Sprokkelingen uit Reizen door de Majorij
vermoedelijk van dominee Hanewinkel.
blz. 91 - 92
Van Deurne ging ik herwaards over Bakel zijnde wel het hoogstgelegen Dorp van de geheele Majorij. Nergens vindt men dommer Inwooners dan hier, en zoo dom als zij zijn, zoo bijgeloovig en tevens ook zoo haatdraagend zijn zij tegen de Hervormden. Nergens doet men meer zijn best , om van de Geuzen een zieltjen te winnen, en derhalven om Renegaaten of slechte menschen te maaken dan hier, en dit is hun nu en dan ook nog al eens gelukt; nog brand er geduurig in de Roomsche Kerk eene Lamp ter eer van eenen Hervormden, en tot rust van Zijne ziel, wijl hij voor weinige jaaren, kort voor zijnen dood, ineenen zeer hoogen ouderdom, de Roomsche Leer omhelsde; doch dit branden van eene Lamp voor deezen afgevallenen Geus is, dunkt mij, overtollig, want zulk een gaat maar regt toe regt aan en dus franco vagevuur, naar den hemel, intussen is het zeker, dat tot nog toe geen een Hervormde in de Majorij het Roomsch Geloof heeft omhelst, of er viel niets op zijn gedrag te roemen, of hij deedt het uit vuil gewin en eigenbelang, en hoe opregt dan zulk eene bekeering is, kan ieder ligtlijk beseffen. Te Bakel beweegt men ook al hemel en aarde, om den Hervormden hunne Kerk te ontneemen. Hier hebt Gij dus weder een' brief, welke U verzekert, dat ik niet ophoude, om altijd aan U te denken, en dus onveranderlijk uw Vriend te blijven. Ik ben enz
blz. 58 - 59 - 60
In de Majorij, vooral in Kempenland, en ook op de wegen inde Peeldorpen: Zomeren, Asten, Deurne en Bakel gebruikt men veele Ossen, om te rijden , te ploegen, te eggen enz. , en men heeft hiervan een spreekwoord , wij1 de Boeren van deeze Peeldorpen hunne Ossen wel eens slagten , hunne Veenen of Turf branden , en bij hunne Vrouwen, die dikwijls niet de kar rijden, slaapen, zijnde van deezen inhoud:
Zij branden hunne aard',
Zij eeten hun paard,
En zij slaapen bij den Voerman
De Osfen zijn sterke dieren, sterker dan een Paard , en zeer geschikt om te werken, doch men heeft 'er hier twee fouten mede: vooreerst, dat men hen op eenen zeer langzaamen tred zeer sleepende leert gaan ; ten tweeden, dat men dezelve aan een juk, het geen op den hals rust, en al te sterk de schoften durkt , dat trekken dit hindert die dieren geweldig in het gaan en ook in hun werk. - De nabuuren der Majorijenaars, waarschijnlijk de Inwooners van Gulikerland en een gedeelte van 0pper-Gelderland laaten de Ossen voor den kop trekken , en met recht , want in den kop heeft een Os ook zijne grootste sterkte, en zij gaan dan ook veel rapper; dit weeten de Majorijenaars (dit heb ik zelfs van sommigen onder hen gehoord), doch om dat hunne Voorouders sedert onheugelijke tijden een juk gebruikt hebben , juist even daarom doen zij het ook. Zoo gaat het in de Majorij met alle gewoontens. - Eer zoudt Gij , mijn Waarde ! met uwe hand aan de wolken kunnen reiken , dan hier eene oude slechte gewoonte afschaffen, en eene nieuwe betere invoeren. - Ik eindig deezen brief met de woorden , die ik weleer las in de Reizen van den voortreffelijken ANSON (*), welke ik altijd onthouden heb , en die mij dunken hier wel ten paste te komen. - Hier zijn ze ! ,, In menselijke zaaken word het eenvoudig rigtsnoer der gezonde reden niet altijd gevolgd. Veele andere beginsels hebben te ,, sterken invloed over onze bedrijven: en inzonderheid is 'er een, dat, schoon het van eenen zeer verleidenden aart is , zelden van onze ernstigste betrachtingen uitgeslooten blijft ; ik meen de gewoonte of het gebruik der Voorzaaten. Dit is gemeenlijk een vermogen waarvoor de reden te zwak is , om er tegen te worstelen." Nu mag ik deezen Brief wel sluiten , doch ik moet U eerst nog zeggen, dat ik morgen of overmorgen (dit zal van het weder afhangen) naar Helmond opkraamen zal. Ik ben eeuwig uw beste VRIEND.
blz. 206 - 207
[Even dezelfde Schrijver melde mij ook de volgende Anekdote:] Een zeker Inwoner te Bakel had bloedschande met zijne eigene Zuster gepleegd. Hij beleed zulks in de Biegt en bad om de Absolutie. De Biegtvader weigerde die, zeggende, dat noch hij, noch Bisschop, of Eerste bisschop zelfs geen Cardinaal die kon de geeven, aIzoo dezelve alleen in de magt van den Paus was, bij wien hij zich dus moest vervoegen. Hij begeeft zich daarop naar Rome, doet zich daar als eenen Poenitent of Boetling aanmelden en krijgt gehoor. Gevraagd:,, van waar hij kwam?" antwoorde hij: ,, van Bakeil" Gevraagd waar dit gelegen was ? was het antwoord : ,, In de Majorij van 's Bosch, op het einde van de waereld; in een Land, waar men brand zijne aarde; eet de Paarden ; daar men door de Schoorsteen in huis treed ; de man bij de Dienstmaagd slaapt en de Knecht bij deszelfs Vrouw." Zijne Heiligheid op dit antwoord verbaast, zeide: maledicta! (*), en vraagde wijders : Of er in dat Land ook Christenen waren, en of hij zelf een Christen was? zulks met ja! beantwoord zijnde , was de verdere vraag: Of men aldaar eene Godheid geloofde het antwoord was eensgelijks: ja! Eindelijk deed de Paus de vraag: ,, hoe veele Goden er waren? en de Bakelsche Boetling antwoorde: ,,Vier! naamelijk:De Vader,de Zoon, de H. Geest en zijne Heiligheid, onze Heere God de Paus.
DePaus, opgetogen over deeze verhevene geleerdheid en diepe kunde ,riep juichend uit: Benedicta Bakel!(+) en gaf den Poenitent, op die luisterrijke Belijdenis, de Absolutie. Zie daar eene Anekdote! die ik in mijne kindsheid reeds meermaalen gehoord heb , doch voor welker echtheid ik niet kan instaan. - Zij levert een bewijs echter op van der Roomschen schoone Godgeleerdheid.
(*) Vervloekt zij Bakel
(+) Gezegend zij Bakel