06 - Oorlog en wederopbouw
De NCB tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog
Nadat de Duitsers in mei 1940 ons land waren binnengevallen, was het voor velen gedaan met de vrijheid. De NCB wist, evenals de meeste andere landbouwverenigingen in ons land, haar vrijheid tot in de herfst van 1941 te behouden. In augustus van dat jaar was het echter zo goed als over met de zelfstandigheid. Het onder toezicht stellen van de Koninklijke Nederlandse Land- en Tuinbouw Bond (KNLTB) was daarvan het begin. Op 6 augustus stelde rijks-commissaris Seys-Inquart de NSB-commissaris Otto Damave aan om alle bevoegdheden van vergaderingen en besturen over te nemen. Later dat jaar richtte de bezetter de Nederlandse Landstand op, als nieuwe overkoepelende organisatie. Aan de landbouworganisaties werd daarop de keuze gelaten: aansluiten of liquidatie. Als bijna vanzelfsprekend, maar ook ingegeven door de voorschriften van het episcopaat, besloot de NCB tot liquidatie. Het terugtreden door alle leden en het aftreden van alle besturen waren de twee maatregelen die de NCB stelde tegenover de overname door de Landstand. De NCB kon en wilde absoluut niet met de NSB samenwerken. Deze laatste predikte de absolute macht van de staat en dat was onverenigbaar met de katholieke signatuur van de NCB. Overigens, samenwerken met de vijand was sowieso ondenkbaar voor de NCB.
In naam bestonden er tijdens de Tweede Wereldoorlog dus ook geen afdelingen meer. Alleen de boerenbonden die over een eigen handelsbedrijf beschikten, hadden noodgedwongen een coöperatieve aankoopvereniging (CAV) opgericht om zodoende te voorkomen dat de boeren verstoken zouden blijven van de noodzakelijke productiemiddelen.
In het voorjaar van 1945, toen het zuiden van Nederland al geruime tijd bevrijd was, werden de afdelingen weer heropgericht. Eerder was het al tot het zogenoemde rechtsherstel van de NCB gekomen. De boerenbond werd in ere hersteld en alle vooroorlogse bezittingen kwamen weer onder haar hoede. Ook de meeste CAV's schaarden zich weer onder de NCB-paraplu. In Bakel gebeurde dat pas in 1951; in Milheeze bleef de aankoopvereniging naast de NCB voortbestaan.
De leden van de Bakelse NCB kwamen op 25 maart 1945 voor het eerst weer in vergadering bijeen. De vergadering werd geopend door de geestelijk adviseur en sprak daarna een inleidend woord om onder meer te komen tot de verkiezing van een nieuw bestuur. De zittingsperiode van het oude bestuur was immers na vier oorlogsjaren verstreken. Van de oudbestuurders stelden B. Nooijen en Th. van den Heuvel zich niet meer verkiesbaar. Het nieuwe bestuur bestond, na stemming door de leden, uit Th. Kanters, W. Joosten, G. Crooijmans, A. Slegers en W. van Lierop.
De organisatiestructuur van de boerenbond bleef na de oorlog zo goed als onveranderd. De bestuurders en de leden konden het oude reglement blijven hanteren en ook de onderafdelingen functioneerden gewoon op de vooroorlogse voet verder. Wel stelde de NCB dat iedereen die gebruik maakte van de diensten van de NCB of haar coöperaties (eierbond, veefonds, werktuigencoöperatie, onderlinge veeverzekering, enz.) verplicht werd lid te worden van de NCB. Vrijwel alle instellingen waren immers via de boerenbond tot stand gekomen. Maar belangrijker was dat eenheid tot meer invloed kon leiden en dat bij gerezen problemen supervisie aanwezig was. Mede om die reden had het hoofdbestuur van de NCB al in 1915 een vrederaad ingesteld, die bij onderlinge geschillen recht moest spreken. Ook met het oog op de ambitieuze Benelux-plannen was een hechte samenwerking vanuit de basis noodzakelijk. Zoals bij de meesten bekend, drukte de Benelux (en daarna ook de EEG) met haar productschappen een behoorlijke stempel op de landbouw in ons land.
In het laatste oorlogsjaar werd ook de stierenhouderij onder de hoede van de boerenbond gebracht en werd men aangespoord hieraan de volle medewerking te geven en massaal lid te worden. Tevens richtte men de melkcontrole-vereniging opnieuw op, waarbij zich 21 leden aansloten.
De NCB vervulde, mede door deze activiteiten, een belangrijke en bijna onmisbare rol in het grotendeels agrarische Bakel van na de Tweede Wereldoorlog. Bij de viering van het vijftigjarig bestaan op 14 oktober 1946, werd zij daarvoor uitgebreid bedankt.
Het vijftigjarig jubileum
Op 14 oktober 1946, ruim een jaar na de heroprichting, vierde de Bakelse NCB zijn veertigjarig bestaan. Eigenlijk bestond de boerenbond in dat jaar al vijftig jaar, maar door de in hoofdstuk twee besproken verwarringdacht men dat de NCB in Bakel een robijnen jubileum had.
De feestvergadering vond plaats in zaal Vermulst. Door de voorzitter werd dank gebracht aan het vorig bestuur en de oud-geestelijke adviseur, pastoor Van Zeeland, voor hetgeen zij tot stand hadden gebracht.
De nieuwe geestelijk adviseur, pastoor Sanders, bood zijn gelukwensen aan en dankte iedereen voor het vele goede werk dat verricht was voor boerenstand en dorpsgemeenschap. Ook herdacht hij de werker van het eerste uur, pater Gerlacus van den Elsen. Tijdens zijn speech waarschuwde hij voor de huidige gevaren en riep hij de leden op tot krachtdadige samenwerking tot heil van kerk en maatschappij. De avond werd verzorgd door leden van de boerinnenbond, die op zeer verdienstelijke wijze het toneelstuk 'Had ik de muts maar niet veracht' op de planken zette.
De wederopbouw
Het eerste jaar van de wederopbouw vergaderde de Bakelse NCB intensief. Het oude reglement was dan nog wel van kracht, maar er bestond sterke behoefte aan een nieuw huishoudelijke reglement. Ook moest het NCB-kringbestuur weer gekozen worden en hadden de leden natuurlijk tal van vragen over de maatregelen die de overheid in verband met de oorlog had afgekondigd. Zo kwam ir. G. van Meel, voedselcommissaris, in juni 1945 op de vergadering van de afdelingsbesturen van Aarle-Rixtel, Rips, Milheeze en Bakel om de klachten aan te horen over de vele maatregelen en het slecht functioneren van plaatselijke bureauhouders, de latere districtsbureauhouders. Volgens hem konden door extra aandacht en goede samenwerking vele maatregelen verzacht en mogelijk opgeheven worden door langs geleidelijke weg te komen tot verdere afbraak van de crisis- en oorlogsmaatregelen.
Enkele dagen eerder hadden de leden van de Bakelse afdeling al besloten om een protestbrief naar de 'bevoegde instanties' te sturen. In die brief verzetten zij zich tegen de maatregelen met betrekking tot de toewijzing van kunstmest, aankoopvergunningen voor koeien, varkens en paarden en de te lage prijzen van graan en contractvarkens.
Intussen moesten de Bakelse boeren natuurlijk roeien met de riemen die ze hadden. En dat viel niet mee. Door ruim viereneenhalf jaar oorlogsgeweld was er veel vernield en waren veel zaken nauwelijks aan te komen. Om de boeren toch zoveel mogelijk van de noodzakelijke goederen te voorzien, stelde de NCB een commissie samen die, in overleg met de Directeur Distributie Kring Deurne, de toewijzing regelde van rijwielbanden, rubberlaarzen, textiel, puntdraad en werkschoenen. De meest dringende gevallen werden op een urgentielijst geplaatst. Door het toegenomen aantal TBC-gevallen besloot de NCB verder om de contributie te verhogen met een bijdrage aan het TBC-fonds, dat bedoeld was om getroffen leden financieel te ondersteunen.
De Bakelse tuinbouwbond
De ontwikkeling die de agrarische sector vanaf het einde van de vorige eeuw doormaakte, maakte van veel Bakelse landbouwers echte ondernemers. Ze leerden steeds beter om tegen zo laag mogelijke kosten zoveel mogelijk voor de markt te produceren. Nieuwe productiemethoden en betere kunstmestsoorten werden uitgeprobeerd, maar ook gingen de landbouwers op zoek naar andere producten en zelfs andere agrarische disciplines. Zo richtten de Bakelse boeren meteen na de Tweede Wereldoorlog hun aandacht op de tuinbouw. Belangrijke reden hiervoor was dat er in Bakel een groot overschot aan arbeidskrachten was, terwijl de tuinbouw bijzonder arbeidsintensief was. In Bakel - overigens in de gehele Peel - was de tuinbouw nog redelijk onbekend. De traditionele tuinbouwgebieden bevonden zich in het westen van het land, in het Westland en in de buurt van Amsterdam en Rotterdam. De Brabantse tuinbouw beperkte zich tot enkele gebieden in WestBrabant en tot Vlijmen en Drunen waar erwten en bonen verbouwd werden.
De voor Bakel dichtsbijzijnde tuinbouwconcentratie bevond zich rond Venlo, waar de tuinders vooral voor de Duitse markt produceerden.
De tuinbouw bleek een grote groeimarkt en de Bakelse boeren wilden zich daarover graag laten informeren. Op 10 december 1946 nodigde de NCB daarom de heer Van Teefelen, een deskundige van de Tuinbouwvoorlichtingsdienst, uit om "op de vergadering een uiteenzetting te geven over het nut van den tuinbouw". Na een kort historisch overzicht, lichtte de spreker de bestaansmogelijkheden voor jonge boeren in de tuinbouw toe. "Nu is er nog schaarste aan cultuurgrond maar in de toekomst kan den tuinbouw nog met eenige teelten uitgebreid worden. Vooral fruit (...) waarvan in de toekomst in ons eigen land nog een tekort zal zijn", schetste de notulist de toekomstperspectieven. Voor de kleine boeren een ideale sector om hun eigen bedrijfje rendabeler te maken. Te meer nog omdat de tuinbouw zeer arbeidsintensief was en de boeren vaak een groot gezin, en dus veel goedkope arbeid, hadden.
Nog diezelfde vergadering besloten de leden en bestuursleden tot de oprichting van een tuinbouwvereniging. Een week later, 17 december, werd tijdens de oprichtingsvergadering een voorlopig bestuur gekozen. G. van Ansem, H. van Vijfeiken, M. Jonkers alsmede een vertegenwoordiger van de NCB en een technisch adviseur namen daarin zitting. P. J. Slits werd gekozen tot voorlopig voorzitter. De splinternieuwe Bakelse afdeling van de Tuinbouwbond telde bij de oprichting 41 leden. Een jaar later sloot de afdeling zich aan bij de nieuw opgerichte tuinbouwkring in Helmond.
Van Teefelen adviseerde dat de toekomstige tuinders veel gebruik moesten maken van het geboden onderwijs en de voorlichting op het gebied van de tuinbouw.
Vooral door te beginnen met een kleine oppervlakte konden de landbouwers kennis en ervaring opdoen. Het kiezen van de juiste gewassen, teeltmethode, alsmede de juiste afzet van de producten en kennis van ziekten en plagen waren volgens hem van eminent belang voor het welslagen van de tuinbouw in Bakel. De aspergeteelt kon bij voorbeeld op de lichtere gronden veel perspectief bieden, evenals de aardbeien- en de zwarte bessenteelt. De praktijklessen van Berkers uit Helmond waren in deze van groot belang.
Dit laatste advies werd niet in de wind geslagen. Met name de teelt van asperges had succes in Bakel. In 1960 bijvoorbeeld bracht de Bakelse tuinbouwbond voor bijna 32.000 gulden op de markt. De overige groenten brachten dat jaar ruim 10.000 gulden. De afzet (lees: het vervoer naar de veiling) bleek door de jaren heen een moeilijk te regelen probleem. Moest de Bakelse afdeling zelf het vervoer verzorgen of doen we het samen met de tuinders uit Deurne? P. van den Heuvel, die was aangesteld als zaakvoerder van de bond, kreeg de taak de afzet, en dus het vervoer, te regelen.
De productie van groenten groeide intussen gewoon door. In 1961 wist de tuinbouwbond voor 65.000 gulden aan groenten op de markt te brengen. Drie jaar later bedroeg de afzet al 90.000 gulden. In 1968 was het echter gedaan met de Bakelse afdeling van de tuinbouwbond. De afdeling werd opgeheven en met algemene stemmen werd besloten aan te sluiten bij de tuinbouwvereniging in Deurne. Het nog aanwezige kasgeld werd met goedkeuring van de vergadering aan pater Th. Jaspers geschonken, die het kon aanwenden voor zijn missiegebied.