geruymen tijt herwaarts, mette soogenaamde wit harige ANTONIE van TILBURG, en andere Schelmen, heeft gevageert (= samen met andere vagebonden heeft op getrokken) ende dat hij denselven verscheyde reysen (= verscheidene malen) in haar geselschap heeft gesien ende nog laatst op soogenaamde drie Koningen dag, dat hij sig doen bevond in een partij landlopers, die gecampeert Lagen op de Jurisdictie van DEURNE, tegen MEYL aan, en wel met haar Twaalve of Veertien sterk waren, daar den voorschreven JAN bij was.
Eyndigend sij deponenten hier mede dese haar opregte verklaaringe, en hebben na voorgaande prelecture daarbij gepersisteert, en redenen van welwetentheyt geallegeert als voorschreven staat, en hebben sij ider haar gedeponeerde met de woorden Soo waarlijk moest haar God Almagtig helpen bevestigt.
Actum DEURNE desen Sesde February XVIIc Vijf en dertig.
Ten overstaan van GERARD HANEWINKEL en DIRK DECKERS Schepenen.
Getekend zoals gewoon.
N.B. In de marge!
Den 22e Augustus 1737:
Extensis voor den Heer Regter vam Bommel.