De middeleeuwen in Bakel
De geschiedenis van Bakel na het jaar 1200 is vrij duidelijk te reconstrueren uit drie cijnsregisters, van de heer van Helmond, de hertog van Brabant en de abdij van Echternach. Ik zal in aanvang van deze geschiedschrijving het resultaat van mijn onderzoek trachten aan u voor te leggen zonder te verwijzen naar de gebruikte bronnen. Later in dit onderzoek zal ik elk gedeelte uitgebreid behandelen en ruimschoots van bronnen en feiten voorzien.
Ten eerste ben ik tot de conclusie gekomen dat het cijnsboek van Echternach het oudste cijnsboek is in Bakel. Alle cijnsposten liggen op de hoge gronden en op die plaatsen wordt door de hertog van Brabant geen cijns geheven.
Als onderzoeker naar de oudste geschiedenis van Bakel heeft men een buitenkansje. Oorkonden uit het jaar 714 geven hier al de eerste informatie over Bakel.
Het was een voorname plaats waar de koning van de Merovingiers Pepijn II of ook wel Pepijn van Herstell genaamd een villa ( huis ) had.
Op 2 maart 714 lag Pepijn doodziek, op zijn dood wachtend, op bed in zijn huis te Bakel waar hij een kerk en klooster in Susteren aan bisschop Willibrord schonk.
Hij machtigde zijn vrouw Plectrudis om de oorkonde te tekenen.
Professor Arnoud Jan Bijsterveld is van mening dat Pepijn mogelijk wel ziek in bed lag, maar niet in Bakel overleden is.
Pepijn zou op 16 december 714 in het Belgische Jupille overleden en begraven zijn.
Het doet er niet zo veel toe of Pepijn nu wel of niet in Bakel doodziek in bed lag of daar gestorven is, mogelijk heeft hij daar wel een onderkomen gehad.
Dit onderkomen wordt beschreven in 721 als Herelaef aan bisschop Willibrord zijn bezittingen in Bakel schenkt.
De schenking behelst drie afhankelijke boeren, één met zijn veeboerderij en zijn hereboerderij met bijbehorende \ bedrijfsgebouwen en de daardoor omsloten hof met alles wat eraan toegevoegd is, en wat hij daar ter plaatse wettig als zijn moederlijk erfdeel verkregen had.
Bevestiging hiervan vinden we in pauselijke bullen of oorkonden uit 1069, 1147 / 48. 1161 Bovendien is er een lijst van cijnzen en hoeven van de abdij van Echternach die mogelijk in het begin van de 13e eeuw gedateerd mag worden.
Als we de cijnsregisters van de abdij van Echternach bestuderen komen we tot de conclusie dat de gronden waarop de abdij van Echternach rechten claimt, grotendeels gelegen is aan beide zijden van de weg Bakel - Gemert. Hierop rustten ook de tienden van de abdij van Echternach. In een lijst uit het archief van de Duitse Orde in Gemert worden deze tienden duidelijk beschreven.
Citaat: De Bakelse tiende, nu genaamd den Kerkeijndsen tiende, beginnen aan het Soersel recht langs de Kerkstraat met de Molenakkers daar bij scheidende de Lijkweg op het huis van Jan Pieters en voorts op de beek rechtuit schietende op de gemene Peelweg aan het Overschot en voorts weer tot aan het Soersel.
Tweede verdeling van de Kerkeijndse tienden; scheidende de Kerkstraat beginnend op den Vlinkert en schietende op Esp.
De gronden die cijnsplichtig waren aan de hertog van Brabant lagen grotendeels in de beekdalen van de rivier de Aa.In tegenstelling tot de hiervoor besproken gronden in de huidige kern van Bakel zijn de ontginningen in het Beekdal van de Aa, tussen de Molenhof in Deurne en Dierdonk, van een latere tijd. Rijckmodes van de Hovele is reeds voor 1340 eigenaar en zijn nakomelingen Johannes de Bontwerker, Hendrik de zoon van Wouter Thoyarts, rentmeester en schout van den Bosch en ..Naghel verdelen de gehuchten Schauw, Cromme Aa, Besterd, Benthem en het goed Loefvenne aan de Bakelse brug.
In de aanhef in het hertogelijkboek van Bakel staat 'nieuwe'. Nieuwe penningen komen pas na omstreeks 1214 voor.
Volgens de cijnsdata betreft het wel cijnsdorpen die al voor omstreeks 1200 bestonden. Vermoedelijk is er in het begin van de dertiende eeuw een deal gesloten tussen de hertog en de abdij van Echternach, waarbij de abdij de al bestaande cijnzen in Bakel mocht houden, en waarbij de hertog een nieuwe cijnsboek aanlegde, waarin bepaald werd dat in Bakel de inkomsten van de nieuwe cijnzen samen gedeeld zouden worden.
De cijnzen die in 1314 overgingen naar de heer van Helmond, waren oude reeds bestaande cijnzen die van uit Rode werden geheven door de graaf van Rode en verwijzen vermoedelijk op oude rechten van Keulen. De aartsbisschop van Keulen was eertijds leenheer van het graafschap Rode.
In dit cijnsboek van de heer van Helmond liggen de cijnsposten over geheel Bakel verdeeld. Het moet dus zo zijn dat het cijnsboek van de heer van Helmond door de graaf van Rode in de 12e eeuw is aangelegd ten tijde dat er ook in Bakel op grote schaal nieuwe ontginningen plaats vonden.
In de periode van 1200 - 1225 inde de abdij van Echternach cijnzen in Bakel.
Er bestaat een lijst met vermeldingen van eigenaren en geldbedragen die cijnsplichtig waren aan de abdij van Echternach.
Naar het zich laat aanzien is dit een lijst, die aan het begin van de cijnsheffing is opgesteld. Voor een hoeve, omstreeks 12 ha. land betaalde men 13 solidi (romeinse goudenmunt ) en 1/4 denari (penningen), terwijl voor een halve hoeve 7 solidi min 1/4 denarius werd gerekend.
In Bakel staan dan 4 hele en 4 halve hoeven, die cijnsplichtig zijn aan Echternach.
Ogenschijnlijk is de uitbreiding in vijf eeuwen niet spectaculair geweest maar van vier naar acht hoeven duid op een zekere continuïteit
De conclusie is dat het cijnsboek van Echternach het oudste cijnsboek in Bakel is. Dat daarna de hertog na zijn aantreden als hertog van Brabant een nieuw cijnsboek, dat geheel Bakel omvatte en dat half, half gedeeld werd met Echternach in gebruik genomen werd. Na de verkoop van dit boek heeft hij het z.g. hertogelijk cijnsboek aangelegd, dat hij weer deelde voor de helft met Echternach, maar dat alleen nog inde op plaatsen waar Echternach geen rechten had.
Uit bovenstaande valt te concluderen dat het Echternachtse deel van Bakel tussen de jaren 721 en 1225 slechts met enkele hoeven was uitgebreid. De hoge gronden, want daarop stonden deze hoeven, raakten uitgeput en veranderden in zandbergen, die tot na de Tweede Wereldoorlog nog steeds in beweging waren.
Een overzicht van de Peelrandbreuk die Bakel en Milheeze scheid.
Deze scheiding heeft vooral tijdens de vorming van de eerste nederzettingen een grote rol gespeeld.
Recente archeologische onderzoeken tonen aan dat in de late middeleeuwen huizen en hoeven in Bakel geen lang leven beschoren waren. Na ongeveer 40 jaar werd er weer een nieuwe hoeve gebouwd, vaak op de zelfde plaats of omgeving. Zo zal het in de vroege middeleeuwen wel niet anders geweest zijn. In de loop der eeuwen werd de grond op deze hoge gronden geheel uitgemergeld en toen het grondwater steeds dieper te vinden was verkaste men naar de beekdal gronden, die grotendeels pas na 1200 in gebruik genomen zijn.Intussen waren op het deel van Bakel, links van de weg van Bakel naar Gemert verschillende nieuwe hoeven gesticht en oude hoeven zoals de Cromme Aa verplaatst naar het beekdal in de buurt van de huidige Molenhof.
Deze hoeven betaalden hun cijns aan de hertog van Brabant en aan de heer van Helmond.
Uit deze opsomming zou men mogen concluderen dat de gronden waarop de abdij van Echternach cijnzen en tiende claimde vermoedelijk het oudste Bakel geweest is, zodat van de beschrijving van goederen in het jaar 721 op deze gronden gelegen moeten hebben.
Mijn mening is, dat ook de hoge gronden van Bakel, boven en onder het centrum, zoals Esp, Grotel en Brouwhuis in deze beschrijving thuis horen.
De parochie Bakel
De parochie Bakel omvatte behalve Bakel en Milheeze ook nog de plaatsen Deurne, Liessel, Vlierden en Gemert.
In die tijd werd het grond bezit meestal georganiseerd in hoven, waarvan de eigenaren niet zelf de grond bewerkten, maar dit aan de horigen overliet.
Het grondbezit bestaat uit "grootgrondbezit” dat meestal berustte bij de koning of rijke geestelijke orden. Die bestonden meestal uit honderden hoeven die over een groot gebied lagen uitgestrekt.
Mogelijk mogen we de oude parochie Bakel tot dit soort hoeven rangschikken. Het bezit van de kleinere grondheren, minder rijke kloosters en leken bestond hoogstens uit tien tot twintig hoeven. De kleinste bezat slechts vier hoeven.
De grond van die kleine grondbezitters lag meestal geconcentreerd in een beperkt gebied. De grote van een hoeve kon variëren, maar werd meestal op 12 ha. geschat.
De hoeven waren oorspronkelijk bedrijven, die groot genoeg waren voor het levensonder- houd van een gezin.
Het grondgebruik van een hoeve werd meestal als volgt verdeeld: bouwland ongeveer 10 ha. weiland 3/4 ha. en de wijngaard 2/10 ha.
Van hoeven in Peelland is intussen wel bekend geworden dat zij over het algemeen kleiner waren dan in andere delen van ons land.
Het weiland was meestal slechte groezen die in de winter onder water kwamen en in de zomer slecht gras opleverden. Het vee werd dan ook niet voor niets de uitgestrekte heide- velden opgedreven.
Als men 2000 m2 wijngaard heeft mag men concluderen dat het klimaat aanmerkelijk warmer geweest moet zijn dan het nu is.
Nederzetting of woongebied
Om wat meer inzicht te krijgen in de nederzetting of woongebied van dit gebied is het misschien beter om alleen Bakel in deze beschouwing te betrekken. Als we de kadasterkaart van Bakel van 1832 bestuderen komt men tot de conclusie dat deze alles behalve een eenvoudige structuur heeft.
De vormen verraden een ingewikkelde oorsprong en ontwikkeling. Vast staat, dat ze uit verschillende eeuwen stammen. Bovendien stemmen ze overeen met verschillende modaliteiten in de ontginning van de grond en het beheer van het bezit. Het centrum van Bakel ligt langs de hoofdweg die van oost naar west door het dorp loopt. De huizen staan hier dichter bij elkaar en vormen meer een stedelijk karakter. Rondom dit centrum ligt een groot aantal buurtschappen, bestaande uit ruim opgezette groepen boerderijen waartussen de akkers liggen. Er zijn gehuchten waarop 12 boerderijen staan, maar men treft er ook aan met slechts drie of vier terwijl er zelfs gehuchten zijn met twee boerderijen.Perfecte voorbeelden van een gehucht, met verspreid liggende boerderijen zijn de Esp, Mathijseind, Geneneind, Kruisschot en het Overschot. Juist het laatste gehucht, het Overschot is in Bakel een duidelijk voorbeeld van de verschillende tijdsbeelden van een nederzetting. De laatste vijfentwintig jaar is men door allerlei onderzoeken tot ontdekking gekomen, dat zich in de loop der tijden veel grotere veranderingen voltrokken hadden dan de theorie die met de statische zienswijze strookte.Dit is duidelijker geworden door onderzoek van archeologen, bodemonderzoek luchtfotografie en onderzoek in archiefbronnen. Men weet nu dat deze ontwikkeling veel gecompliceerder en gevarieerder was dan men vroeger meende. Er bestaat op verschillende punten samenhang tussen de onderwerpen nederzettings- vormen, de bebouwing van de cultuurgrond, het gevolgde landbouwstelsel en zelfs het type ploeg en de bespanning van de ploeg, paard of rund moeten bij het onderzoek betrokken worden.
Bakel en de vele gehuchten behoren tot een kader van verspreid liggende bewoonde plaatsen aan de grens van de hoge veenderijen in de Peel. Het maakt deel uit van een vrij smalle strook veengebied in het oosten en een groot deel, dat zich uitstrekt in het zand. De horst van de Peel, die zich uitstrekt van het Noord Oosten tot het Zuid Westen, scheidt topografisch het dal van de Limburgse Maas van de bekken van de Dommel.
Men kan het in landschap nauwelijks ontdekken, slechts de sterk afgeplatte welvingen verraden het bestaan hiervan, maar het hydrologische en hydrografische bepaald het beheer van dit gebied.
Bakel strekt zich uit op de westelijke helling van de Peel. Het hoogste deel vind men op de oostgrens, waar men toppen aantreft van 2 meter. Naar het westen toe, nabij de rivier de Aa en haar zijrivieren is het laagste deel ongeveer 20 meter hoog.
Het met zwakke hellingen gevorderde oppervlak is heel regelmatig. Soms vind men een soort duinen, zoals de zandheuvels langs de Peel, Grotelse heide, in het noorden van de kern en vooral daar het gehucht het Zand, waar ze soms een hoogte van tien meter bereiken. Enkele duinen waren tot kort na de Tweede Wereldoorlog nog in beweging of werden moeizaam vastgehouden door het planten van slecht groeiende dennen.
In de veenachtige Peel, die als een spons het regenwater in zich opneemt, komen niet veel waterstroompjes naar beneden. De Bakelse Aa, een zijrivier van de Aa, is het belangrijkste op het grondgebied van Bakel. Vanuit het zuidoosten tot het noordwesten aan de westgrens van de bebouwde gronden doorkruist hij het gebied van Bakel.
Na de samenvloeiing met de Kaweischeloop en de Vloeieindseloop, die beiden langs de zuidgrens van de gemeente stromen neemt ze de allure aan van een grote beek. Voor hun verbetering, in de jaren dertig, brachten deze beken vaak grote overstromingen te weeg.
Stuifzanden
Voor 1100 verschilde het Peellandse landschap veel van dat wat we nu nog kennen. Het was een uitgestrekt meestal ligt golvend gebied met relatief veel water. De plaatsen waar men landbouw kon plegen lagen relatief hoog. Na het droogvallen van deze gebieden waren het de zandverstuivingen die deze hoge akkers vaak verstoven en voor gebruik ongeschikt maakten.
In Bakel vonden zulke zware zandverstuivingen plaats dat de kerk tot aan de vensters bedolven raakte. Men had ongeveer twintig duizend karren zand moeten verzetten om de grond weer op het normale niveau terug te brengen.
Het goed Cruijsschot, aan de grens met Helmond, kreeg in 1433 toestemming om het met bomen te beplanten om de zandverstuivingen tegen te gaan.
Als we de kadasterkaarten van Bakel sectie O van Esp en P van Hoberg goed bestuderen zien we dat de akkers rond Geneneind en de Vlinkert met stuifzand omgeven zijn en kortweg de bergen worden genoemd. Kort na de Tweede Wereldoorlog waren deze zandbergen nog steeds in beweging. Het is bovendien zeer wel mogelijk dat onder deze zandbergen nog een 13e eeuwse watermolen verscholen ligt. Als we kijken naar de loop van de Esperloop zien we dat zijn normale mereanderende loop wordt onderbroken en door een recht gegraven loop wordt vervangen. De reden van deze omgraving moet ongetwijfeld gezocht worden in de zware zandverstuivingen die het landschap hier meters heeft opgehoogd.
Het Bakelse gehucht het Zand komt in de cijnsboeken van Echternach voor als de Vloed en een vloed is het spaarbekken van een watermolen. Als men de verkaveling en nederzettingstypen in Bakel in een systeem verenigt kan men de volgende vormen onderscheiden.
1e. De blokverkaveling zonder bebouwing op de kavels.
Er bestaat geen verschil tussen de breedte en de lengte van de kavels en zijn soms bijna vierkant tot rechthoekig. Ze waren omgeven met zandwallen, zodat het vaak de indruk wekte dat het hele terrein met een netwerk van walletjes overdekt was. Tot deze blokverkaveling zonder bewoning behoren ook de prehistorische akkers.
Op de kadasterkaart van 1832 vinden we deze akkers op vier plaatsen in Bakel.
- In de omgeving van het Geneneijnd, Neerstraat en Esp.
- Nabij het Overschot.
- in de omgeving van de Schouwse akkers
- het Nuijeneijnd.
2e. De strookverkaveling zonder bebouwing.
De hier bekende langrepelakkers verhouden zich tussen breedte en lengte als 1 : ca. 20.
Karakteristiek voor deze akkers is, dat ze niet omheind zijn maar dat het gehele complex van akkers door een wal of omheining omgeven is, om te voorkomen dat het vee er inliep.
Het systeem van de strookverkaveling is dan ook van recentere datum dan de eerder genoemde blokverkaveling. In onze Omgeving blijkt namelijk hieruit, dat de langrepelakker in de
zelfde streken voorkomt dan de blokverkaveling, die in de vroege middeleeuwen gebruikelijk waren.
Later in de middeleeuwen is men er toe overgegaan om langrepelakkers kleiner te maken en in sterke mate te verdelen.
De kavels werden daardoor loodrecht op elkaar staande blokken.
Voor de langrepelakkers zonder bebouwing kunnen we de Heeskes, de Velgakker, de Langenakker, de Venakker en het Wijfsland
aanmerking laten komen.
3e. Blokverkaveling met bewoning op de kavels.
De zogenaamde kampen komen in Bakel ook voor. Voornamelijk treft men deze aan in de buurt van langrepelakkers die een voorgaand stadium vertegenwoordigen.
Ook blokvorming, de zogenaamde kampen vinden we verschillende in het door ons onderzochte gebied. De namen: in de kamp, het vloeijkempke, een kamp met de kanten naast de groes, de Campakker en het Kempke onder Bakel geven mogelijk een aanwijzing in de richting van de 8e eeuw.
← Terug naar: Bakelse Geschiedenis